Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


brochures:1984_een-enige-kerk_de-troost-van-de-ware-gelovigen

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Volgende revisie
Vorige revisie
brochures:1984_een-enige-kerk_de-troost-van-de-ware-gelovigen [05-07-2024 om 16.36 uur] – aangemaakt ds. J.H. Zwartbrochures:1984_een-enige-kerk_de-troost-van-de-ware-gelovigen [05-07-2024 om 16.44 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 1: Regel 1:
 ====== Een enige kerk. De troost van de ware gelovigen (1984) ====== ====== Een enige kerk. De troost van de ware gelovigen (1984) ======
-//Ten geleide//\\+ 
 +=====Ten geleide=====
 Elke zondag belijden wij in de samenkomst van Gods volk: ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen. In zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus wordt nader op de inhoud van deze belijdenis ingegaan. Daarnaast is er de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die niet minder dan zes artikelen wijdt aan de leer van de Schrift over de kerk. Ook in de Dordtse Leerregels komt de kerk een en andermaal ter sprake. Het ontbreekt ons in dezen dus niet aan confessioneel onderwijs.\\ Elke zondag belijden wij in de samenkomst van Gods volk: ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen. In zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus wordt nader op de inhoud van deze belijdenis ingegaan. Daarnaast is er de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die niet minder dan zes artikelen wijdt aan de leer van de Schrift over de kerk. Ook in de Dordtse Leerregels komt de kerk een en andermaal ter sprake. Het ontbreekt ons in dezen dus niet aan confessioneel onderwijs.\\
 Intussen, wie geen vreemdeling is in Jeruzalem weet dat de polemieken over de kerk telkens weer onder ons oplaaien en dat er wat betreft de leer over de kerk bepaald niet door allen gelijk wordt gesproken. Het schijnt soms alsof de waarheid omtrent de kerk nog niet geopenbaard is. Maar dat is zij gelukkig wel; dat weten we. En we weten ook dat vele generaties voor ons kracht en troost hebben geput uit deze geopenbaarde waarheid en dat zij in de belijdenis daarvan zalig hebben geleefd en zalig zijn gestorven. Dat mag en moet ons ook vandaag nog aansporen om met dit Amen van de katholieke kerk in te stemmen en daarin te volharden.\\ Intussen, wie geen vreemdeling is in Jeruzalem weet dat de polemieken over de kerk telkens weer onder ons oplaaien en dat er wat betreft de leer over de kerk bepaald niet door allen gelijk wordt gesproken. Het schijnt soms alsof de waarheid omtrent de kerk nog niet geopenbaard is. Maar dat is zij gelukkig wel; dat weten we. En we weten ook dat vele generaties voor ons kracht en troost hebben geput uit deze geopenbaarde waarheid en dat zij in de belijdenis daarvan zalig hebben geleefd en zalig zijn gestorven. Dat mag en moet ons ook vandaag nog aansporen om met dit Amen van de katholieke kerk in te stemmen en daarin te volharden.\\
Regel 7: Regel 8:
 Naast het onderwijs van Schrift en belijdenis wordt met name aandacht gegeven aan wat Calvijn in zijn Institutie over de kerk heeft geschreven (vertaling dr. A. Sizoo). Het onderwijs van deze reformator is nog altijd van grote waarde. En via de Franse confessie van 1559 heeft zijn onderricht naar we mogen aannemen doorgewerkt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die twee jaar later tot stand kwam.\\ Naast het onderwijs van Schrift en belijdenis wordt met name aandacht gegeven aan wat Calvijn in zijn Institutie over de kerk heeft geschreven (vertaling dr. A. Sizoo). Het onderwijs van deze reformator is nog altijd van grote waarde. En via de Franse confessie van 1559 heeft zijn onderricht naar we mogen aannemen doorgewerkt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die twee jaar later tot stand kwam.\\
 Ten dele in hoofdstuk 4 en daarna in hoofdstuk 5 confronteren we ons met wat de laatste jaren door anderen onder ons over de kerk is geschreven en wat ook zijn invloed onder ons heeft. Deze confrontatie achten we zinvol, niet om de confrontatie op zich, maar wel om de zaak in geding.\\ Ten dele in hoofdstuk 4 en daarna in hoofdstuk 5 confronteren we ons met wat de laatste jaren door anderen onder ons over de kerk is geschreven en wat ook zijn invloed onder ons heeft. Deze confrontatie achten we zinvol, niet om de confrontatie op zich, maar wel om de zaak in geding.\\
-In het laatste hoofdstuk geven we enige stellingen en korte samenvattingen. Het geheel wordt afgesloten met een tekstregister.\\ +In het laatste hoofdstuk geven we enige stellingen en korte samenvattingen. Het geheel wordt afgesloten met een tekstregister. 
-Uiteraard geldt ook van wat hier wordt geboden, dat het getoetst moet worden aan de leer van de Schrift, die is samengevat in de gereformeerde confessie. Kritiek naar die maatstaf is van harte welkom. Om zo elkaar op te bouwen als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.\\+ 
 +Uiteraard geldt ook van wat hier wordt geboden, dat het getoetst moet worden aan de leer van de Schrift, die is samengevat in de gereformeerde confessie. Kritiek naar die maatstaf is van harte welkom. Om zo elkaar op te bouwen als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam. 
 Grootegast, 1984.\\ Grootegast, 1984.\\
-J. Hoorn\\+J. Hoorn 
 ===== 1. De Kerk, zij is er ===== ===== 1. De Kerk, zij is er =====
 “Wij geloven en belijden een enige (...) kerk.” Zo zet artikel 27 N.G.B. in. Een machtige inzet, waarin met hart en mond wordt geloofd en beleden het unieke wonder van de kerk. Ziedaar de kerk, de kerk van God; zij is er, zij is present, zij laat zich vinden heden ten dage. Evengoed als onze God er is – men zie artikel 1: “Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen” – zo goed is de kerk er.\\ “Wij geloven en belijden een enige (...) kerk.” Zo zet artikel 27 N.G.B. in. Een machtige inzet, waarin met hart en mond wordt geloofd en beleden het unieke wonder van de kerk. Ziedaar de kerk, de kerk van God; zij is er, zij is present, zij laat zich vinden heden ten dage. Evengoed als onze God er is – men zie artikel 1: “Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen” – zo goed is de kerk er.\\
 Donkere jaren, ja eeuwen waren over haar heengegaan op het moment, waarop artikel 27 werd neergeschreven, maar de kerk was niet verdwenen. Ze bleek er te zijn. En ze blijkt er vandaag te zijn, zogoed als haar bestaan altijd //is// gebleken en altijd //zal// blijken. Immers: “Deze Kerk is geweest van het begin der wereld af en zal zijn tot het einde toe; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan.”\\ Donkere jaren, ja eeuwen waren over haar heengegaan op het moment, waarop artikel 27 werd neergeschreven, maar de kerk was niet verdwenen. Ze bleek er te zijn. En ze blijkt er vandaag te zijn, zogoed als haar bestaan altijd //is// gebleken en altijd //zal// blijken. Immers: “Deze Kerk is geweest van het begin der wereld af en zal zijn tot het einde toe; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan.”\\
-Wij belijden dat de kerk er is, dat zij bestaat. Anders zouden wij haar ook niet belijden. Wij belijden geen kerk, die //niet// is, maar die is, evenals wij geen God belijden, die niet is, maar die is. In de oudste Nederlandse druk van de belijdenis, die van 1562, wordt dit er-zijn van de kerk met zoveel woorden aangegeven. Daar lezen we namelijk (in hedendaagse spelling): “Wij geloven en belijden //dat er is// een (...) kerk.” Dit er-zijn van de kerk betekent dat zij er daadwerkelijk is, dat zij zichzelf bewijst er te zijn. Dat betekent het immers ook als wij van onze God belijden, dat Hij //er is//. Onze God is aanwezig, present, Hij bestaat metterdaad. Zo is ook de kerk er. Zij is geen dode theorie maar levende werkelijkheid. Hoe zou dat ook anders kunnen. Zij is immers het werk van de levende God, niet van een dode afgod.\\+Wij belijden dat de kerk er is, dat zij bestaat. Anders zouden wij haar ook niet belijden. Wij belijden geen kerk, die //niet// is, maar die is, evenals wij geen God belijden, die niet is, maar die is. In de oudste Nederlandse druk van de belijdenis, die van 1562, wordt dit er-zijn van de kerk met zoveel woorden aangegeven. Daar lezen we namelijk (in hedendaagse spelling): “Wij geloven en belijden //dat er is// een (...) kerk.” Dit er-zijn van de kerk betekent dat zij er daadwerkelijk is, dat zij zichzelf bewijst er te zijn. Dat betekent het immers ook als wij van onze God belijden, dat Hij //er is//. Onze God is aanwezig, present, Hij bestaat metterdaad. Zo is ook de kerk er. Zij is geen dode theorie maar levende werkelijkheid. Hoe zou dat ook anders kunnen. Zij is immers het werk van de levende God, niet van een dode afgod. 
