Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


brochures:1985_terug-naar-het-begin_over-artikel-29-van-de-nederlandse-geloofsbelijdenis

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
brochures:1985_terug-naar-het-begin_over-artikel-29-van-de-nederlandse-geloofsbelijdenis [11-07-2024 om 13.35 uur] – Externe bewerking 127.0.0.1brochures:1985_terug-naar-het-begin_over-artikel-29-van-de-nederlandse-geloofsbelijdenis [19-11-2024 om 13.23 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 221: Regel 221:
 Uit het geloof.\\ Uit het geloof.\\
 Dat is zonder meer het merkteken van de christen, van het ware kerklid. Hij laat zich kennen door zijn geloofstrouw, zijn geloofsvolharding, zijn geloofsgehoorzaamheid. Hij leeft niet uit zichzelf, hoe dan ook; hij leeft uit het evangelie van God. Hij heeft niet van doen met nalatigheid die ten verderve leidt, maar met geloof, met standvastigheid, dat de ziel behoudt.\\ Dat is zonder meer het merkteken van de christen, van het ware kerklid. Hij laat zich kennen door zijn geloofstrouw, zijn geloofsvolharding, zijn geloofsgehoorzaamheid. Hij leeft niet uit zichzelf, hoe dan ook; hij leeft uit het evangelie van God. Hij heeft niet van doen met nalatigheid die ten verderve leidt, maar met geloof, met standvastigheid, dat de ziel behoudt.\\
-Zou het gelóóf niet opvallen? Hoe zou het niet opvallen. Het is voor de christen het één en het al. Het stempelt zijn leven, want hij lééft eruitZonder meer.\\+Zou het gelóóf niet opvallen? Hoe zou het niet opvallen. Het is voor de christen het één en het al. Het stempelt zijn leven, want hij lééft eruitZonder meer.\\
 Uit het geloof.\\ Uit het geloof.\\
 Daarmee stáát de christen, vast en onwankelbaar. Op de hóógte van het geloof! Daar zonder vált de christen, vast en zeker. In de diepte van het verderf.\\ Daarmee stáát de christen, vast en onwankelbaar. Op de hóógte van het geloof! Daar zonder vált de christen, vast en zeker. In de diepte van het verderf.\\
Regel 229: Regel 229:
 Leven uit het geloof betekent grijpen naar de verlossing die God in Jezus Christus voor de Zijnen heeft aangebracht. Het is de verlossing ván de zonde tót gehoorzaamheid. Vandaar dat ons artikel na het geloof voorop geplaatst te hebben, in één adem vervolgt met:\\ Leven uit het geloof betekent grijpen naar de verlossing die God in Jezus Christus voor de Zijnen heeft aangebracht. Het is de verlossing ván de zonde tót gehoorzaamheid. Vandaar dat ons artikel na het geloof voorop geplaatst te hebben, in één adem vervolgt met:\\
 > en, wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonden vlieden en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun, naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken.\\ > en, wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonden vlieden en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun, naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken.\\
-Nee, de kerk lééft niet in de zonde, zij houdt aan de ongerechtigheid niet vast. Haar leden, de wáre tenminste, want over zodanigen gaat het hier, kennen Jezus Christus, die een enige Zaligmaker is. Van deze Christus zijn zij leden, van Hém die hun zijn wondere trouw heeft getoond doordat Hij met zijn kostbaar bloed voor al hun zonden volkómen betaald en hen uit álle macht van de duivel verlost heeft. Nu zij Hem hebben aangenomen die om hunnentwil is gestorven, mijden zij om Zijnentwil angstvallig de zonden. Zij ontvluchten die, omdat het doen van de zonde slechts scheiding brengt tussen hen en Hem, die aan de zonde vreemd is. En zij jagen //de gerechtigheid// na. Zij spannen zich in en strekken zich uit om te doen wat waarlijk goed is volgens het Woord van God. Zij hebben lust en liefde tot alle goed werk. Dat is geen eigenbedacht werk als tegenprestatie, om daarop trots ta zijn. Het is alle goed werk dat God beveelt in Zijn Woord. Het is het volbrengen van Gods geopenbaarde wil, uit dankbaarheid.\\+Nee, de kerk lééft niet in de zonde, zij houdt aan de ongerechtigheid niet vast. Haar leden, de wáre tenminste, want over zodanigen gaat het hier, kennen Jezus Christus, die een enige Zaligmaker is. Van deze Christus zijn zij leden, van Hém die hun zijn wondere trouw heeft getoond doordat Hij met zijn kostbaar bloed voor al hun zonden volkómen betaald en hen uit álle macht van de duivel verlost heeft. Nu zij Hem hebben aangenomen die om hunnentwil is gestorven, mijden zij om Zijnentwil angstvallig de zonden. Zij ontvluchten die, omdat het doen van de zonde slechts scheiding brengt tussen hen en Hem, die aan de zonde vreemd is. En zij jagen //de gerechtigheid// na. Zij spannen zich in en strekken zich uit om te doen wat waarlijk goed is volgens het Woord van God. Zij hebben lust en liefde tot alle goed werk. Dat is geen eigenbedacht werk als tegenprestatie, om daarop trots te zijn. Het is alle goed werk dat God beveelt in Zijn Woord. Het is het volbrengen van Gods geopenbaarde wil, uit dankbaarheid.\\
