Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


brochures:1985_terug-naar-het-begin_over-artikel-29-van-de-nederlandse-geloofsbelijdenis

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
brochures:1985_terug-naar-het-begin_over-artikel-29-van-de-nederlandse-geloofsbelijdenis [11-07-2024 om 12.21 uur] ds. J.H. Zwartbrochures:1985_terug-naar-het-begin_over-artikel-29-van-de-nederlandse-geloofsbelijdenis [19-11-2024 om 13.23 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 1: Regel 1:
 ======  Terug naar het begin. Over artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1985) ====== ======  Terug naar het begin. Over artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1985) ======
 Opgedragen aan de gemeente van de Heere Jezus Christus te Grootegast en aan allen die met haar meelijden en meestrijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd.\\ Opgedragen aan de gemeente van de Heere Jezus Christus te Grootegast en aan allen die met haar meelijden en meestrijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd.\\
-//Ten geleide//\\+===== Ten geleide =====
 Toen de tot reformatie gekomen kerk van de 16e eeuw genoodzaakt werd tot het nader belijden en vastleggen van de christelijke leer, gaf zij in die belijdenis ook plaats aan hetgeen verwoord is in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het is een artikel waarin de kerk spreekt op hoog niveau. Zij spreekt hier immers over de enige, wáre kerk die door haar merktekenen onderscheiden wil worden van alle sekten. Tegelijkertijd wijst zij ons hier op de realiteit van de válse kerk. Daarmee gebruikt zij ook scherpe woorden die diep insnijden. En op voorname en scherpe woorden moet men zuinig zijn. Men dient ze niet lichtvaardig te gebruiken; dan verliezen ze hun kracht en werken ze averechts.\\ Toen de tot reformatie gekomen kerk van de 16e eeuw genoodzaakt werd tot het nader belijden en vastleggen van de christelijke leer, gaf zij in die belijdenis ook plaats aan hetgeen verwoord is in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het is een artikel waarin de kerk spreekt op hoog niveau. Zij spreekt hier immers over de enige, wáre kerk die door haar merktekenen onderscheiden wil worden van alle sekten. Tegelijkertijd wijst zij ons hier op de realiteit van de válse kerk. Daarmee gebruikt zij ook scherpe woorden die diep insnijden. En op voorname en scherpe woorden moet men zuinig zijn. Men dient ze niet lichtvaardig te gebruiken; dan verliezen ze hun kracht en werken ze averechts.\\
 Daarom is het goed artikel 29 samen te gaan lezen en overwegen. Opdat we weten wat we zeggen als we de taal van dit artikel op de lippen nemen. Dan verstaan we daarmee ook onze verantwoordelijkheid ten opzichte van Gods ware kerk. Het is een gróte verantwoordelijkheid, omdat we als kerk deelgenoten zijn geworden van een gróte zaligheid. Het is ook een blijvende verantwoordelijkheid, omdat het heil van onze God eeuwig blijft. Om die reden blijft het volk van Gods welbehagen verplicht zijn eigen belijdenis steeds nauwkeurig te lezen en ijverig te overdenken. We moeten wat dat betreft allemaal ons leven lang leerling willen zijn, leerling van het Woord en onder het Woord. Niemand mene dat hij daarvoor niet voldoende geleerd is en vooral ook achte niemand zich daarvoor te geleerd. Zo’n houding zou ons juist in strijd brengen met artikel 29 van onze belijdenis. Want als dit artikel ons één ding wil leren, dan wel dit dat we als kerkgemeenschap steeds weer terug moeten naar het begin, naar het aloude Woord van God, waarvan de leer betrouwbaar is samengevat in de belijdenis. Daarom is het onze roeping en moet het ons tot blijdschap zijn deze belijdenis te lezen en te herlezen. Dan ontdekken we ook meer en meer dat het scherpe woord van artikel 29 een goed woord is, goed voor ons allen, omdat daarin beleden wordt naar het goede Woord van onze God, die niet wil dat sommigen verloren gaan maar dat zij allen tot bekering komen (2 Petr. 3:9).\\ Daarom is het goed artikel 29 samen te gaan lezen en overwegen. Opdat we weten wat we zeggen als we de taal van dit artikel op de lippen nemen. Dan verstaan we daarmee ook onze verantwoordelijkheid ten opzichte van Gods ware kerk. Het is een gróte verantwoordelijkheid, omdat we als kerk deelgenoten zijn geworden van een gróte zaligheid. Het is ook een blijvende verantwoordelijkheid, omdat het heil van onze God eeuwig blijft. Om die reden blijft het volk van Gods welbehagen verplicht zijn eigen belijdenis steeds nauwkeurig te lezen en ijverig te overdenken. We moeten wat dat betreft allemaal ons leven lang leerling willen zijn, leerling van het Woord en onder het Woord. Niemand mene dat hij daarvoor niet voldoende geleerd is en vooral ook achte niemand zich daarvoor te geleerd. Zo’n houding zou ons juist in strijd brengen met artikel 29 van onze belijdenis. Want als dit artikel ons één ding wil leren, dan wel dit dat we als kerkgemeenschap steeds weer terug moeten naar het begin, naar het aloude Woord van God, waarvan de leer betrouwbaar is samengevat in de belijdenis. Daarom is het onze roeping en moet het ons tot blijdschap zijn deze belijdenis te lezen en te herlezen. Dan ontdekken we ook meer en meer dat het scherpe woord van artikel 29 een goed woord is, goed voor ons allen, omdat daarin beleden wordt naar het goede Woord van onze God, die niet wil dat sommigen verloren gaan maar dat zij allen tot bekering komen (2 Petr. 3:9).\\
 In deze publicatie wordt nader ingegaan op dit derde artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de kerk. Daarbij volgen we het artikel op de voet, terwijl ook het eraan ten grondslag liggende Schriftbewijs aandacht ontvangt. Daarnaast wordt op onderdelen onderwijs van Calvijn in zijn Institutie (vert. A. Sizoo) naar voren gehaald alsmede van De Brès in enkele van zijn boeken. In een slothoofdstuk is getracht het geheel kort samen te vatten, waarna nog een aanhangsel is toegevoegd met het oog op wat anderen hebben geschreven.\\ In deze publicatie wordt nader ingegaan op dit derde artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de kerk. Daarbij volgen we het artikel op de voet, terwijl ook het eraan ten grondslag liggende Schriftbewijs aandacht ontvangt. Daarnaast wordt op onderdelen onderwijs van Calvijn in zijn Institutie (vert. A. Sizoo) naar voren gehaald alsmede van De Brès in enkele van zijn boeken. In een slothoofdstuk is getracht het geheel kort samen te vatten, waarna nog een aanhangsel is toegevoegd met het oog op wat anderen hebben geschreven.\\
 We hebben de tekst van het behandelde artikel laten afdrukken op de binnenzijde van voor- en achteromslag. Het is de tekst zoals die geboden wordt in het waardevolle werk van Lepusculus Vallensis ‘Belijden naar het Woord’. Wat oorspronkelijke lezingen betreft, die we hier en daar noemen, is gebruik gemaakt van ‘De Nederlandse Belijdenisgeschriften’ van Bakhuizen-Van den Brink (Amsterdam 1976).\\ We hebben de tekst van het behandelde artikel laten afdrukken op de binnenzijde van voor- en achteromslag. Het is de tekst zoals die geboden wordt in het waardevolle werk van Lepusculus Vallensis ‘Belijden naar het Woord’. Wat oorspronkelijke lezingen betreft, die we hier en daar noemen, is gebruik gemaakt van ‘De Nederlandse Belijdenisgeschriften’ van Bakhuizen-Van den Brink (Amsterdam 1976).\\
-We hopen met deze publicatie een bijdrage te leveren tot het (opnieuw) lezen en verstaan van wat wij geloven en belijden in dit artikel van onze belijdenis, dat ook in de dagen van Afscheiding en Vrijmaking zo’n grote rol heeft gespeeld. Opdat we naar die belijdenis steeds terugkeren, naar het Woord van onze God. Die terugkeer immers is en blijft éérste roeping van de kerk, hoe oud zij ook is, hoe oud het Woord van God ook is. Dit Woord van den beginne is het Woord van het leven, waarnaar de kerk zich haar leven lang mag en moet reformeren. Om het te zeggen met de woorden van onze vaderen uit de eeuw van de Reformatie: //ecclesia reformata semper reformanda//!\\+We hopen met deze publicatie een bijdrage te leveren tot het (opnieuw) lezen en verstaan van wat wij geloven en belijden in dit artikel van onze belijdenis, dat ook in de dagen van Afscheiding en Vrijmaking zo’n grote rol heeft gespeeld. Opdat we naar die belijdenis steeds terugkeren, naar het Woord van onze God. Die terugkeer immers is en blijft éérste roeping van de kerk, hoe oud zij ook is, hoe oud het Woord van God ook is. Dit Woord van den beginne is het Woord van het leven, waarnaar de kerk zich haar leven lang mag en moet reformeren. Om het te zeggen met de woorden van onze vaderen uit de eeuw van de Reformatie: //ecclesia reformata semper reformanda//! 
 Grootegast, J. Hoorn.\\ Grootegast, J. Hoorn.\\
 +
 ===== 1. Om de enige Kerk ===== ===== 1. Om de enige Kerk =====
-//1.1. Het begin van artikel 29//\\+==== 1.1. Het begin van artikel 29 ====
 Artikel 29 is het derde in de reeks van zes artikelen, die de Nederlandse Geloofsbelijdenis wijdt aan de gereformeerde, Schriftuurlijke leer over de kerk. De inzet van het artikel luidt: wij geloven. Dat zijn geen onbekende woorden meer voor wie toegekomen is aan het lezen van dit artikel. Want precies zo begint ook artikel 28 en ook artikel 27, het eerste artikel dat handelt over de kerk. Van meetaf aan wordt dus over de kerk gesproken onder de noemer van ‘wij geloven’.\\ Artikel 29 is het derde in de reeks van zes artikelen, die de Nederlandse Geloofsbelijdenis wijdt aan de gereformeerde, Schriftuurlijke leer over de kerk. De inzet van het artikel luidt: wij geloven. Dat zijn geen onbekende woorden meer voor wie toegekomen is aan het lezen van dit artikel. Want precies zo begint ook artikel 28 en ook artikel 27, het eerste artikel dat handelt over de kerk. Van meetaf aan wordt dus over de kerk gesproken onder de noemer van ‘wij geloven’.\\
 Intussen is daarmee nog niet alles gezegd over dit begin. Want deze woorden vormen niet alleen de inzet van de zes artikelen over de kerk, we komen ze tegen in praktisch alle artikelen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat begint al in artikel 1, het artikel dat spreekt over God, uit Wie en door Wie en tot Wie alle dingen zijn en dat inzet met de woorden: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond.’ En dit begin, dat dus zonder meer het begin is van heel onze geloofsbelijdenis, wordt vanaf dat moment niet meer losgelaten. Telkens weer keert het terug en dan ook echt als het begin van de verschillende artikelen. Weliswaar niet meer in dezelfde uitvoerige vorm als in artikel 1, maar in verkorte vorm, hetzij als ‘wij geloven en belijden’, hetzij als ‘wij geloven’ dan wel als ‘wij belijden’. Maar in die verkorte vorm blijft het wezen van de zaak gehandhaafd. Het begin – ‘wij geloven’ – is dus het begin en blijft het begin door heel de belijdenis heen. Zo ook in artikel 29, dat begint met: ‘wij geloven’.\\ Intussen is daarmee nog niet alles gezegd over dit begin. Want deze woorden vormen niet alleen de inzet van de zes artikelen over de kerk, we komen ze tegen in praktisch alle artikelen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat begint al in artikel 1, het artikel dat spreekt over God, uit Wie en door Wie en tot Wie alle dingen zijn en dat inzet met de woorden: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond.’ En dit begin, dat dus zonder meer het begin is van heel onze geloofsbelijdenis, wordt vanaf dat moment niet meer losgelaten. Telkens weer keert het terug en dan ook echt als het begin van de verschillende artikelen. Weliswaar niet meer in dezelfde uitvoerige vorm als in artikel 1, maar in verkorte vorm, hetzij als ‘wij geloven en belijden’, hetzij als ‘wij geloven’ dan wel als ‘wij belijden’. Maar in die verkorte vorm blijft het wezen van de zaak gehandhaafd. Het begin – ‘wij geloven’ – is dus het begin en blijft het begin door heel de belijdenis heen. Zo ook in artikel 29, dat begint met: ‘wij geloven’.\\
Regel 20: Regel 22:
 Ziehier het begin van artikel 29. Een veelbelovend begin. Het is immers het begin van het evangelie van God (artikel 1), ja het begin van al het evangelie (artikel 1-37). Nieuwe dingen krijgen we in artikel 29 van dit evangelie te zien. Als we tenminste aan dit begin niet voorbijzien! Dat kan gemakkelijk – het zijn slechts twee woorden en we hebben ze al zovaak gehoord. Maar het kán niet. Want zonder dit begin, beginnen we niets met artikel 29, omdat we dan zijn zonder Hem, zonder Wie wij niets kunnen doen, ook niet wat in artikel 29 staat. Maar in Hem vermogen wij alle dingen, ook wat dit artikel ons beveelt te doen. Door Hem is daar het amen van de gemeente, tot eer van God. Door Hem alleen. (2 Cor. 1:20).\\ Ziehier het begin van artikel 29. Een veelbelovend begin. Het is immers het begin van het evangelie van God (artikel 1), ja het begin van al het evangelie (artikel 1-37). Nieuwe dingen krijgen we in artikel 29 van dit evangelie te zien. Als we tenminste aan dit begin niet voorbijzien! Dat kan gemakkelijk – het zijn slechts twee woorden en we hebben ze al zovaak gehoord. Maar het kán niet. Want zonder dit begin, beginnen we niets met artikel 29, omdat we dan zijn zonder Hem, zonder Wie wij niets kunnen doen, ook niet wat in artikel 29 staat. Maar in Hem vermogen wij alle dingen, ook wat dit artikel ons beveelt te doen. Door Hem is daar het amen van de gemeente, tot eer van God. Door Hem alleen. (2 Cor. 1:20).\\
 Dat geldt ook van het amen der kerk in artikel 29, vanaf het begin tot het einde.\\ Dat geldt ook van het amen der kerk in artikel 29, vanaf het begin tot het einde.\\
-//1.2. De plaats van artikel 29//\\+==== 1.2. De plaats van artikel 29 ====
 Al leert het begin van artikel 29 ons dat het hier gaat om hetzelfde Woord en hetzelfde geloof als in de overige artikelen wordt beleden, waarvan het zich dan ook niet laat scheiden, dat betekent niet dat artikel 29 niet zijn eigen plaats en inhoud heeft binnen het geheel van de belijdenis. Dit heeft het wel terdege. En dan nader binnen de belijdenis over de kerk. Met die eigen plaats dienen we te rekenen om zodoende het geheel van de in de belijdenis beleden leer aangaande de kerk recht te doen.\\ Al leert het begin van artikel 29 ons dat het hier gaat om hetzelfde Woord en hetzelfde geloof als in de overige artikelen wordt beleden, waarvan het zich dan ook niet laat scheiden, dat betekent niet dat artikel 29 niet zijn eigen plaats en inhoud heeft binnen het geheel van de belijdenis. Dit heeft het wel terdege. En dan nader binnen de belijdenis over de kerk. Met die eigen plaats dienen we te rekenen om zodoende het geheel van de in de belijdenis beleden leer aangaande de kerk recht te doen.\\
 Binnen dat geheel is artikel 29 niet het eerste, ook niet het tweede, maar het derde artikel. Het is niet het beginartikel over de kerk, maar een vervolgartikel, het twééde vervolgartikel. Als zodanig dienen we het te respecteren. We moeten het dus niet lezen voor artikel 28, laat staan voor artikel 27, maar ná deze beide artikelen en wel als het vervolg daarvan. En het vervolg wil het begin nimmer relativeren of daartegen uitgespeeld worden, maar het wil dat begin bevestigen en versterken. Dat betekent dat we bij het verklaren van artikel 29 moeten rekenen met wat in de artikelen 27 en 28 reeds is gezegd over de kerk. Het daar beledene dienen we ten volle te honoreren als we verder lezen in artikel 29. Vandaar dat we nu eerst willen samenvatten wat in die twee artikelen werd gezegd om zo op de goede lijn te komen.\\ Binnen dat geheel is artikel 29 niet het eerste, ook niet het tweede, maar het derde artikel. Het is niet het beginartikel over de kerk, maar een vervolgartikel, het twééde vervolgartikel. Als zodanig dienen we het te respecteren. We moeten het dus niet lezen voor artikel 28, laat staan voor artikel 27, maar ná deze beide artikelen en wel als het vervolg daarvan. En het vervolg wil het begin nimmer relativeren of daartegen uitgespeeld worden, maar het wil dat begin bevestigen en versterken. Dat betekent dat we bij het verklaren van artikel 29 moeten rekenen met wat in de artikelen 27 en 28 reeds is gezegd over de kerk. Het daar beledene dienen we ten volle te honoreren als we verder lezen in artikel 29. Vandaar dat we nu eerst willen samenvatten wat in die twee artikelen werd gezegd om zo op de goede lijn te komen.\\
Regel 33: Regel 35:
 Wij geloven een enige kerk. Dat is al gezegd. In artikel 27. En ook dat niemand zich van haar mag afscheiden. In artikel 28. Noch op het eerste, noch op het tweede kome iemand terug. Maar ieder leze vanuit dit a.b.c. omtrent de kerk nu ook het vervolg om zo uiteindelijk de voleinding te bereiken in de gemeenschap van de enige katholieke of algemene kerk.\\ Wij geloven een enige kerk. Dat is al gezegd. In artikel 27. En ook dat niemand zich van haar mag afscheiden. In artikel 28. Noch op het eerste, noch op het tweede kome iemand terug. Maar ieder leze vanuit dit a.b.c. omtrent de kerk nu ook het vervolg om zo uiteindelijk de voleinding te bereiken in de gemeenschap van de enige katholieke of algemene kerk.\\
 ===== 2. Om de ware Kerk I ===== ===== 2. Om de ware Kerk I =====
-//2.1. Dat men haar uit het Wóórd behoort te onderscheiden//\\+==== 2.1. Dat men haar uit het Wóórd behoort te onderscheiden ====
 Wij geloven, zo begint artikel 29, dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij.\\ Wij geloven, zo begint artikel 29, dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij.\\
 Dit begin zegt ons direct en duidelijk wat de eigenlijke zaak is, waar het dit artikel om te doen is: wij behoren uit het Woord van God de ware kerk te onderscheiden. Dat onderscheiden is onze schuldige plicht. Niet omdat mensen dat zeggen, ook niet omdat de kerk dat zegt, als zou zij hier voor haar eigen eer en naam opkomen. Maar omdat God ons dat gebiedt in zijn Woord. De kerk spreekt hier in de Naam van God, die haar Man is en haar Maker. Naar zijn alleengeldige en alleenwijze Woord wordt hier beleden. Dat blijkt ook hieruit dat dat Woord hier direct met zoveel woorden genoemd wordt. Gezegd wordt immers dat wij uit dat Woord behoren te onderscheiden welke wel de ware kerk is.\\ Dit begin zegt ons direct en duidelijk wat de eigenlijke zaak is, waar het dit artikel om te doen is: wij behoren uit het Woord van God de ware kerk te onderscheiden. Dat onderscheiden is onze schuldige plicht. Niet omdat mensen dat zeggen, ook niet omdat de kerk dat zegt, als zou zij hier voor haar eigen eer en naam opkomen. Maar omdat God ons dat gebiedt in zijn Woord. De kerk spreekt hier in de Naam van God, die haar Man is en haar Maker. Naar zijn alleengeldige en alleenwijze Woord wordt hier beleden. Dat blijkt ook hieruit dat dat Woord hier direct met zoveel woorden genoemd wordt. Gezegd wordt immers dat wij uit dat Woord behoren te onderscheiden welke wel de ware kerk is.\\
Regel 44: Regel 46:
 Ja, het Woord is betrouwbaar en duidelijk, ook als in geding is de ware kerk. We zijn hier gelukkig niet overgeleverd aan wat mensen zeggen, zelfs niet aan wat de kerk zegt. Ook zij heeft hier niet het laatste woord. Nabij ons is hét Woord, het Woord van God.\\ Ja, het Woord is betrouwbaar en duidelijk, ook als in geding is de ware kerk. We zijn hier gelukkig niet overgeleverd aan wat mensen zeggen, zelfs niet aan wat de kerk zegt. Ook zij heeft hier niet het laatste woord. Nabij ons is hét Woord, het Woord van God.\\
 Wij geloven, dat men naarstig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God behoort te onderscheiden, welke de ware kerk zij.\\ Wij geloven, dat men naarstig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God behoort te onderscheiden, welke de ware kerk zij.\\
-//2.2. Waarom men haar uit het Woord behoort te onderscheiden//\\+==== 2.2. Waarom men haar uit het Woord behoort te onderscheiden ====
 Dat behoort, zo laat artikel 29 er onmiddellijk op volgen, ‘aangezien dat alle sekten die er heden ten dage in de wereld zijn, zich met de naam der Kerk bedekken’. Ja, dat is de praktijk. Dat is het wat ieder met eigen ogen kan constateren. Om het te zeggen met een variatie op woorden van de apostel Paulus in 1 Cor. 8:5: en werkelijk zijn er kerken in menigte en gemeenten in menigte! Die werkelijkheid valt niet te ontkennen. Voor ons nochtans is er maar één kerk, maar één gemeente. Het is de enige kerk van de enige God, de ware gemeente van de levende God, die een pijler en fundament van de waarheid is. (1 Tim. 3:15). Dát is de waarheid. Zo spreekt het Woord van Gód. En daarom kun je hier ook niet afgaan op wat voor ogen is, dat is op de náám van de kerk. Je kunt hier echt niet varen op de kerkelijke kaart van de oecumene, die door mensen is gemaakt. Dan verdrink je onherroepelijk in die zee van kerken in plaats van te varen op het enige kerkschip, dat waarlijk behouden vaart biedt. Zal men dat kerkschip niet uit het oog verliezen, dan zal men naar de diepte moeten afdalen. Dan kan men geen genoegen nemen met het horen van de naam van de kerk; dan zal men moeten horen naar het Woord van de kerk, dat is het Woord van God. De naam van de kerk heeft in dezen helemaal niets te betekenen, want in onderscheiding van de kerk zelf komt men haar naam overal tegen. Alle sekten die er heden ten dage in de wereld zijn, zegt artikel 29, bedekken zich met de naam van de kerk. Háár naam hebben zij alle meegenomen om zich daarachter te verschuilen en zich daarmee te bedekken. Met andere woorden: al die sekten geven zich zonder blikken of blozen voor de kerk uit. Niet dat ze dat mógen doen, maar ze doen het wel. Ze doen gewoon alsof ze de kerk zijn; zo gedragen ze zich.\\ Dat behoort, zo laat artikel 29 er onmiddellijk op volgen, ‘aangezien dat alle sekten die er heden ten dage in de wereld zijn, zich met de naam der Kerk bedekken’. Ja, dat is de praktijk. Dat is het wat ieder met eigen ogen kan constateren. Om het te zeggen met een variatie op woorden van de apostel Paulus in 1 Cor. 8:5: en werkelijk zijn er kerken in menigte en gemeenten in menigte! Die werkelijkheid valt niet te ontkennen. Voor ons nochtans is er maar één kerk, maar één gemeente. Het is de enige kerk van de enige God, de ware gemeente van de levende God, die een pijler en fundament van de waarheid is. (1 Tim. 3:15). Dát is de waarheid. Zo spreekt het Woord van Gód. En daarom kun je hier ook niet afgaan op wat voor ogen is, dat is op de náám van de kerk. Je kunt hier echt niet varen op de kerkelijke kaart van de oecumene, die door mensen is gemaakt. Dan verdrink je onherroepelijk in die zee van kerken in plaats van te varen op het enige kerkschip, dat waarlijk behouden vaart biedt. Zal men dat kerkschip niet uit het oog verliezen, dan zal men naar de diepte moeten afdalen. Dan kan men geen genoegen nemen met het horen van de naam van de kerk; dan zal men moeten horen naar het Woord van de kerk, dat is het Woord van God. De naam van de kerk heeft in dezen helemaal niets te betekenen, want in onderscheiding van de kerk zelf komt men haar naam overal tegen. Alle sekten die er heden ten dage in de wereld zijn, zegt artikel 29, bedekken zich met de naam van de kerk. Háár naam hebben zij alle meegenomen om zich daarachter te verschuilen en zich daarmee te bedekken. Met andere woorden: al die sekten geven zich zonder blikken of blozen voor de kerk uit. Niet dat ze dat mógen doen, maar ze doen het wel. Ze doen gewoon alsof ze de kerk zijn; zo gedragen ze zich.\\