 Deze levende werkelijkheid is uniek. Wij belijden een //enige// kerk. Zij is een kerk die ten enenmale onvergelijkbaar is met alles wat mensen aan kerk maken of bedenken. De kerk komt nooit en nergens in meerdere exemplaren voor. Wat de enige en onvergelijkbare God heeft gemaakt laat zich heel eenvoudig niet door mensenhanden namaken. Al is de mens daar wel altijd op uit. Nog altijd wil de mens als God zijn en doen. Maar het lukt hem nooit. Zo’n mensen-kerk wordt dan ook nooit echt; ze blijft altijd schijn. En de kerk zelf doorziet die schijn. Haar enige God kennende, weet zij dat alles wat zich buiten haar als kerk aanstelt niet echt kerk kan zijn. Als zou het werk van haar God na te maken zijn. Laat staan, dat haar God Zijn eigen maaksel zou inruilen tegen het maaksel van mensenhanden. Zo geloven wij met voorbijzien van de schijnbare werkelijkheid – dat is met verloochening van onze eigen wijsheid – de werkelijkheid van een enige kerk. Wij geloven immers in een enig God.\\ Deze levende werkelijkheid is uniek. Wij belijden een //enige// kerk. Zij is een kerk die ten enenmale onvergelijkbaar is met alles wat mensen aan kerk maken of bedenken. De kerk komt nooit en nergens in meerdere exemplaren voor. Wat de enige en onvergelijkbare God heeft gemaakt laat zich heel eenvoudig niet door mensenhanden namaken. Al is de mens daar wel altijd op uit. Nog altijd wil de mens als God zijn en doen. Maar het lukt hem nooit. Zo’n mensen-kerk wordt dan ook nooit echt; ze blijft altijd schijn. En de kerk zelf doorziet die schijn. Haar enige God kennende, weet zij dat alles wat zich buiten haar als kerk aanstelt niet echt kerk kan zijn. Als zou het werk van haar God na te maken zijn. Laat staan, dat haar God Zijn eigen maaksel zou inruilen tegen het maaksel van mensenhanden. Zo geloven wij met voorbijzien van de schijnbare werkelijkheid – dat is met verloochening van onze eigen wijsheid – de werkelijkheid van een enige kerk. Wij geloven immers in een enig God.\\
 Wie geloven deze enige kerk? ‘Wij’, zegt artikel 27. Het zijn precies dezelfde ‘wij’ als van artikel 1, artikel 2 enz. En die ‘wij’ zijn – en nu citeren wij uit de afzender van de ‘Geleide brief aan Koning Filips’, zoals die gevoegd was bij de N.G.B. – “De gelovigen, die daar in de Nederlanden zijn, welke naar de waarachtige reformatie van het evangelie van onze Heere Jezus Christus begeren te leven” (hedendaagse spelling, J.H.). De ‘wij’ van heel de belijdenis, inclusief artikel 27-32, zijn dus de ware gelovigen (in de Nederlanden). Het zijn zij, die eenvoudig vasthouden aan het zuivere evangelie van Jezus Christus. Vele jaren was dat evangelie steeds meer vervalst. ln zijn onbegrijpelijke goedheid had de Heere het reine evangelie echter opnieuw doen verkondigen. En velen kwamen tot geloof door dit evangelie. De ‘wij’ van de N.G.B. zijn zij, die dat evangelie belijden, dat opnieuw ontdekte, gereformeerde evangelie, dat intussen niet anders is dan het zuivere, oorspronkelijke evangelie.\\ Wie geloven deze enige kerk? ‘Wij’, zegt artikel 27. Het zijn precies dezelfde ‘wij’ als van artikel 1, artikel 2 enz. En die ‘wij’ zijn – en nu citeren wij uit de afzender van de ‘Geleide brief aan Koning Filips’, zoals die gevoegd was bij de N.G.B. – “De gelovigen, die daar in de Nederlanden zijn, welke naar de waarachtige reformatie van het evangelie van onze Heere Jezus Christus begeren te leven” (hedendaagse spelling, J.H.). De ‘wij’ van heel de belijdenis, inclusief artikel 27-32, zijn dus de ware gelovigen (in de Nederlanden). Het zijn zij, die eenvoudig vasthouden aan het zuivere evangelie van Jezus Christus. Vele jaren was dat evangelie steeds meer vervalst. ln zijn onbegrijpelijke goedheid had de Heere het reine evangelie echter opnieuw doen verkondigen. En velen kwamen tot geloof door dit evangelie. De ‘wij’ van de N.G.B. zijn zij, die dat evangelie belijden, dat opnieuw ontdekte, gereformeerde evangelie, dat intussen niet anders is dan het zuivere, oorspronkelijke evangelie.\\
-Begerende naar dat evangelie te leven, belijden de ware gelovigen:\\+Begerende naar dat evangelie te leven, belijden de ware gelovigen:
   * de drie-enige God en zijn Woord (artikel 1-11);   * de drie-enige God en zijn Woord (artikel 1-11);
   * de schepping en onderhouding (artikel 12-13);   * de schepping en onderhouding (artikel 12-13);
Regel 26: Regel 31:
   * de overheid (artikel 36);   * de overheid (artikel 36);
   * het laatste oordeel (artikel 37);\\   * het laatste oordeel (artikel 37);\\
-Maar zij belijden ook:\\ +Maar zij belijden ook: 
-  * de enige katholieke kerk (artikel 27-32).\\+  * de enige katholieke kerk (artikel 27-32).