 Om Christus’ wil laat de christen zich ook hieraan kennen dat hij de ware God en zijn naaste liefheeft. Is niet volgens heel de Schrift in Oude en Nieuwe Testament de liefde tot God en de naaste de hoofdsom der wet? Zo heeft Christus zelf geleerd. Liefde. In dat woord wordt heel de wet vervuld. Het is de liefde tot God, tot de wáre God, die de God der christenen is en die met hen zijn vast verbond heeft gemaakt. Hem, hun God en Koning hebben zij lief.\\ Om Christus’ wil laat de christen zich ook hieraan kennen dat hij de ware God en zijn naaste liefheeft. Is niet volgens heel de Schrift in Oude en Nieuwe Testament de liefde tot God en de naaste de hoofdsom der wet? Zo heeft Christus zelf geleerd. Liefde. In dat woord wordt heel de wet vervuld. Het is de liefde tot God, tot de wáre God, die de God der christenen is en die met hen zijn vast verbond heeft gemaakt. Hem, hun God en Koning hebben zij lief.\\
 En om Zijnentwil ook hun naaste, degene die Hij naast hen in het verbond heeft geplaatst! Want zegt Hij: ‘Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf; Ik ben de Heere’. (Lev. 19:18). Onder Gods ware christenen heerst niet de haat jegens de ander maar de liefde, de toegenegenheid, de bereidwilligheid om de ander te helpen en te dienen, ‘als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam’.\\ En om Zijnentwil ook hun naaste, degene die Hij naast hen in het verbond heeft geplaatst! Want zegt Hij: ‘Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf; Ik ben de Heere’. (Lev. 19:18). Onder Gods ware christenen heerst niet de haat jegens de ander maar de liefde, de toegenegenheid, de bereidwilligheid om de ander te helpen en te dienen, ‘als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam’.\\
Regel 237: Regel 237:
 Dat is het laatste wat ons artikel hier noemt. ‘Wanneer zij hun vlees kruisigen met zijn werken’.\\ Dat is het laatste wat ons artikel hier noemt. ‘Wanneer zij hun vlees kruisigen met zijn werken’.\\
 De weg van God is niet de weg van het vlees, van het zondige vlees met zijn boze werken. Christus is niet gegeven als een diaken van de zonde. Hij is gegeven als de gekruisigde Christus. In Hem heeft God eens en voorgoed afgerekend met de macht van de zonde. Die heeft Hij in Christus aan het kruis genageld en gedood, (vgl. Col. 2:14,15). Dat heilsfeit stempelt de christen. Het doet hem niet langer zijn eigen vlees volgen, maar doet hem dat vlees kruisigen en doden, inclusief de werken die het vlees voortbrengt.\\ De weg van God is niet de weg van het vlees, van het zondige vlees met zijn boze werken. Christus is niet gegeven als een diaken van de zonde. Hij is gegeven als de gekruisigde Christus. In Hem heeft God eens en voorgoed afgerekend met de macht van de zonde. Die heeft Hij in Christus aan het kruis genageld en gedood, (vgl. Col. 2:14,15). Dat heilsfeit stempelt de christen. Het doet hem niet langer zijn eigen vlees volgen, maar doet hem dat vlees kruisigen en doden, inclusief de werken die het vlees voortbrengt.\\
-Dat kruisigen doet pijn; het kost zelfverloochening, het vraagt offerbereidheid. Maar juist zo doet de christen zich dan ook kennen; juist zo onderscheidt hij zich. Hij gaat niet langer zijn eigen gang maar de weg van de Christus. Het is de weg tot God, die Zijn christenen verlost van het verderf en hen kroont met Zijn genade. Daarover in de volgende paragraaf meer.\\+Dat kruisigen doet pijn; het kost zelfverloochening, het vraagt offerbereidheid. Maar juist zo doet de christen zich dan ook kennen; juist zo onderscheidt hij zich. Hij gaat niet langer zijn eigen gang maar de weg van de Christus. Het is de weg tot God, die Zijn christenen verlost van het verderf en hen kroont met Zijn genade. Daarover in de volgende paragraaf meer. 