 Let men dus alleen op de buitenkant, op de naam van de kerk, ja dan zijn er vele kerken. Dat is de werkelijkheid. Maar die werkelijkheid is niet de waarheid, niet de eenvoudige, ongedeelde waarheid. De waarheid, is hier in stukken gesneden, naar eigen snit, in eigenwillige vroomheid. Want al die zogenaamde kerken zijn in wezen niet anders dan sekten. En een sekte is een verzameling van weliswaar alleszins godsdienstige mensen, maar ze is intussen van de waarheid, van de katholieke waarheid en daarmee en zo van de katholieke kerk afgeweken. Die waarheid en die kerk liggen haar niet. Ze heeft haar eigen waarheid en haar eigen kerk. Die liggen haar veel beter. Ze heeft ook haar eigen leider en meester, naar wie het aangenaam luisteren is. Ziehier de waarheid van de sekte. Laat ze in werkelijkheid de naam van de kerk dragen, een naam die ze uit de kerk heeft meegenomen, //in waarheid// is ze vreemd aan de kerk. Ze is in de waarheid niet gebleven, in de katholieke waarheid niet. Daarom is ze ook in de kerk niet gebleven, in de katholieke kerk niet, maar daarvan afgeweken om eigen wegen te gaan.\\ Let men dus alleen op de buitenkant, op de naam van de kerk, ja dan zijn er vele kerken. Dat is de werkelijkheid. Maar die werkelijkheid is niet de waarheid, niet de eenvoudige, ongedeelde waarheid. De waarheid, is hier in stukken gesneden, naar eigen snit, in eigenwillige vroomheid. Want al die zogenaamde kerken zijn in wezen niet anders dan sekten. En een sekte is een verzameling van weliswaar alleszins godsdienstige mensen, maar ze is intussen van de waarheid, van de katholieke waarheid en daarmee en zo van de katholieke kerk afgeweken. Die waarheid en die kerk liggen haar niet. Ze heeft haar eigen waarheid en haar eigen kerk. Die liggen haar veel beter. Ze heeft ook haar eigen leider en meester, naar wie het aangenaam luisteren is. Ziehier de waarheid van de sekte. Laat ze in werkelijkheid de naam van de kerk dragen, een naam die ze uit de kerk heeft meegenomen, //in waarheid// is ze vreemd aan de kerk. Ze is in de waarheid niet gebleven, in de katholieke waarheid niet. Daarom is ze ook in de kerk niet gebleven, in de katholieke kerk niet, maar daarvan afgeweken om eigen wegen te gaan.\\
 In onderscheiding van de kerk, van de wáre kerk, volgt de sekte niet het Lam, waar deze ook heengaat maar volgt zij haar eigen hart, waar haar dat maar heenvoert. Zij breekt met de kerk, die er is en er was en er blijft om een kerk van haar eigen keuze te stichten. Die stichting noemt zij de kerk, maar ze is in wezen vreemd aan de kerk. Ze ís niet de kerk en ze wórdt nooit de kerk. Ze is niet enig: er zijn véle sekten; ze is niet katholiek: ze heeft haar eigen waarheid; ze is niet kérk, niet van de Héére: ze is van zichzelf. Ze heeft zichzelf gesticht op haar eigengekozen bodem, de bodem van haar eigen vroomheid, en ze sticht zichzelf nog dagelijks op die bodem. Ze is niet Gods stichting van oude dagen af, rustend in Zijn eeuwige verkiezing, noch ook laat zij zich dagelijks door Hem stichten door Zijn pure evangelie. Hoe oneindig groot is de afstand tussen de kerk en de sekte. De eerste stoelt op de wortel van soevereine verkiezing door God in Christus van voor de grondlegging der wereld, de laatste op de wortel van menselijke verkiezing op grond van menselijke vroomheid. De eerste belijdt de waarheid, de katholieke waarheid, die één is en ongedeeld, de laatste snijdt in het lichaam der waarheid om over te houden wat haar zelf goeddunkt. De kerk, de wáre tenminste, weet van genade voor diepgevallen zondaren, die nog dagelijks met de zwakheden van hun vlees hebben te strijden, de sekte kent geen genade, tenzij dan voor wie niet in zonde valt; zij zoekt een kerk van goede mensen.\\ In onderscheiding van de kerk, van de wáre kerk, volgt de sekte niet het Lam, waar deze ook heengaat maar volgt zij haar eigen hart, waar haar dat maar heenvoert. Zij breekt met de kerk, die er is en er was en er blijft om een kerk van haar eigen keuze te stichten. Die stichting noemt zij de kerk, maar ze is in wezen vreemd aan de kerk. Ze ís niet de kerk en ze wórdt nooit de kerk. Ze is niet enig: er zijn véle sekten; ze is niet katholiek: ze heeft haar eigen waarheid; ze is niet kérk, niet van de Héére: ze is van zichzelf. Ze heeft zichzelf gesticht op haar eigengekozen bodem, de bodem van haar eigen vroomheid, en ze sticht zichzelf nog dagelijks op die bodem. Ze is niet Gods stichting van oude dagen af, rustend in Zijn eeuwige verkiezing, noch ook laat zij zich dagelijks door Hem stichten door Zijn pure evangelie. Hoe oneindig groot is de afstand tussen de kerk en de sekte. De eerste stoelt op de wortel van soevereine verkiezing door God in Christus van voor de grondlegging der wereld, de laatste op de wortel van menselijke verkiezing op grond van menselijke vroomheid. De eerste belijdt de waarheid, de katholieke waarheid, die één is en ongedeeld, de laatste snijdt in het lichaam der waarheid om over te houden wat haar zelf goeddunkt. De kerk, de wáre tenminste, weet van genade voor diepgevallen zondaren, die nog dagelijks met de zwakheden van hun vlees hebben te strijden, de sekte kent geen genade, tenzij dan voor wie niet in zonde valt; zij zoekt een kerk van goede mensen.\\
 Ja, in wáárheid is daar een oneindige afstand tussen de kerk en de sekte, tussen de enige kerk en alle sekten. Maar in de werkelijkheid staan die twee vlak naast elkaar op dezelfde aardbodem: de énige kerk en de vele kerken, de wáre kerk en alle naam-kerken. En daarom komt het er wel op aan om zich op de naam van de kerk niet blind te staren, maar om uit het Woord van Gód te onderscheiden welke wel de ware kerk is. Dát Woord moeten we kennen, opdat we háár kennen, die maar niet in naam maar in waarheid de kerk is. Zonder kennis van dat Woord komen we onherroepelijk bij de sekte terecht. Dan zijn we in wezen al sektarisch bezig, want dan onderscheiden we in eigen wijsheid en naar eigen smaak. Dan bouwen we op de naam van de kerk in plaats van op de Naam van God, op het Woord van God. En dat is niet best. Dat is vreselijk. Men valt dan dwars door de naam van de kerk heen in de handen van mensen.\\ Ja, in wáárheid is daar een oneindige afstand tussen de kerk en de sekte, tussen de enige kerk en alle sekten. Maar in de werkelijkheid staan die twee vlak naast elkaar op dezelfde aardbodem: de énige kerk en de vele kerken, de wáre kerk en alle naam-kerken. En daarom komt het er wel op aan om zich op de naam van de kerk niet blind te staren, maar om uit het Woord van Gód te onderscheiden welke wel de ware kerk is. Dát Woord moeten we kennen, opdat we háár kennen, die maar niet in naam maar in waarheid de kerk is. Zonder kennis van dat Woord komen we onherroepelijk bij de sekte terecht. Dan zijn we in wezen al sektarisch bezig, want dan onderscheiden we in eigen wijsheid en naar eigen smaak. Dan bouwen we op de naam van de kerk in plaats van op de Naam van God, op het Woord van God. En dat is niet best. Dat is vreselijk. Men valt dan dwars door de naam van de kerk heen in de handen van mensen.\\
-//2.3. De ene kerk en de vele sekten//\\+==== 2.3. De ene kerk en de vele sekten ====
 We dienen erop te letten dat artikel 29 wat al die sekten betreft geen enkel onderscheid maakt. Dit artikel, dat ons leert om goed te onderscheiden, leert ons dat niet met betrekking tot de vele sekten die er in de wereld zijn Wat dat betreft is de belijdenis gauw klaar. Ze scheert hier alles over één kam. Niet dat de kerk niet weet van onderlinge verschillen tussen al die sekten. Zeer zeker wel. Want die verschillen zijn er onmiskenbaar. Ze zijn vaak niet klein ook, zodat het kan gebeuren dat de ene sekte fel staat tegenover de andere en dat ze elkaar verketteren. Maar dat alles is voor de kerk, voor de ware kerk niet fundamenteel. Daarmee rekent zij niet in haar belijdenis. In die belijdenis spreekt zij alleen uit wat fundamenteel is voor haar, spreekt zij slechts de eenvoudige, naakte waarheid uit. Ten overstaan van die waarheid is alles wat zich naast de kerk als de kerk aandient zonder meer sekte. Dat alles vat de kerk in haar belijdenis dan ook samen onder die ene, allesomvattende en altijd bij de tijd zijnde noemer van ‘alle sekten die er heden ten dage in de wereld zijn’.\\ We dienen erop te letten dat artikel 29 wat al die sekten betreft geen enkel onderscheid maakt. Dit artikel, dat ons leert om goed te onderscheiden, leert ons dat niet met betrekking tot de vele sekten die er in de wereld zijn Wat dat betreft is de belijdenis gauw klaar. Ze scheert hier alles over één kam. Niet dat de kerk niet weet van onderlinge verschillen tussen al die sekten. Zeer zeker wel. Want die verschillen zijn er onmiskenbaar. Ze zijn vaak niet klein ook, zodat het kan gebeuren dat de ene sekte fel staat tegenover de andere en dat ze elkaar verketteren. Maar dat alles is voor de kerk, voor de ware kerk niet fundamenteel. Daarmee rekent zij niet in haar belijdenis. In die belijdenis spreekt zij alleen uit wat fundamenteel is voor haar, spreekt zij slechts de eenvoudige, naakte waarheid uit. Ten overstaan van die waarheid is alles wat zich naast de kerk als de kerk aandient zonder meer sekte. Dat alles vat de kerk in haar belijdenis dan ook samen onder die ene, allesomvattende en altijd bij de tijd zijnde noemer van ‘alle sekten die er heden ten dage in de wereld zijn’.\\
 Ziehier de hoofdsom van alles wat zich naast de kerk als de kerk opwerpt: het is alles sekte. En die hoofdsom veroudert niet, die raakt nooit uit de tijd. Zij spreekt immers van heden ten dage. En heden ten dage is heden ten dage. Of men nu in de eerste eeuw leeft of in de derde of in de zestiende of in de twintigste. Hier is het heden ten dage van álle eeuwen, van de ene, katholieke kérk van alle eeuwen. Zonder hoe dan ook maar nader te behoeven onderscheiden kan zij alles wat zich in welk heden dan ook maar buiten haar als kerk opwerpt, kwalificeren als sekte. En dat doet zij dan ook in haar belijdenis om zo zichzelf te onderscheiden als de enige kerk van de enige God. En dat doet haar belijdenis ook hanteerbaar zijn in elk heden, ook in het heden van de twintigste eeuw.\\ Ziehier de hoofdsom van alles wat zich naast de kerk als de kerk opwerpt: het is alles sekte. En die hoofdsom veroudert niet, die raakt nooit uit de tijd. Zij spreekt immers van heden ten dage. En heden ten dage is heden ten dage. Of men nu in de eerste eeuw leeft of in de derde of in de zestiende of in de twintigste. Hier is het heden ten dage van álle eeuwen, van de ene, katholieke kérk van alle eeuwen. Zonder hoe dan ook maar nader te behoeven onderscheiden kan zij alles wat zich in welk heden dan ook maar buiten haar als kerk opwerpt, kwalificeren als sekte. En dat doet zij dan ook in haar belijdenis om zo zichzelf te onderscheiden als de enige kerk van de enige God. En dat doet haar belijdenis ook hanteerbaar zijn in elk heden, ook in het heden van de twintigste eeuw.\\
Regel 65: Regel 67:
 Laten we toetreden en toezien, opdat we onze God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag. Alle eigenwillige godsdienst is de Heilige Israëls een gruwel en houdt in zijn huis en op zijn domein geen stand. (vgl. Hebr. 12:25-29)\\ Laten we toetreden en toezien, opdat we onze God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag. Alle eigenwillige godsdienst is de Heilige Israëls een gruwel en houdt in zijn huis en op zijn domein geen stand. (vgl. Hebr. 12:25-29)\\
 ===== 3. Om de ware Kerk II ===== ===== 3. Om de ware Kerk II =====
-//3.1. Het gezelschap der hypocrieten//\\+==== 3.1. Het gezelschap der hypocrieten ====
 De eigenlijke zaak van artikel 29 kwam reeds binnen ons gezichtsveld. Zij wordt genoemd direct in de aanhef van het artikel, waarover wij in ons vorige hoofdstuk handelden. Na deze aanhef nu gaat de belijdenis als volgt verder:\\ De eigenlijke zaak van artikel 29 kwam reeds binnen ons gezichtsveld. Zij wordt genoemd direct in de aanhef van het artikel, waarover wij in ons vorige hoofdstuk handelden. Na deze aanhef nu gaat de belijdenis als volgt verder:\\
 > Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, welke in de kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen van de kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn; > Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, welke in de kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen van de kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn;
Regel 76: Regel 78:
 Dit laatste doet de sekte; zij sticht een //nieuwe// kerk, menende dat vanwege de goddeloosheid in haar de kerk er sinds lang al niet meer is. Zo verloochent zij het begin, de aloude katholieke kerk, die //eenmaal// geworden is en //sindsdien// gebleven is. En wat meer is: zo verloochent zij Hem, die het Begin is en de Voleinding en die daarom nimmer ten tweede male begint, maar die in één //ononderbroken// lijn van het begin komt tot de voleinding. Hij is een eeuwig Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan, Hij is een enig Hoofd, dat niet zijn kan, geen moment, zonder het //lichaam// en de //gemeenschap// der ware kerk; dat is de katholieke kerk, die eenmaal geworden is, die er sindsdien was, die er heden ten dage is en die er zijn zal tot aan het einde der wereld. Alle bozen in de kerk ten spijt. Dwars door dit gezelschap der bozen heen dienen wij háár te onderscheiden, háár lichaam en háár gemeenschap.\\ Dit laatste doet de sekte; zij sticht een //nieuwe// kerk, menende dat vanwege de goddeloosheid in haar de kerk er sinds lang al niet meer is. Zo verloochent zij het begin, de aloude katholieke kerk, die //eenmaal// geworden is en //sindsdien// gebleven is. En wat meer is: zo verloochent zij Hem, die het Begin is en de Voleinding en die daarom nimmer ten tweede male begint, maar die in één //ononderbroken// lijn van het begin komt tot de voleinding. Hij is een eeuwig Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan, Hij is een enig Hoofd, dat niet zijn kan, geen moment, zonder het //lichaam// en de //gemeenschap// der ware kerk; dat is de katholieke kerk, die eenmaal geworden is, die er sindsdien was, die er heden ten dage is en die er zijn zal tot aan het einde der wereld. Alle bozen in de kerk ten spijt. Dwars door dit gezelschap der bozen heen dienen wij háár te onderscheiden, háár lichaam en háár gemeenschap.\\
 Deze laatste twee woorden leren ons dat de ware kerk ook metterdaad te onderscheiden valt. Er bestaan niet allemaal op zichzelf staande gelovigen, maar er is in deze wereld een kérk van gelovigen, een lichaam en een gemeenschap van gelovigen. Er treedt in deze wereld een kerklichaam en een kerkgemeenschap op, waarvan de leden elkaar onderling zoeken en ook tezamen optrekken, samengebonden in éénzelfde Geest door de kracht van het geloof. De ware kerk is een levende, tastbare werkelijkheid op deze aarde. Zozeer dat zelfs bozen zich midden in haar gemeenschap kunnen begeven. Op deze geloofsgemeenschap dienen wij de blik gericht te houden zonder ons te laten ontmoedigen en te laten misleiden door de goddelozen in haar midden. Hun steeds weer aanwezig zijn in haar ontneemt haar niet de titel der kerk en mag ons er daarom niet toe verleiden de ware kerk te verloochenen, dat is de enige, katholieke kerk, die de Zoon van God Zich vergadert vanaf het begin van de wereld tot aan het einde in de enigheid van het ware geloof. Háár behoren wij te onderscheiden van alle sekten welke zeggen dat zij de kerk zijn. Met háár behoren wij de gemeenschap te onderhouden, “want zij is aller vromen moeder”.\\ Deze laatste twee woorden leren ons dat de ware kerk ook metterdaad te onderscheiden valt. Er bestaan niet allemaal op zichzelf staande gelovigen, maar er is in deze wereld een kérk van gelovigen, een lichaam en een gemeenschap van gelovigen. Er treedt in deze wereld een kerklichaam en een kerkgemeenschap op, waarvan de leden elkaar onderling zoeken en ook tezamen optrekken, samengebonden in éénzelfde Geest door de kracht van het geloof. De ware kerk is een levende, tastbare werkelijkheid op deze aarde. Zozeer dat zelfs bozen zich midden in haar gemeenschap kunnen begeven. Op deze geloofsgemeenschap dienen wij de blik gericht te houden zonder ons te laten ontmoedigen en te laten misleiden door de goddelozen in haar midden. Hun steeds weer aanwezig zijn in haar ontneemt haar niet de titel der kerk en mag ons er daarom niet toe verleiden de ware kerk te verloochenen, dat is de enige, katholieke kerk, die de Zoon van God Zich vergadert vanaf het begin van de wereld tot aan het einde in de enigheid van het ware geloof. Háár behoren wij te onderscheiden van alle sekten welke zeggen dat zij de kerk zijn. Met háár behoren wij de gemeenschap te onderhouden, “want zij is aller vromen moeder”.\\
-//3.2. Nogmaals: het gezelschap der hypocrieten//\\+==== 3.2. Nogmaals: het gezelschap der hypocrieten ====
 Na lezing van de vorige paragraaf zal de lezer duidelijk zijn dat wij van oordeel zijn, dat wanneer de belijdenis spreekt van “het gezelschap der hypocrieten, die in de kerk onder de goeden vermengd zijn”, wij daarbij niet zonder meer moeten denken aan een //onherkenbare// en //onaanwijsbare// en dus van de ware gelovigen niet te onderscheiden groep van ongelovigen binnen de kerk. Zo wordt wel gedacht en geschreven. En die onherkenbaarheid zou dan ook de reden zijn dat artikel 29 deze hypocrieten verder laat voor wat ze zijn. Zo schrijft bijvoorbeeld C. Vonk:\\ Na lezing van de vorige paragraaf zal de lezer duidelijk zijn dat wij van oordeel zijn, dat wanneer de belijdenis spreekt van “het gezelschap der hypocrieten, die in de kerk onder de goeden vermengd zijn”, wij daarbij niet zonder meer moeten denken aan een //onherkenbare// en //onaanwijsbare// en dus van de ware gelovigen niet te onderscheiden groep van ongelovigen binnen de kerk. Zo wordt wel gedacht en geschreven. En die onherkenbaarheid zou dan ook de reden zijn dat artikel 29 deze hypocrieten verder laat voor wat ze zijn. Zo schrijft bijvoorbeeld C. Vonk:\\
 > Hypocrieten zijn //onaanwijsbaar//. Zeker, ook zij schuilen ten onrechte onder de kerknaam weg. Maar daar is weinig tegen te doen. Tegen die troep van hypocrieten. Want die vormen geen groep, geen //aanwijsbare// groep, zoals elke sekte. (a.w. dl. IIIb, pag 129)\\ > Hypocrieten zijn //onaanwijsbaar//. Zeker, ook zij schuilen ten onrechte onder de kerknaam weg. Maar daar is weinig tegen te doen. Tegen die troep van hypocrieten. Want die vormen geen groep, geen //aanwijsbare// groep, zoals elke sekte. (a.w. dl. IIIb, pag 129)\\
Regel 92: Regel 94:
 Aan het slot van deze paragraaf citeren wij een gedeelte uit de Schotse confessie van 1560:\\ Aan het slot van deze paragraaf citeren wij een gedeelte uit de Schotse confessie van 1560:\\
 > Wij weten namelijk dat dolik en andere soortgelijke onkruiden tegelijk met de tarwe gezaaid worden en rijkelijk kunnen opgroeien, dat is: goddelozen kunnen in dezelfde vergadering met de verkorenen samenkomen en bestendig met hen van de zegeningen van Woord en sacramenten gebruik maken.\\ > Wij weten namelijk dat dolik en andere soortgelijke onkruiden tegelijk met de tarwe gezaaid worden en rijkelijk kunnen opgroeien, dat is: goddelozen kunnen in dezelfde vergadering met de verkorenen samenkomen en bestendig met hen van de zegeningen van Woord en sacramenten gebruik maken.\\
-//3.3. Ten derde male: het gezelschap der hypocrieten//\\+==== 3.3. Ten derde male: het gezelschap der hypocrieten ====
 Het schriftuurlijk onderwijs inzake de bozen die in kerk onder de goeden vermengd zijn, treffen we wat Guido de Brès aangaat niet alleen aan in artikel 29 van de belijdenis, maar ook in zijn bekende boek ‘De stok des geloofs’, waarin hij zijn geloofsgenoten een stok in handen gaf om hun tegenstanders te treffen. De eerste uitgave hiervan verscheen in 1553. Een tweede sterk vermeerderde uitgave kwam in 1562 gereed. In het nederlands luidt de volledige titel: “De stok des geloofs, geschikt om de vijanden van het evangelie de mond te snoeren.” Verder vermeldt het titelblad: “Hierdoor kan men ook leren kennen de oudheid van ons geloof en van de ware kerk. Verzameld uit de Heilige Schrift, boeken van oude kerkleraars, concilies en vele andere schrijvers. Herzien en vermeerderd. Gedrukt te Lyon. 1562.”\\ Het schriftuurlijk onderwijs inzake de bozen die in kerk onder de goeden vermengd zijn, treffen we wat Guido de Brès aangaat niet alleen aan in artikel 29 van de belijdenis, maar ook in zijn bekende boek ‘De stok des geloofs’, waarin hij zijn geloofsgenoten een stok in handen gaf om hun tegenstanders te treffen. De eerste uitgave hiervan verscheen in 1553. Een tweede sterk vermeerderde uitgave kwam in 1562 gereed. In het nederlands luidt de volledige titel: “De stok des geloofs, geschikt om de vijanden van het evangelie de mond te snoeren.” Verder vermeldt het titelblad: “Hierdoor kan men ook leren kennen de oudheid van ons geloof en van de ware kerk. Verzameld uit de Heilige Schrift, boeken van oude kerkleraars, concilies en vele andere schrijvers. Herzien en vermeerderd. Gedrukt te Lyon. 1562.”\\
 C. Vonk, aan wiens De Voorzeide Leer we hier opnieuw een en ander ontlenen, merkt hierbij op: “Wat is dit reeds een kloek reformatorisch protest tegen de aanmatiging der Roomse bestrijders. Wanneer God Zijn kerk tot reformatie brengt, schept Hij geen nieuwe kerk, maar verlost Hij Zijn bestaande kerk, hoe klein het overblijfsel der getrouwen ook zij, en brengt haar terug naar Zijn Goddelijk Woord, naar de gemeenschap met apostelen en profeten en met de Christenbelijders der eerste eeuwen onzer jaartelling.” (a.w. dl. IIIa, pag. 45) In zijn ‘Stok des geloofs’ handelt De Brés ook over de kerk. We komen dan onder andere het volgende kopje tegen:\\ C. Vonk, aan wiens De Voorzeide Leer we hier opnieuw een en ander ontlenen, merkt hierbij op: “Wat is dit reeds een kloek reformatorisch protest tegen de aanmatiging der Roomse bestrijders. Wanneer God Zijn kerk tot reformatie brengt, schept Hij geen nieuwe kerk, maar verlost Hij Zijn bestaande kerk, hoe klein het overblijfsel der getrouwen ook zij, en brengt haar terug naar Zijn Goddelijk Woord, naar de gemeenschap met apostelen en profeten en met de Christenbelijders der eerste eeuwen onzer jaartelling.” (a.w. dl. IIIa, pag. 45) In zijn ‘Stok des geloofs’ handelt De Brés ook over de kerk. We komen dan onder andere het volgende kopje tegen:\\
Regel 118: Regel 120:
 > We geven evenwel gaarne toe, dat er onder de gelovigen hypocrieten en goddelozen zijn. Maar hun boosheid kan de titel der kerk niet uitvlakken. (frans ‘effacer’; uitwissen, uitvegen, J.H.)\\ > We geven evenwel gaarne toe, dat er onder de gelovigen hypocrieten en goddelozen zijn. Maar hun boosheid kan de titel der kerk niet uitvlakken. (frans ‘effacer’; uitwissen, uitvegen, J.H.)\\
 ===== 4. De merktekenen van de ware Kerk ===== ===== 4. De merktekenen van de ware Kerk =====
-//4.1. De ware kerk laat zich kennen//\\+==== 4.1. De ware kerk laat zich kennen ====
 Nadat artikel 29 heeft gezegd dat men terdege uit het Woord van God de ware kerk behoort te onderscheiden van alle sekten, waarbij men zich van dit onderscheiden niet late afbrengen door de realiteit van de hypocrieten die steeds weer in de kerk blijken te zijn, vervolgt ons artikel met ons te leren waardoor wij nu de ware kerk kunnen kennen. Haar merktekenen worden ons nu genoemd. We lezen immers:\\ Nadat artikel 29 heeft gezegd dat men terdege uit het Woord van God de ware kerk behoort te onderscheiden van alle sekten, waarbij men zich van dit onderscheiden niet late afbrengen door de realiteit van de hypocrieten die steeds weer in de kerk blijken te zijn, vervolgt ons artikel met ons te leren waardoor wij nu de ware kerk kunnen kennen. Haar merktekenen worden ons nu genoemd. We lezen immers:\\
 > De merktekenen om de ware Kerk te kennen zijn deze: zo de Kerk de reine prediking van het Evangelie oefent; indien zij gebruikt de reine bediening van de Sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft; zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen.\\ > De merktekenen om de ware Kerk te kennen zijn deze: zo de Kerk de reine prediking van het Evangelie oefent; indien zij gebruikt de reine bediening van de Sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft; zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen.\\
Regel 128: Regel 130:
 In deze dienst, in deze arbeid, die voorwaar een zware en verantwoordelijke arbeid is (vgl. o.a. Koloss. 1:24- 2:3; 1 Thess. 5:12,13; Hebr. 13:17) bestaan de merktekenen van de kerk; daarin doet zij zich als ware kerk kennen en toont zij haar ware aard als moeder der gelovigen. Hoe zou zij zich niet laten kennen en zich niet veel moeite getroosten om degenen die God kent en om wie Hij zich veel moeite getroost? Hoe zou zij niet in waarheid liefhebben diegenen die God liefheeft?\\ In deze dienst, in deze arbeid, die voorwaar een zware en verantwoordelijke arbeid is (vgl. o.a. Koloss. 1:24- 2:3; 1 Thess. 5:12,13; Hebr. 13:17) bestaan de merktekenen van de kerk; daarin doet zij zich als ware kerk kennen en toont zij haar ware aard als moeder der gelovigen. Hoe zou zij zich niet laten kennen en zich niet veel moeite getroosten om degenen die God kent en om wie Hij zich veel moeite getroost? Hoe zou zij niet in waarheid liefhebben diegenen die God liefheeft?\\
 Ja, de wáre kerk heeft merktekenen, zij laat zich onmiskenbaar duidelijk kennen. Wel te verstaan aan hen, die haar kennen. Dat zijn zij die in haar gemeenschap leven, vast gelovende dat buiten haar geen leven is, geen zaligheid.\\ Ja, de wáre kerk heeft merktekenen, zij laat zich onmiskenbaar duidelijk kennen. Wel te verstaan aan hen, die haar kennen. Dat zijn zij die in haar gemeenschap leven, vast gelovende dat buiten haar geen leven is, geen zaligheid.\\
-//4.2. De pure bediening van het evangelie//\\+==== 4.2. De pure bediening van het evangelie ====
 Als eerste merkteken waardoor de ware kerk zich doet kennen noemt artikel 29: ‘zo de kerk de reine predikatie van het evangelie oefent’.\\ Als eerste merkteken waardoor de ware kerk zich doet kennen noemt artikel 29: ‘zo de kerk de reine predikatie van het evangelie oefent’.\\
 Men lette op het onderwerp van de zin: de kerk. Dat is de enige kerk van artikel 27, waarbij men zich volgens artikel 28 heeft te voegen. In deze kerk neemt artikel 29 haar uitgangspunt. In geding is wat zij in dezen doet om zich waarlijk kerk te betonen.\\ Men lette op het onderwerp van de zin: de kerk. Dat is de enige kerk van artikel 27, waarbij men zich volgens artikel 28 heeft te voegen. In deze kerk neemt artikel 29 haar uitgangspunt. In geding is wat zij in dezen doet om zich waarlijk kerk te betonen.\\
Regel 142: Regel 144:
 Sola Scriptura. Alleen door het Woord.\\ Sola Scriptura. Alleen door het Woord.\\
 Vervloekt is een ieder die naar dat Woord niet spreekt, ookal is hij duizendmaal predikant en heeft hij de grote menigte achter zich staan. Hij brengt een ánder evangelie. En dat is geen evangelie. Dat is niet de ware kerk. Haar merkteken was en is en blijft de pure prediking van het evangelie van de heerlijkheid en genade van God. (vgl. Luther, stelling 62).\\ Vervloekt is een ieder die naar dat Woord niet spreekt, ookal is hij duizendmaal predikant en heeft hij de grote menigte achter zich staan. Hij brengt een ánder evangelie. En dat is geen evangelie. Dat is niet de ware kerk. Haar merkteken was en is en blijft de pure prediking van het evangelie van de heerlijkheid en genade van God. (vgl. Luther, stelling 62).\\
-//4.3. De reine bediening van de sacramenten//\\+==== 4.3. De reine bediening van de sacramenten ====
 Aan zijn kerk heeft God niet alleen toevertrouwd de ware schat van het evangelie, Hij heeft haar ook de beschikking gegeven over een tweetal sacramenten, de heilige doop en het heilig avondmaal. Die sacramenten mag de kerk niet ongebruikt laten; zij behoort ze te bedienen. Wat meer is: ze moet ze rein bedienen. Zij moet uit die bediening weren alles wat daarin niet volgens Gods Woord thuishoort. Ziehier het tweede merkteken, waardoor de ware kerk zich doet kennen. ‘Indien zij gebruikt’, zo vervolgt ons artikel, ‘de reine bediening van de sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft’. We zeiden het al, ook dit merkteken is geen vanzelfsprekendheid. Immers hoe doodgewoon zijn de sacramenten als we letten op de instelling ervan door Christus. Het is gewoon water, waarmee de kerk besprenkelt of waarin zij onderdompelt. En het is gewoon brood en gewone wijn, waarvan de kerk geeft te eten en te drinken. Op zichzelf weinig indrukwekkend. Alle uiterlijk vertoon ontbreekt. Is dit nu het ware? Moet de kerk zich zo waarmaken? Wat heeft het eigenlijk te betekenen? Inderdaad, laten we ons die vraag stellen. Want deze doodeenvoudige sacramenten, die schijnbaar niets voorstellen en niets vermogen, stellen álles voor! Dat wil zeggen: ze stellen ons één ding voor ogen en dat ene is alles. Dat ene hebben we nu juist nodig te weten. Het is dit dat wij van onszelf eenvoudig dóód zijn in zonden en misdaden en dat we niets, maar dan ook helemaal niets kunnen, tenzij het ons van de Vader gegéven wordt. Hij die zonder meer onze Schepper is, is ook zonder meer onze Herschepper, onze Verlosser. Uit Hém is het dat wij in Christus Jezus zijn, die ons van Hem is geworden tot wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en tot een volkomen verlossing. (H.C. vr. en antw.18).\\ Aan zijn kerk heeft God niet alleen toevertrouwd de ware schat van het evangelie, Hij heeft haar ook de beschikking gegeven over een tweetal sacramenten, de heilige doop en het heilig avondmaal. Die sacramenten mag de kerk niet ongebruikt laten; zij behoort ze te bedienen. Wat meer is: ze moet ze rein bedienen. Zij moet uit die bediening weren alles wat daarin niet volgens Gods Woord thuishoort. Ziehier het tweede merkteken, waardoor de ware kerk zich doet kennen. ‘Indien zij gebruikt’, zo vervolgt ons artikel, ‘de reine bediening van de sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft’. We zeiden het al, ook dit merkteken is geen vanzelfsprekendheid. Immers hoe doodgewoon zijn de sacramenten als we letten op de instelling ervan door Christus. Het is gewoon water, waarmee de kerk besprenkelt of waarin zij onderdompelt. En het is gewoon brood en gewone wijn, waarvan de kerk geeft te eten en te drinken. Op zichzelf weinig indrukwekkend. Alle uiterlijk vertoon ontbreekt. Is dit nu het ware? Moet de kerk zich zo waarmaken? Wat heeft het eigenlijk te betekenen? Inderdaad, laten we ons die vraag stellen. Want deze doodeenvoudige sacramenten, die schijnbaar niets voorstellen en niets vermogen, stellen álles voor! Dat wil zeggen: ze stellen ons één ding voor ogen en dat ene is alles. Dat ene hebben we nu juist nodig te weten. Het is dit dat wij van onszelf eenvoudig dóód zijn in zonden en misdaden en dat we niets, maar dan ook helemaal niets kunnen, tenzij het ons van de Vader gegéven wordt. Hij die zonder meer onze Schepper is, is ook zonder meer onze Herschepper, onze Verlosser. Uit Hém is het dat wij in Christus Jezus zijn, die ons van Hem is geworden tot wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en tot een volkomen verlossing. (H.C. vr. en antw.18).\\
 Ziehier de buitengewone betekenis van deze gewone sacramenten. Zij zijn de klare bewijsstukken van Gods pure genade jegens ons in Christus Jezus, zonder Wie deze sacramenten letterlijk niets hebben te betekenen, zonder Wie wij letterlijk niets hebben te betekenen. En daarom hecht de kerk, de ware tenminste, zo aan deze sacramenten, die ons in één keer álles zeggen, de naakte waarheid, de waarheid zonder meer.\\ Ziehier de buitengewone betekenis van deze gewone sacramenten. Zij zijn de klare bewijsstukken van Gods pure genade jegens ons in Christus Jezus, zonder Wie deze sacramenten letterlijk niets hebben te betekenen, zonder Wie wij letterlijk niets hebben te betekenen. En daarom hecht de kerk, de ware tenminste, zo aan deze sacramenten, die ons in één keer álles zeggen, de naakte waarheid, de waarheid zonder meer.\\
Regel 151: Regel 153:
 Zo doet de ware kerk niet. Zij vraagt in deze bediening geen aandacht voor zich en haar kunsten. Zij kent slechts de pure, onvermengde bediening van de sacramenten, die alle afgoderij en bijgeloof wil afsnijden en ons geen andere weg laat dan ons geloof te richten op de gekruisigde en ten hemel opgevaren Christus, onze enige en volkomen Middelaar en Verlosser. Zijn genade te laten schitteren is de ware kerk genoeg en daarom vergenoegt zij zich in de bediening van de sacramenten met de orde die Christus haar geleerd heeft.\\ Zo doet de ware kerk niet. Zij vraagt in deze bediening geen aandacht voor zich en haar kunsten. Zij kent slechts de pure, onvermengde bediening van de sacramenten, die alle afgoderij en bijgeloof wil afsnijden en ons geen andere weg laat dan ons geloof te richten op de gekruisigde en ten hemel opgevaren Christus, onze enige en volkomen Middelaar en Verlosser. Zijn genade te laten schitteren is de ware kerk genoeg en daarom vergenoegt zij zich in de bediening van de sacramenten met de orde die Christus haar geleerd heeft.\\
 Tenslotte. Het laat zich verstaan dat tot de reine bediening van de sacramenten niet in de laatste plaats behoort dat de kerk ze ook werkelijk bedient aan hen, die volgens het evangelie gerechtigd zijn ze te ontvangen. En dan aan die allen, en aan die alleen. De kerk moet in //het beheer// van deze genademiddelen verantwoord handelen, verantwoord tegenover God, die haar de volmacht tot deze bediening heeft verleend. Het is een volmacht ten dienste van //de heiligen//, van de wáre gelovigen. Voor hen, en wat betreft de doop, ook voor hun zaad, zijn de sacramenten bestemd, opdat zij aan de verbondsgenade van God jegens hen en hun nageslacht niet zullen twijfelen. Maar wat betreft hen, die er blijk van geven dat zij de weg met God in zijn verbond niet willen gaan, aan hen mag de kerk de heilige sacramenten niet bedienen. Opdat het heilige niet voor de honden wordt geworpen.\\ Tenslotte. Het laat zich verstaan dat tot de reine bediening van de sacramenten niet in de laatste plaats behoort dat de kerk ze ook werkelijk bedient aan hen, die volgens het evangelie gerechtigd zijn ze te ontvangen. En dan aan die allen, en aan die alleen. De kerk moet in //het beheer// van deze genademiddelen verantwoord handelen, verantwoord tegenover God, die haar de volmacht tot deze bediening heeft verleend. Het is een volmacht ten dienste van //de heiligen//, van de wáre gelovigen. Voor hen, en wat betreft de doop, ook voor hun zaad, zijn de sacramenten bestemd, opdat zij aan de verbondsgenade van God jegens hen en hun nageslacht niet zullen twijfelen. Maar wat betreft hen, die er blijk van geven dat zij de weg met God in zijn verbond niet willen gaan, aan hen mag de kerk de heilige sacramenten niet bedienen. Opdat het heilige niet voor de honden wordt geworpen.\\
-//4.4 Het rechte gebruik van de tucht//\\+==== 4.4Het rechte gebruik van de tucht ====
 Als derde merkteken van de ware kerk noemt artikel 29: ‘zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen’. De uitgave van 1561 luidt hier: ‘so de Kerckelicke straffe ghebruyckt wert om de ghebreken te beteren’. De kerk is wel een kerk van heiligen, maar het betekent niet dat de zonde in haar midden niet meer kan toeslaan, als zou zij boven alle zonde verheven zijn. Dat te denken is de dwaze hoogmoed van de sekte, die meent hier een kerk van reeds volmaakten te kunnen stichten. De Schrift leert ons overal anders. Zij leert ons niet alleen dat de gelovigen, zolang zij in dit leven zijn, onvolkomen zijn maar ook dat de zonde vaste voet kan krijgen in de gemeente en dat zich ernstige gebreken en misstanden binnen haar kunnen openbaren. Zij leert zelfs dat in de kerk steeds weer bozen onder de goeden vermengd zijn. Daarom is tuchtoefening noodzakelijk ‘om de zonden te straffen’, ‘om de ghebreken te beteren’. Zonder tuchtoefening verwordt de heilige kerk tot een burcht van goddeloosheid en ongerechtigheid.\\ Als derde merkteken van de ware kerk noemt artikel 29: ‘zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen’. De uitgave van 1561 luidt hier: ‘so de Kerckelicke straffe ghebruyckt wert om de ghebreken te beteren’. De kerk is wel een kerk van heiligen, maar het betekent niet dat de zonde in haar midden niet meer kan toeslaan, als zou zij boven alle zonde verheven zijn. Dat te denken is de dwaze hoogmoed van de sekte, die meent hier een kerk van reeds volmaakten te kunnen stichten. De Schrift leert ons overal anders. Zij leert ons niet alleen dat de gelovigen, zolang zij in dit leven zijn, onvolkomen zijn maar ook dat de zonde vaste voet kan krijgen in de gemeente en dat zich ernstige gebreken en misstanden binnen haar kunnen openbaren. Zij leert zelfs dat in de kerk steeds weer bozen onder de goeden vermengd zijn. Daarom is tuchtoefening noodzakelijk ‘om de zonden te straffen’, ‘om de ghebreken te beteren’. Zonder tuchtoefening verwordt de heilige kerk tot een burcht van goddeloosheid en ongerechtigheid.\\
 In het volgende artikel dat handelt over de regering der kerk door kerkelijke ambten, wordt beleden dat God deze regering wil, niet alleen opdat de ware religie onderhouden wordt en de ware leer haar loop zal hebben, maar ook opdat ‘de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden en in de toom gehouden’. Daarna wordt in artikel 32 nog afzonderlijk gesproken over de orde en de discipline of tucht der kerk. Behoorlijke aandacht dus in de belijdenis voor de kerkelijke tucht of straf. Het gebruik daarvan is merkteken van de ware kerk. Aan haar immers vertrouwt God zijn kinderen toe om die door haar hand //te regeren//. Dat betekent voor haar de volmacht en de plicht tot tuchtoefening in haar gezin. Anders doet ieder wat goed is in zijn eigen ogen (Richt. 21:23) en dan is het einde dat de zonde heerschappij voert over het erfdeel van God, op Zijn domein.\\ In het volgende artikel dat handelt over de regering der kerk door kerkelijke ambten, wordt beleden dat God deze regering wil, niet alleen opdat de ware religie onderhouden wordt en de ware leer haar loop zal hebben, maar ook opdat ‘de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden en in de toom gehouden’. Daarna wordt in artikel 32 nog afzonderlijk gesproken over de orde en de discipline of tucht der kerk. Behoorlijke aandacht dus in de belijdenis voor de kerkelijke tucht of straf. Het gebruik daarvan is merkteken van de ware kerk. Aan haar immers vertrouwt God zijn kinderen toe om die door haar hand //te regeren//. Dat betekent voor haar de volmacht en de plicht tot tuchtoefening in haar gezin. Anders doet ieder wat goed is in zijn eigen ogen (Richt. 21:23) en dan is het einde dat de zonde heerschappij voert over het erfdeel van God, op Zijn domein.\\
Regel 163: Regel 165:
 Datzelfde artikel zegt ook dat de tucht bediend zal worden ‘naar het Woord van God’. Dat betekent niet alleen overeenkomstig dat Woord maar ook met dat Woord. De kerk heeft in zichzelf geen macht en middelen tot tuchtoefening. Die heeft zij alleen in het Woord van God. Dat Woord maakt uit of er sprake is van zonde; dat Woord is ook het enige en afdoende bestrijdingsmiddel. De ware kerk maakt zich in haar tuchtoefening dan ook sterk met het Woord, met onderwijzing, vermaning en bestraffing vanuit het Woord. Zij laat ook in haar tuchtoefening doorklinken de stem van de goede Herder, die zijn leven heeft ingezet voor zijn schapen. Zo maakt haar tuchtoefening ook openbaar of men in de zondaar van doen heeft met een afdwalend schaap dat zich op de roepstem van de herder laat terugleiden op de rechte weg, danwel met iemand die uiteindelijk toch voor de zonde kiest en tot God zich niet wil bekeren. In het eerste geval vindt daar verzoening plaats met God en de gemeente; in het laatste geval zal de kerk, zij het met vreze en beven maar toch zeer beslist, overgaan tot de excommunicatie of ban ‘die daar geschiedt naar het Woord van God met hetgeen daaraan hangt’, (zie slot artikel 32).\\ Datzelfde artikel zegt ook dat de tucht bediend zal worden ‘naar het Woord van God’. Dat betekent niet alleen overeenkomstig dat Woord maar ook met dat Woord. De kerk heeft in zichzelf geen macht en middelen tot tuchtoefening. Die heeft zij alleen in het Woord van God. Dat Woord maakt uit of er sprake is van zonde; dat Woord is ook het enige en afdoende bestrijdingsmiddel. De ware kerk maakt zich in haar tuchtoefening dan ook sterk met het Woord, met onderwijzing, vermaning en bestraffing vanuit het Woord. Zij laat ook in haar tuchtoefening doorklinken de stem van de goede Herder, die zijn leven heeft ingezet voor zijn schapen. Zo maakt haar tuchtoefening ook openbaar of men in de zondaar van doen heeft met een afdwalend schaap dat zich op de roepstem van de herder laat terugleiden op de rechte weg, danwel met iemand die uiteindelijk toch voor de zonde kiest en tot God zich niet wil bekeren. In het eerste geval vindt daar verzoening plaats met God en de gemeente; in het laatste geval zal de kerk, zij het met vreze en beven maar toch zeer beslist, overgaan tot de excommunicatie of ban ‘die daar geschiedt naar het Woord van God met hetgeen daaraan hangt’, (zie slot artikel 32).\\
 Zo laat de kerk zich als ware kerk kennen indien zij de tucht gebruikt om de zonden te straffen.\\ Zo laat de kerk zich als ware kerk kennen indien zij de tucht gebruikt om de zonden te straffen.\\
-//4.5. De hoofdsom//\\+==== 4.5. De hoofdsom ====
 In directe aansluiting bij de drie genoemde merktekenen vervolgt artikel 29 met:\\ In directe aansluiting bij de drie genoemde merktekenen vervolgt artikel 29 met:\\
 > Kortelijk, zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd.\\ > Kortelijk, zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd.\\
Regel 173: Regel 175:
 Voortdurende zelfbeproeving is hier noodzakelijk, ja doorgaande reformatie naar het Woord, opdat de kerk zich niet in een dwaas emancipatiestreven boven het Woord verheft in plaats van zichzelf daaraan te onderwerpen en daaraan dienstbaar te maken. ‘Om alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods’, zegt artikel 32. Hij die haar Man is en haar Maker, maakt als Enige uit hoe men zich behoort te gedragen in zijn huis, de gemeente van de levende God (vgl. 1 Tim.3:15). Zijn Woord alleen is hier de beslissende instantie. Voor het appèl op dat Woord staat de ware kerk steeds weer open. En de kerk die meent dat zij hier al klaar is, vergist zich wel. Wat gereformeerd is, dient steeds weer gereformeerd te worden. (vgl. o.a. Kol.2:4-7)\\ Voortdurende zelfbeproeving is hier noodzakelijk, ja doorgaande reformatie naar het Woord, opdat de kerk zich niet in een dwaas emancipatiestreven boven het Woord verheft in plaats van zichzelf daaraan te onderwerpen en daaraan dienstbaar te maken. ‘Om alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods’, zegt artikel 32. Hij die haar Man is en haar Maker, maakt als Enige uit hoe men zich behoort te gedragen in zijn huis, de gemeente van de levende God (vgl. 1 Tim.3:15). Zijn Woord alleen is hier de beslissende instantie. Voor het appèl op dat Woord staat de ware kerk steeds weer open. En de kerk die meent dat zij hier al klaar is, vergist zich wel. Wat gereformeerd is, dient steeds weer gereformeerd te worden. (vgl. o.a. Kol.2:4-7)\\
 Nogmaals: sola Scriptura. Dat is zonder meer het merkteken van de ware kerk.\\ Nogmaals: sola Scriptura. Dat is zonder meer het merkteken van de ware kerk.\\
-//4.6. Mijn schapen horen naar mijn stem//\\+==== 4.6. Mijn schapen horen naar mijn stem ====
 Nadat artikel 29 de merktekenen van de ware kerk heeft genoemd en daarbij heel haar inrichting geplaatst heeft onder de noemer van alleen het zuivere Woord van God, vervolgt ons artikel met: ‘Hierdoor kan men wel zeker de ware kerk kennen en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden’.\\ Nadat artikel 29 de merktekenen van de ware kerk heeft genoemd en daarbij heel haar inrichting geplaatst heeft onder de noemer van alleen het zuivere Woord van God, vervolgt ons artikel met: ‘Hierdoor kan men wel zeker de ware kerk kennen en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden’.\\
 De ware kerk kan dus met zekerheid gekend worden. Dat kan zij juist vanwege haar geheel enige en volkomen betrouwbare merktekenen, waarmee God haar heeft gesierd en toegerust. Dankzij die onderscheidingstekenen is hier geen twijfel mogelijk. Calvijn schrijft in zijn Institutie (IV,1,10):\\ De ware kerk kan dus met zekerheid gekend worden. Dat kan zij juist vanwege haar geheel enige en volkomen betrouwbare merktekenen, waarmee God haar heeft gesierd en toegerust. Dankzij die onderscheidingstekenen is hier geen twijfel mogelijk. Calvijn schrijft in zijn Institutie (IV,1,10):\\
Regel 184: Regel 186:
 Toch is het goed dat de hoofdsom van dat artikel hier in artikel 29 wordt herhaald en bevestigd. De eenheid en samenhang met het voorafgaande wordt op deze wijze duidelijk vastgelegd. Het onderscheiden van de ware kerk staat niet op zichzelf maar beoogt dat wij de band onderhouden met de katholieke kerk van de artikelen 27 en 28. Wij die volgens artikel 28 op ONSZELF hebben toe te zien door ONSZELF niet af te scheiden van de kerk van artikel 27, wij behoren volgens artikel 29 ook op DE KERK toe te zien door haar te onderwerpen aan de normen van Gods Woord, opdat we háár kennen die in waarheid de kerk is, en niet voor de kerk aanzien wat niet de kerk is, met als gevolg dat we de laatste voor de eerste tot ons verderf zouden omhelzen.\\ Toch is het goed dat de hoofdsom van dat artikel hier in artikel 29 wordt herhaald en bevestigd. De eenheid en samenhang met het voorafgaande wordt op deze wijze duidelijk vastgelegd. Het onderscheiden van de ware kerk staat niet op zichzelf maar beoogt dat wij de band onderhouden met de katholieke kerk van de artikelen 27 en 28. Wij die volgens artikel 28 op ONSZELF hebben toe te zien door ONSZELF niet af te scheiden van de kerk van artikel 27, wij behoren volgens artikel 29 ook op DE KERK toe te zien door haar te onderwerpen aan de normen van Gods Woord, opdat we háár kennen die in waarheid de kerk is, en niet voor de kerk aanzien wat niet de kerk is, met als gevolg dat we de laatste voor de eerste tot ons verderf zouden omhelzen.\\
 ===== 5. De merktekenen van de ware kerkleden ===== ===== 5. De merktekenen van de ware kerkleden =====
-//5.1. De ware kerk en haar leden//\\+==== 5.1. De ware kerk en haar leden ====
 Nadat artikel 29 de merktekenen van de ware kerk heeft aangegeven, vervolgt het in één adem met het noemen van de merktekenen van haar leden. We lezen immers:\\ Nadat artikel 29 de merktekenen van de ware kerk heeft aangegeven, vervolgt het in één adem met het noemen van de merktekenen van haar leden. We lezen immers:\\
 > En aangaande diegenen die van de kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen der Christenen; te weten, uit het geloof, enz.\\ > En aangaande diegenen die van de kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen der Christenen; te weten, uit het geloof, enz.\\
Regel 196: Regel 198:
 Waaraan zij te kennen zijn? Aan de merktekenen der christenen, zegt ons artikel. Prachtig geformuleerd! De leden der kerk zijn geen leken, zoals Rome leerde; ze zijn allen christenen. Geen mensen die niet weten en die daarom ánderen voor zich laten geloven en belijden, maar mensen die terdege weten, gezalfd als zij zijn met de Geest van Christus om door die Geest zelf te geloven en belijden, om door die Geest //zichzelf// als een levend dankoffer voor Gods aangezicht te stellen. Hoe zouden zulke christenen niet opvallen, opgericht als zij immers zijn uit hun val om eredienst te bedrijven voor God. Ja, de leden der kerk, de wáre tenminste, zijn christenen, door God geroepen ambtsdragers. Zij blijven niet verborgen maar roepen publiek de naam van de Heere aan op deze aardbodem. Zij duiken niet onder in de massa en laten de zaak van de ware religie niet aan anderen over. Zij treden toe; zij zijn parate en actieve mensen, die zich geroepen wéten tot verbondsgehoorzaamheid.\\ Waaraan zij te kennen zijn? Aan de merktekenen der christenen, zegt ons artikel. Prachtig geformuleerd! De leden der kerk zijn geen leken, zoals Rome leerde; ze zijn allen christenen. Geen mensen die niet weten en die daarom ánderen voor zich laten geloven en belijden, maar mensen die terdege weten, gezalfd als zij zijn met de Geest van Christus om door die Geest zelf te geloven en belijden, om door die Geest //zichzelf// als een levend dankoffer voor Gods aangezicht te stellen. Hoe zouden zulke christenen niet opvallen, opgericht als zij immers zijn uit hun val om eredienst te bedrijven voor God. Ja, de leden der kerk, de wáre tenminste, zijn christenen, door God geroepen ambtsdragers. Zij blijven niet verborgen maar roepen publiek de naam van de Heere aan op deze aardbodem. Zij duiken niet onder in de massa en laten de zaak van de ware religie niet aan anderen over. Zij treden toe; zij zijn parate en actieve mensen, die zich geroepen wéten tot verbondsgehoorzaamheid.\\