 Ook de kerk behoort tot de inhoud van het zuivere evangelie. Zij werd daarom in de 16e eeuw door de ware gelovigen beleden, daarmee vasthoudend aan het aloude evangelie en teruggrijpend op het geloofsartikel inzake de kerk in de apostolische geloofsbelijdenis en de belijdenis van Nicea.\\ Ook de kerk behoort tot de inhoud van het zuivere evangelie. Zij werd daarom in de 16e eeuw door de ware gelovigen beleden, daarmee vasthoudend aan het aloude evangelie en teruggrijpend op het geloofsartikel inzake de kerk in de apostolische geloofsbelijdenis en de belijdenis van Nicea.\\
 De kerk, zij vormt mee de inhoud van het algemeen, ongetwijfeld, christelijk geloof. Wie dat geloof belijdt, belijdt ‘natuurlijk’ ook de kerk, want het evangelie van onze Heere Jezus Christus is het evangelie van de kerk, zogoed als het het evangelie is van de enige God, van de vergeving der zonden en van al de artikelen van het christelijk geloof. Dat geloof is eenvoudig ondenkbaar zonder het geloof aan de kerk, zogoed als het ondenkbaar is zonder het geloof aan de vergeving der zonden.\\ De kerk, zij vormt mee de inhoud van het algemeen, ongetwijfeld, christelijk geloof. Wie dat geloof belijdt, belijdt ‘natuurlijk’ ook de kerk, want het evangelie van onze Heere Jezus Christus is het evangelie van de kerk, zogoed als het het evangelie is van de enige God, van de vergeving der zonden en van al de artikelen van het christelijk geloof. Dat geloof is eenvoudig ondenkbaar zonder het geloof aan de kerk, zogoed als het ondenkbaar is zonder het geloof aan de vergeving der zonden.\\
Regel 88: Regel 93:
 Die samenkomst van de gelovigen zien we bijvoorbeeld ook in Hand. 2:1: “En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen.” En de apostel Paulus schrijft in 1 Kor. 14:26 aan de geheiligden in Christus Jezus, die te Korinthe zijn: “Telkens als gij //samenkomt//”. Even tevoren in vs. 23 had Paulus geschreven: “Indien dan de gehele gemeente //bijeengekomen// is”.\\ Die samenkomst van de gelovigen zien we bijvoorbeeld ook in Hand. 2:1: “En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen.” En de apostel Paulus schrijft in 1 Kor. 14:26 aan de geheiligden in Christus Jezus, die te Korinthe zijn: “Telkens als gij //samenkomt//”. Even tevoren in vs. 23 had Paulus geschreven: “Indien dan de gehele gemeente //bijeengekomen// is”.\\
 Dat de kerk een vergadering, een samenkomst is van de gelovigen ligt ook opgesloten in het woord gemeente, dat de Bijbel voortdurend gebruikt ter aanduiding van de Kerk. In zijn boekje ‘Aantekeningen bij de Heidelbergse Catechismus’ schrijft ds. J. van Bruggen bij vr./antw. 54 onder a:\\ Dat de kerk een vergadering, een samenkomst is van de gelovigen ligt ook opgesloten in het woord gemeente, dat de Bijbel voortdurend gebruikt ter aanduiding van de Kerk. In zijn boekje ‘Aantekeningen bij de Heidelbergse Catechismus’ schrijft ds. J. van Bruggen bij vr./antw. 54 onder a:\\
-“De H. Schrift gebruikt het woord ‘Gemeente’, vertaling van ekklesia (= Frans: église), dat aanwijst de volksvergadering, die oudtijds samengeroepen werd, als de overheid wat mee te delen had. Nu, dat is de kerk ook: een samengeroepen vergadering, waarbij er Eén is, die roept (God) en waarbij er zijn, die komen (de leden).”\\+“De H. Schrift gebruikt het woord ‘Gemeente’, vertaling van ekklesia (= Frans: église), dat aanwijst de volksvergadering, die oudtijds samengeroepen werd, als de overheid wat mee te delen had. Nu, dat is de kerk ook: een samengeroepen vergadering, waarbij er Eén is, die roept (God) en waarbij er zijn, die komen (de leden).”
 Uit het bovenstaande kan ons duidelijk zijn wat het betekent als de belijdenis de kerk noemt de vergadering van de gelovigen. Het geeft aan dat de gelovigen //telkens opnieuw// in vergadering bijeenkomen. Of anders gezegd: dat Christus de gelovigen //telkens opnieuw// in vergadering bijeen doet komen. En dat telkens opnieuw is in elk geval op de eerste dag van elke nieuwe week. Zodra een nieuwe week ingaat is de kerk daar, dan meldt zij zich present en wel in de samenkomst van de gelovigen. Dan komen de gelovigen als burgers van het hemelse Jeruzalem in vergadering bijeen, niet om een stem in het kapittel te hebben, maar om te horen wat Koning Christus hun heeft te zeggen. Het hemelse Jeruzalem is geen democratie, het kent geen volkssoevereiniteit; het is een theocratie, waarin Christus als soeverein Vorst regeert. Hij is het enige Hoofd en de algemene Bisschop van de Kerk, daartoe aangesteld door de almachtige Vader blijkens zijn opwekking uit de doden en zijn gang naar de hemelse troon. Hij zit aan de rechterhand van God, waar Hij Zichzelf bewijst als het Hoofd van zijn christelijke kerk, door wie de Vader alle ding regeert. En dat bewijs van zijn koningschap toont Christus doordat Hij zijn kerk telkens weer doet samenkomen voor zijn Aangezicht, in welke samenkomsten Hij bedient de sleutelen van het koninkrijk der hemelen in prediking en tuchtoefening.\\ Uit het bovenstaande kan ons duidelijk zijn wat het betekent als de belijdenis de kerk noemt de vergadering van de gelovigen. Het geeft aan dat de gelovigen //telkens opnieuw// in vergadering bijeenkomen. Of anders gezegd: dat Christus de gelovigen //telkens opnieuw// in vergadering bijeen doet komen. En dat telkens opnieuw is in elk geval op de eerste dag van elke nieuwe week. Zodra een nieuwe week ingaat is de kerk daar, dan meldt zij zich present en wel in de samenkomst van de gelovigen. Dan komen de gelovigen als burgers van het hemelse Jeruzalem in vergadering bijeen, niet om een stem in het kapittel te hebben, maar om te horen wat Koning Christus hun heeft te zeggen. Het hemelse Jeruzalem is geen democratie, het kent geen volkssoevereiniteit; het is een theocratie, waarin Christus als soeverein Vorst regeert. Hij is het enige Hoofd en de algemene Bisschop van de Kerk, daartoe aangesteld door de almachtige Vader blijkens zijn opwekking uit de doden en zijn gang naar de hemelse troon. Hij zit aan de rechterhand van God, waar Hij Zichzelf bewijst als het Hoofd van zijn christelijke kerk, door wie de Vader alle ding regeert. En dat bewijs van zijn koningschap toont Christus doordat Hij zijn kerk telkens weer doet samenkomen voor zijn Aangezicht, in welke samenkomsten Hij bedient de sleutelen van het koninkrijk der hemelen in prediking en tuchtoefening.\\
 Zonder dit telkens weer in vergadering bijeen zijn zou de kerk geen kerk meer zijn, zou Christus geen Christus meer zijn, geen koning meer. Hooguit nog een koning zonder volk. Maar zulk een koning is Hij niet. Hij is een eeuwig koning, “dewelke zonder onderdanen niet zijn kan.”\\ Zonder dit telkens weer in vergadering bijeen zijn zou de kerk geen kerk meer zijn, zou Christus geen Christus meer zijn, geen koning meer. Hooguit nog een koning zonder volk. Maar zulk een koning is Hij niet. Hij is een eeuwig koning, “dewelke zonder onderdanen niet zijn kan.”\\
Regel 137: Regel 142:
 “Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid, uw huis binnengaan, mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U.” (Ps. 5:8)\\ “Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid, uw huis binnengaan, mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U.” (Ps. 5:8)\\
 Wij moeten dus opgaan in vreze, in eerbied en ontzag; opgaan om ons neer te buigen en te aanbidden. Want de heilige God is inderdaad in ons midden (1 Kor. 14:25). Alleen de gelovigen mogen en kunnen tot Hem naderen.\\ Wij moeten dus opgaan in vreze, in eerbied en ontzag; opgaan om ons neer te buigen en te aanbidden. Want de heilige God is inderdaad in ons midden (1 Kor. 14:25). Alleen de gelovigen mogen en kunnen tot Hem naderen.\\
-Deze heilige vergadering is dan ook een vergadering, niet van de ongelovigen, maar van de gelovigen, van de //ware// gelovigen.\\+Deze heilige vergadering is dan ook een vergadering, niet van de ongelovigen, maar van de gelovigen, van de //ware// gelovigen. 