 ==== 5.4. Uit de genade van God ==== ==== 5.4. Uit de genade van God ====
 De ware kerkleden onderscheiden zich daardoor dat zij leven uit het geloof en gaan op de rechte weg. Dat betekent evenwel niet dat zij reeds volmaakt zijn en op de weg nimmermeer struikelen. Integendeel, er is in hen nog zwakheid. Meer nog: nog gróte zwakheid. Reden om op zichzelf te pochen heeft de christen niet. Gelegenheid om de eerste steen te werpen krijgt hij niet. Hij gaat zijn weg in grote zwakheid. Dat geldt voor hen allen, zonder één uitzondering. ‘Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet’, aldus de apostel Johannes in zijn eerste brief. (1:5-10) De apostel Paulus spreekt al niet anders: ‘Zo vind ik dan //deze regel//: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig.’ (Rom. 7:21) Zelfs de allerheiligsten, zegt zondag 44 van de catechismus, hebben nog maar een klein beginsel van de door God geëiste volmaaktheid. Naar alle kanten is daar bij hen nog grote zwakheid.\\ De ware kerkleden onderscheiden zich daardoor dat zij leven uit het geloof en gaan op de rechte weg. Dat betekent evenwel niet dat zij reeds volmaakt zijn en op de weg nimmermeer struikelen. Integendeel, er is in hen nog zwakheid. Meer nog: nog gróte zwakheid. Reden om op zichzelf te pochen heeft de christen niet. Gelegenheid om de eerste steen te werpen krijgt hij niet. Hij gaat zijn weg in grote zwakheid. Dat geldt voor hen allen, zonder één uitzondering. ‘Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet’, aldus de apostel Johannes in zijn eerste brief. (1:5-10) De apostel Paulus spreekt al niet anders: ‘Zo vind ik dan //deze regel//: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig.’ (Rom. 7:21) Zelfs de allerheiligsten, zegt zondag 44 van de catechismus, hebben nog maar een klein beginsel van de door God geëiste volmaaktheid. Naar alle kanten is daar bij hen nog grote zwakheid.\\
Regel 243: Regel 244:
 Intussen is met het voorafgaande niet alles gezegd op dit punt. We krijgen geen gelegenheid met onze grote zwakheid genoegen te nemen en in de onvolmaaktheid gerust te slapen met de gedachte: we zijn nu eenmaal zondige mensen. Immers, de belijdenis vervolgt in één adem: ‘maar zij strijden daartegen door de Geest al de dagen van hun leven’.\\ Intussen is met het voorafgaande niet alles gezegd op dit punt. We krijgen geen gelegenheid met onze grote zwakheid genoegen te nemen en in de onvolmaaktheid gerust te slapen met de gedachte: we zijn nu eenmaal zondige mensen. Immers, de belijdenis vervolgt in één adem: ‘maar zij strijden daartegen door de Geest al de dagen van hun leven’.\\
 Midden in hun grote zwakheid dus toch sterk, strijdbaar en weerbaar. Niet vanwege henzelf, maar vanwege de Geest, vanwege de Heilige Geest, door Wie de ware gelovigen zijn geheiligd en verzegeld (vgl. artikel 27) en onder Wiens bescherming zij daarom staan. Het is de Geest van God, die samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is en die ‘ook mij gegeven is om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven, mij te troosten en eeuwig bij mij te blijven.’ (H.C. Zo.20). Die Geest verhindert het dat de christenen aan hun grote zwakheid bezwijken. Hij houdt hen tegenover hun doodsvijanden, de duivel, de wereld en hun eigen vlees staande, en wanneer zij vallen, dan is Hij er om hen uit hun val weer op te richten. Dan is Hij er als hun Trooster, die hun leert zich midden in hun zonden en ellenden te vertroosten met ‘het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Heere Jezus, in Wie zij vergeving van hun zonden hebben, door het geloof in Hem’.\\ Midden in hun grote zwakheid dus toch sterk, strijdbaar en weerbaar. Niet vanwege henzelf, maar vanwege de Geest, vanwege de Heilige Geest, door Wie de ware gelovigen zijn geheiligd en verzegeld (vgl. artikel 27) en onder Wiens bescherming zij daarom staan. Het is de Geest van God, die samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is en die ‘ook mij gegeven is om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven, mij te troosten en eeuwig bij mij te blijven.’ (H.C. Zo.20). Die Geest verhindert het dat de christenen aan hun grote zwakheid bezwijken. Hij houdt hen tegenover hun doodsvijanden, de duivel, de wereld en hun eigen vlees staande, en wanneer zij vallen, dan is Hij er om hen uit hun val weer op te richten. Dan is Hij er als hun Trooster, die hun leert zich midden in hun zonden en ellenden te vertroosten met ‘het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Heere Jezus, in Wie zij vergeving van hun zonden hebben, door het geloof in Hem’.\\