 Zij geloven allen met het hart en belijden met de mond. En daarmee zijn we bij wat het eerste en eigenlijke merkteken van de christen en is en altijd weer is, te weten het geloof. Daarover meer in de volgende paragraaf.\\ Zij geloven allen met het hart en belijden met de mond. En daarmee zijn we bij wat het eerste en eigenlijke merkteken van de christen en is en altijd weer is, te weten het geloof. Daarover meer in de volgende paragraaf.\\
-//5.2. Uit het geloof//\\+==== 5.2. Uit het geloof ====
 Dat is het éérste wat de belijdenis noemt nu in geding is het kunnen kennen van de ware kerkleden. En eenmaal geschreven, blijft het het eerste, hoeveel de belijdenis op dit punt verder nog zal zeggen. Want dat is inderdaad heel wat. Maar vóórop staat het geloof. Daarmee staat of valt hier alles. En dan het geloof //zonder meer//. Want meer zegt de belijdenis hier eenvoudig niet. Het staat er zo kort mogelijk. Maar het stáát er duidelijk leesbaar. We kunnen er niet aan voorbijzien.\\ Dat is het éérste wat de belijdenis noemt nu in geding is het kunnen kennen van de ware kerkleden. En eenmaal geschreven, blijft het het eerste, hoeveel de belijdenis op dit punt verder nog zal zeggen. Want dat is inderdaad heel wat. Maar vóórop staat het geloof. Daarmee staat of valt hier alles. En dan het geloof //zonder meer//. Want meer zegt de belijdenis hier eenvoudig niet. Het staat er zo kort mogelijk. Maar het stáát er duidelijk leesbaar. We kunnen er niet aan voorbijzien.\\
 Uit het geloof.\\ Uit het geloof.\\
Regel 219: Regel 221:
 Uit het geloof.\\ Uit het geloof.\\
 Dat is zonder meer het merkteken van de christen, van het ware kerklid. Hij laat zich kennen door zijn geloofstrouw, zijn geloofsvolharding, zijn geloofsgehoorzaamheid. Hij leeft niet uit zichzelf, hoe dan ook; hij leeft uit het evangelie van God. Hij heeft niet van doen met nalatigheid die ten verderve leidt, maar met geloof, met standvastigheid, dat de ziel behoudt.\\ Dat is zonder meer het merkteken van de christen, van het ware kerklid. Hij laat zich kennen door zijn geloofstrouw, zijn geloofsvolharding, zijn geloofsgehoorzaamheid. Hij leeft niet uit zichzelf, hoe dan ook; hij leeft uit het evangelie van God. Hij heeft niet van doen met nalatigheid die ten verderve leidt, maar met geloof, met standvastigheid, dat de ziel behoudt.\\
-Zou het gelóóf niet opvallen? Hoe zou het niet opvallen. Het is voor de christen het één en het al. Het stempelt zijn leven, want hij lééft eruitZonder meer.\\+Zou het gelóóf niet opvallen? Hoe zou het niet opvallen. Het is voor de christen het één en het al. Het stempelt zijn leven, want hij lééft eruitZonder meer.\\
 Uit het geloof.\\ Uit het geloof.\\
 Daarmee stáát de christen, vast en onwankelbaar. Op de hóógte van het geloof! Daar zonder vált de christen, vast en zeker. In de diepte van het verderf.\\ Daarmee stáát de christen, vast en onwankelbaar. Op de hóógte van het geloof! Daar zonder vált de christen, vast en zeker. In de diepte van het verderf.\\
 Uit het geloof.\\ Uit het geloof.\\
 Daaruit kan men vast en zeker kennen degenen die van de kerk zijn.\\ Daaruit kan men vast en zeker kennen degenen die van de kerk zijn.\\
-//5.3. Uit de enige Zaligmaker Jezus Christus//\\+==== 5.3. Uit de enige Zaligmaker Jezus Christus ====
 Leven uit het geloof betekent grijpen naar de verlossing die God in Jezus Christus voor de Zijnen heeft aangebracht. Het is de verlossing ván de zonde tót gehoorzaamheid. Vandaar dat ons artikel na het geloof voorop geplaatst te hebben, in één adem vervolgt met:\\ Leven uit het geloof betekent grijpen naar de verlossing die God in Jezus Christus voor de Zijnen heeft aangebracht. Het is de verlossing ván de zonde tót gehoorzaamheid. Vandaar dat ons artikel na het geloof voorop geplaatst te hebben, in één adem vervolgt met:\\
 > en, wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonden vlieden en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun, naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken.\\ > en, wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonden vlieden en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun, naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken.\\
-Nee, de kerk lééft niet in de zonde, zij houdt aan de ongerechtigheid niet vast. Haar leden, de wáre tenminste, want over zodanigen gaat het hier, kennen Jezus Christus, die een enige Zaligmaker is. Van deze Christus zijn zij leden, van Hém die hun zijn wondere trouw heeft getoond doordat Hij met zijn kostbaar bloed voor al hun zonden volkómen betaald en hen uit álle macht van de duivel verlost heeft. Nu zij Hem hebben aangenomen die om hunnentwil is gestorven, mijden zij om Zijnentwil angstvallig de zonden. Zij ontvluchten die, omdat het doen van de zonde slechts scheiding brengt tussen hen en Hem, die aan de zonde vreemd is. En zij jagen //de gerechtigheid// na. Zij spannen zich in en strekken zich uit om te doen wat waarlijk goed is volgens het Woord van God. Zij hebben lust en liefde tot alle goed werk. Dat is geen eigenbedacht werk als tegenprestatie, om daarop trots ta zijn. Het is alle goed werk dat God beveelt in Zijn Woord. Het is het volbrengen van Gods geopenbaarde wil, uit dankbaarheid.\\+Nee, de kerk lééft niet in de zonde, zij houdt aan de ongerechtigheid niet vast. Haar leden, de wáre tenminste, want over zodanigen gaat het hier, kennen Jezus Christus, die een enige Zaligmaker is. Van deze Christus zijn zij leden, van Hém die hun zijn wondere trouw heeft getoond doordat Hij met zijn kostbaar bloed voor al hun zonden volkómen betaald en hen uit álle macht van de duivel verlost heeft. Nu zij Hem hebben aangenomen die om hunnentwil is gestorven, mijden zij om Zijnentwil angstvallig de zonden. Zij ontvluchten die, omdat het doen van de zonde slechts scheiding brengt tussen hen en Hem, die aan de zonde vreemd is. En zij jagen //de gerechtigheid// na. Zij spannen zich in en strekken zich uit om te doen wat waarlijk goed is volgens het Woord van God. Zij hebben lust en liefde tot alle goed werk. Dat is geen eigenbedacht werk als tegenprestatie, om daarop trots te zijn. Het is alle goed werk dat God beveelt in Zijn Woord. Het is het volbrengen van Gods geopenbaarde wil, uit dankbaarheid.\\
 Om Christus’ wil laat de christen zich ook hieraan kennen dat hij de ware God en zijn naaste liefheeft. Is niet volgens heel de Schrift in Oude en Nieuwe Testament de liefde tot God en de naaste de hoofdsom der wet? Zo heeft Christus zelf geleerd. Liefde. In dat woord wordt heel de wet vervuld. Het is de liefde tot God, tot de wáre God, die de God der christenen is en die met hen zijn vast verbond heeft gemaakt. Hem, hun God en Koning hebben zij lief.\\ Om Christus’ wil laat de christen zich ook hieraan kennen dat hij de ware God en zijn naaste liefheeft. Is niet volgens heel de Schrift in Oude en Nieuwe Testament de liefde tot God en de naaste de hoofdsom der wet? Zo heeft Christus zelf geleerd. Liefde. In dat woord wordt heel de wet vervuld. Het is de liefde tot God, tot de wáre God, die de God der christenen is en die met hen zijn vast verbond heeft gemaakt. Hem, hun God en Koning hebben zij lief.\\
 En om Zijnentwil ook hun naaste, degene die Hij naast hen in het verbond heeft geplaatst! Want zegt Hij: ‘Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf; Ik ben de Heere’. (Lev. 19:18). Onder Gods ware christenen heerst niet de haat jegens de ander maar de liefde, de toegenegenheid, de bereidwilligheid om de ander te helpen en te dienen, ‘als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam’.\\ En om Zijnentwil ook hun naaste, degene die Hij naast hen in het verbond heeft geplaatst! Want zegt Hij: ‘Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf; Ik ben de Heere’. (Lev. 19:18). Onder Gods ware christenen heerst niet de haat jegens de ander maar de liefde, de toegenegenheid, de bereidwilligheid om de ander te helpen en te dienen, ‘als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam’.\\
Regel 235: Regel 237:
 Dat is het laatste wat ons artikel hier noemt. ‘Wanneer zij hun vlees kruisigen met zijn werken’.\\ Dat is het laatste wat ons artikel hier noemt. ‘Wanneer zij hun vlees kruisigen met zijn werken’.\\
 De weg van God is niet de weg van het vlees, van het zondige vlees met zijn boze werken. Christus is niet gegeven als een diaken van de zonde. Hij is gegeven als de gekruisigde Christus. In Hem heeft God eens en voorgoed afgerekend met de macht van de zonde. Die heeft Hij in Christus aan het kruis genageld en gedood, (vgl. Col. 2:14,15). Dat heilsfeit stempelt de christen. Het doet hem niet langer zijn eigen vlees volgen, maar doet hem dat vlees kruisigen en doden, inclusief de werken die het vlees voortbrengt.\\ De weg van God is niet de weg van het vlees, van het zondige vlees met zijn boze werken. Christus is niet gegeven als een diaken van de zonde. Hij is gegeven als de gekruisigde Christus. In Hem heeft God eens en voorgoed afgerekend met de macht van de zonde. Die heeft Hij in Christus aan het kruis genageld en gedood, (vgl. Col. 2:14,15). Dat heilsfeit stempelt de christen. Het doet hem niet langer zijn eigen vlees volgen, maar doet hem dat vlees kruisigen en doden, inclusief de werken die het vlees voortbrengt.\\
-Dat kruisigen doet pijn; het kost zelfverloochening, het vraagt offerbereidheid. Maar juist zo doet de christen zich dan ook kennen; juist zo onderscheidt hij zich. Hij gaat niet langer zijn eigen gang maar de weg van de Christus. Het is de weg tot God, die Zijn christenen verlost van het verderf en hen kroont met Zijn genade. Daarover in de volgende paragraaf meer.\\ +Dat kruisigen doet pijn; het kost zelfverloochening, het vraagt offerbereidheid. Maar juist zo doet de christen zich dan ook kennen; juist zo onderscheidt hij zich. Hij gaat niet langer zijn eigen gang maar de weg van de Christus. Het is de weg tot God, die Zijn christenen verlost van het verderf en hen kroont met Zijn genade. Daarover in de volgende paragraaf meer. 
-//5.4. Uit de genade van God//\\+ 
 +==== 5.4. Uit de genade van God ====
 De ware kerkleden onderscheiden zich daardoor dat zij leven uit het geloof en gaan op de rechte weg. Dat betekent evenwel niet dat zij reeds volmaakt zijn en op de weg nimmermeer struikelen. Integendeel, er is in hen nog zwakheid. Meer nog: nog gróte zwakheid. Reden om op zichzelf te pochen heeft de christen niet. Gelegenheid om de eerste steen te werpen krijgt hij niet. Hij gaat zijn weg in grote zwakheid. Dat geldt voor hen allen, zonder één uitzondering. ‘Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet’, aldus de apostel Johannes in zijn eerste brief. (1:5-10) De apostel Paulus spreekt al niet anders: ‘Zo vind ik dan //deze regel//: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig.’ (Rom. 7:21) Zelfs de allerheiligsten, zegt zondag 44 van de catechismus, hebben nog maar een klein beginsel van de door God geëiste volmaaktheid. Naar alle kanten is daar bij hen nog grote zwakheid.\\ De ware kerkleden onderscheiden zich daardoor dat zij leven uit het geloof en gaan op de rechte weg. Dat betekent evenwel niet dat zij reeds volmaakt zijn en op de weg nimmermeer struikelen. Integendeel, er is in hen nog zwakheid. Meer nog: nog gróte zwakheid. Reden om op zichzelf te pochen heeft de christen niet. Gelegenheid om de eerste steen te werpen krijgt hij niet. Hij gaat zijn weg in grote zwakheid. Dat geldt voor hen allen, zonder één uitzondering. ‘Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet’, aldus de apostel Johannes in zijn eerste brief. (1:5-10) De apostel Paulus spreekt al niet anders: ‘Zo vind ik dan //deze regel//: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig.’ (Rom. 7:21) Zelfs de allerheiligsten, zegt zondag 44 van de catechismus, hebben nog maar een klein beginsel van de door God geëiste volmaaktheid. Naar alle kanten is daar bij hen nog grote zwakheid.\\
 En dat zegt artikel 29 dan ook ronduit na het voorafgaande. ‘Alzo nochtans niet alsof er nog geen grote zwakheid in hen zij’. Van de kerk zijn betekent niet boven de zonde verheven zijn. Dat zegt de belijdenis hier op grond van de Schrift en ze zegt het in antithese met allerlei sektarische volmaaktheidsdrijvers, die menen hier reeds een zondeloze kerk te kunnen beginnen. Maar dat is een illusie. De Schrift spreekt overal anders. Zolang de gelovigen nog in dit leven zijn kleven hun nog vele zonden en gebreken aan. Wat dat betreft is de volmaaktheid elders en de christen moet zo nuchter zijn om daarmee te rekenen. Om met zichzelf niet bedrogen uit te komen, noch ook met de broeder en zuster.\\ En dat zegt artikel 29 dan ook ronduit na het voorafgaande. ‘Alzo nochtans niet alsof er nog geen grote zwakheid in hen zij’. Van de kerk zijn betekent niet boven de zonde verheven zijn. Dat zegt de belijdenis hier op grond van de Schrift en ze zegt het in antithese met allerlei sektarische volmaaktheidsdrijvers, die menen hier reeds een zondeloze kerk te kunnen beginnen. Maar dat is een illusie. De Schrift spreekt overal anders. Zolang de gelovigen nog in dit leven zijn kleven hun nog vele zonden en gebreken aan. Wat dat betreft is de volmaaktheid elders en de christen moet zo nuchter zijn om daarmee te rekenen. Om met zichzelf niet bedrogen uit te komen, noch ook met de broeder en zuster.\\
 Intussen is met het voorafgaande niet alles gezegd op dit punt. We krijgen geen gelegenheid met onze grote zwakheid genoegen te nemen en in de onvolmaaktheid gerust te slapen met de gedachte: we zijn nu eenmaal zondige mensen. Immers, de belijdenis vervolgt in één adem: ‘maar zij strijden daartegen door de Geest al de dagen van hun leven’.\\ Intussen is met het voorafgaande niet alles gezegd op dit punt. We krijgen geen gelegenheid met onze grote zwakheid genoegen te nemen en in de onvolmaaktheid gerust te slapen met de gedachte: we zijn nu eenmaal zondige mensen. Immers, de belijdenis vervolgt in één adem: ‘maar zij strijden daartegen door de Geest al de dagen van hun leven’.\\
 Midden in hun grote zwakheid dus toch sterk, strijdbaar en weerbaar. Niet vanwege henzelf, maar vanwege de Geest, vanwege de Heilige Geest, door Wie de ware gelovigen zijn geheiligd en verzegeld (vgl. artikel 27) en onder Wiens bescherming zij daarom staan. Het is de Geest van God, die samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is en die ‘ook mij gegeven is om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven, mij te troosten en eeuwig bij mij te blijven.’ (H.C. Zo.20). Die Geest verhindert het dat de christenen aan hun grote zwakheid bezwijken. Hij houdt hen tegenover hun doodsvijanden, de duivel, de wereld en hun eigen vlees staande, en wanneer zij vallen, dan is Hij er om hen uit hun val weer op te richten. Dan is Hij er als hun Trooster, die hun leert zich midden in hun zonden en ellenden te vertroosten met ‘het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Heere Jezus, in Wie zij vergeving van hun zonden hebben, door het geloof in Hem’.\\ Midden in hun grote zwakheid dus toch sterk, strijdbaar en weerbaar. Niet vanwege henzelf, maar vanwege de Geest, vanwege de Heilige Geest, door Wie de ware gelovigen zijn geheiligd en verzegeld (vgl. artikel 27) en onder Wiens bescherming zij daarom staan. Het is de Geest van God, die samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is en die ‘ook mij gegeven is om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven, mij te troosten en eeuwig bij mij te blijven.’ (H.C. Zo.20). Die Geest verhindert het dat de christenen aan hun grote zwakheid bezwijken. Hij houdt hen tegenover hun doodsvijanden, de duivel, de wereld en hun eigen vlees staande, en wanneer zij vallen, dan is Hij er om hen uit hun val weer op te richten. Dan is Hij er als hun Trooster, die hun leert zich midden in hun zonden en ellenden te vertroosten met ‘het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Heere Jezus, in Wie zij vergeving van hun zonden hebben, door het geloof in Hem’.\\
-In Christus is daar voor de christen het evangelie van de vergeving van zijn zonden, van de verzoening van zijn overtredingen, van de bedekking ook van zijn overblijvende zwakheid, elke dag opnieuw, al de dagen van zijn leven. Dat evangelie veroudert niet; het behoudt zijn kracht de eeuwen door. ‘En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld’(1 Joh. 2:1, 2).\\ +In Christus is daar voor de christen het evangelie van de vergeving van zijn zonden, van de verzoening van zijn overtredingen, van de bedekking ook van zijn overblijvende zwakheid, elke dag opnieuw, al de dagen van zijn leven. Dat evangelie veroudert niet; het behoudt zijn kracht de eeuwen door. ‘En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld’ (1 Joh. 2:1, 2).\\ 
-In het bloed van Christus is daar die altijd geopende, die altijd nieuwe en levende weg tot God(Hebr. 10:19-23) Dat bloed reinigt van alle zonden. Het is de basis waarop de christen staat; het is de weg waarop hij gaat, waarop hij gaat als nóg-niet-volmaakte naar de volmaaktheid. Nee, het devies van de christen is niet: rééds volmaakt. Maar het is ook niet: nooit volmaakt. Het is: nóg niet volmaakt. Dat houdt hem op de been en doet hem zich uitstrekken naar de volmaaktheid. ‘Totdat wij in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden te midden van de gemeente der uitverkorenen.’\\+In het bloed van Christus is daar die altijd geopende, die altijd nieuwe en levende weg tot God (Hebr. 10:19-23)Dat bloed reinigt van alle zonden. Het is de basis waarop de christen staat; het is de weg waarop hij gaat, waarop hij gaat als nóg-niet-volmaakte naar de volmaaktheid. Nee, het devies van de christen is niet: rééds volmaakt. Maar het is ook niet: nooit volmaakt. Het is: nóg niet volmaakt. Dat houdt hem op de been en doet hem zich uitstrekken naar de volmaaktheid. ‘Totdat wij in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden te midden van de gemeente der uitverkorenen.’\\
 En dat alles van begin tot einde ‘door het geloof in Hem’.\\ En dat alles van begin tot einde ‘door het geloof in Hem’.\\
 Ja, uit of door het geloof. Daarmee begón artikel 29 dit onderdeel over de merktekenen der christenen. Daarmee eindigt het dit onderdeel ook. Het is alles uit geloof tot geloof. Want het is alles genáde, genade alléén. Sola gratia.\\ Ja, uit of door het geloof. Daarmee begón artikel 29 dit onderdeel over de merktekenen der christenen. Daarmee eindigt het dit onderdeel ook. Het is alles uit geloof tot geloof. Want het is alles genáde, genade alléén. Sola gratia.\\
Regel 251: Regel 254:
 Soli Deo Gloria.\\ Soli Deo Gloria.\\
 ===== 6. Aangaande de valse kerk ===== ===== 6. Aangaande de valse kerk =====
-//6.1. De valse kerk//\\+==== 6.1. De valse kerk ====
 Het Woord van God aangaande de ware kerk en haar ware leden is er nu uit. Artikel 29 heeft het duidelijk en betrouwbaar voor ons samengevat. Helder staat het beeld van de ware kerk nu voor onze aandacht. Het was geen gemakkelijk beeld, geen goedkoop woord, dat is ons wel gebleken. Het was en is een hoog woord, een hoog lied, het hooglied op de ware kerk, gezongen op de hoogte van het geloof. Nee, niet goedkoop, maar een woord dat bij ons allen aandringt op nádere reformatie náár het Woord. We moeten hier allen samen en ieder voor zich hoog grijpen. God heeft de kerk dan ook op een hoge en unieke plaats gesteld. Zij is in deze wereld, die in het verderf ligt, gesteld tot een pijler en fundament van de waarheid. Zij moet de waarheid, de loutere waarheid van God, als een banier omhoog heffen en in ere houden. Dat is de hoge positie van de kerk en dat deed artikel 29 een hoog woord spreken.\\ Het Woord van God aangaande de ware kerk en haar ware leden is er nu uit. Artikel 29 heeft het duidelijk en betrouwbaar voor ons samengevat. Helder staat het beeld van de ware kerk nu voor onze aandacht. Het was geen gemakkelijk beeld, geen goedkoop woord, dat is ons wel gebleken. Het was en is een hoog woord, een hoog lied, het hooglied op de ware kerk, gezongen op de hoogte van het geloof. Nee, niet goedkoop, maar een woord dat bij ons allen aandringt op nádere reformatie náár het Woord. We moeten hier allen samen en ieder voor zich hoog grijpen. God heeft de kerk dan ook op een hoge en unieke plaats gesteld. Zij is in deze wereld, die in het verderf ligt, gesteld tot een pijler en fundament van de waarheid. Zij moet de waarheid, de loutere waarheid van God, als een banier omhoog heffen en in ere houden. Dat is de hoge positie van de kerk en dat deed artikel 29 een hoog woord spreken.\\
 Dit hoge woord is ook het laatste woord, want het is gesproken naar het Woord van God. Maar het is niet //zonder meer// het laatste woord. Artikel 29 zet nog geen punt. Nu het hoge woord aangaande de ware kerk eruit is, kan de belijdenis er niet omheen nog een hoog woord te spreken. Het is het hoge woord aangaande ja, aangaande de válse kerk. Ook dat woord moet gesproken worden. Want hoe afschuwelijk ook, ook die kerk is werkelijkheid. Daar is niet alleen de schone werkelijkheid van de wáre kerk, schoon omdat zij rijdt op ‘t zuivere Woord der waarheid en daarin het beeld van God vertoont, daar is ook de afschuwelijke werkelijkheid van de valse kerk, afschuwelijk omdat deze kerk dwars tegen het Woord van de waarheid ingaat en daarin het beeld van de duivel vertoont.\\ Dit hoge woord is ook het laatste woord, want het is gesproken naar het Woord van God. Maar het is niet //zonder meer// het laatste woord. Artikel 29 zet nog geen punt. Nu het hoge woord aangaande de ware kerk eruit is, kan de belijdenis er niet omheen nog een hoog woord te spreken. Het is het hoge woord aangaande ja, aangaande de válse kerk. Ook dat woord moet gesproken worden. Want hoe afschuwelijk ook, ook die kerk is werkelijkheid. Daar is niet alleen de schone werkelijkheid van de wáre kerk, schoon omdat zij rijdt op ‘t zuivere Woord der waarheid en daarin het beeld van God vertoont, daar is ook de afschuwelijke werkelijkheid van de valse kerk, afschuwelijk omdat deze kerk dwars tegen het Woord van de waarheid ingaat en daarin het beeld van de duivel vertoont.\\
Regel 263: Regel 266:
 Onvoorstelbaar dat dit kán gebeuren. Maar het gebéurt. Het is reeds vele keren gebeurd. De valse kerk is geen theorie, maar harde werkelijkheid. De belijdenis theoretiseert nimmer, ook niet aangaande de valse kerk. Zij spreekt het steeds actuele Woord van God na, ook in het stuk aangaande de valse kerk. Dit stuk hangt er maar niet wat bij, het is geen promemoriepost, het hangt eráán, het behoort er zonder meer bij. Het behoort bij de belijdenis van de wáre kerk. Want deze kerk maakt geen geschiedenis zonder dat tegelijkertijd de valse kerk geschiedenis maakt. Heel de kerkgeschiedenis bewijst dat. En wat meer is: heel Gods Woord leert dat.\\ Onvoorstelbaar dat dit kán gebeuren. Maar het gebéurt. Het is reeds vele keren gebeurd. De valse kerk is geen theorie, maar harde werkelijkheid. De belijdenis theoretiseert nimmer, ook niet aangaande de valse kerk. Zij spreekt het steeds actuele Woord van God na, ook in het stuk aangaande de valse kerk. Dit stuk hangt er maar niet wat bij, het is geen promemoriepost, het hangt eráán, het behoort er zonder meer bij. Het behoort bij de belijdenis van de wáre kerk. Want deze kerk maakt geen geschiedenis zonder dat tegelijkertijd de valse kerk geschiedenis maakt. Heel de kerkgeschiedenis bewijst dat. En wat meer is: heel Gods Woord leert dat.\\
 Naar dat Woord belijdt artikel 29, ook in het stuk aangaande de valse kerk. Daarover in de volgende paragraaf meer.\\ Naar dat Woord belijdt artikel 29, ook in het stuk aangaande de valse kerk. Daarover in de volgende paragraaf meer.\\