 ===== 4. De Kerk, zij is een vergadering van de ware gelovigen ===== ===== 4. De Kerk, zij is een vergadering van de ware gelovigen =====
 De enige kerk, zo belijden wij, bestaat als een heilige vergadering en wel als een heilige vergadering “van de ware Christgelovigen”. De oudste Franse en Nederlandse tekst lezen: “van de ware gelovige christenen”. De synode van Arnhem 1981 heeft als tekst vastgesteld: “van de ware gelovigen”. Zakelijk zijn al deze lezingen gelijk, evenals dat ook geldt van de Latijnse tekst, die spreekt van: “alle waar gelovige christenen”.\\ De enige kerk, zo belijden wij, bestaat als een heilige vergadering en wel als een heilige vergadering “van de ware Christgelovigen”. De oudste Franse en Nederlandse tekst lezen: “van de ware gelovige christenen”. De synode van Arnhem 1981 heeft als tekst vastgesteld: “van de ware gelovigen”. Zakelijk zijn al deze lezingen gelijk, evenals dat ook geldt van de Latijnse tekst, die spreekt van: “alle waar gelovige christenen”.\\
Regel 149: Regel 155:
 Zo gezien ligt er in de omschrijving, die artikel 27 ons hier van de kerk geeft ook een klemmende oproep. Het is de oproep om waarlijk gelovig te zijn. Zonder waar geloof is men tevergeefs lid van de kerk. Dan is men een dood lid van haar; wel in de kerk, maar niet van de kerk. Waarlijk van de kerk is alleen hij die waarlijk gelovig is. En waarlijk gelovig zijn betekent: trouw zijn aan het ganse Woord van God, aan de volkomen leer der zaligheid. Het betekent: kiezen voor het dwaze evangelie des kruises en kiezen voor de kerk onder het kruis, voor de broederschap. Het ware geloof is niet een eigenschap, die de mens bij zich draagt, maar het is een werk, een activiteit, die zichtbaar aan de dag treedt in daden van trouw, gehoorzaamheid en volharding. Het is precies het tegenovergestelde van deserteren, zich onttrekken, de frontlinie verlaten. Men leze hier het slot van Hebr. 10 en Hebr. 11.\\ Zo gezien ligt er in de omschrijving, die artikel 27 ons hier van de kerk geeft ook een klemmende oproep. Het is de oproep om waarlijk gelovig te zijn. Zonder waar geloof is men tevergeefs lid van de kerk. Dan is men een dood lid van haar; wel in de kerk, maar niet van de kerk. Waarlijk van de kerk is alleen hij die waarlijk gelovig is. En waarlijk gelovig zijn betekent: trouw zijn aan het ganse Woord van God, aan de volkomen leer der zaligheid. Het betekent: kiezen voor het dwaze evangelie des kruises en kiezen voor de kerk onder het kruis, voor de broederschap. Het ware geloof is niet een eigenschap, die de mens bij zich draagt, maar het is een werk, een activiteit, die zichtbaar aan de dag treedt in daden van trouw, gehoorzaamheid en volharding. Het is precies het tegenovergestelde van deserteren, zich onttrekken, de frontlinie verlaten. Men leze hier het slot van Hebr. 10 en Hebr. 11.\\
 Het komt juist in de kerk aan op een leven uit het geloof. //Dat alleen// geeft de vaste zekerheid, dat men een levend lidmaat is van de kerk en dat men dat eeuwig zal blijven. Immers, Christus kent de zijnen en de zijnen kennen Hem (Joh. 10:14; zie ook 2 Tim. 2:19).\\ Het komt juist in de kerk aan op een leven uit het geloof. //Dat alleen// geeft de vaste zekerheid, dat men een levend lidmaat is van de kerk en dat men dat eeuwig zal blijven. Immers, Christus kent de zijnen en de zijnen kennen Hem (Joh. 10:14; zie ook 2 Tim. 2:19).\\
-Zegt de belijdenis in artikel 27, dat de kerk een vergadering is van de ware gelovigen, dan geldt dat (uiteraard) voor //alle// ware gelovigen. Geen enkele waar gelovige wordt hier buiten gesloten; zij allen zijn begrepen in wat de belijdenis hier van de kerk zegt. Straks, in artikel 28, wordt deze heilige vergadering omschreven als de vergadering van hen die zalig worden. En dat zalig worden geldt voor een ieder die gelooft. Immers: //****al wie// de naam des Heren aanroept, die zal behouden worden.” (vgl. Joël 2:32, Hand. 2:21, Rom. 10:13)\\+Zegt de belijdenis in artikel 27, dat de kerk een vergadering is van de ware gelovigen, dan geldt dat (uiteraard) voor //alle// ware gelovigen. Geen enkele waar gelovige wordt hier buiten gesloten; zij allen zijn begrepen in wat de belijdenis hier van de kerk zegt. Straks, in artikel 28, wordt deze heilige vergadering omschreven als de vergadering van hen die zalig worden. En dat zalig worden geldt voor een ieder die gelooft. Immers: //“al wie// de naam des Heren aanroept, die zal behouden worden.” (vgl. Joël 2:32, Hand. 2:21, Rom. 10:13)\\
 Hoewel artikel 27 hier dus niet met zoveel woorden zegt, dat alle gelovigen deel hebben aan de kerk, toch ligt dit wel terdege opgesloten in het spreken van de belijdenis hier. Dit ‘alle’ is met de zaak als zodanig gegeven. Wanneer bijvoorbeeld in zondag 7 H.C. wordt gezegd, dat Christus een Zaligmaker is alleen van de ware gelovigen, dan geldt dat voor //alle// ware gelovigen. Te wijzen valt hier ook op antw. 55 H.C., waar over de gemeenschap van de heiligen wordt gesproken als: de gelovigen, //allen en een ieder//. Precies zo ligt het in artikel 27. Vandaar ook dat artikel 28 //deze allen// zonder uitzondering aanspreekt door te zeggen, “dat //niemand//, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelf te houden, (...) maar dat //zij allen// schuldig zijn, zichzelf daarbij te voegen.”\\ Hoewel artikel 27 hier dus niet met zoveel woorden zegt, dat alle gelovigen deel hebben aan de kerk, toch ligt dit wel terdege opgesloten in het spreken van de belijdenis hier. Dit ‘alle’ is met de zaak als zodanig gegeven. Wanneer bijvoorbeeld in zondag 7 H.C. wordt gezegd, dat Christus een Zaligmaker is alleen van de ware gelovigen, dan geldt dat voor //alle// ware gelovigen. Te wijzen valt hier ook op antw. 55 H.C., waar over de gemeenschap van de heiligen wordt gesproken als: de gelovigen, //allen en een ieder//. Precies zo ligt het in artikel 27. Vandaar ook dat artikel 28 //deze allen// zonder uitzondering aanspreekt door te zeggen, “dat //niemand//, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelf te houden, (...) maar dat //zij allen// schuldig zijn, zichzelf daarbij te voegen.”\\
 Als de belijdenis dus zegt dat de kerk een vergadering is van de ware gelovigen, dan geldt dat voor //alle// waarlijk gelovigen. Zij allen, zonder onderscheid, behoren tot deze heilige vergadering en hebben hun plaats in haar midden. Hun plaats, dat wil zeggen de plaats die Christus daar voor hen heeft vrijgemaakt, die Hij daar voor hen heeft verdiend en dat voor een zeer dure prijs. Eenmaal heeft Hij zijn eigen plaats daarvoor opgeofferd, toen Hij zich liet excommuniceren uit deze heilige vergadering, hoewel Hij als geen ander recht had op een plaats in haar midden. God zelf immers had Hem die plaats toegewezen, geboren als Hij Hem had doen worden als kind van de kerk, kind van het verbond, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet (Gal. 4:4). En bij het opgroeien stelde Hij zichzelf ook onder die wet in volkomen gehoorzaamheid. Gewillig ging Hij jaarlijks op het Paasfeest met zijn ouders op naar Jeruzalem om zich te stellen voor het aangezicht van de Vader. En ook toen Hij volwassen werd, bleef Hij gaan op de weg, die Hem van kindsbeen af was geleerd. Gehoorzaam ging Hij te midden van zijn broeders de weg naar Gods huis. En toen werd Hem zijn plaats in dat huis ontzegd, als