-In Christus is daar voor de christen het evangelie van de vergeving van zijn zonden, van de verzoening van zijn overtredingen, van de bedekking ook van zijn overblijvende zwakheid, elke dag opnieuw, al de dagen van zijn leven. Dat evangelie veroudert niet; het behoudt zijn kracht de eeuwen door. ‘En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld’(1 Joh. 2:1, 2).\\ +In Christus is daar voor de christen het evangelie van de vergeving van zijn zonden, van de verzoening van zijn overtredingen, van de bedekking ook van zijn overblijvende zwakheid, elke dag opnieuw, al de dagen van zijn leven. Dat evangelie veroudert niet; het behoudt zijn kracht de eeuwen door. ‘En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld’ (1 Joh. 2:1, 2).\\ 
-In het bloed van Christus is daar die altijd geopende, die altijd nieuwe en levende weg tot God(Hebr. 10:19-23) Dat bloed reinigt van alle zonden. Het is de basis waarop de christen staat; het is de weg waarop hij gaat, waarop hij gaat als nóg-niet-volmaakte naar de volmaaktheid. Nee, het devies van de christen is niet: rééds volmaakt. Maar het is ook niet: nooit volmaakt. Het is: nóg niet volmaakt. Dat houdt hem op de been en doet hem zich uitstrekken naar de volmaaktheid. ‘Totdat wij in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden te midden van de gemeente der uitverkorenen.’\\+In het bloed van Christus is daar die altijd geopende, die altijd nieuwe en levende weg tot God (Hebr. 10:19-23)Dat bloed reinigt van alle zonden. Het is de basis waarop de christen staat; het is de weg waarop hij gaat, waarop hij gaat als nóg-niet-volmaakte naar de volmaaktheid. Nee, het devies van de christen is niet: rééds volmaakt. Maar het is ook niet: nooit volmaakt. Het is: nóg niet volmaakt. Dat houdt hem op de been en doet hem zich uitstrekken naar de volmaaktheid. ‘Totdat wij in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden te midden van de gemeente der uitverkorenen.’\\
 En dat alles van begin tot einde ‘door het geloof in Hem’.\\ En dat alles van begin tot einde ‘door het geloof in Hem’.\\
 Ja, uit of door het geloof. Daarmee begón artikel 29 dit onderdeel over de merktekenen der christenen. Daarmee eindigt het dit onderdeel ook. Het is alles uit geloof tot geloof. Want het is alles genáde, genade alléén. Sola gratia.\\ Ja, uit of door het geloof. Daarmee begón artikel 29 dit onderdeel over de merktekenen der christenen. Daarmee eindigt het dit onderdeel ook. Het is alles uit geloof tot geloof. Want het is alles genáde, genade alléén. Sola gratia.\\
Regel 266: Regel 267:
 Naar dat Woord belijdt artikel 29, ook in het stuk aangaande de valse kerk. Daarover in de volgende paragraaf meer.\\ Naar dat Woord belijdt artikel 29, ook in het stuk aangaande de valse kerk. Daarover in de volgende paragraaf meer.\\
 ==== 6.2. Naar het Woord beleden ==== ==== 6.2. Naar het Woord beleden ====
-Het zal wel bij niemand van ons op tegenspraak stuiten wanneer we stellen dat in de dagen, waarin onze belijdenis werd opgesteld, de roomse kerk de valse kerk was. Zo keken onze vaderen uit die dagen tenminste tegen het pausdom aan. Zonder aarzelen noemden zij het rijk van de paus het rijk van de antichrist. De valse kerk was voor hen geen theorie. Levensgroot zagen zij haar voor zich in het goddeloze optreden van de pauselijke hiërarchie. Wanneer Calvijn dan ook in het tweede hoofdstuk van boek IV van zijn Institutie komt tot een vergelijking van de valse kerk met de ware, spreekt hij van meetaf aan heel concreet en toepasselijk. Na in par. 1 van dit tweede hoofdstuk eerst kort te hebben samengevat wat hij in het eerste hoofdstuk over de merktekenen van de ware kerk heeft uiteengezet, vervolgt hij met: ‘Maar toch, zodra in de burcht der religie de leugen is binnengedrongen, de hoofdsom der noodzakelijke leer is verbasterd en het gebruik der sacramenten is ternedergestort, volgt ongetwijfeld de ondergang der kerk, evenals het met het leven van een mens is gedaan, wanneer zijn hals doorboord is, of zijn ingewanden dodelijk gewond zijn. En dan maakt Calvijn direct daarna de toepassing door in par. 2 te schrijven:\\+Het zal wel bij niemand van ons op tegenspraak stuiten wanneer we stellen dat in de dagen, waarin onze belijdenis werd opgesteld, de roomse kerk de valse kerk was. Zo keken onze vaderen uit die dagen tenminste tegen het pausdom aan. Zonder aarzelen noemden zij het rijk van de paus het rijk