-//6.2. Naar het Woord beleden//\\ +==== 6.2. Naar het Woord beleden ==== 
-Het zal wel bij niemand van ons op tegenspraak stuiten wanneer we stellen dat in de dagen, waarin onze belijdenis werd opgesteld, de roomse kerk de valse kerk was. Zo keken onze vaderen uit die dagen tenminste tegen het pausdom aan. Zonder aarzelen noemden zij het rijk van de paus het rijk van de antichrist. De valse kerk was voor hen geen theorie. Levensgroot zagen zij haar voor zich in het goddeloze optreden van de pauselijke hiërarchie. Wanneer Calvijn dan ook in het tweede hoofdstuk van boek IV van zijn Institutie komt tot een vergelijking van de valse kerk met de ware, spreekt hij van meetaf aan heel concreet en toepasselijk. Na in par. 1 van dit tweede hoofdstuk eerst kort te hebben samengevat wat hij in het eerste hoofdstuk over de merktekenen van de ware kerk heeft uiteengezet, vervolgt hij met: ‘Maar toch, zodra in de burcht der religie de leugen is binnengedrongen, de hoofdsom der noodzakelijke leer is verbasterd en het gebruik der sacramenten is ternedergestort, volgt ongetwijfeld de ondergang der kerk, evenals het met het leven van een mens is gedaan, wanneer zijn hals doorboord is, of zijn ingewanden dodelijk gewond zijn. En dan maakt Calvijn direct daarna de toepassing door in par. 2 te schrijven:\\+Het zal wel bij niemand van ons op tegenspraak stuiten wanneer we stellen dat in de dagen, waarin onze belijdenis werd opgesteld, de roomse kerk de valse kerk was. Zo keken onze vaderen uit die dagen tenminste tegen het pausdom aan. Zonder aarzelen noemden zij het rijk van de paus het rijk van de antichrist. De valse kerk was voor hen geen theorie. Levensgroot zagen zij haar voor zich in het goddeloze optreden van de pauselijke hiërarchie. Wanneer Calvijn dan ook in het tweede hoofdstuk van boek IV van zijn Institutie komt tot een vergelijking van de valse kerk met de ware, spreekt hij van meet af aan heel concreet en toepasselijk. Na in par. 1 van dit tweede hoofdstuk eerst kort te hebben samengevat wat hij in het eerste hoofdstuk over de merktekenen van de ware kerk heeft uiteengezet, vervolgt hij met: ‘Maar toch, zodra in de burcht der religie de leugen is binnengedrongen, de hoofdsom der noodzakelijke leer is verbasterd en het gebruik der sacramenten is ternedergestort, volgt ongetwijfeld de ondergang der kerk, evenals het met het leven van een mens is gedaan, wanneer zijn hals doorboord is, of zijn ingewanden dodelijk gewond zijn. En dan maakt Calvijn direct daarna de toepassing door in par. 2 te schrijven:\\
 > En daar de zaak zo staat //onder het pausdom//, kan men begrijpen wat voor kerk daar nog over is. In plaats van de bediening des Woords regeert daar een verkeerd en uit leugens saamgesmeed bewind, dat het zuivere licht deels uitblaast, deels verstikt. In plaats van het Avondmaal des Heren, is daar een zeer schandelijke heiligschennis gekomen. De dienst van God is door een veelsoortige en ondragelijke menigte van superstitiën misvormd. De leer, zonder welke het Christendom niet bestaat, is geheel begraven en verdreven.\\ > En daar de zaak zo staat //onder het pausdom//, kan men begrijpen wat voor kerk daar nog over is. In plaats van de bediening des Woords regeert daar een verkeerd en uit leugens saamgesmeed bewind, dat het zuivere licht deels uitblaast, deels verstikt. In plaats van het Avondmaal des Heren, is daar een zeer schandelijke heiligschennis gekomen. De dienst van God is door een veelsoortige en ondragelijke menigte van superstitiën misvormd. De leer, zonder welke het Christendom niet bestaat, is geheel begraven en verdreven.\\
 In de twaalfde en laatste paragraaf van hoofdstuk twee stelt Calvijn:\\ In de twaalfde en laatste paragraaf van hoofdstuk twee stelt Calvijn:\\
Regel 272: Regel 275:
 We horen hier actuele taal aangaande de valse kerk. Het pausdom was die valse kerk. En ongetwijfeld was De Brés in dezen van geen ander gevoelen. Ook voor hem en zijn geloofsgenoten gold het Rome van die dagen als de valse kerk.\\ We horen hier actuele taal aangaande de valse kerk. Het pausdom was die valse kerk. En ongetwijfeld was De Brés in dezen van geen ander gevoelen. Ook voor hem en zijn geloofsgenoten gold het Rome van die dagen als de valse kerk.\\
 En als welke valse kerk dan? Wel, als de valse kerk //zoals ons die in het Woord van God wordt aangewezen en geopenbaard//. Want het is het eigen Woord van God dat ons openbaring doet aangaande de valse kerk, dat ons het geheimenis en het beeld van de valse kerk onthult. //Naar en vanuit// dát Woord spraken onze vaderen, sprak de kerk van de Reformatie, toen zij het pausdom van haar dagen kwalificeerde als de valse kerk. Het beeld, dat dat Woord van de valse kerk geeft, zag de kerk van de Reformatie duidelijk voor zich in het optreden van de paus en zijn handlangers.\\ En als welke valse kerk dan? Wel, als de valse kerk //zoals ons die in het Woord van God wordt aangewezen en geopenbaard//. Want het is het eigen Woord van God dat ons openbaring doet aangaande de valse kerk, dat ons het geheimenis en het beeld van de valse kerk onthult. //Naar en vanuit// dát Woord spraken onze vaderen, sprak de kerk van de Reformatie, toen zij het pausdom van haar dagen kwalificeerde als de valse kerk. Het beeld, dat dat Woord van de valse kerk geeft, zag de kerk van de Reformatie duidelijk voor zich in het optreden van de paus en zijn handlangers.\\
-Juist daarom is de formulering van artikel 29 hier ook zo schitterend. Staande tegenover Rome heeft de kerk van de Reformatie in haar belijdenis maar niet gezegd: ‘Aangaande de roomse kerk’ of ‘aangaande het pausdom’, maar: ‘Aangaande de valse kerk’. Door zo te formuleren bewees zij dat zij het woeden van Rome tegen haar niet //op zichzelf plaatste als een incidenteel gebeuren//, maar dat zij daarin niets anders onderscheidde dan de aloude, valse kerk, zoals ons die //van meetaf aan// in het Woord van Gód wordt geopenbaard. Rome contra de Reformatie, dat was niet //incidenteel//, maar dat was de aloude strijd van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad, die heel de kerkgeschiedenis beheerst en zal blijven beheersen. Dat hebben onze vaderen onderkend toen zij met het pausdom werden geconfronteerd en dat deed hen belijden niet maar aangaande Rome, maar aangaande de valse kerk. Die valse kerk zagen zij in hun dagen gestalte krijgen in de tyrannie van het pausdom. Het is de valse kerk //volgens het Woord van God//, de valse kerk van alle eeuwen.\\+Juist daarom is de formulering van artikel 29 hier ook zo schitterend. Staande tegenover Rome heeft de kerk van de Reformatie in haar belijdenis maar niet gezegd: ‘Aangaande de roomse kerk’ of ‘aangaande het pausdom’, maar: ‘Aangaande de valse kerk’. Door zo te formuleren bewees zij dat zij het woeden van Rome tegen haar niet //op zichzelf plaatste als een incidenteel gebeuren//, maar dat zij daarin niets anders onderscheidde dan de aloude, valse kerk, zoals ons die //van meet af aan// in het Woord van Gód wordt geopenbaard. Rome contra de Reformatie, dat was niet //incidenteel//, maar dat was de aloude strijd van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad, die heel de kerkgeschiedenis beheerst en zal blijven beheersen. Dat hebben onze vaderen onderkend toen zij met het pausdom werden geconfronteerd en dat deed hen belijden niet maar aangaande Rome, maar aangaande de valse kerk. Die valse kerk zagen zij in hun dagen gestalte krijgen in de tirannie van het pausdom. Het is de valse kerk //volgens het Woord van God//, de valse kerk van alle eeuwen.\\
 De valse kerk kwam niet voor het eerst met Rome op en zij zou niet met Rome voorgoed uit de kerkgeschiedenis verdwijnen. Zij bestaat van oude dagen af, vanaf de dagen van Kaïn, en zij bestaat tot aan het einde der wereld, zolang de ware kerk zal bestaan. Zo leert ons het Woord van God; zo leert ons héél dat Woord. Dat Woord is immers het Woord van de antithese, van de vijandschap tussen slangenzaad en vrouwenzaad. Het is de door God zelf gezette vijandschap. Vanwege die vijandschap loert het slangenzaad steeds weer op het vrouwenzaad, op de ware kerk en haar ware leden. Dat blijft doorgaan zolang de geschiedenis niet tot haar voleinding is gekomen. Tot die tijd zal de duivel, de oude slang, niet rusten maar naar al zijn vermogen blijven woeden tegen het heilige zaad van God. Daarom is de belijdenis van de kerk aangaande de valse kerk ook heden ten dage brandend actueel.\\ De valse kerk kwam niet voor het eerst met Rome op en zij zou niet met Rome voorgoed uit de kerkgeschiedenis verdwijnen. Zij bestaat van oude dagen af, vanaf de dagen van Kaïn, en zij bestaat tot aan het einde der wereld, zolang de ware kerk zal bestaan. Zo leert ons het Woord van God; zo leert ons héél dat Woord. Dat Woord is immers het Woord van de antithese, van de vijandschap tussen slangenzaad en vrouwenzaad. Het is de door God zelf gezette vijandschap. Vanwege die vijandschap loert het slangenzaad steeds weer op het vrouwenzaad, op de ware kerk en haar ware leden. Dat blijft doorgaan zolang de geschiedenis niet tot haar voleinding is gekomen. Tot die tijd zal de duivel, de oude slang, niet rusten maar naar al zijn vermogen blijven woeden tegen het heilige zaad van God. Daarom is de belijdenis van de kerk aangaande de valse kerk ook heden ten dage brandend actueel.\\
 We moeten er in dit verband nog op wijzen dat de belijdenis over de valse kerk spreekt //in het enkelvoud//. Tevoren, toen het over de sekten ging gebruikte de belijdenis heel duidelijk het meervoud, tot twee keer toe: ‘//alle sekten//, die er heden ten dage in de wereld zijn’ en ‘alle sekten, die zeggen dat zij de kerk zijn’. In onderscheiding daarvan wees de belijdenis ons op de wáre kerk. Enkelvoud. En tegenover deze ware kerk stelt de belijdenis nu de valse kerk. Weer enkelvoud. De ware kerk kent geen twee of drie valse kerken maar slechts één. Zoals zij zelf enig is, zo ook haar tegenhanger de valse kerk. Artikel 29 leert ons niet te belijden aangaande valse kerken, meervoud, maar aangaande de valse kerk, enkelvoud. En we doen er verstandig aan dit spreken van de belijdenis te honoreren en derhalve niet te spreken van valse kerken maar van de valse kerk. Want anders lopen we het gevaar dat we overal valse kerken aanwijzen, valse kerken-in-theorie, valse kerken volgens ónze theorie, terwijl we intussen dé valse kerk over het hoofd zien, de valse kerk-in-praktijk, de valse kerk volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is de valse kerk niet overal, maar openbaart zij zich //uitsluitend// en //steeds weer// daar, waar de wáre kerk zich openbaart. Zij is valse kerk //in antithese met de ware kerk//; zij is slangenzaad //in antithese met het vrouwenzaad//. Zo leert ons het Woord van God.\\ We moeten er in dit verband nog op wijzen dat de belijdenis over de valse kerk spreekt //in het enkelvoud//. Tevoren, toen het over de sekten ging gebruikte de belijdenis heel duidelijk het meervoud, tot twee keer toe: ‘//alle sekten//, die er heden ten dage in de wereld zijn’ en ‘alle sekten, die zeggen dat zij de kerk zijn’. In onderscheiding daarvan wees de belijdenis ons op de wáre kerk. Enkelvoud. En tegenover deze ware kerk stelt de belijdenis nu de valse kerk. Weer enkelvoud. De ware kerk kent geen twee of drie valse kerken maar slechts één. Zoals zij zelf enig is, zo ook haar tegenhanger de valse kerk. Artikel 29 leert ons niet te belijden aangaande valse kerken, meervoud, maar aangaande de valse kerk, enkelvoud. En we doen er verstandig aan dit spreken van de belijdenis te honoreren en derhalve niet te spreken van valse kerken maar van de valse kerk. Want anders lopen we het gevaar dat we overal valse kerken aanwijzen, valse kerken-in-theorie, valse kerken volgens ónze theorie, terwijl we intussen dé valse kerk over het hoofd zien, de valse kerk-in-praktijk, de valse kerk volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is de valse kerk niet overal, maar openbaart zij zich //uitsluitend// en //steeds weer// daar, waar de wáre kerk zich openbaart. Zij is valse kerk //in antithese met de ware kerk//; zij is slangenzaad //in antithese met het vrouwenzaad//. Zo leert ons het Woord van God.\\
 De valse kerk, dat wás de godverachtende Kaïn tegenover de godvrezende Abel, dat wás de sluwe Farao van Egypte tegenover het weerloze Israël, dat wás het laffe Amalek tegenover het zwakke volk in de woestijn, dat wás de grootsprekende bende van Korach, Dathan en Abiram tegenover de dienstknecht Mozes, dat wás de samenzwerende volkerenbond van Psalm 2 tegenover de door God gezalfde koning op Sion; dat wás de goddeloze Izebel met haar handlangers tegenover Elia en de zevenduizend, dat wás de zich oppermachtig wanende troep valse profeten tegenover de ene Jeremia, dat wás het joodse Sanhedrin met zijn wereldwijde aanhang tegenover de Christus en zijn volgelingen, dat wás het afhoererende Rome tegenover de Reformatie, dat wás de hervormde hiërarchie tegenover Ulrums gelovigen en hun ware medegelovigen in het land, dat wás de in slavernij voerende synodocratie tegenover de in Christus vrijgemaakten. Dat ís….. Ja, nu zijn wíj aan de beurt. Nee, niet om te zéggen dat we de ware kerk zijn, want dat heeft niets te betekenen. Dat is geen betoon van Geest en kracht. Maar om ons waarlijk de kerk te betónen, strijdend met het zuivere Woord van God, om zo de Boze te kunnen weerstaan. Want de duivel is echt niet zo dwaas en onschuldig dat hij //achterblijft// in een voor de ware kerk verouderd en afgedaan instituut, of dat nu joods heet of rooms of hervormd of synodaal. Steeds weer //achtervolgt// hij de kerk, de wáre kerk. Steeds weer tracht hij zich te institueren, waar zij zich (opnieuw) heeft geïnstitueerd en zich nog dagelijks institueert om alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods. Dáárheen stuurt de duivel zijn knechten om dáár zo mogelijk de eerste plaatsen te bezetten, om dáár het evangelie te vervalsen, de volkomen leer der zaligheid, om dáár de wet te veranderen, om dáár menselijke verzinselen in te voeren, om dáár een goddeloze tyrannie uit te oefenen. Zó en niet anders dóet de valse kerk, want anders dan zo is zij niet. Volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is zij altijd weer de valse kerk //in antithese met de ware//, is zij steeds weer de gruwel der verwoesting //op de heilige plaats//.\\ De valse kerk, dat wás de godverachtende Kaïn tegenover de godvrezende Abel, dat wás de sluwe Farao van Egypte tegenover het weerloze Israël, dat wás het laffe Amalek tegenover het zwakke volk in de woestijn, dat wás de grootsprekende bende van Korach, Dathan en Abiram tegenover de dienstknecht Mozes, dat wás de samenzwerende volkerenbond van Psalm 2 tegenover de door God gezalfde koning op Sion; dat wás de goddeloze Izebel met haar handlangers tegenover Elia en de zevenduizend, dat wás de zich oppermachtig wanende troep valse profeten tegenover de ene Jeremia, dat wás het joodse Sanhedrin met zijn wereldwijde aanhang tegenover de Christus en zijn volgelingen, dat wás het afhoererende Rome tegenover de Reformatie, dat wás de hervormde hiërarchie tegenover Ulrums gelovigen en hun ware medegelovigen in het land, dat wás de in slavernij voerende synodocratie tegenover de in Christus vrijgemaakten. Dat ís….. Ja, nu zijn wíj aan de beurt. Nee, niet om te zéggen dat we de ware kerk zijn, want dat heeft niets te betekenen. Dat is geen betoon van Geest en kracht. Maar om ons waarlijk de kerk te betónen, strijdend met het zuivere Woord van God, om zo de Boze te kunnen weerstaan. Want de duivel is echt niet zo dwaas en onschuldig dat hij //achterblijft// in een voor de ware kerk verouderd en afgedaan instituut, of dat nu joods heet of rooms of hervormd of synodaal. Steeds weer //achtervolgt// hij de kerk, de wáre kerk. Steeds weer tracht hij zich te institueren, waar zij zich (opnieuw) heeft geïnstitueerd en zich nog dagelijks institueert om alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods. Dáárheen stuurt de duivel zijn knechten om dáár zo mogelijk de eerste plaatsen te bezetten, om dáár het evangelie te vervalsen, de volkomen leer der zaligheid, om dáár de wet te veranderen, om dáár menselijke verzinselen in te voeren, om dáár een goddeloze tyrannie uit te oefenen. Zó en niet anders dóet de valse kerk, want anders dan zo is zij niet. Volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is zij altijd weer de valse kerk //in antithese met de ware//, is zij steeds weer de gruwel der verwoesting //op de heilige plaats//.\\
 Wie het leest, geve er acht op. (Matth. 24:15)\\ Wie het leest, geve er acht op. (Matth. 24:15)\\
-En hij zij niet minder dynamisch dan de valse kerk dynamisch blijkt te zijn, opdat hij aan haar greep ontkomt. Gelukkig dat voor alles met de ware kerk meegaat het Woord van God, dat ook is het Wóórd aangaande de valse kerk. Dat Woord laat ons over haar ware gedaante niet in het onzekere. Maar dan móeten we dat Woord, het zwaard van de Geest, wél hantéren. En dan zo, zoals het gehanteerd wil worden: met het oog op de heilige plaats, op het huis van God. Daar moeten wij de geesten beproeven of zij uit God zijn. Want juist daar zoekt de geest uit de afgrond vaste voet te krijgen. Laten we daarom het Woord van God aangaande de valse kerk gaan lezen. De kerk van de Reformatie heeft het in artikel 29 samengevat, ook terwille van de kerkgeslachten die nog komen zouden.\\ +En hij zij niet minder dynamisch dan de valse kerk dynamisch blijkt te zijn, opdat hij aan haar greep ontkomt. Gelukkig dat voor alles met de ware kerk meegaat het Woord van God, dat ook is het Wóórd aangaande de valse kerk. Dat Woord laat ons over haar ware gedaante niet in het onzekere. Maar dan móeten we dat Woord, het zwaard van de Geest, wél hantéren. En dan zo, zoals het gehanteerd wil worden: met het oog op de heilige plaats, op het huis van God. Daar moeten wij de geesten beproeven of zij uit God zijn. Want juist daar zoekt de geest uit de afgrond vaste voet te krijgen. Laten we daarom het Woord van God aangaande de valse kerk gaan lezen. De kerk van de Reformatie heeft het in artikel 29 samengevat, ook ter wille van de kerkgeslachten die nog komen zouden.\\ 
-//6.3. Haar merktekenen//\\+==== 6.3. Haar merktekenen ====
 Evenals het Woord van God ons de gedaante van de ware kerk leert onderscheiden, leert het ons de gedaante van de valse kerk onderscheiden. Ook deze laatste heeft duidelijke merktekenen. O nee, dat zijn niet de wóórden die zij spreekt. Integendeel. Wat zij zégt klinkt buitengewoon vroom en alleszins aannemelijk. Zij komt als een engel des lichts (2 Cor. 11:12-15), of wil men: in schapevacht. Zij roept bij alles wat zij doet ‘Heere, Heere’. De naam van de Heere wijkt niet van haaf lippen; zij bidt en dankt overvloedig en vooral ook hartstochtelijk. Nee, haar wóórden verraden haar niet. En toch kan zij niet verborgen blijven. Zij verraadt zichzelf door wat zij metterdaad dóet. Haar handel en wandel getuigen tegen haar en ontmaskeren haar in haar ware aard. Aan haar vruchten wordt zij gekend. Dat zijn giftige, boosaardige vruchten, vruchten die stammen uit Sodom en Gomorra, die vloeken met haar schoonklinkende woorden en die haar daarom aan de kaak stellen als niet de ware, maar de valse kerk (vgl. hier Matth. 7:15-23, zie ook Deut. 32:32,33).\\ Evenals het Woord van God ons de gedaante van de ware kerk leert onderscheiden, leert het ons de gedaante van de valse kerk onderscheiden. Ook deze laatste heeft duidelijke merktekenen. O nee, dat zijn niet de wóórden die zij spreekt. Integendeel. Wat zij zégt klinkt buitengewoon vroom en alleszins aannemelijk. Zij komt als een engel des lichts (2 Cor. 11:12-15), of wil men: in schapevacht. Zij roept bij alles wat zij doet ‘Heere, Heere’. De naam van de Heere wijkt niet van haaf lippen; zij bidt en dankt overvloedig en vooral ook hartstochtelijk. Nee, haar wóórden verraden haar niet. En toch kan zij niet verborgen blijven. Zij verraadt zichzelf door wat zij metterdaad dóet. Haar handel en wandel getuigen tegen haar en ontmaskeren haar in haar ware aard. Aan haar vruchten wordt zij gekend. Dat zijn giftige, boosaardige vruchten, vruchten die stammen uit Sodom en Gomorra, die vloeken met haar schoonklinkende woorden en die haar daarom aan de kaak stellen als niet de ware, maar de valse kerk (vgl. hier Matth. 7:15-23, zie ook Deut. 32:32,33).\\
 Ja, waar de ware kerk haar ware aard toont in haar merktekenen, daar blijkt ook de valse kerk. Zij heeft niet minder duidelijke merktekenen. Het zijn merktekenen die lijnrecht staan tegenover die van de ware kerk en waardoor zij zich dan ook ontwijfelbaar zeker doet kennen als de valse kerk.\\ Ja, waar de ware kerk haar ware aard toont in haar merktekenen, daar blijkt ook de valse kerk. Zij heeft niet minder duidelijke merktekenen. Het zijn merktekenen die lijnrecht staan tegenover die van de ware kerk en waardoor zij zich dan ook ontwijfelbaar zeker doet kennen als de valse kerk.\\
Regel 285: Regel 288:
 Door deze daden van ontrouw, afval en revolutie merktekent de valse kerk zichzelf.\\ Door deze daden van ontrouw, afval en revolutie merktekent de valse kerk zichzelf.\\
 En dan in de tweede plaats, zegt artikel 29: ‘zij bedient de sacramenten niet gelijk Christus in zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goeddunkt’.\\ En dan in de tweede plaats, zegt artikel 29: ‘zij bedient de sacramenten niet gelijk Christus in zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goeddunkt’.\\
-Ook hier het tegenbeeld van wat de ware kerk doet. Die gebruikt de reine bediening van de sacramenten, naar de instelling van Christus. Maar ook hier treedt de valse kerk eigenmachtig op en is voor haar niets rein en heilig. Ze schrikt er niet voor terug deze heilige tekens met haar bezoedelde handen te verontreinigen. Ze houdt de sacramenten niet zuiver, maar brengt allerlei, veranderingen aan. Met als gevolg dat de bediening ervan aan haar doel voorbijschiet. Dat ze niet eenvoudig de gekruisigde en opgewekte Christus in het centrum van de aandacht plaatst, maar hoe dan ook Hem van zijn plaats verdringt om aandacht te vragen voor wat de kerk zelf bedenkt. Ze doet aan deze bediening af en toe, zegt ons artikel. We kwamen deze zegswijze al tegen in artikel 7, waar beleden wordt dat het verboden is aan het Woord van God iets toe te doen of af te doen. Met dit verbod sluit het Woord van God zelf af in Openbaring 22. Van dit Woord, dit Verbondsstatuut, waarvan God zelf de Auteur is, geldt: oren open, maar handen af! Wie hoe dan ook met de tekst van dit Woord knoeit, wie haar verminkt, verandert, dat is vervalst, die is vervloekt. Hij wordt getroffen met de vloek van het verbond! Datzelfde geldt met betrekking tot de heilige sacramenten, die het God behaagd heeft te voegen bij het Woord, tot meerdere glorie van dat Woord. Daarom is de valse kerk vervloekt, omdat zij aan de sacramenten af en toe doet, tot meerdere glorie van zichzelf. ‘Gelijk als het haar goeddunkt’, zegt ons artikel. Dat, is opnieuw de meesteres, die zelf de dienst wil uitmaken. Zij wil tronen als koningin. (Opb.18:7) Terwille daarvan knoeit zij met het Woord, het water, het brood en de wijn en maakt zij deze pure genademiddelen tot schoonheidsmiddelen om zichzelf voor de wereld aantrekkelijk te maken.\\+Ook hier het tegenbeeld van wat de ware kerk doet. Die gebruikt de reine bediening van de sacramenten, naar de instelling van Christus. Maar ook hier treedt de valse kerk eigenmachtig op en is voor haar niets rein en heilig. Ze schrikt er niet voor terug deze heilige tekens met haar bezoedelde handen te verontreinigen. Ze houdt de sacramenten niet zuiver, maar brengt allerlei, veranderingen aan. Met als gevolg dat de bediening ervan aan haar doel voorbijschiet. Dat ze niet eenvoudig de gekruisigde en opgewekte Christus in het centrum van de aandacht plaatst, maar hoe dan ook Hem van zijn plaats verdringt om aandacht te vragen voor wat de kerk zelf bedenkt. Ze doet aan deze bediening af en toe, zegt ons artikel. We kwamen deze zegswijze al tegen in artikel 7, waar beleden wordt dat het verboden is aan het Woord van God iets toe te doen of af te doen. Met dit verbod sluit het Woord van God zelf af in Openbaring 22. Van dit Woord, dit Verbondsstatuut, waarvan God zelf de Auteur is, geldt: oren open, maar handen af! Wie hoe dan ook met de tekst van dit Woord knoeit, wie haar verminkt, verandert, dat is vervalst, die is vervloekt. Hij wordt getroffen met de vloek van het verbond! Datzelfde geldt met betrekking tot de heilige sacramenten, die het God behaagd heeft te voegen bij het Woord, tot meerdere glorie van dat Woord. Daarom is de valse kerk vervloekt, omdat zij aan de sacramenten af en toe doet, tot meerdere glorie van zichzelf. ‘Gelijk als het haar goeddunkt’, zegt ons artikel. Dat, is opnieuw de meesteres, die zelf de dienst wil uitmaken. Zij wil tronen als koningin. (Opb.18:7) Ter wille daarvan knoeit zij met het Woord, het water, het brood en de wijn en maakt zij deze pure genademiddelen tot schoonheidsmiddelen om zichzelf voor de wereld aantrekkelijk te maken.\\