ware Hij een goddeloze. Hij werd geëxcommuniceerd als één, die in de kerk niet thuishoort en het aangezicht van God niet mag zien. Bitter was dat voor Christus, bitterder dan de dood (vgl. D.L. V, 13). Maar Hij bleef standvastig tot in de dood en dat ter wille van zijn broeders, opdat die voor altijd als vrije zonen het recht zouden hebben het aangezicht van de Vader te zien. Christus wist zich door de Vader zelf gezalfd en geroepen hun dat aangezicht te tonen en Hij zou die roeping volbrengen ook. En Hij heeft haar metterdaad volbracht. Want toen in zijn opwekking uit de doden aan Hem werd vervuld Psalm 22:22b, “Gij hebt Mij geantwoord”, toen ging Hij als de Eerstgeborene uit de doden onmiddellijk heen en voegde zich diezelfde dag nog bij de gemeente, om zo te vervullen wat direct daarna in Psalm 22 staat: “Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.” Van welk een staat of kwaliteit Hij blijkens zijn opwekking ook was – niemand minder dan de Zoon van God – toch hield Hij zich niet op zichzelf om op zijn eigen Persoon te staan, maar Hij voegde zich eenvoudig bij zijn broeders ter plaatse waar God hen vergaderd had. Hoewel zij zich voor Hem hadden geschaamd en Hem alleen hadden gelaten (Matth. 26:36), Hij schaamde zich voor hen niet en liet hen niet alleen. Hij zelf liet zich in hun midden vinden. En ze mochten Hem zelfs betasten, opdat ze zeker zouden weten, dat Hij het zelf was.\\ Als de belijdenis dus zegt dat de kerk een vergadering is van de ware gelovigen, dan geldt dat voor //alle// waarlijk gelovigen. Zij allen, zonder onderscheid, behoren tot deze heilige vergadering en hebben hun plaats in haar midden. Hun plaats, dat wil zeggen de plaats die Christus daar voor hen heeft vrijgemaakt, die Hij daar voor hen heeft verdiend en dat voor een zeer dure prijs. Eenmaal heeft Hij zijn eigen plaats daarvoor opgeofferd, toen Hij zich liet excommuniceren uit deze heilige vergadering, hoewel Hij als geen ander recht had op een plaats in haar midden. God zelf immers had Hem die plaats toegewezen, geboren als Hij Hem had doen worden als kind van de kerk, kind van het verbond, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet (Gal. 4:4). En bij het opgroeien stelde Hij zichzelf ook onder die wet in volkomen gehoorzaamheid. Gewillig ging Hij jaarlijks op het Paasfeest met zijn ouders op naar Jeruzalem om zich te stellen voor het aangezicht van de Vader. En ook toen Hij volwassen werd, bleef Hij gaan op de weg, die Hem van kindsbeen af was geleerd. Gehoorzaam ging Hij te midden van zijn broeders de weg naar Gods huis. En toen werd Hem zijn plaats in dat huis ontzegd, als ware Hij een goddeloze. Hij werd geëxcommuniceerd als één, die in de kerk niet thuishoort en het aangezicht van God niet mag zien. Bitter was dat voor Christus, bitterder dan de dood (vgl. D.L. V, 13). Maar Hij bleef standvastig tot in de dood en dat ter wille van zijn broeders, opdat die voor altijd als vrije zonen het recht zouden hebben het aangezicht van de Vader te zien. Christus wist zich door de Vader zelf gezalfd en geroepen hun dat aangezicht te tonen en Hij zou die roeping volbrengen ook. En Hij heeft haar metterdaad volbracht. Want toen in zijn opwekking uit de doden aan Hem werd vervuld Psalm 22:22b, “Gij hebt Mij geantwoord”, toen ging Hij als de Eerstgeborene uit de doden onmiddellijk heen en voegde zich diezelfde dag nog bij de gemeente, om zo te vervullen wat direct daarna in Psalm 22 staat: “Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.” Van welk een staat of kwaliteit Hij blijkens zijn opwekking ook was – niemand minder dan de Zoon van God – toch hield Hij zich niet op zichzelf om op zijn eigen Persoon te staan, maar Hij voegde zich eenvoudig bij zijn broeders ter plaatse waar God hen vergaderd had. Hoewel zij zich voor Hem hadden geschaamd en Hem alleen hadden gelaten (Matth. 26:36), Hij schaamde zich voor hen niet en liet hen niet alleen. Hij zelf liet zich in hun midden vinden. En ze mochten Hem zelfs betasten, opdat ze zeker zouden weten, dat Hij het zelf was.\\
Regel 188: Regel 194:
 Prof. Kamphuis zal dit spreken van de belijdenis gaarne aanvaarden, maar dan is daarmee ook zijn kritiek op mijn spreken weerlegd. Evenmin als dit spreken van de D.L. het recht geeft volmaaktheid bij de gelovigen te proclameren, zo min mijn spreken. Er blijft nu eenmaal een principieel onderscheid tussen niet-samenkomen en niet-volmaakt-zijn-in-het-samenkomen. Het is het onderscheid, dat er is tussen de slavernij der zonde en de overblijfselen der zonde. Van het eerste zijn de gelovigen verlost, van het laatste nog niet. Zolang zij in dit leven zijn strijdt bij hen het vlees nog tegen de Geest, maar nochtans liggen de gelovigen in deze geestelijke strijd niet onder, maar bieden zij door de kracht van de Heilige Geest altijd sterke wederstand, totdat zij eindelijk ten enenmale de overhand behouden (H.C. 127).\\ Prof. Kamphuis zal dit spreken van de belijdenis gaarne aanvaarden, maar dan is daarmee ook zijn kritiek op mijn spreken weerlegd. Evenmin als dit spreken van de D.L. het recht geeft volmaaktheid bij de gelovigen te proclameren, zo min mijn spreken. Er blijft nu eenmaal een principieel onderscheid tussen niet-samenkomen en niet-volmaakt-zijn-in-het-samenkomen. Het is het onderscheid, dat er is tussen de slavernij der zonde en de overblijfselen der zonde. Van het eerste zijn de gelovigen verlost, van het laatste nog niet. Zolang zij in dit leven zijn strijdt bij hen het vlees nog tegen de Geest, maar nochtans liggen de gelovigen in deze geestelijke strijd niet onder, maar bieden zij door de kracht van de Heilige Geest altijd sterke wederstand, totdat zij eindelijk ten enenmale de overhand behouden (H.C. 127).\\
 Wanneer het spreken van prof. Kamphuis in dezen terecht zou zijn, moet dat m.i. ook leiden tot de conclusie, dat men met betrekking tot die gelovigen, bij wie het daadwerkelijk samenkomen als reactie op Christus’ samenbrengen wel wordt gevonden, zou moeten spreken van onfeilbaarheid en volkomenheid //op dit punt//. En dit laatste is toch zeer zeker niet overeenkomstig de Schrift, die ons leert, dat geen enkele gelovige volmaakt is ten aanzien van welk gebod ook.\\ Wanneer het spreken van prof. Kamphuis in dezen terecht zou zijn, moet dat m.i. ook leiden tot de conclusie, dat men met betrekking tot die gelovigen, bij wie het daadwerkelijk samenkomen als reactie op Christus’ samenbrengen wel wordt gevonden, zou moeten spreken van onfeilbaarheid en volkomenheid //op dit punt//. En dit laatste is toch zeer zeker niet overeenkomstig de Schrift, die ons leert, dat geen enkele gelovige volmaakt is ten aanzien van welk gebod ook.\\
-Prof. Kamphuis schrijft ook in reactie op mijn spreken:\\ +Prof. Kamphuis schrijft ook in reactie op mijn spreken:\\ 
-“Maar bij Schilder is het werk van Christus in de samenvergadering van de gelovigen //normerend// voor het samenkomen der gelovigen. Vandaar dat Schilder altijd dynamisch en appellerend over de kerk heeft gesproken, terwijl het bij ds. Hoorn statisch is geworden.”\\+“Maar bij Schilder is het werk van Christus in de samenvergadering van de gelovigen //normerend// voor het samenkomen der gelovigen. Vandaar dat Schilder altijd dynamisch en appellerend over de kerk heeft gesproken, terwijl het bij ds. Hoorn statisch is geworden.”