van de antichrist. De valse kerk was voor hen geen theorie. Levensgroot zagen zij haar voor zich in het goddeloze optreden van de pauselijke hiërarchie. Wanneer Calvijn dan ook in het tweede hoofdstuk van boek IV van zijn Institutie komt tot een vergelijking van de valse kerk met de ware, spreekt hij van meet af aan heel concreet en toepasselijk. Na in par. 1 van dit tweede hoofdstuk eerst kort te hebben samengevat wat hij in het eerste hoofdstuk over de merktekenen van de ware kerk heeft uiteengezet, vervolgt hij met: ‘Maar toch, zodra in de burcht der religie de leugen is binnengedrongen, de hoofdsom der noodzakelijke leer is verbasterd en het gebruik der sacramenten is ternedergestort, volgt ongetwijfeld de ondergang der kerk, evenals het met het leven van een mens is gedaan, wanneer zijn hals doorboord is, of zijn ingewanden dodelijk gewond zijn. En dan maakt Calvijn direct daarna de toepassing door in par. 2 te schrijven:\\
 > En daar de zaak zo staat //onder het pausdom//, kan men begrijpen wat voor kerk daar nog over is. In plaats van de bediening des Woords regeert daar een verkeerd en uit leugens saamgesmeed bewind, dat het zuivere licht deels uitblaast, deels verstikt. In plaats van het Avondmaal des Heren, is daar een zeer schandelijke heiligschennis gekomen. De dienst van God is door een veelsoortige en ondragelijke menigte van superstitiën misvormd. De leer, zonder welke het Christendom niet bestaat, is geheel begraven en verdreven.\\ > En daar de zaak zo staat //onder het pausdom//, kan men begrijpen wat voor kerk daar nog over is. In plaats van de bediening des Woords regeert daar een verkeerd en uit leugens saamgesmeed bewind, dat het zuivere licht deels uitblaast, deels verstikt. In plaats van het Avondmaal des Heren, is daar een zeer schandelijke heiligschennis gekomen. De dienst van God is door een veelsoortige en ondragelijke menigte van superstitiën misvormd. De leer, zonder welke het Christendom niet bestaat, is geheel begraven en verdreven.\\
 In de twaalfde en laatste paragraaf van hoofdstuk twee stelt Calvijn:\\ In de twaalfde en laatste paragraaf van hoofdstuk twee stelt Calvijn:\\
Regel 274: Regel 275:
 We horen hier actuele taal aangaande de valse kerk. Het pausdom was die valse kerk. En ongetwijfeld was De Brés in dezen van geen ander gevoelen. Ook voor hem en zijn geloofsgenoten gold het Rome van die dagen als de valse kerk.\\ We horen hier actuele taal aangaande de valse kerk. Het pausdom was die valse kerk. En ongetwijfeld was De Brés in dezen van geen ander gevoelen. Ook voor hem en zijn geloofsgenoten gold het Rome van die dagen als de valse kerk.\\
 En als welke valse kerk dan? Wel, als de valse kerk //zoals ons die in het Woord van God wordt aangewezen en geopenbaard//. Want het is het eigen Woord van God dat ons openbaring doet aangaande de valse kerk, dat ons het geheimenis en het beeld van de valse kerk onthult. //Naar en vanuit// dát Woord spraken onze vaderen, sprak de kerk van de Reformatie, toen zij het pausdom van haar dagen kwalificeerde als de valse kerk. Het beeld, dat dat Woord van de valse kerk geeft, zag de kerk van de Reformatie duidelijk voor zich in het optreden van de paus en zijn handlangers.\\ En als welke valse kerk dan? Wel, als de valse kerk //zoals ons die in het Woord van God wordt aangewezen en geopenbaard//. Want het is het eigen Woord van God dat ons openbaring doet aangaande de valse kerk, dat ons het geheimenis en het beeld van de valse kerk onthult. //Naar en vanuit// dát Woord spraken onze vaderen, sprak de kerk van de Reformatie, toen zij het pausdom van haar dagen kwalificeerde als de valse kerk. Het beeld, dat dat Woord van de valse kerk geeft, zag de kerk van de Reformatie duidelijk voor zich in het optreden van de paus en zijn handlangers.\\
-Juist daarom is de formulering van artikel 29 hier ook zo schitterend. Staande tegenover Rome heeft de kerk van de Reformatie in haar belijdenis maar niet gezegd: ‘Aangaande de roomse kerk’ of ‘aangaande het pausdom’, maar: ‘Aangaande de valse kerk’. Door zo te formuleren bewees zij dat zij het woeden van Rome tegen haar niet //op zichzelf plaatste als een incidenteel gebeuren//, maar dat zij daarin niets anders onderscheidde dan de aloude, valse kerk, zoals ons die //van meetaf aan// in het Woord van Gód wordt geopenbaard. Rome contra de Reformatie, dat was niet //incidenteel//, maar dat was de aloude strijd van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad, die heel de kerkgeschiedenis beheerst en zal blijven beheersen. Dat hebben onze vaderen onderkend toen zij met het pausdom werden geconfronteerd en dat deed hen belijden niet maar aangaande Rome, maar aangaande de valse kerk. Die valse kerk zagen zij in hun dagen gestalte krijgen in de tyrannie van het pausdom. Het is de valse kerk //volgens het Woord van God//, de valse kerk van alle eeuwen.