 ‘Zij grondt zich meer op mensen dan op Christus’, zo vervolgt de belijdenis. Het is mogelijk deze zinsnede bij het direct voorafgaande te trekken, zodat hier dan speciaal gedoeld wordt op het doen van de valse kerk met de sacramenten. Gezegd wordt dan dat zij zich in de bediening daarvan meer laat gelegen liggen aan de mensen dan aan Christus. Maar we kunnen deze woorden ook als een min of meer zelfstandig onderdeel opvatten. Zeker is in elk geval dat wat de belijdenis hier zegt over heel de linie van toepassing is. In heel haar optreden grondt de valse kerk zich meer op mensen dan op Christus. Zij maakt zich sterk met wat mensen zeggen. Kerkelijke voorgangers uit verleden en heden worden door haar ten tonele gevoerd om zichzelf in haar doen te rechtvaardigen. Niet dat zij de naam en het woord van Jezus Christus niet in de mond neemt, maar dat is slechts de buitenkant. Uiteindelijk fundeert zij zich op wat de mensen zeggen, bijvoorbeeld kerkelijke voorgangers of kerkelijke vergaderingen. Die zijn voor haar de basis, waarop zij staat en van waaruit zij opereert. Van zulken verwacht zij al haar heil, waardoor zij er blijk van geeft geen respect te hebben voor Christus, het enige Hoofd en de enige, volkomen Zaligmaker van de Kerk. (vgl. H.C. Zondag 11, vr/antw. 29 en 30). Zij beeft niet voor het heilig Woord van God. Liever dat Woord aangetast dan meningen van mensen losgelaten. Eigen heilige waarheden wegen haar heel wat zwaarder dan de heilige Waarheid van God.\\ ‘Zij grondt zich meer op mensen dan op Christus’, zo vervolgt de belijdenis. Het is mogelijk deze zinsnede bij het direct voorafgaande te trekken, zodat hier dan speciaal gedoeld wordt op het doen van de valse kerk met de sacramenten. Gezegd wordt dan dat zij zich in de bediening daarvan meer laat gelegen liggen aan de mensen dan aan Christus. Maar we kunnen deze woorden ook als een min of meer zelfstandig onderdeel opvatten. Zeker is in elk geval dat wat de belijdenis hier zegt over heel de linie van toepassing is. In heel haar optreden grondt de valse kerk zich meer op mensen dan op Christus. Zij maakt zich sterk met wat mensen zeggen. Kerkelijke voorgangers uit verleden en heden worden door haar ten tonele gevoerd om zichzelf in haar doen te rechtvaardigen. Niet dat zij de naam en het woord van Jezus Christus niet in de mond neemt, maar dat is slechts de buitenkant. Uiteindelijk fundeert zij zich op wat de mensen zeggen, bijvoorbeeld kerkelijke voorgangers of kerkelijke vergaderingen. Die zijn voor haar de basis, waarop zij staat en van waaruit zij opereert. Van zulken verwacht zij al haar heil, waardoor zij er blijk van geeft geen respect te hebben voor Christus, het enige Hoofd en de enige, volkomen Zaligmaker van de Kerk. (vgl. H.C. Zondag 11, vr/antw. 29 en 30). Zij beeft niet voor het heilig Woord van God. Liever dat Woord aangetast dan meningen van mensen losgelaten. Eigen heilige waarheden wegen haar heel wat zwaarder dan de heilige Waarheid van God.\\
 Ziehier de valse kerk. Zij bouwt niet op de Rots Christus, de Zoon van de levende God (vgl. Matth. 16), zij heeft haar eigen rotsen. Dat zijn sterfelijke mensen van vlees en bloed, die van zichzelf stuk voor stuk leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zelf. Daarop staat en steunt de valse kerk, niet beseffende dat ze daarmee ook valt.\\ Ziehier de valse kerk. Zij bouwt niet op de Rots Christus, de Zoon van de levende God (vgl. Matth. 16), zij heeft haar eigen rotsen. Dat zijn sterfelijke mensen van vlees en bloed, die van zichzelf stuk voor stuk leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zelf. Daarop staat en steunt de valse kerk, niet beseffende dat ze daarmee ook valt.\\
Regel 294: Regel 297:
 Daarom roept zij daarmee tegelijk ook het einde over zich in.\\ Daarom roept zij daarmee tegelijk ook het einde over zich in.\\
 Daarover in de volgende paragraaf meer.\\ Daarover in de volgende paragraaf meer.\\
-//6.4. Haar einde//\\+==== 6.4. Haar einde ====
 Er is nog een hemelsbreed verschil tussen de ware en de valse kerk. Dat is het lot en het loon dat beide ontvangen. Geldt van de ware kerk dat zij eeuwig stand houdt voor het aangezicht van God door het geloof in Christus, van de valse kerk geldt precies het tegendeel. Wanneer zij de maat van haar zonden heeft vol gemaakt, doet de Heere haar voor zijn aangezicht weg. Zij ontvangt dan het welverdiende loon van haar ongerechtigheid. Zij gaat dan zonder pardon de kerk uit om te worden prijsgegeven aan verwoesting en verderf. Zij wilde met alle geweld in de kerk zijn maar even beslist niet van de kerk, doch integendeel over de kerk heersen, daarom verdwijnt zij door de sterke Hand van God uit de kerk. Naar wat zij vergolden heeft, zal haar vergolden worden; ja, dubbel zal zij ontvangen van de wijn van Gods gramschap. (vgl. o.a. Opb. 18:6,7) Ook dat leert heel het Woord van God ons, eerst in het oude en daarna in het nieuwe testament. We kunnen hier opnieuw verwijzen naar bijvoorbeeld het boek der Psalmen. Direct al in Psalm 1 lezen we: “Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering van de rechtvaardigen, want de Heere kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg van de goddelozen vergaat?” Zo ook Psalm 2: “Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen.” En Psalm 5 zegt: “Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt, geen boze zal bij u vertoeven; de verdwaasden houden geen stand voor Uw ogen. Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid…... Maar ik zal dank zij Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaat, mij nederbuigen naar Uw heilige tempel in vreze voor U.”\\ Er is nog een hemelsbreed verschil tussen de ware en de valse kerk. Dat is het lot en het loon dat beide ontvangen. Geldt van de ware kerk dat zij eeuwig stand houdt voor het aangezicht van God door het geloof in Christus, van de valse kerk geldt precies het tegendeel. Wanneer zij de maat van haar zonden heeft vol gemaakt, doet de Heere haar voor zijn aangezicht weg. Zij ontvangt dan het welverdiende loon van haar ongerechtigheid. Zij gaat dan zonder pardon de kerk uit om te worden prijsgegeven aan verwoesting en verderf. Zij wilde met alle geweld in de kerk zijn maar even beslist niet van de kerk, doch integendeel over de kerk heersen, daarom verdwijnt zij door de sterke Hand van God uit de kerk. Naar wat zij vergolden heeft, zal haar vergolden worden; ja, dubbel zal zij ontvangen van de wijn van Gods gramschap. (vgl. o.a. Opb. 18:6,7) Ook dat leert heel het Woord van God ons, eerst in het oude en daarna in het nieuwe testament. We kunnen hier opnieuw verwijzen naar bijvoorbeeld het boek der Psalmen. Direct al in Psalm 1 lezen we: “Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering van de rechtvaardigen, want de Heere kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg van de goddelozen vergaat?” Zo ook Psalm 2: “Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen.” En Psalm 5 zegt: “Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt, geen boze zal bij u vertoeven; de verdwaasden houden geen stand voor Uw ogen. Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid…... Maar ik zal dank zij Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaat, mij nederbuigen naar Uw heilige tempel in vreze voor U.”\\
 En zo spreken niet alleen de Psalmen, ook Mozes en de Profeten leren ons het zware oordeel van God over hen die de goddeloosheid bedrijven. De Heere heeft dat ook telkens weer waar gemaakt in de geschiedenis van zijn kerk. Heeft Hij niet naar zijn streng oordeel de ongelovige en onbekeerlijke wereld met de zondvloed gestraft, terwijl Hij de gelovige Noach zijn acht zielen uit zijn grote barmhartigheid behouden en bewaard heeft? Heeft Hij niet de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken en zijn volk Israël droogvoets daardoor geleid? Heeft niet de aarde de bende van Korach, Dathan en Abiram verzwolgen, terwijl de Heere de Zijnen kende en spaarde? Hebben niet de honden het bloed van de goddeloze Izebel gelekt, terwijl de zevenduizend in de ruimte werden gesteld? Precies zo leert ons het Nieuwe Testament in het onderwijs van Christus en zijn apostelen. We wezen al op Christus’ strafrede tegen het profetenmoordende Jeruzalem, die eindigt met de oordeelsaankondiging: ‘en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u woest gelaten’. (Matth. 23:38, Statenvertaling). Mattheüs 24 sluit daarbij aan en niet te vergeten Openbaring 17 en 18, waar ons het oordeel wordt getekend over de grote hoer, dat is de valse kerk. Vreselijk blijkt dat oordeel te zijn.\\ En zo spreken niet alleen de Psalmen, ook Mozes en de Profeten leren ons het zware oordeel van God over hen die de goddeloosheid bedrijven. De Heere heeft dat ook telkens weer waar gemaakt in de geschiedenis van zijn kerk. Heeft Hij niet naar zijn streng oordeel de ongelovige en onbekeerlijke wereld met de zondvloed gestraft, terwijl Hij de gelovige Noach zijn acht zielen uit zijn grote barmhartigheid behouden en bewaard heeft? Heeft Hij niet de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken en zijn volk Israël droogvoets daardoor geleid? Heeft niet de aarde de bende van Korach, Dathan en Abiram verzwolgen, terwijl de Heere de Zijnen kende en spaarde? Hebben niet de honden het bloed van de goddeloze Izebel gelekt, terwijl de zevenduizend in de ruimte werden gesteld? Precies zo leert ons het Nieuwe Testament in het onderwijs van Christus en zijn apostelen. We wezen al op Christus’ strafrede tegen het profetenmoordende Jeruzalem, die eindigt met de oordeelsaankondiging: ‘en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u woest gelaten’. (Matth. 23:38, Statenvertaling). Mattheüs 24 sluit daarbij aan en niet te vergeten Openbaring 17 en 18, waar ons het oordeel wordt getekend over de grote hoer, dat is de valse kerk. Vreselijk blijkt dat oordeel te zijn.\\
-Als het Woord van God aangaande de valse kerk waar is de eeuwen door, en het is waar, onze vaderen zagen het in hun eeuw bevestigd, dan ook het Woord van God aangaande zijn strenge oordeelsvoltrekking aan haar de eeuwen door. De Heere maakt, als we het zo mogen zeggen, op zijn tijd telkens weer schoon schip, opdat zijn schip waarlijk kerkschip blijft, dat vanaf het begin der wereld tot aan het einde behouden vaart biedt aan allen die naar Gods eeuwig voornemen zalig moeten worden. De Heere stelt zovaak dat nodig blijkt te zijn, met sterke Hand orde op zaken in zijn Huis, het reinigende van de gruwelen der goddelozen, opdat zijn Huis waarlijk een thuis zij voor allen die thuis moeten komen met als eindbestemming het eeuwige leven in de gemeente van de uitverkorenen. Maar de goddelozen, zegt de Heere, hebben geen vrede. Hun treft het vreselijke oordeel van God.\\+Als het Woord van God aangaande de valse kerk waar is de eeuwen door, en het is waar, onze vaderen zagen het in hun eeuw bevestigd, dan ook het Woord van God aangaande zijn strenge oordeelsvoltrekking aan haar de eeuwen door. De Heere maakt, als we het zo mogen zeggen, op zijn tijd telkens weer schoon schip, opdat zijn schip waarlijk kerkschip blijft, dat vanaf het begin der wereld tot aan het einde behouden vaart biedt aan allen die naar Gods eeuwig voornemen zalig moeten worden. De Heere stelt zo vaak dat nodig blijkt te zijn, met sterke Hand orde op zaken in zijn Huis, het reinigende van de gruwelen der goddelozen, opdat zijn Huis waarlijk een thuis zij voor allen die thuis moeten komen met als eindbestemming het eeuwige leven in de gemeente van de uitverkorenen. Maar de goddelozen, zegt de Heere, hebben geen vrede. Hun treft het vreselijke oordeel van God.\\
 Vast en zeker heeft het hemelse Jeruzalem als plaats van de eeuwige gelukzaligheid als tegenhanger de hel als plaats van de eeuwige rampzaligheid, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust (vgl. Markus 9:42,46,48). En dat strenge oordeel van God over de valse kerk begint zich in deze eeuw reeds te voltrekken. Wanneer zij de maat van haar zonde heeft volgemaakt in het vergieten van onschuldig kerkbloed, dan betekent dat voor haar het einde, haar overgave aan verwoesting en verderf. (vgl. Opb. 18:2) En dat einde krijgt zijn bevestiging bij de voleinding der eeuwen, wanneer zij geworpen wordt in de poel die brandt van vuur en zwavel om daaruit nimmermeer op te komen.\\ Vast en zeker heeft het hemelse Jeruzalem als plaats van de eeuwige gelukzaligheid als tegenhanger de hel als plaats van de eeuwige rampzaligheid, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust (vgl. Markus 9:42,46,48). En dat strenge oordeel van God over de valse kerk begint zich in deze eeuw reeds te voltrekken. Wanneer zij de maat van haar zonde heeft volgemaakt in het vergieten van onschuldig kerkbloed, dan betekent dat voor haar het einde, haar overgave aan verwoesting en verderf. (vgl. Opb. 18:2) En dat einde krijgt zijn bevestiging bij de voleinding der eeuwen, wanneer zij geworpen wordt in de poel die brandt van vuur en zwavel om daaruit nimmermeer op te komen.\\
 Ja, vreselijk is het einde van de valse kerk. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.\\ Ja, vreselijk is het einde van de valse kerk. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.\\
 Ook dat te geloven en te belijden behoort tot het evangelie van de ware kerk. ‘Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht’. (Opb. 18:20)\\ Ook dat te geloven en te belijden behoort tot het evangelie van de ware kerk. ‘Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht’. (Opb. 18:20)\\
 ===== 7. Het einde ===== ===== 7. Het einde =====
-//7.1. De balans opgemaakt//\\+==== 7.1. De balans opgemaakt ====
 We zijn toegekomen aan de slotzin van ons artikel. Het hoge woord is eruit, het hoge woord aangaande de ware kerk en haar ware leden, ook het hoge woord aangaande de valse kerk. Genoegzaam duidelijk en geheel volgens Gods eigen Woord is ons de ware gedaante getoond van zowel de ware kerk als de valse. Thans wordt het láátste, het beslissende woord gesproken. Er wordt een streep getrokken, de balans wordt opgemaakt, het gordijn gaat vallen. Het is nu alles of niets: het is nu in het licht staan, maar dan ook in het vólle licht óf in de duisternis verkeren, maar dan ook in de vólle duisternis. De veel aangeprezen gulden middenweg is hier niet. Immers, zo besluit de kerk haar belijdenis hier: ‘Deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen en van elkander te onderscheiden.’ In de uitgave van 1561 luidt dit slot: ‘Also dat dese twee Kercken goedt zijn te bekennen om de eene van der andere te onderscheydene.’\\ We zijn toegekomen aan de slotzin van ons artikel. Het hoge woord is eruit, het hoge woord aangaande de ware kerk en haar ware leden, ook het hoge woord aangaande de valse kerk. Genoegzaam duidelijk en geheel volgens Gods eigen Woord is ons de ware gedaante getoond van zowel de ware kerk als de valse. Thans wordt het láátste, het beslissende woord gesproken. Er wordt een streep getrokken, de balans wordt opgemaakt, het gordijn gaat vallen. Het is nu alles of niets: het is nu in het licht staan, maar dan ook in het vólle licht óf in de duisternis verkeren, maar dan ook in de vólle duisternis. De veel aangeprezen gulden middenweg is hier niet. Immers, zo besluit de kerk haar belijdenis hier: ‘Deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen en van elkander te onderscheiden.’ In de uitgave van 1561 luidt dit slot: ‘Also dat dese twee Kercken goedt zijn te bekennen om de eene van der andere te onderscheydene.’\\
 Inderdaad hebben we hier dus van doen met een concluderende slotzin. Er wordt een streep getrokken, de balans wordt opgemaakt. En, dat staat vast, het is een betrouwbare balans. Zij bedriegt niet. Er zijn geen oneigenlijke posten opgevoerd, er is niets verdoezeld, de werkelijke stand van zaken is zuiver weergegeven, volgens het zuivere Woord van God. En dus een balans die gedekt wordt door Gods eigen Woord.\\ Inderdaad hebben we hier dus van doen met een concluderende slotzin. Er wordt een streep getrokken, de balans wordt opgemaakt. En, dat staat vast, het is een betrouwbare balans. Zij bedriegt niet. Er zijn geen oneigenlijke posten opgevoerd, er is niets verdoezeld, de werkelijke stand van zaken is zuiver weergegeven, volgens het zuivere Woord van God. En dus een balans die gedekt wordt door Gods eigen Woord.\\
Regel 314: Regel 317:
 Dát geloof, dát onderscheiden zij en blijve voor ons dus het één en het al. Ja, wij moeten, het kan niet anders, terug naar het begin, steeds weer en steeds meer, terwille van het einde.\\ Dát geloof, dát onderscheiden zij en blijve voor ons dus het één en het al. Ja, wij moeten, het kan niet anders, terug naar het begin, steeds weer en steeds meer, terwille van het einde.\\
 Daarmee willen we dan nu ook eindigen in onze laatste paragraaf.\\ Daarmee willen we dan nu ook eindigen in onze laatste paragraaf.\\
-//7.2. Terug naar het begin//\\+==== 7.2. Terug naar het begin ====
 Deze twee kerken zijn gemakkelijk te kennen en goed uit elkaar te houden. Aldus het einde van ons artikel. En dat is voor ons een goed einde. Tenminste als wij ons op dit einde niet blind staren, op dit ‘gemakkelijk te onderscheiden’. Want dat gaat gemakkelijk. Waarom immers zouden we ons zo druk maken over wat gemakkelijk gaat. Maar dan misleiden we onszelf toch wel. Dan doen we alsof dit einde zo maar uit de lucht komt vallen. En dat is niet waar. De ware en de valse kerk tegenover elkaar, zoals artikel 29 ons dat tekent, is niet een kwestie van één dag. Dat is een kwestie van tijd, een kwestie van groeien. Het is een kwestie van een lange weg, die niet alleen een einde heeft maar ook een begin. Zullen we daarom aan het einde goed lopen, dan moeten we vanaf het begin goed lopen. Dan moeten we //van meetaf aan// bereid zijn om met ijver en in grote nauwgezetheid te onderscheiden welke wel de ware kerk is. We moeten niet menen dat de gedaante van de ware kerk en derhalve ook die van de valse kerk zo maar, binnen één dag, duidelijk en helder voor ons staan. Dat is voor ons allen een zaak van léren kennen, van léren onderscheiden uit het Woord van God. Dat is voor ons allen een zaak van dat Woord steeds weer próeven. ‘Indien gij geproefd hebt,’ zegt de apostel Petrus, ‘dat de Heere goedertieren is.’ Wie dat geproefd heeft, moet dat steeds weer proeven om zo op te wassen tot zaligheid. (vgl. 1 Petrus 2:2,3) Nee, de ware kerk onderscheiden is geen ééndagswerk, zomin als deze kerk zelf ééndagswerk is. Zij moet bevestigd en versterkt worden, wij moeten met haar bevestigd en versterkt worden; wij moeten met haar vergroeien, met háár lichaam en háár gemeenschap. En dat kost tijd.\\ Deze twee kerken zijn gemakkelijk te kennen en goed uit elkaar te houden. Aldus het einde van ons artikel. En dat is voor ons een goed einde. Tenminste als wij ons op dit einde niet blind staren, op dit ‘gemakkelijk te onderscheiden’. Want dat gaat gemakkelijk. Waarom immers zouden we ons zo druk maken over wat gemakkelijk gaat. Maar dan misleiden we onszelf toch wel. Dan doen we alsof dit einde zo maar uit de lucht komt vallen. En dat is niet waar. De ware en de valse kerk tegenover elkaar, zoals artikel 29 ons dat tekent, is niet een kwestie van één dag. Dat is een kwestie van tijd, een kwestie van groeien. Het is een kwestie van een lange weg, die niet alleen een einde heeft maar ook een begin. Zullen we daarom aan het einde goed lopen, dan moeten we vanaf het begin goed lopen. Dan moeten we //van meetaf aan// bereid zijn om met ijver en in grote nauwgezetheid te onderscheiden welke wel de ware kerk is. We moeten niet menen dat de gedaante van de ware kerk en derhalve ook die van de valse kerk zo maar, binnen één dag, duidelijk en helder voor ons staan. Dat is voor ons allen een zaak van léren kennen, van léren onderscheiden uit het Woord van God. Dat is voor ons allen een zaak van dat Woord steeds weer próeven. ‘Indien gij geproefd hebt,’ zegt de apostel Petrus, ‘dat de Heere goedertieren is.’ Wie dat geproefd heeft, moet dat steeds weer proeven om zo op te wassen tot zaligheid. (vgl. 1 Petrus 2:2,3) Nee, de ware kerk onderscheiden is geen ééndagswerk, zomin als deze kerk zelf ééndagswerk is. Zij moet bevestigd en versterkt worden, wij moeten met haar bevestigd en versterkt worden; wij moeten met haar vergroeien, met háár lichaam en háár gemeenschap. En dat kost tijd.\\
 Die tijd gééft de Heere. Dat is zijn genade, zijn lankmoedigheid over ons. Hij die zelf zijn kerk onder ons heeft geplant en ons in haar heeft ingeplant door het zaad van het Woord, Hij geeft ons ook de tijd dat zijn Woord in ons kan wortel schieten naar beneden en kan groeien naar omhoog en vrucht zetten. Opdat we zo steeds meer met de kerk vergroeid raken en in haar gemeenschap bewaard worden tot het einde toe. Want dat wil de Heere. Hij heeft ons niet in zijn ware kerk ingeplant met het oogmerk ons na kortere of langere tijd weer uit te drijven, maar om ons eeuwig in haar gemeenschap te doen leven. Wij, die van haar zijn, moeten daarom steeds meer van haar wórden, één met haar worden, één in het ware geloof. En nogmaals: daarvoor geeft de Heere de tijd. Het is de tijd van zijn genáde, de tijd van zijn Wóórd, de tijd waarin die genade en dat Woord tot ons uitgaan.\\ Die tijd gééft de Heere. Dat is zijn genade, zijn lankmoedigheid over ons. Hij die zelf zijn kerk onder ons heeft geplant en ons in haar heeft ingeplant door het zaad van het Woord, Hij geeft ons ook de tijd dat zijn Woord in ons kan wortel schieten naar beneden en kan groeien naar omhoog en vrucht zetten. Opdat we zo steeds meer met de kerk vergroeid raken en in haar gemeenschap bewaard worden tot het einde toe. Want dat wil de Heere. Hij heeft ons niet in zijn ware kerk ingeplant met het oogmerk ons na kortere of langere tijd weer uit te drijven, maar om ons eeuwig in haar gemeenschap te doen leven. Wij, die van haar zijn, moeten daarom steeds meer van haar wórden, één met haar worden, één in het ware geloof. En nogmaals: daarvoor geeft de Heere de tijd. Het is de tijd van zijn genáde, de tijd van zijn Wóórd, de tijd waarin die genade en dat Woord tot ons uitgaan.\\
Regel 335: Regel 338:
 Puur evangelie! Van begin tot einde.\\ Puur evangelie! Van begin tot einde.\\
 ===== 8. De hoofdzaak ===== ===== 8. De hoofdzaak =====
-Wat we in het voorafgaande uiteengezet hebben over artikel 29 van onze belijdenis, willen we thans wat de hoofdzaak aangaat in een aantal stellingen trachten samen te vatten. Daarbij loopt de nummering van de stellingen parallel met die van de paragrafen, waarop zij betrekking hebben.\\ +Wat we in het voorafgaande uiteengezet hebben over artikel 29 van onze belijdenis, willen we thans wat de hoofdzaak aangaat in een aantal stellingen trachten samen te vatten. Daarbij loopt de nummering van de stellingen parallel met die van de paragrafen, waarop zij betrekking hebben. 