 Dat het spreken over de kerk bij ds. Hoorn statisch is geworden, wordt hier wel gesteld maar niet met argumenten bewezen. En het lijkt mij ook niet te bewijzen. Of men moet al van oordeel zijn dat het samenkomen van hen die door Christus samengebacht worden een statische zaak is. Want dát er zijn, die metterdaad samenkomen in de enige kerk, zal toch niemand ontkennen.\\ Dat het spreken over de kerk bij ds. Hoorn statisch is geworden, wordt hier wel gesteld maar niet met argumenten bewezen. En het lijkt mij ook niet te bewijzen. Of men moet al van oordeel zijn dat het samenkomen van hen die door Christus samengebacht worden een statische zaak is. Want dát er zijn, die metterdaad samenkomen in de enige kerk, zal toch niemand ontkennen.\\
 En wat het spreken van Schilder betreft over het vergaderwerk van Christus als //normerend// voor het samenkomen van de gelovigen, daar stemmen wij graag mee in. Maar dan ook metterdaad normerend. En dus niet in de remonstrantse betekenis ervan, zodat het hier zou gaan om een norm, die ons alleen maar wordt voorgehouden en die de gelovigen al dan niet naar eigen vrije wil volbrengen. Maar in de schriftuurlijke, gereformeerde zin ervan. En dus als een norm die door de Geest van God wordt geschreven in de harten der gelovigen, zodat zij van Christus bewogen zijnde, zichzelf nu ook bewegen. Waarom ook terecht wordt gezegd dat de mens, die door Christus vergaderd wordt, zich vergadert en bijeenkomt.\\ En wat het spreken van Schilder betreft over het vergaderwerk van Christus als //normerend// voor het samenkomen van de gelovigen, daar stemmen wij graag mee in. Maar dan ook metterdaad normerend. En dus niet in de remonstrantse betekenis ervan, zodat het hier zou gaan om een norm, die ons alleen maar wordt voorgehouden en die de gelovigen al dan niet naar eigen vrije wil volbrengen. Maar in de schriftuurlijke, gereformeerde zin ervan. En dus als een norm die door de Geest van God wordt geschreven in de harten der gelovigen, zodat zij van Christus bewogen zijnde, zichzelf nu ook bewegen. Waarom ook terecht wordt gezegd dat de mens, die door Christus vergaderd wordt, zich vergadert en bijeenkomt.\\
 Zo is daar in het leven van de gelovigen, zij het in beginsel, de gehoorzaamheid aan de ordinantie van God, zodat zij zich niet op zichzelf houden, maar zich voegen bij deze heilige vergadering en zich daarmee verenigen. In artikel 28 staat dan ook niet, dat er ware gelovigen zijn die niet doen wat zij krachtens dit artikel schuldig zijn te doen. Deze gehoorzaamheid aan de regel van artikel 28 betekent, dat de gelovigen van hun kant de eenheid der kerk onderhouden. Het is de eenheid in het ene ware geloof, zoals de apostel Paulus daarvan schrijft in Ef. 4:1-6. En die eenheid is nooit statisch, maar zij is vol actie. Zij bestaat in het elkaar wederkerig dienen met de van God ontvangen gaven. Dat blijkt uit wat Paulus direct daarna schrijft in vers 7: “Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt.”\\ Zo is daar in het leven van de gelovigen, zij het in beginsel, de gehoorzaamheid aan de ordinantie van God, zodat zij zich niet op zichzelf houden, maar zich voegen bij deze heilige vergadering en zich daarmee verenigen. In artikel 28 staat dan ook niet, dat er ware gelovigen zijn die niet doen wat zij krachtens dit artikel schuldig zijn te doen. Deze gehoorzaamheid aan de regel van artikel 28 betekent, dat de gelovigen van hun kant de eenheid der kerk onderhouden. Het is de eenheid in het ene ware geloof, zoals de apostel Paulus daarvan schrijft in Ef. 4:1-6. En die eenheid is nooit statisch, maar zij is vol actie. Zij bestaat in het elkaar wederkerig dienen met de van God ontvangen gaven. Dat blijkt uit wat Paulus direct daarna schrijft in vers 7: “Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt.”\\
 Hiermee stemt ook overeen het vervolg van artikel 28, als daar gezegd wordt, dat men zich daarbij moet voegen “om te dienen de opbouwing der broederen naar de gaven door God hun verleend, als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.”\\ Hiermee stemt ook overeen het vervolg van artikel 28, als daar gezegd wordt, dat men zich daarbij moet voegen “om te dienen de opbouwing der broederen naar de gaven door God hun verleend, als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.”\\
-**De eenheid der gelovigen is dus een eenheid vol pluriformiteit. En ook vol dynamiek. En dat dankzij de opgevaren Christus, die kracht heeft om de zijnen te vergaderen en hen als zijn lichaam op te bouwen in het geloof en in de liefde.**\\+De eenheid der gelovigen is dus een eenheid vol pluriformiteit. En ook vol dynamiek. En dat dankzij de opgevaren Christus, die kracht heeft om de zijnen te vergaderen en hen als zijn lichaam op te bouwen in het geloof en in de liefde.\\
 Tenslotte, voor wat dit onderdeel betreft. Mogelijk zitten wij op een ietwat andere lijn dan Schilder. Maar wat dan nog? Terecht schrijft prof. Kamphuis in genoemde polemiek:\\ Tenslotte, voor wat dit onderdeel betreft. Mogelijk zitten wij op een ietwat andere lijn dan Schilder. Maar wat dan nog? Terecht schrijft prof. Kamphuis in genoemde polemiek:\\
 “Het gaat over de openbaring van de Schrift over de Kerk.”\\ “Het gaat over de openbaring van de Schrift over de Kerk.”\\
Regel 220: Regel 226:
 Noch bij Calvijn noch bij Ursinus is de onzichtbare kerk een vaag en ongrijpbaar iets, waarbij men zich niet zou kunnen voegen. Zij is niet een kerk achter of boven de zichtbare kerk maar zij is altijd binnen de zichtbare kerk; zij is altijd daar waar de zichtbare kerk zich laat vinden. Wie buiten de zichtbare kerk staat, staat daarmee buiten de onzichtbare kerk.\\ Noch bij Calvijn noch bij Ursinus is de onzichtbare kerk een vaag en ongrijpbaar iets, waarbij men zich niet zou kunnen voegen. Zij is niet een kerk achter of boven de zichtbare kerk maar zij is altijd binnen de zichtbare kerk; zij is altijd daar waar de zichtbare kerk zich laat vinden. Wie buiten de zichtbare kerk staat, staat daarmee buiten de onzichtbare kerk.\\
 Hoewel de N.G.B. //de termen// zichtbaar en onzichtbaar niet gebruikt, weet zij wel terdege //van de zaak//, die Calvijn met die termen aanduidde. En die zaak is, we zeiden het al, dat er telkens weer kaf onder het koren is, onkruid tussen de tarwe. Die situatie doet de kerk “somwijlen een tijdlang zeer klein zijn en als tot niet gekomen in de ogen der mensen.”\\ Hoewel de N.G.B. //de termen// zichtbaar en onzichtbaar niet gebruikt, weet zij wel terdege //van de zaak//, die Calvijn met die termen aanduidde. En die zaak is, we zeiden het al, dat er telkens weer kaf onder het koren is, onkruid tussen de tarwe. Die situatie doet de kerk “somwijlen een tijdlang zeer klein zijn en als tot niet gekomen in de ogen der mensen.”\\
-Dan zijn er velen, die doen alsof ze van de kerk zijn, alsof ze gelovig zijn – ze laten zich vinden binnen de vergadering //der gelovigen// **** terwijl ze in werkelijkheid toch niet van de kerk zijn.\\+Dan zijn er velen, die doen alsof ze van de kerk zijn, alsof ze gelovig zijn – ze laten zich vinden binnen de vergadering //der gelovigen// – terwijl ze in werkelijkheid toch niet van de kerk zijn.\\
 Artikel 29 weet te spreken van het gezelschap der hypocrieten, “welke in de Kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen //van// de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn.”\\ Artikel 29 weet te spreken van het gezelschap der hypocrieten, “welke in de Kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen //van// de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn.”\\