\\+Juist daarom is de formulering van artikel 29 hier ook zo schitterend. Staande tegenover Rome heeft de kerk van de Reformatie in haar belijdenis maar niet gezegd: ‘Aangaande de roomse kerk’ of ‘aangaande het pausdom’, maar: ‘Aangaande de valse kerk’. Door zo te formuleren bewees zij dat zij het woeden van Rome tegen haar niet //op zichzelf plaatste als een incidenteel gebeuren//, maar dat zij daarin niets anders onderscheidde dan de aloude, valse kerk, zoals ons die //van meet af aan// in het Woord van Gód wordt geopenbaard. Rome contra de Reformatie, dat was niet //incidenteel//, maar dat was de aloude strijd van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad, die heel de kerkgeschiedenis beheerst en zal blijven beheersen. Dat hebben onze vaderen onderkend toen zij met het pausdom werden geconfronteerd en dat deed hen belijden niet maar aangaande Rome, maar aangaande de valse kerk. Die valse kerk zagen zij in hun dagen gestalte krijgen in de tirannie van het pausdom. Het is de valse kerk //volgens het Woord van God//, de valse kerk van alle eeuwen.\\
 De valse kerk kwam niet voor het eerst met Rome op en zij zou niet met Rome voorgoed uit de kerkgeschiedenis verdwijnen. Zij bestaat van oude dagen af, vanaf de dagen van Kaïn, en zij bestaat tot aan het einde der wereld, zolang de ware kerk zal bestaan. Zo leert ons het Woord van God; zo leert ons héél dat Woord. Dat Woord is immers het Woord van de antithese, van de vijandschap tussen slangenzaad en vrouwenzaad. Het is de door God zelf gezette vijandschap. Vanwege die vijandschap loert het slangenzaad steeds weer op het vrouwenzaad, op de ware kerk en haar ware leden. Dat blijft doorgaan zolang de geschiedenis niet tot haar voleinding is gekomen. Tot die tijd zal de duivel, de oude slang, niet rusten maar naar al zijn vermogen blijven woeden tegen het heilige zaad van God. Daarom is de belijdenis van de kerk aangaande de valse kerk ook heden ten dage brandend actueel.\\ De valse kerk kwam niet voor het eerst met Rome op en zij zou niet met Rome voorgoed uit de kerkgeschiedenis verdwijnen. Zij bestaat van oude dagen af, vanaf de dagen van Kaïn, en zij bestaat tot aan het einde der wereld, zolang de ware kerk zal bestaan. Zo leert ons het Woord van God; zo leert ons héél dat Woord. Dat Woord is immers het Woord van de antithese, van de vijandschap tussen slangenzaad en vrouwenzaad. Het is de door God zelf gezette vijandschap. Vanwege die vijandschap loert het slangenzaad steeds weer op het vrouwenzaad, op de ware kerk en haar ware leden. Dat blijft doorgaan zolang de geschiedenis niet tot haar voleinding is gekomen. Tot die tijd zal de duivel, de oude slang, niet rusten maar naar al zijn vermogen blijven woeden tegen het heilige zaad van God. Daarom is de belijdenis van de kerk aangaande de valse kerk ook heden ten dage brandend actueel.\\
 We moeten er in dit verband nog op wijzen dat de belijdenis over de valse kerk spreekt //in het enkelvoud//. Tevoren, toen het over de sekten ging gebruikte de belijdenis heel duidelijk het meervoud, tot twee keer toe: ‘//alle sekten//, die er heden ten dage in de wereld zijn’ en ‘alle sekten, die zeggen dat zij de kerk zijn’. In onderscheiding daarvan wees de belijdenis ons op de wáre kerk. Enkelvoud. En tegenover deze ware kerk stelt de belijdenis nu de valse kerk. Weer enkelvoud. De ware kerk kent geen twee of drie valse kerken maar slechts één. Zoals zij zelf enig is, zo ook haar tegenhanger de valse kerk. Artikel 29 leert ons niet te belijden aangaande valse kerken, meervoud, maar aangaande de valse kerk, enkelvoud. En we doen er verstandig aan dit spreken van de belijdenis te honoreren en derhalve niet te spreken van valse kerken maar van de valse kerk. Want anders lopen we het gevaar dat we overal valse kerken aanwijzen, valse kerken-in-theorie, valse kerken volgens ónze theorie, terwijl we intussen dé valse kerk over het hoofd zien, de valse kerk-in-praktijk, de valse kerk volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is de valse kerk niet overal, maar openbaart zij zich //uitsluitend// en //steeds weer// daar, waar de wáre kerk zich openbaart. Zij is valse kerk //in antithese met de ware kerk//; zij is slangenzaad //in antithese met het vrouwenzaad//. Zo leert ons het Woord van God.