-1.1. De inzet van artikel 29 – wij geloven – maakt duidelijk dat de inhoud van dit artikel evenzeer fundamenteel is voor het christelijk geloof als de inhoud van artikel 1 en de overige artikelen van deze belijdenis. Ook in artikel 29 wordt getuigenis gegeven van de waarheid, die naar het Woord is.\\+ 
 +1.1. De inzet van artikel 29 – wij geloven – maakt duidelijk dat de inhoud van dit artikel evenzeer fundamenteel is voor het christelijk geloof als de inhoud van artikel 1 en de overige artikelen van deze belijdenis. Ook in artikel 29 wordt getuigenis gegeven van de waarheid, die naar het Woord is. 
 1.2. Artikel 29 is niet het beginartikel over de kerk maar het derde. De artikelen 27 en 28 gaan eraan vooraf. Gelet op de inhoud van die twee artikelen betekent dat:\\ 1.2. Artikel 29 is niet het beginartikel over de kerk maar het derde. De artikelen 27 en 28 gaan eraan vooraf. Gelet op de inhoud van die twee artikelen betekent dat:\\
   - dat artikel 29 ons verder meeneemt op de weg van de enige kerk; het leert ons de ware kerk te onderscheiden met het oog op de enige kerk, zoals beleden in artikel 27.   - dat artikel 29 ons verder meeneemt op de weg van de enige kerk; het leert ons de ware kerk te onderscheiden met het oog op de enige kerk, zoals beleden in artikel 27.
-  - dat het onderscheiden van de ware kerk volgt op en meekomt met de roeping zich bij de kerk te voegen //en niet omgekeerd//. Wie zich niet naar artikel 28 voegt bij de kerk, komt aan het onderscheiden naar artikel 29 niet toe.\\ +  - dat het onderscheiden van de ware kerk volgt op en meekomt met de roeping zich bij de kerk te voegen //en niet omgekeerd//. Wie zich niet naar artikel 28 voegt bij de kerk, komt aan het onderscheiden naar artikel 29 niet toe. 
-2.1. De eerste zin van artikel 29 laat direct uitkomen wat de eigenlijke zaak is, waarom het dit artikel is te doen, namelijk dat men uit het Woord van Gód de ware kerk behoort te onderscheiden. Alleen dat Woord maakt uit wat de ware gestalte van de kerk is. Mensen hebben hier niets te zeggen, maar alleen het Woord dat boven alles en allen is, ook boven de kerk.\\ + 
-2.2. Om toch vooral uit het Wóórd te onderscheiden welke de ware kerk is, late men zich waarschuwen door de werkelijkheid van alle sekten van heden ten dage, die zich alle met de naam van de kerk bedekken, terwijl ze in waarheid vreemd zijn aan de kerk. Wie hier niet uit het Woord onderscheidt, valt in de strikken van de sekte; hij onderscheidt naar eigen smaak en keuze, hij snijdt in het lichaam van de katholieke waarheid en wijkt daarmee af van de katholieke kerk.\\ +2.1. De eerste zin van artikel 29 laat direct uitkomen wat de eigenlijke zaak is, waarom het dit artikel is te doen, namelijk dat men uit het Woord van Gód de ware kerk behoort te onderscheiden. Alleen dat Woord maakt uit wat de ware gestalte van de kerk is. Mensen hebben hier niets te zeggen, maar alleen het Woord dat boven alles en allen is, ook boven de kerk. 
-2.3. Met de waarheid dat de kerk enig is, is gegeven dat alles wat zich naast de kerk met de naam van de kerk bedekt sekte is. De belijdenis leert ons dan ook niet te onderscheiden tussen de sekten onderling. Zij alle zijn in wezen aan elkaar gelijk. De belijdenis leert ons te onderscheiden tussen de ene kerk, die er altijd is én de vele sekten, die er altijd zijn.\\ + 
-3.1. Heel het Woord van God leert ons te rekenen met het gezelschap van de hypocrieten of goddelozen, die zolang deze bedeling duurt steeds weer in de kerk onder de goeden vermengd blijken te zijn. Intussen moeten we ons op die realiteit niet blind staren, als zouden de goddelozen de titel van de kerk ongedaan kunnen maken. Die titel immers hangt uitsluitend aan Christus, die zijn ware kerk onafgebroken in stand houdt. Dwars door de realiteit van de hypocrieten heen dienen we haar lichaam en haar gemeenschap te (blijven) onderscheiden van alle sekten die zeggen de kerk te zijn.\\ +2.2. Om toch vooral uit het Wóórd te onderscheiden welke de ware kerk is, late men zich waarschuwen door de werkelijkheid van alle sekten van heden ten dage, die zich alle met de naam van de kerk bedekken, terwijl ze in waarheid vreemd zijn aan de kerk. Wie hier niet uit het Woord onderscheidt, valt in de strikken van de sekte; hij onderscheidt naar eigen smaak en keuze, hij snijdt in het lichaam van de katholieke waarheid en wijkt daarmee af van de katholieke kerk. 
-3.2. Evenals de ware gelovigen aan het licht komen door de kracht van de zuivere prediking van het evangelie, zo ook de hypocrieten. Deze laatsten zijn dan ook niet de onaanwijsbaren maar de onbekeerlijken binnen de kerk. Hun huichelarij is dat zij beslist wel in de kerk maar even beslist niet van de kerk willen zijn. Zij willen het ware Woord van God niet horen en bewijzen daarmee niet uit God te zijn maar uit de duivel.\\+ 
 +2.3. Met de waarheid dat de kerk enig is, is gegeven dat alles wat zich naast de kerk met de naam van de kerk bedekt sekte is. De belijdenis leert ons dan ook niet te onderscheiden tussen de sekten onderling. Zij alle zijn in wezen aan elkaar gelijk. De belijdenis leert ons te onderscheiden tussen de ene kerk, die er altijd is én de vele sekten, die er altijd zijn. 
 + 
 +3.1. Heel het Woord van God leert ons te rekenen met het gezelschap van de hypocrieten of goddelozen, die zolang deze bedeling duurt steeds weer in de kerk onder de goeden vermengd blijken te zijn. Intussen moeten we ons op die realiteit niet blind staren, als zouden de goddelozen de titel van de kerk ongedaan kunnen maken. Die titel immers hangt uitsluitend aan Christus, die zijn ware kerk onafgebroken in stand houdt. Dwars door de realiteit van de hypocrieten heen dienen we haar lichaam en haar gemeenschap te (blijven) onderscheiden van alle sekten die zeggen de kerk te zijn. 
 + 
 +3.2. Evenals de ware gelovigen aan het licht komen door de kracht van de zuivere prediking van het evangelie, zo ook de hypocrieten. Deze laatsten zijn dan ook niet de onaanwijsbaren maar de onbekeerlijken binnen de kerk. Hun huichelarij is dat zij beslist wel in de kerk maar even beslist niet van de kerk willen zijn. Zij willen het ware Woord van God niet horen en bewijzen daarmee niet uit God te zijn maar uit de duivel. 
 3.3. Calvijn vraagt in zijn Institutie en Guido de Brès in zijn ‘Stok des geloofs’ duidelijke aandacht voor het Schriftuurlijke onderwijs van de bozen, die in de kerk steeds weer onder de goeden vermengd zijn.\\ 3.3. Calvijn vraagt in zijn Institutie en Guido de Brès in zijn ‘Stok des geloofs’ duidelijke aandacht voor het Schriftuurlijke onderwijs van de bozen, die in de kerk steeds weer onder de goeden vermengd zijn.\\
-Het onderwijs van de reformatoren hierover is met name gericht tegen de Dopersen, die van geen gemengde kerk wilden weten, waardoor zij zich feitelijk afkerig betoonden van de strijd om //de reformatie// van de kerk. In zijn boek ‘Het ene Woord en de vele sekten’ schrijft dr. W.G. de Vries inzake de Dopersen: ‘Hun ideaal was niet reformatie van een verbasterde, maar toch bestaande kerk, doch nieuwbouw van een voor het eerst zich weer openbarende kerk’. (a.w. blz. 12)\\+Het onderwijs van de reformatoren hierover is met name gericht tegen de Dopersen, die van geen gemengde kerk wilden weten, waardoor zij zich feitelijk afkerig betoonden van de strijd om //de reformatie// van de kerk. In zijn boek ‘Het ene Woord en de vele sekten’ schrijft dr. W.G. de Vries inzake de Dopersen: ‘Hun ideaal was niet reformatie van een verbasterde, maar toch bestaande kerk, doch nieuwbouw van een voor het eerst zich weer openbarende kerk’. (a.w. blz. 12) 
 4.1. De merktekenen van de ware kerk zijn even uniek als de kerk zelf uniek is. Zij bestaan in //handelingen//, die de kerk verricht in de naam van God en met zijn volmacht, en wel ten dienste van Gods uitverkoren kinderen, opdat dezen het heil zullen beërven.\\ 4.1. De merktekenen van de ware kerk zijn even uniek als de kerk zelf uniek is. Zij bestaan in //handelingen//, die de kerk verricht in de naam van God en met zijn volmacht, en wel ten dienste van Gods uitverkoren kinderen, opdat dezen het heil zullen beërven.\\
-De kerk heeft er de handen meer dan vol aan om ware kerk te zijn, maar haar arbeid in dezen is nooit tevergeefs. Even gemakkelijk en zinloos als het dan ook is te zéggen dat men de ware kerk is, zo zwaar en zinvol is het om daadwerkelijk ware kerk te zijn.\\ +De kerk heeft er de handen meer dan vol aan om ware kerk te zijn, maar haar arbeid in dezen is nooit tevergeefs. Even gemakkelijk en zinloos als het dan ook is te zéggen dat men de ware kerk is, zo zwaar en zinvol is het om daadwerkelijk ware kerk te zijn. 
-4.2. De kerk mag niets prediken en leren, tenzij dan wat het pure evangelie van God is. Al haar woorden moeten gedekt zijn door hét Woord. Dan staat de kerk schijnbaar zwak in deze wereld maar dan is zij sterk en beantwoordt zij aan haar geheel unieke positie, om namelijk te zijn pijler en fundament der waarheid tot vergadering van de waarlijk gelovige christenen.\\ + 
-4.3. Ook in de bediening van de sacramenten beoogt de ware kerk de loutere genade van God te laten schitteren, waardoor er redding is voor hopeloos verloren zondaren. De kerk moet zich daarom vergenoegen met de eenvoud van de sacramentsbediening naar de instelling van Christus zonder daaraan iets toe of af te doen.\\ +4.2. De kerk mag niets prediken en leren, tenzij dan wat het pure evangelie van God is. Al haar woorden moeten gedekt zijn door hét Woord. Dan staat de kerk schijnbaar zwak in deze wereld maar dan is zij sterk en beantwoordt zij aan haar geheel unieke positie, om namelijk te zijn pijler en fundament der waarheid tot vergadering van de waarlijk gelovige christenen. 
-4.4. De kerk is geen ware kerk indien zij niet door daadwerkelijke tuchtoefening laat voelen dat zonden en misstanden geen legitieme plaats hebben in haar midden.\\ + 
-4.5. De hoofdsom van de ware kerk is dat zij heel haar huishouding onderwerpt aan het zuivere Woord van God, opdat het lichaam steeds meer heengroeit naar Christus, het enige Hoofd van de kerk.\\ +4.3. Ook in de bediening van de sacramenten beoogt de ware kerk de loutere genade van God te laten schitteren, waardoor er redding is voor hopeloos verloren zondaren. De kerk moet zich daarom vergenoegen met de eenvoud van de sacramentsbediening naar de instelling van Christus zonder daaraan iets toe of af te doen. 
-4.6. Vanwege haar geheel enige en volkomen betrouwbare merktekenen wordt de ware kerk met vaste zekerheid gekend, wel te verstaan door hen die behoren tot de schapen van Christus. De schapen horen naar de stem van het evangelie, dat is de stem van de Zoon van God, terwijl zij de stem der vreemden niet volgen. Door de genade van God afgezonderd van alle vreemde religiën, hangen zij standvastig de ware religie aan, dat is de ware kerk.\\ + 
-5.1. In één adem met de merktekenen van de ware kerk noemt artikel 29 de merktekenen van de ware kerkleden. De ware kerk en haar leden behoren onafscheidelijk bij elkaar, zoals de leden bij het lichaam behoren. Men onderscheidt het lichaam van de ware kerk dan ook niet, zonder tegelijkertijd haar ware leden te onderscheiden.\\ +4.4. De kerk is geen ware kerk indien zij niet door daadwerkelijke tuchtoefening laat voelen dat zonden en misstanden geen legitieme plaats hebben in haar midden. 
-5.2. De ware kerkleden zijn geen leken maar door de Geest gezalfde christenen, die allen met het hart geloven en met de mond belijden. Zij laten zich dan ook kennen uit hun geloof dat is uit hun staan óp en staan vóór het ware Woord van God. Hun geloof is niet: hier sta ik maar ik kan ook anders, doch: hier sta ik, ik kan niet anders.\\ + 
-5.3. De ware christenen zijn ook hieraan te kennen dat zij door het geloof in Jezus Christus, hun trouwe Zaligmaker, in trouw de weg van God bewandelen, de weg van zijn inzettingen en verordeningen, waarin zij grote blijdschap vinden.\\ +4.5. De hoofdsom van de ware kerk is dat zij heel haar huishouding onderwerpt aan het zuivere Woord van God, opdat het lichaam steeds meer heengroeit naar Christus, het enige Hoofd van de kerk. 
-5.4. De ware christen is niet hoogmoedig maar ootmoedig. Hij weet dat er in hem nog grote zwakheid is. Zijn devies is niet: reeds volmaakt. Maar het is ook niet: nooit volmaakt. Het is wel: nóg niet volmaakt. Dat houdt hem te midden van eigen grote zwakheid op de been en doet hem voortdurend grijpen naar de volmaaktheid, die hem in ‘t vooruitzicht is gesteld. Hij gaat ondanks zichzelf van kracht tot kracht steeds voort.\\+ 
 +4.6. Vanwege haar geheel enige en volkomen betrouwbare merktekenen wordt de ware kerk met vaste zekerheid gekend, wel te verstaan door hen die behoren tot de schapen van Christus. De schapen horen naar de stem van het evangelie, dat is de stem van de Zoon van God, terwijl zij de stem der vreemden niet volgen. Door de genade van God afgezonderd van alle vreemde religiën, hangen zij standvastig de ware religie aan, dat is de ware kerk. 
 + 
 +5.1. In één adem met de merktekenen van de ware kerk noemt artikel 29 de merktekenen van de ware kerkleden. De ware kerk en haar leden behoren onafscheidelijk bij elkaar, zoals de leden bij het lichaam behoren. Men onderscheidt het lichaam van de ware kerk dan ook niet, zonder tegelijkertijd haar ware leden te onderscheiden. 
 + 
 +5.2. De ware kerkleden zijn geen leken maar door de Geest gezalfde christenen, die allen met het hart geloven en met de mond belijden. Zij laten zich dan ook kennen uit hun geloof dat is uit hun staan óp en staan vóór het ware Woord van God. Hun geloof is niet: hier sta ik maar ik kan ook anders, doch: hier sta ik, ik kan niet anders. 
 + 
 +5.3. De ware christenen zijn ook hieraan te kennen dat zij door het geloof in Jezus Christus, hun trouwe Zaligmaker, in trouw de weg van God bewandelen, de weg van zijn inzettingen en verordeningen, waarin zij grote blijdschap vinden. 
 + 
 +5.4. De ware christen is niet hoogmoedig maar ootmoedig. Hij weet dat er in hem nog grote zwakheid is. Zijn devies is niet: reeds volmaakt. Maar het is ook niet: nooit volmaakt. Het is wel: nóg niet volmaakt. Dat houdt hem te midden van eigen grote zwakheid op de been en doet hem voortdurend grijpen naar de volmaaktheid, die hem in ‘t vooruitzicht is gesteld. Hij gaat ondanks zichzelf van kracht tot kracht steeds voort. 
 6.1. Behalve de sekten en de ware kerk onderscheidt artikel 29 ook de valse kerk. Geldt van de sekten dat zij, hoewel niet de kerk zijnde, zich met de naam van de kerk bedékken, van de valse kerk geldt dat zij zich in de naam van de kerk stelt tegenóver de ware kerk. Zij is valse kerk in antithese met de ware. Zij is maar geen deformatie maar de //contra-reformatie//.\\ 6.1. Behalve de sekten en de ware kerk onderscheidt artikel 29 ook de valse kerk. Geldt van de sekten dat zij, hoewel niet de kerk zijnde, zich met de naam van de kerk bedékken, van de valse kerk geldt dat zij zich in de naam van de kerk stelt tegenóver de ware kerk. Zij is valse kerk in antithese met de ware. Zij is maar geen deformatie maar de //contra-reformatie//.\\
-De ware kerk heeft volgelingen, zo ook de valse. Volgelingen van de eerste zijn de waar gelovigen, van de laatste de ongelovigen en goddelozen. De valse kerk tegenover de ware is het slangenzaad tegenover het vrouwenzaad.\\+De ware kerk heeft volgelingen, zo ook de valse. Volgelingen van de eerste zijn de waar gelovigen, van de laatste de ongelovigen en goddelozen. De valse kerk tegenover de ware is het slangenzaad tegenover het vrouwenzaad. 
 6.2. Spreekt artikel 29 over de valse kerk, dan is dat de valse kerk die ons in het Woord van God wordt geleerd en aangewezen. Dat Woord leert ons geen twee of drie valse kerken, maar slechts één, zoals het ons ook één ware kerk leert.\\ 6.2. Spreekt artikel 29 over de valse kerk, dan is dat de valse kerk die ons in het Woord van God wordt geleerd en aangewezen. Dat Woord leert ons geen twee of drie valse kerken, maar slechts één, zoals het ons ook één ware kerk leert.\\
 In haar toepassing van het Woord van God aangaande de valse kerk op het pausdom van haar dagen heeft de kerk van de Reformatie dit Woord op datum gebracht en het pausdom van die tijd op één lijn gesteld met de valse Joodse kerk uit de dagen van Christus en zijn apostelen.\\ In haar toepassing van het Woord van God aangaande de valse kerk op het pausdom van haar dagen heeft de kerk van de Reformatie dit Woord op datum gebracht en het pausdom van die tijd op één lijn gesteld met de valse Joodse kerk uit de dagen van Christus en zijn apostelen.\\
-Hetzelfde gebeurde later in de Acte van Afscheiding of Wederkeer (1834) en in die van Vrijmaking of Wederkeer (1944) met respectievelijk de hervormde en synodale hiërarchie.\\ +Hetzelfde gebeurde later in de Acte van Afscheiding of Wederkeer (1834) en in die van Vrijmaking of Wederkeer (1944) met respectievelijk de hervormde en synodale hiërarchie. 
-6.3. De valse kerk maakt de maat van haar zonde vol in het vervolgen van de heiligen en gelovigen, die haar bestraffen met het Woord van God. Met dit volmaken van haar zonde roept zij tegelijkertijd het einde over zich in onder Gods strenge oordeel. Zij wordt door God woest achtergelaten en verwordt tot sekte.\\ + 
-6.4. In de eindbestemming van de ware kerk de eeuwige en volkomen gelukzaligheid, die van de valse kerk is de eeuwige en volkomen rampzaligheid. Het beginsel van zowel het eerste als het laatste is er reeds in deze eeuw.\\ +6.3. De valse kerk maakt de maat van haar zonde vol in het vervolgen van de heiligen en gelovigen, die haar bestraffen met het Woord van God. Met dit volmaken van haar zonde roept zij tegelijkertijd het einde over zich in onder Gods strenge oordeel. Zij wordt door God woest achtergelaten en verwordt tot sekte. 
-7.1. Het slot van artikel 29 over het gemakkelijk te onderscheiden zijnvan de ware en de valse kerk dient tot troost en versterking van allen die ernstig begeren deze twee kerken van elkaar te onderscheiden: zij kúnnen dat ook. Dit slot ontneemt alle verontschuldiging aan hen die hier niet onderscheiden: zij hebben niet gewild.\\+ 
 +6.4. Is de eindbestemming van de ware kerk de eeuwige en volkomen gelukzaligheid, die van de valse kerk is de eeuwige en volkomen rampzaligheid. Het beginsel van zowel het eerste als het laatste is er reeds in deze eeuw. 
 + 
 +7.1. Het slot van artikel 29 over het gemakkelijk te onderscheiden zijn van de ware en de valse kerk dient tot troost en versterking van allen die ernstig begeren deze twee kerken van elkaar te onderscheiden: zij kúnnen dat ook. Dit slot ontneemt alle verontschuldiging aan hen die hier niet onderscheiden: zij hebben niet gewild. 