 Datzelfde artikel kent ook de zinsnede: “En aangaande degenen, die //van// de Kerk zijn”. Dat betekent: die metterdaad van de Kerk zijn en niet slechts in naam. Vandaar ook dat de kerk volgens datzelfde artikel verplicht is de kerkelijke tucht te gebruiken, om de zonden te straffen.\\ Datzelfde artikel kent ook de zinsnede: “En aangaande degenen, die //van// de Kerk zijn”. Dat betekent: die metterdaad van de Kerk zijn en niet slechts in naam. Vandaar ook dat de kerk volgens datzelfde artikel verplicht is de kerkelijke tucht te gebruiken, om de zonden te straffen.\\
Regel 237: Regel 243:
 “De prediking moge ons voortdurend ontdekken aan het //wonder// van de Kerk die van Christus is, gezeten bóven aan Gods rechterhand. Kandelaars blijven niet brandende als de zelfbeproeving van de kerk en van haar leden gaat ontbreken. ‘Strijdt om in te gaan’ – dat blijft gelden ook al staan we in de registers van de ware kerk als leden genoteerd. Lidmaten, maar ook levende lidmaten? In de kerk, maar ook van de kerk? Vergaderd, maar ook gewassen en verzegeld? Zichtbaar, maar ook geworteld en gegrond in wat onzichtbaar is? Deze oproep tot zelfbeproeving blijft de les – hoe verder geformuleerd – die de kerk nimmer mag vergeten.”\\ “De prediking moge ons voortdurend ontdekken aan het //wonder// van de Kerk die van Christus is, gezeten bóven aan Gods rechterhand. Kandelaars blijven niet brandende als de zelfbeproeving van de kerk en van haar leden gaat ontbreken. ‘Strijdt om in te gaan’ – dat blijft gelden ook al staan we in de registers van de ware kerk als leden genoteerd. Lidmaten, maar ook levende lidmaten? In de kerk, maar ook van de kerk? Vergaderd, maar ook gewassen en verzegeld? Zichtbaar, maar ook geworteld en gegrond in wat onzichtbaar is? Deze oproep tot zelfbeproeving blijft de les – hoe verder geformuleerd – die de kerk nimmer mag vergeten.”\\
 Inderdaad! En daarom moet de strijd niet voorkomen maar gestreden worden. Niet de strijd tegen elkaar, maar de strijd samen met elkaar, “als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.” (artikel 28 N.G.B.) Het is de strijd om als kerk metterdaad de hals te buigen onder het juk van Jezus Christus. Die strijd blijft de levenslange roeping van de kerk, van alle kerkleden, niemand uitgezonderd. Allen hebben hier hun roeping te verstaan, tot opbouw van het ene\\ Inderdaad! En daarom moet de strijd niet voorkomen maar gestreden worden. Niet de strijd tegen elkaar, maar de strijd samen met elkaar, “als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.” (artikel 28 N.G.B.) Het is de strijd om als kerk metterdaad de hals te buigen onder het juk van Jezus Christus. Die strijd blijft de levenslange roeping van de kerk, van alle kerkleden, niemand uitgezonderd. Allen hebben hier hun roeping te verstaan, tot opbouw van het ene\\
-kerklichaam. Immers: “Gij nu zijt het lichaam van Christus en een ieder voor zijn deel leden.” (1 Cor. 12:27).\\+kerklichaam. Immers: “Gij nu zijt het lichaam van Christus en een ieder voor zijn deel leden.” (1 Korintiërs 12:27). 
 ===== 5. De Kerk, zij is pijler en fundament der waarheid ===== ===== 5. De Kerk, zij is pijler en fundament der waarheid =====
 In 1948 schreef professor K. Schilder een tweetal artikelen in De Reformatie onder de titel ‘Buiten de kerk geen enkele zaligheid’. Beide artikelen werden opgenomen in zijn verzamelde werken ‘De Kerk’, deel III, p. 244 e.v. Ze zullen naderhand nog wel eens opnieuw aangehaald zijn in De Reformatie. In elk geval gebeurde dat voor wat betreft het eerste gedeelte van het tweede artikel door professor Douma in De Reformatie van 17 juni 1972. Daarbij geeft Douma een aantal kanttekeningen bij het aangehaalde stuk, ingeleid met de opmerking dat hij het van a tot z eens is met wat K. Schilder hier schrijft.\\ In 1948 schreef professor K. Schilder een tweetal artikelen in De Reformatie onder de titel ‘Buiten de kerk geen enkele zaligheid’. Beide artikelen werden opgenomen in zijn verzamelde werken ‘De Kerk’, deel III, p. 244 e.v. Ze zullen naderhand nog wel eens opnieuw aangehaald zijn in De Reformatie. In elk geval gebeurde dat voor wat betreft het eerste gedeelte van het tweede artikel door professor Douma in De Reformatie van 17 juni 1972. Daarbij geeft Douma een aantal kanttekeningen bij het aangehaalde stuk, ingeleid met de opmerking dat hij het van a tot z eens is met wat K. Schilder hier schrijft.\\
Regel 275: Regel 282:
 En waarbij moet men zich voegen? Bij deze heilige vergadering.\\ En waarbij moet men zich voegen? Bij deze heilige vergadering.\\
 Op de vraag evenwel waar of welke die vergadering is, //daarop geeft artikel 28 geen antwoord//. Want dat is bekend aan hen die hier op hun schuldige plicht worden gewezen. Zij hebben deze heilige vergadering immers al beleden in artikel 27, en dat als mensen die zelf tot die vergadering behoren en aan haar deelhebben. En die derhalve ook weten, waar die vergadering zich laat vinden. Die reeds //beleden// en //bekende// kerk is uitgangspunt van artikel 28. En dan gaat dit artikel niet iets nieuws over die kerk zeggen. Dit artikel spreekt niet over de kerk zelf, afgezien dan van de motiverende voorzin (“wij geloven, //aangezien//...”), waarin overigens zakelijk niets nieuws wordt gezegd ten opzichte van artikel 27. Heel dit artikel spreekt over //de roeping van de kerkleden,// over de houding die zij tegenover de kerk hebben aan te nemen.\\ Op de vraag evenwel waar of welke die vergadering is, //daarop geeft artikel 28 geen antwoord//. Want dat is bekend aan hen die hier op hun schuldige plicht worden gewezen. Zij hebben deze heilige vergadering immers al beleden in artikel 27, en dat als mensen die zelf tot die vergadering behoren en aan haar deelhebben. En die derhalve ook weten, waar die vergadering zich laat vinden. Die reeds //beleden// en //bekende// kerk is uitgangspunt van artikel 28. En dan gaat dit artikel niet iets nieuws over die kerk zeggen. Dit artikel spreekt niet over de kerk zelf, afgezien dan van de motiverende voorzin (“wij geloven, //aangezien//...”), waarin overigens zakelijk niets nieuws wordt gezegd ten opzichte van artikel 27. Heel dit artikel spreekt over //de roeping van de kerkleden,// over de houding die zij tegenover de kerk hebben aan te nemen.\\
-Want er zijn voor deze leden niet alleen machtige en troostvolle beloften inzake de kerk – artikel 27 noemt die beloften en in de voorzin van artikel 28 worden ze nog eens kort samengevat – maar er is voor diezelfde leden een evenredig grote verantwoordelijkheid. Daarop wijst artikel 28. Het is de verantwoordelijkheid die men heeft, niet als niet-kerklid maar als kerklid. Het is derhalve ook niet de verantwoordelijkheid om lid van de kerk te //worden// **** over het lid //worden// spreekt artikel 28 niet – maar om lid te //zijn,// metterdaad. En wel door zich niet afzijdig te houden, maar zich bij deze vergadering te //voegen//. Want wie anders doet, doet tegen Gods bevel.\\+Want er zijn voor deze leden niet alleen machtige en troostvolle beloften inzake de kerk – artikel 27 noemt die beloften en in de voorzin van artikel 28 worden ze nog eens kort samengevat – maar er is voor diezelfde leden een evenredig grote verantwoordelijkheid. Daarop wijst artikel 28. Het is de verantwoordelijkheid die men heeft, niet als niet-kerklid maar als kerklid. Het is derhalve ook niet de verantwoordelijkheid om lid van de kerk te //worden// – over het lid //worden// spreekt artikel 28 niet – maar om lid te //zijn,// metterdaad. En wel door zich niet afzijdig te houden, maar zich bij deze vergadering te //voegen//. Want wie anders doet, doet tegen Gods bevel.\\