\\ We moeten er in dit verband nog op wijzen dat de belijdenis over de valse kerk spreekt //in het enkelvoud//. Tevoren, toen het over de sekten ging gebruikte de belijdenis heel duidelijk het meervoud, tot twee keer toe: ‘//alle sekten//, die er heden ten dage in de wereld zijn’ en ‘alle sekten, die zeggen dat zij de kerk zijn’. In onderscheiding daarvan wees de belijdenis ons op de wáre kerk. Enkelvoud. En tegenover deze ware kerk stelt de belijdenis nu de valse kerk. Weer enkelvoud. De ware kerk kent geen twee of drie valse kerken maar slechts één. Zoals zij zelf enig is, zo ook haar tegenhanger de valse kerk. Artikel 29 leert ons niet te belijden aangaande valse kerken, meervoud, maar aangaande de valse kerk, enkelvoud. En we doen er verstandig aan dit spreken van de belijdenis te honoreren en derhalve niet te spreken van valse kerken maar van de valse kerk. Want anders lopen we het gevaar dat we overal valse kerken aanwijzen, valse kerken-in-theorie, valse kerken volgens ónze theorie, terwijl we intussen dé valse kerk over het hoofd zien, de valse kerk-in-praktijk, de valse kerk volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is de valse kerk niet overal, maar openbaart zij zich //uitsluitend// en //steeds weer// daar, waar de wáre kerk zich openbaart. Zij is valse kerk //in antithese met de ware kerk//; zij is slangenzaad //in antithese met het vrouwenzaad//. Zo leert ons het Woord van God.\\
 De valse kerk, dat wás de godverachtende Kaïn tegenover de godvrezende Abel, dat wás de sluwe Farao van Egypte tegenover het weerloze Israël, dat wás het laffe Amalek tegenover het zwakke volk in de woestijn, dat wás de grootsprekende bende van Korach, Dathan en Abiram tegenover de dienstknecht Mozes, dat wás de samenzwerende volkerenbond van Psalm 2 tegenover de door God gezalfde koning op Sion; dat wás de goddeloze Izebel met haar handlangers tegenover Elia en de zevenduizend, dat wás de zich oppermachtig wanende troep valse profeten tegenover de ene Jeremia, dat wás het joodse Sanhedrin met zijn wereldwijde aanhang tegenover de Christus en zijn volgelingen, dat wás het afhoererende Rome tegenover de Reformatie, dat wás de hervormde hiërarchie tegenover Ulrums gelovigen en hun ware medegelovigen in het land, dat wás de in slavernij voerende synodocratie tegenover de in Christus vrijgemaakten. Dat ís….. Ja, nu zijn wíj aan de beurt. Nee, niet om te zéggen dat we de ware kerk zijn, want dat heeft niets te betekenen. Dat is geen betoon van Geest en kracht. Maar om ons waarlijk de kerk te betónen, strijdend met het zuivere Woord van God, om zo de Boze te kunnen weerstaan. Want de duivel is echt niet zo dwaas en onschuldig dat hij //achterblijft// in een voor de ware kerk verouderd en afgedaan instituut, of dat nu joods heet of rooms of hervormd of synodaal. Steeds weer //achtervolgt// hij de kerk, de wáre kerk. Steeds weer tracht hij zich te institueren, waar zij zich (opnieuw) heeft geïnstitueerd en zich nog dagelijks institueert om alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods. Dáárheen stuurt de duivel zijn knechten om dáár zo mogelijk de eerste plaatsen te bezetten, om dáár het evangelie te vervalsen, de volkomen leer der zaligheid, om dáár de wet te veranderen, om dáár menselijke verzinselen in te voeren, om dáár een goddeloze tyrannie uit te oefenen. Zó en niet anders dóet de valse kerk, want anders dan zo is zij niet. Volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is zij altijd weer de valse kerk //in antithese met de ware//, is zij steeds weer de gruwel der verwoesting //op de heilige plaats//.\\ De valse kerk, dat wás de godverachtende Kaïn tegenover de godvrezende Abel, dat wás de sluwe Farao van Egypte tegenover het weerloze Israël, dat wás het laffe Amalek tegenover het zwakke volk in de woestijn, dat wás de grootsprekende bende van Korach, Dathan en Abiram tegenover de dienstknecht Mozes, dat wás de samenzwerende volkerenbond van Psalm 2 tegenover de door God gezalfde koning op Sion; dat wás de goddeloze Izebel met haar handlangers tegenover Elia en de zevenduizend, dat wás de zich oppermachtig wanende troep valse profeten tegenover de ene Jeremia, dat wás het joodse Sanhedrin met zijn wereldwijde aanhang tegenover de Christus en zijn volgelingen, dat wás het afhoererende Rome tegenover de Reformatie, dat wás de hervormde