 7.2. Het slot van artikel 29 wil het begin van dit artikel niet omverhalen maar bevestigen en onderstrepen: men dient van meetaf aan ijverig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God de ware kerk te onderscheiden. //Deformatie// bedreigt de ware kerk direct vanaf het eerste begin. Daartegenover laat artikel 29 de schriftuurlijke roep horen om de ware reformatie van de kerk. Het is de roep om de terugkeer naar haar begin, naar haar goede begin. Het is de terugkeer naar het goede Woord, naar haar goede God, die haar begin is en die het goede dat Hij is begonnen in de weg van reformatie bevestigt en versterkt.\\ 7.2. Het slot van artikel 29 wil het begin van dit artikel niet omverhalen maar bevestigen en onderstrepen: men dient van meetaf aan ijverig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God de ware kerk te onderscheiden. //Deformatie// bedreigt de ware kerk direct vanaf het eerste begin. Daartegenover laat artikel 29 de schriftuurlijke roep horen om de ware reformatie van de kerk. Het is de roep om de terugkeer naar haar begin, naar haar goede begin. Het is de terugkeer naar het goede Woord, naar haar goede God, die haar begin is en die het goede dat Hij is begonnen in de weg van reformatie bevestigt en versterkt.\\
 En wat Hij eenmaal is begonnen en de eeuwen door bevestigt, zal Hij op Zijn Dag ook voleindigen. En dan zal onze God, de enige ware God, alles zijn in allen. Geprezen zij Hij, Zijn gunstbewijzen kennen geen einde, Zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw. Groot is Zijn trouw! (Klaagl. 3:22,23)\\ En wat Hij eenmaal is begonnen en de eeuwen door bevestigt, zal Hij op Zijn Dag ook voleindigen. En dan zal onze God, de enige ware God, alles zijn in allen. Geprezen zij Hij, Zijn gunstbewijzen kennen geen einde, Zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw. Groot is Zijn trouw! (Klaagl. 3:22,23)\\
 Vanwege die trouw geloven wij en belijden wij, zeggen wij amen, ook op alles wat naar het Woord staat geschreven in artikel 29 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis.\\ Vanwege die trouw geloven wij en belijden wij, zeggen wij amen, ook op alles wat naar het Woord staat geschreven in artikel 29 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis.\\
-Grootegast, september 1985.\\ 
-J. Hoorn, v.d.m.\\ 
- \\ 
-===== Aanhangsel ===== 
-  - De uitspraak die de Generale Synode van Heemse 1984-1985 deed ‘inzake de leer van ds. Joh. Hoorn, predikant van de Gereformeerde Kerk te Grootegast’ (zie Acta artikel 131) rust blijkens haar gronden op een leer, die de toets van Gods Woord en de gereformeerde belijdenis niet kan doorstaan en wordt daarom naar artikel 7 N.G.B. en artikel 31 K.O. door de ware kerk niet als bindend aanvaard.\\ 
-> Het rapport dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt en dat samen met de uitspraak afzonderlijk werd uitgegeven in de brochure ‘De roeping zich bij de kerk te voegen’, geeft op verschillende plaatsen geen blijk van een verantwoorde heilshistorische uitleg van de Schrift, die in overeenstemming is met het geheel van de christelijke leer. 
- 
-> Een bespreking van uitspraak en rapport vindt men in mijn geschrift: ‘Dewelke is een heilige vergadering van de ware gelovigen, een synodeuitspraak getoetst’.\\ 
  
-In de wijze waarop ds. J.M. Goedhart te Leek bovengenoemde uitspraak in een aantal artikelen in de Gereformeerde kerkbode van GroningenFriesland en Drente heeft verdedigd, geeft hij er geen blijk van open te staan voor het samen verder komen in het verstaan van de leer van Schrift en belijdenis tot nadere reformatie van de kerk naar artikel 29 N.G.B. +Grootegastseptember 1985.
-Wanneer drs. C. Bijl in zijn onlangs verschenen toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis (Groningen 1985), die de fraaie titel draagt Leren Geloven, als toelichting op het spreken van //artikel 27// over de kerk als een heilige vergadering van de ware gelovigen stelt:\\ +
-> Toch is er met deze vergadering iets bizonders. Want hiermee wordt niet bedoeld de kerk zoals die in een bepaalde plaats elke zondag in vergadering bijeenkomt onder één dak en waarvan de leden hartelijk en eensgezind met elkaar omgaan zodat ze een zichtbare eenheid vormen. Het gaat hier over de kerk die is ‘verbreid en verstrooid over de hele wereld’ (a.w. blz. 153), +
-dan maakt de schrijver hier een scheiding tussen de plaatselijke kerk en de algemene kerk, die vreemd is aan de Schrift en de belijdenis. Volgens Schrift en belijdenis is de algemene kerk geen andere kerk dan de kerk die overal //plaatselijk// vergaderd wordt.+
  
-Veel beter hierover spreekt dan ook H.J. Schilder in zijn lezenswaardige opstel ‘Vrijmaking en kerkverband’ in zijn niet minder lezenswaardige boek ‘Het kerkschip biedt behouden vaart’. We geven één citaat: +J. Hoornv.d.m.
-> …want ik ken maar één groot heilig //huis//de ene heilige algemene christelijke kerk, en //dus// vele heuse heilige //huizen//, de vergadering van deze kerk aan zovele plaatsen, evenzovele plaatselijke lichamen van Christus, huizen van de levende God. Geen huisjes, maar huizen. En dáárvoor te vechten is altijd de moeite waard. (a.w. blz. 228; middelste cursivering van ons, J.H.).\\+
  
-Wanneer drsC. Bijl ten aanzien van //artikel 28// stelt:\\ +===== Aanhangsel ===== 
-> Dit artikel roept met name //alle gelovigen’// op zich bij de kerk te voegenDit zou volslagen overbodig zijnindien alle gelovigen zich reeds bij haar gevoegd haddenEr zijn dus gelovigen buiten de kerk. Dat zijn zij van wie gezegd wordt, dat ze zich afzijdig houden, op zichzelf blijven staan, zich niet bij haar voegen, zich niet met haar verenigen of zich van haar afzonderen(a.w. blz. 157 bovenaan),+1.\\ De uitspraak die de Generale Synode van Heemse 1984-1985 deed inzake de leer van ds. JohHoornpredikant van de Gereformeerde Kerk te Grootegast’ (zie Acta artikel 131) rust blijkens haar gronden op een leer, die de toets van Gods Woord en de gereformeerde belijdenis niet kan doorstaan en wordt daarom naar artikel 7 N.G.B. en artikel 31 K.O. door de ware kerk niet als bindend aanvaard.\\ Het rapport dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt en dat samen met de uitspraak afzonderlijk werd uitgegeven in de brochure ‘De roeping zich bij de kerk te voegengeeft op verschillende plaatsen geen blijk van een verantwoorde heilshistorische uitleg van de Schrift, die in overeenstemming is met het geheel van de christelijke leer.\\ Een bespreking van uitspraak en rapport vindt men in mijn geschrift: ‘Dewelke is een heilige vergadering van de ware gelovigeneen synodeuitspraak getoetst’.
  
-dan hebben we hier van doen met een spreken dat steunt niet op de wijsheid van Gods Woord maar op de logica van de auteur. Dit spreken vált ook met diens logicazoals hij zelf reeds bewijst met de laatste zin van het hier gestelde. Want de vraag van welke gelovigen artikel 28 dan zegt ‘dat ze zich afzijdig houden, op zichzelf blijven staan, zich niet bij haar voegen, enz.’, kan slechts beantwoord worden met: dat zegt artikel 28 van geen enkele gelovigeDit artikel spreekt immers niet descriptief maar normatief; het zegt niet wat de gelovigen doen maar wat zij //behoren// te doen.+2.\\ In de wijze waarop ds. J.M. Goedhart te Leek bovengenoemde uitspraak in een aantal artikelen in de Gereformeerde kerkbode van GroningenFriesland en Drente heeft verdedigd, geeft hij er geen blijk van open te staan voor het samen verder komen in het verstaan van de leer van Schrift en belijdenis tot nadere reformatie van de kerk naar artikel 29 N.G.B.
  
-Derhalve zegt artikel 28 niet dat er gelovigen //zijn// buiten de kerk. Daarmee is de oproep van artikel 28 niet volslagen overbodig gewordenIntegendeelOnze God is niet zo dwaas dat Hij een oproep tot de gelovigen doet uitgaan, die voor welke gelovige dan ook maar volslagen overbodig zou zijnGeen enkele gelovige moet zo dwaas zijn te menen dat het gebod van God zich bij de kerk te voegen juist hem of haar niet zou geldenDit gebod luidt dan ook niet, zoals drsCBijl ten onrechte voorstelt, dat men zich bij de kerk gevoegd moet //hebben// (voltooide tijd)maar dat men zich bij de kerk moet voegen (tegenwoordige tijd). //Heden// moet men zich voegenterwijl de Heere vergadert en Zijn Woord doet uitgaan op Sion.\\+3.\\ Wanneer drs. C. Bijl in zijn onlangs verschenen toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis (Groningen 1985), die de fraaie titel draagt Leren Geloven, als toelichting op het spreken van //artikel 27// over de kerk als een heilige vergadering van de ware gelovigen stelt: 
 +> Toch is er met deze vergadering iets bizondersWant hiermee wordt niet bedoeld de kerk zoals die in een bepaalde plaats elke zondag in vergadering bijeenkomt onder één dak en waarvan de leden hartelijk en eensgezind met elkaar omgaan zodat ze een zichtbare eenheid vormen. Het gaat hier over de kerk die is ‘verbreid en verstrooid over de hele wereld’ (a.wblz. 153), 
 +dan maakt de schrijver hier een scheiding tussen de plaatselijke kerk en de algemene kerk, die vreemd is aan de Schrift en de belijdenisVolgens Schrift en belijdenis is de algemene kerk geen andere kerk dan de kerk die overal //plaatselijk// vergaderd wordt.\\ Veel beter hierover spreekt dan ook H.JSchilder in zijn lezenswaardige opstel ‘Vrijmaking en kerkverband’ in zijn niet minder lezenswaardige boek ‘Het kerkschip biedt behouden vaart’. We geven één citaat: 
 +> …want ik ken maar één groot heilig //huis//, de ene heilige algemene christelijke kerk, en //dus// vele heuse heilige //huizen//, de vergadering van deze kerk aan zovele plaatsen, evenzovele plaatselijke lichamen van Christus, huizen van de levende God. Geen huisjes, maar huizen. En dáárvoor te vechten is altijd de moeite waard. (a.w. blz. 228; middelste cursivering van ons, J.H.).
  
-Wanneer drs. C. Bijl onder het kopje ‘De Schrift maakt uit wat de ware kerk is’ zijn verklaring van //artikel 29// inzet met:\\ +4.\\ Wanneer drs. C. Bijl ten aanzien van //artikel 28// stelt
-De kerk is een hechte gemeenschap onder leiding van haar ene Hoofd Christus en alle gelovigen hebben de opdracht zich daarbij aan te sluitenDaarnaar gerekend zou er in de hele wereld slechts één kerk moeten zijn, bestaande uit alle gelovigen samen. (a.w. blz. 163), +Dit artikel roept met name //‘alle gelovigen’// op zich bij de kerk te voegenDit zou volslagen overbodig zijn, indien alle gelovigen zich reeds bij haar gevoegd hadden. Er zijn dus gelovigen buiten de kerk. Dat zijn zij van wie gezegd wordt, dat ze zich afzijdig houden, op zichzelf blijven staan, zich niet bij haar voegen, zich niet met haar verenigen of zich van haar afzonderen. (a.w. blz. 157 bovenaan), 
-dan wekt de schrijver hier ten onrechte de indruk als zou er in de hele wereld //niet// slechts één kerk zijn, bestaande uit alle gelovigen samen en als zou //om die reden// artikel 29 ons oproepen om terdege te onderscheiden welke de ware kerk is. Als reden voor dit moeten onderscheiden noemt artikel 29 evenwel niet het feit dat niet alle gelovigen tot de ene kerk behoren, maar het feit dat niet alle kerken de kerk zijn dat wil zeggen dat hoewel er slechts één kerk is, alle sekten die er tegenwoordig in de wereld zijn zich met de naam van de kerk bedekkenHet was dan ook juist geweest als de auteur had geschreven: ‘Er is dus in de hele wereld slechts één kerk, bestaande uit alle gelovigen samen.’ Dan zou ook de aansluiting met wat de schrijver direct daarna bovenaan blz164 stelt zuiver zijn geweest. Zij is dat nu niet.+dan hebben we hier van doen met een spreken dat steunt niet op de wijsheid van Gods Woord maar op de logica van de auteur. Dit spreken vált ook met diens logica, zoals hij zelf reeds bewijst met de laatste zin van het hier gestelde. Want de vraag van welke gelovigen artikel 28 dan zegt ‘dat ze zich afzijdig houden, op zichzelf blijven staan, zich niet bij haar voegen, enz.’, kan slechts beantwoord worden met: dat zegt artikel 28 van geen enkele gelovige. Dit artikel spreekt immers niet descriptief maar normatief; het zegt niet wat de gelovigen doen maar wat zij //behoren// te doen.\\ Derhalve zegt artikel 28 niet dat er gelovigen //zijn// buiten de kerk. Daarmee is de oproep van artikel 28 niet volslagen overbodig geworden. Integendeel. Onze God is niet zo dwaas dat Hij een oproep tot de gelovigen doet uitgaandie voor welke gelovige dan ook maar volslagen overbodig zou zijn. Geen enkele gelovige moet zo dwaas zijn te menen dat het gebod van God zich bij de kerk te voegen juist hem of haar niet zou geldenDit gebod luidt dan ook niet, zoals drs. C. Bijl ten onrechte voorstelt, dat men zich bij de kerk gevoegd moet //hebben// (voltooide tijd)maar dat men zich bij de kerk moet voegen (tegenwoordige tijd)//Heden// moet men zich voegen, terwijl de Heere vergadert en Zijn Woord doet uitgaan op Sion.
  
-Overigens bevreemdt het dat de schrijver, die tevoren bij artikel 27 benadrukte dat men over de kerk niet moet spreken als ‘de optelsom van alle ware gelovigen’ maar als ‘de vergadering van de gelovigen’ (a.w. blz. 153), thans de formulering gebruikt ‘bestaande uit alle gelovigen samen’. Dat dunkt ons hetzelfde te zijn als ‘de optelsom van alle gelovigen’.\\+5.\\ Wanneer drs. C. Bijl onder het kopje ‘De Schrift maakt uit wat de ware kerk is’ zijn verklaring van //artikel 29// inzet met: 
 +> De kerk is een hechte gemeenschap onder leiding van haar ene Hoofd Christus en alle gelovigen hebben de opdracht zich daarbij aan te sluiten. Daarnaar gerekend zou er in de hele wereld slechts één kerk moeten zijn, bestaande uit alle gelovigen samen. (a.w. blz. 163), 
 +dan wekt de schrijver hier ten onrechte de indruk als zou er in de hele wereld //niet// slechts één kerk zijn, bestaande uit alle gelovigen samen en als zou //om die reden// artikel 29 ons oproepen om terdege te onderscheiden welke de ware kerk is. Als reden voor dit moeten onderscheiden noemt artikel 29 evenwel niet het feit dat niet alle gelovigen tot de ene kerk behoren, maar het feit dat niet alle kerken de kerk zijn dat wil zeggen dat hoewel er slechts één kerk is, alle sekten die er tegenwoordig in de wereld zijn zich met de naam van de kerk bedekken. Het was dan ook juist geweest als de auteur had geschreven: ‘Er is dus in de hele wereld slechts één kerk, bestaande uit alle gelovigen samen.’ Dan zou ook de aansluiting met wat de schrijver direct daarna bovenaan blz. 164 stelt zuiver zijn geweest. Zij is dat nu niet.\\ Overigens bevreemdt het dat de schrijver, die tevoren bij artikel 27 benadrukte dat men over de kerk niet moet spreken als ‘de optelsom van alle ware gelovigen’ maar als ‘de vergadering van de gelovigen’ (a.w. blz. 153), thans de formulering gebruikt ‘bestaande uit alle gelovigen samen’. Dat dunkt ons hetzelfde te zijn als ‘de optelsom van alle gelovigen’.\\
  
-Het gedeelte van artikel 29 over het gezelschap der hypocrieten verdient evenzeer onze aandacht en behoort evenzeer tot het amen van de kerk als de rest van dit artikel. Men behoort deze passage daarom niet tussen haakjes en in kleine letter te zetten, zoals gebeurt in ‘De Nederlandse Geloofsbelijdenis in gewoon nederlands vertaald’ van drs. J. Wiegel en dr. L. Wierenga.\\ +6.\\ Het gedeelte van artikel 29 over het gezelschap der hypocrieten verdient evenzeer onze aandacht en behoort evenzeer tot het amen van de kerk als de rest van dit artikel. Men behoort deze passage daarom niet tussen haakjes en in kleine letter te zetten, zoals gebeurt in ‘De Nederlandse Geloofsbelijdenis in gewoon nederlands vertaald’ van drs. J. Wiegel en dr. L. Wierenga.\\ Een gedeelte uit deze passage in de vertaling van deze schrijvers, namelijk de zinsnede ‘want ze horen eigenlijk niet bij de kerk, ook al zijn ze lid van een gemeente’, is naar we graag aannemen wel gewoon nederlands maar naar onze overtuiging niet gewoon gereformeerd. En wel omdat deze zinsnede enerzijds spreekt van ‘de kerk’ en anderzijds van ‘een gemeente’, waardoor er onderscheid wordt gemaakt tussen die twee. Maar de Schrift en de belijdenis kennen dat onderscheid niet. Wie over //de// kerk spreekt, spreekt over //de// gemeente en omgekeerd en wie over //een// kerk spreekt, spreekt over //een// gemeente en omgekeerd.
-Een gedeelte uit deze passage in de vertaling van deze schrijvers, namelijk de zinsnede ‘want ze horen eigenlijk niet bij de kerk, ook al zijn ze lid van een gemeente’, is naar we graag aannemen wel gewoon nederlands maar naar onze overtuiging niet gewoon gereformeerd. En wel omdat deze zinsnede enerzijds spreekt van ‘de kerk’ en anderzijds van ‘een gemeente’, waardoor er onderscheid wordt gemaakt tussen die twee. Maar de Schrift en de belijdenis kennen dat onderscheid niet. Wie over //de// kerk spreekt, spreekt over //de// gemeente en omgekeerd en wie over //een// kerk spreekt, spreekt over //een// gemeente en omgekeerd.\\+
  
-Wanneer dr. W.G. de Vries ter verdediging van zijn gevoelen inzake de leer over de kerk schrijft:\\+7.\\ Wanneer dr. W.G. de Vries ter verdediging van zijn gevoelen inzake de leer over de kerk schrijft:
 > We vechten niet over woorden. Ikzelf heb er ook op gewezen dat de Неге kent degenen die de Zijnen zijn. Dat er vàn de kerk zijn, die toch niet ín de kerk zijn (De Reformatie, jrg. 60, nr. 3, blz. 69, eerste kolom midden), > We vechten niet over woorden. Ikzelf heb er ook op gewezen dat de Неге kent degenen die de Zijnen zijn. Dat er vàn de kerk zijn, die toch niet ín de kerk zijn (De Reformatie, jrg. 60, nr. 3, blz. 69, eerste kolom midden),
-dan laat hij het Schriftwoord, dat hij hier aanhaalt (2 Tim. 2:19) precies het omgekeerde zeggen van wat het in waarheid zegt. Dit troostvolle Schriftwoord leert niet dat er ván de kerk zijn, die toch niet ín de kerk zijn maar dit woord spreekt met het oog op het feit dat er steeds weer ín de kerk zijn, die toch niet ván de kerk blijken te zijn en die het geloof van de kerk trachten om te keren. Eén en ander blijkt duidelijk uit het verband waarin de apostel dit Schriftwoord gebruikt alsmede uit het oorspronkelijke gebruik van dit woord in het Oude Testament (vergelijk Numeri 16, met name vers 5). Men wordt hierin ook bevestigd als men kennis neemt van de verklaring die bijvoorbeeld Calvijn van dit vers geeft, waarbij hij onder andere verwijst naar 1 Joh. 2:19. Men leze hier ook wat Calvijn schrijft bij het volgende vers, 2 Tim. 2:20, vooral het slot daarvan. Het is geen wonder dat wanneer dr. W.G. de Vries op deze door ons gesignaleerde wijze omgaat met het Schriftwoord, hij met betrekking tot een //gereformeerd// predikant wel moet komen tot het oordeel dat deze een onschriftuurlijke leer aanhangt. Men leze hier zijn oordeel over ‘mijn’ leer in zijn twee artikelen ‘Zijn alle gelovigen lid van de kerk?’, enkele weken eerder in De Reformatie opgenomen (jaargang 59, no. 44, 45). Maar dat oordeel van hem staat dan wel haaks op het oordeel van Hem, die de Zijnen inderdaad kent en hen niet uit Zijn dienst ontslaat, maar daarin bevestigt, juist ook tegenover hen die het geloof en de orde van de kerk zoeken om te keren.\\+dan laat hij het Schriftwoord, dat hij hier aanhaalt (2 Timoteüs 2:19) precies het omgekeerde zeggen van wat het in waarheid zegt. Dit troostvolle Schriftwoord leert niet dat er ván de kerk zijn, die toch niet ín de kerk zijn maar dit woord spreekt met het oog op het feit dat er steeds weer ín de kerk zijn, die toch niet ván de kerk blijken te zijn en die het geloof van de kerk trachten om te keren. Eén en ander blijkt duidelijk uit het verband waarin de apostel dit Schriftwoord gebruikt alsmede uit het oorspronkelijke gebruik van dit woord in het Oude Testament (vergelijk Numeri 16, met name vers 5). Men wordt hierin ook bevestigd als men kennis neemt van de verklaring die bijvoorbeeld Calvijn van dit vers geeft, waarbij hij onder andere verwijst naar 1 Joh. 2:19. Men leze hier ook wat Calvijn schrijft bij het volgende vers, 2 Tim. 2:20, vooral het slot daarvan. Het is geen wonder dat wanneer dr. W.G. de Vries op deze door ons gesignaleerde wijze omgaat met het Schriftwoord, hij met betrekking tot een //gereformeerd// predikant wel moet komen tot het oordeel dat deze een onschriftuurlijke leer aanhangt. Men leze hier zijn oordeel over ‘mijn’ leer in zijn twee artikelen ‘Zijn alle gelovigen lid van de kerk?’, enkele weken eerder in De Reformatie opgenomen (jaargang 59, no. 44, 45). Maar dat oordeel van hem staat dan wel haaks op het oordeel van Hem, die de Zijnen inderdaad kent en hen niet uit Zijn dienst ontslaat, maar daarin bevestigt, juist ook tegenover hen die het geloof en de orde van de kerk zoeken om te keren.
  
-Wanneer dr. W.G. de Vries even verder in datzelfde Reformatieartikel stelt:\\+8.\\ Wanneer dr. W.G. de Vries even verder in datzelfde Reformatieartikel stelt:
 > En die door God gestelde eisen brengen tot de belijdenis van de kenmerken van de kerk, de kerk die èn volgens Schilder èn volgens Greijdanus concreet te kennen en te adresseren is. En deze kerk heeft een ‘twistzaak’ met wie de grenzen voor de kerkvergadering anders trekken dan God in zijn Woord geboden heeft – en dat zijn er nogal wat in Nederland! > En die door God gestelde eisen brengen tot de belijdenis van de kenmerken van de kerk, de kerk die èn volgens Schilder èn volgens Greijdanus concreet te kennen en te adresseren is. En deze kerk heeft een ‘twistzaak’ met wie de grenzen voor de kerkvergadering anders trekken dan God in zijn Woord geboden heeft – en dat zijn er nogal wat in Nederland!
 dan stemmen we daar van harte mee in, zeker voor wat betreft het eerste gedeelte van de laatste zin. Alleen voor wat betreft het laatste gedeelte van deze zin doet dr. de Vries er goed aan hier niet te wijzen naar velen //buiten// de kerk maar naar zichzelf. Want wie met behulp van een uitroepteken nog wel de zonde van het ‘naar-eigen-believen-trekken-van-de-kerkgrenzen’ aanwijst bij mensen //buiten// de kerk, terwijl men intussen zelf die mensen kwalificeert als ‘niet ín de kerk maar wel ván de kerk’, dan maakt men zichzelf schuldig aan het hier gesignaleerde kwaad en veroordeelt men zichzelf. dan stemmen we daar van harte mee in, zeker voor wat betreft het eerste gedeelte van de laatste zin. Alleen voor wat betreft het laatste gedeelte van deze zin doet dr. de Vries er goed aan hier niet te wijzen naar velen //buiten// de kerk maar naar zichzelf. Want wie met behulp van een uitroepteken nog wel de zonde van het ‘naar-eigen-believen-trekken-van-de-kerkgrenzen’ aanwijst bij mensen //buiten// de kerk, terwijl men intussen zelf die mensen kwalificeert als ‘niet ín de kerk maar wel ván de kerk’, dan maakt men zichzelf schuldig aan het hier gesignaleerde kwaad en veroordeelt men zichzelf.

Paginahulpmiddelen