 In zijn boekje ‘Varia de ecclesia’ (Enschede, 1980) geeft ds. J. Francke naast andere zaken ook aandacht aan de roeping van de gelovigen zich bij de kerk te voegen, zoals artikel 28 daarop wijst. De schrijver zegt dan onder andere:\\ In zijn boekje ‘Varia de ecclesia’ (Enschede, 1980) geeft ds. J. Francke naast andere zaken ook aandacht aan de roeping van de gelovigen zich bij de kerk te voegen, zoals artikel 28 daarop wijst. De schrijver zegt dan onder andere:\\
 > “De belijdenis wijdt aan deze zaak een apart artikel, omdat in feite al van het begin der christelijke kerk in de apostolische eeuw er ware gelovigen waren, die niet tot de ware kerk kwamen. Ze zijn er vandaag nog. Tal van mensen die de Heere Christus als Heiland en Verlosser aanvaarden en de HEERE van harte in alles naar zijn Woord willen dienen, verdwalen in aan Gods Woord ontrouwe kerken, ja, in sekten en gezelschappen. Dat is een treurige werkelijkheid die vele vragen oproept, vragen die ook druk besproken worden.” (pag. 38)\\ > “De belijdenis wijdt aan deze zaak een apart artikel, omdat in feite al van het begin der christelijke kerk in de apostolische eeuw er ware gelovigen waren, die niet tot de ware kerk kwamen. Ze zijn er vandaag nog. Tal van mensen die de Heere Christus als Heiland en Verlosser aanvaarden en de HEERE van harte in alles naar zijn Woord willen dienen, verdwalen in aan Gods Woord ontrouwe kerken, ja, in sekten en gezelschappen. Dat is een treurige werkelijkheid die vele vragen oproept, vragen die ook druk besproken worden.” (pag. 38)\\
Regel 300: Regel 307:
 Nee, niet allen die in de kerk zijn, zijn ook van de kerk, al moeten wij deze allen naar het oordeel der liefde wel als leden der kerk beschouwen, zolang zij door de belijdenis des geloofs en de voorbeeldigheid des levens en het deelgenootschap aan de sacramenten met ons dezelfde God en Christus belijden. (Calvijn, Inst. IV, I, 8)\\ Nee, niet allen die in de kerk zijn, zijn ook van de kerk, al moeten wij deze allen naar het oordeel der liefde wel als leden der kerk beschouwen, zolang zij door de belijdenis des geloofs en de voorbeeldigheid des levens en het deelgenootschap aan de sacramenten met ons dezelfde God en Christus belijden. (Calvijn, Inst. IV, I, 8)\\
 Nergens evenwel geeft de Schrift ons het recht om deze stelling ook omgekeerd van toepassing te verklaren door te stellen: niet allen, die van de kerk zijn, zijn ook in de kerk. Of men moet hier al denken aan mensen als de dichter van Psalm 42 en 88. Maar dan spreekt men over een heel andere zaak! Deze dichter was trouwens ook, hoewel naar het vlees afwezig, naar de geest aanwezig in de vergadering van Gods volk.\\ Nergens evenwel geeft de Schrift ons het recht om deze stelling ook omgekeerd van toepassing te verklaren door te stellen: niet allen, die van de kerk zijn, zijn ook in de kerk. Of men moet hier al denken aan mensen als de dichter van Psalm 42 en 88. Maar dan spreekt men over een heel andere zaak! Deze dichter was trouwens ook, hoewel naar het vlees afwezig, naar de geest aanwezig in de vergadering van Gods volk.\\
-**//De Schrift zegt wel//:** “niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël.” (**Rom. 9:7)**\\+//De Schrift zegt wel//: “niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël.” (Rom. 9:7)\\
 Maar zij zegt niet: velen, die buiten Israël zijn, //zijn// ook Israël.\\ Maar zij zegt niet: velen, die buiten Israël zijn, //zijn// ook Israël.\\
 Al weet zij wel van vele buiten Israël geborenen, die tot Israël //worden,// namelijk in de weg van bekering en geloof in de gekruisigde Christus, waardoor zij in Israël worden ingelijfd. Zie onder andere Gal. 3:6-9.\\ Al weet zij wel van vele buiten Israël geborenen, die tot Israël //worden,// namelijk in de weg van bekering en geloof in de gekruisigde Christus, waardoor zij in Israël worden ingelijfd. Zie onder andere Gal. 3:6-9.\\
Regel 332: Regel 339:
 “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dát is besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.” (Rom.2:28-29)\\ “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dát is besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.” (Rom.2:28-29)\\
 Het valt ook op, dat prof. Doekes in zijn schets op artikel 28, evenals ook ds. Francke dat //keer op keer// doet in zijn Varia de Ecclesia, steeds de formulering gebruikt: zich voegen bij de //ware// kerk. Dat is een duidelijke verandering van de tekst van dit artikel, dat deze formulering niet kent, zoals we reeds eerder opmerkten.\\ Het valt ook op, dat prof. Doekes in zijn schets op artikel 28, evenals ook ds. Francke dat //keer op keer// doet in zijn Varia de Ecclesia, steeds de formulering gebruikt: zich voegen bij de //ware// kerk. Dat is een duidelijke verandering van de tekst van dit artikel, dat deze formulering niet kent, zoals we reeds eerder opmerkten.\\
-Het woordje ‘ware’ als bepaling //bij kerk komt eerst in artikel 29 voor//**E**n het is uitlegkundig niet juist om in artikel 28 reeds in te lezen wat eerst in artikel 29 aan de orde wordt gesteld. Niet artikel 29, wel artikel 27 vormt het uitgangspunt van artikel 28. En artikel 27 kent niet de formulering ware kerk, wel de formulering enige, katholieke of algemene kerk. En die kerk wordt vervolgens niet omschreven als //ware// kerk, maar als een heilige vergadering van de //ware// christgelovigen. Daarbij aansluitend wijst artikel 28 //deze// ware christgelovigen op hun ambt zich van //deze// heilige vergadering //niet af te scheiden,// maar zich daarbij te voegen.\\+Het woordje ‘ware’ als bepaling //bij kerk komt eerst in artikel 29 voor//En het is uitlegkundig niet juist om in artikel 28 reeds in te lezen wat eerst in artikel 29 aan de orde wordt gesteld. Niet artikel 29, wel artikel 27 vormt het uitgangspunt van artikel 28. En artikel 27 kent niet de formulering ware kerk, wel de formulering enige, katholieke of algemene kerk. En die kerk wordt vervolgens niet omschreven als //ware// kerk, maar als een heilige vergadering van de //ware// christgelovigen. Daarbij aansluitend wijst artikel 28 //deze// ware christgelovigen op hun ambt zich van //deze// heilige vergadering //niet af te scheiden,// maar zich daarbij te voegen.\\
 Artikel 28 spreekt niet met het oog op hen die buiten zijn, die van de kerk niet zijn, met als opdracht, dat dezen zichzelf lid maken, aldus //makende// de enigheid der kerk, maar met het oog op hen die binnen zijn, die van de kerk zijn. Voor dezen is daar de roeping zich niet op zichzelf te houden, maar zichzelf daarbij te voegen, aldus //onderhoudende// de enigheid der kerk.\\ Artikel 28 spreekt niet met het oog op hen die buiten zijn, die van de kerk niet zijn, met als opdracht, dat dezen zichzelf lid maken, aldus //makende// de enigheid der kerk, maar met het oog op hen die binnen zijn, die van de kerk zijn. Voor dezen is daar de roeping zich niet op zichzelf te houden, maar zichzelf daarbij te voegen, aldus //onderhoudende// de enigheid der kerk.\\
 Daarom kan artikel 29 heel artikel 28 samenvatten in de zinsnede: “en het komt niemand toe zich //daarvan te scheiden//.”\\ Daarom kan artikel 29 heel artikel 28 samenvatten in de zinsnede: “en het komt niemand toe zich //daarvan te scheiden//.”\\

Paginahulpmiddelen