hiërarchie tegenover Ulrums gelovigen en hun ware medegelovigen in het land, dat wás de in slavernij voerende synodocratie tegenover de in Christus vrijgemaakten. Dat ís….. Ja, nu zijn wíj aan de beurt. Nee, niet om te zéggen dat we de ware kerk zijn, want dat heeft niets te betekenen. Dat is geen betoon van Geest en kracht. Maar om ons waarlijk de kerk te betónen, strijdend met het zuivere Woord van God, om zo de Boze te kunnen weerstaan. Want de duivel is echt niet zo dwaas en onschuldig dat hij //achterblijft// in een voor de ware kerk verouderd en afgedaan instituut, of dat nu joods heet of rooms of hervormd of synodaal. Steeds weer //achtervolgt// hij de kerk, de wáre kerk. Steeds weer tracht hij zich te institueren, waar zij zich (opnieuw) heeft geïnstitueerd en zich nog dagelijks institueert om alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods. Dáárheen stuurt de duivel zijn knechten om dáár zo mogelijk de eerste plaatsen te bezetten, om dáár het evangelie te vervalsen, de volkomen leer der zaligheid, om dáár de wet te veranderen, om dáár menselijke verzinselen in te voeren, om dáár een goddeloze tyrannie uit te oefenen. Zó en niet anders dóet de valse kerk, want anders dan zo is zij niet. Volgens het Woord van God. Volgens dat Woord is zij altijd weer de valse kerk //in antithese met de ware//, is zij steeds weer de gruwel der verwoesting //op de heilige plaats//.\\
 Wie het leest, geve er acht op. (Matth. 24:15)\\ Wie het leest, geve er acht op. (Matth. 24:15)\\
-En hij zij niet minder dynamisch dan de valse kerk dynamisch blijkt te zijn, opdat hij aan haar greep ontkomt. Gelukkig dat voor alles met de ware kerk meegaat het Woord van God, dat ook is het Wóórd aangaande de valse kerk. Dat Woord laat ons over haar ware gedaante niet in het onzekere. Maar dan móeten we dat Woord, het zwaard van de Geest, wél hantéren. En dan zo, zoals het gehanteerd wil worden: met het oog op de heilige plaats, op het huis van God. Daar moeten wij de geesten beproeven of zij uit God zijn. Want juist daar zoekt de geest uit de afgrond vaste voet te krijgen. Laten we daarom het Woord van God aangaande de valse kerk gaan lezen. De kerk van de Reformatie heeft het in artikel 29 samengevat, ook terwille van de kerkgeslachten die nog komen zouden.\\+En hij zij niet minder dynamisch dan de valse kerk dynamisch blijkt te zijn, opdat hij aan haar greep ontkomt. Gelukkig dat voor alles met de ware kerk meegaat het Woord van God, dat ook is het Wóórd aangaande de valse kerk. Dat Woord laat ons over haar ware gedaante niet in het onzekere. Maar dan móeten we dat Woord, het zwaard van de Geest, wél hantéren. En dan zo, zoals het gehanteerd wil worden: met het oog op de heilige plaats, op het huis van God. Daar moeten wij de geesten beproeven of zij uit God zijn. Want juist daar zoekt de geest uit de afgrond vaste voet te krijgen. Laten we daarom het Woord van God aangaande de valse kerk gaan lezen. De kerk van de Reformatie heeft het in artikel 29 samengevat, ook ter wille van de kerkgeslachten die nog komen zouden.\\
 ==== 6.3. Haar merktekenen ==== ==== 6.3. Haar merktekenen ====
 Evenals het Woord van God ons de gedaante van de ware kerk leert onderscheiden, leert het ons de gedaante van de valse kerk onderscheiden. Ook deze laatste heeft duidelijke merktekenen. O nee, dat zijn niet de wóórden die zij spreekt. Integendeel. Wat zij zégt klinkt buitengewoon vroom en alleszins aannemelijk. Zij komt als een engel des lichts (2 Cor. 11:12-15), of wil men: in schapevacht. Zij roept bij alles wat zij doet ‘Heere, Heere’. De naam van de Heere wijkt niet van haaf lippen; zij bidt en dankt overvloedig en vooral ook hartstochtelijk. Nee, haar wóórden verraden haar niet. En toch kan zij niet verborgen blijven. Zij verraadt zichzelf door wat zij metterdaad dóet. Haar handel en wandel getuigen tegen haar en ontmaskeren haar in haar ware aard. Aan haar vruchten wordt zij gekend. Dat zijn giftige, boosaardige vruchten, vruchten die stammen uit Sodom en Gomorra, die vloeken met haar schoonklinkende woorden en die haar daarom aan de kaak stellen als niet de ware, maar de valse kerk (vgl. hier Matth. 7:15-23, zie ook Deut. 32:32,33).\\ Evenals het Woord van God ons de gedaante van de ware kerk leert onderscheiden, leert het ons de gedaante van de valse kerk onderscheiden. Ook deze laatste heeft duidelijke merktekenen. O nee, dat zijn niet de wóórden die zij spreekt. Integendeel. Wat zij zégt klinkt buitengewoon vroom en alleszins aannemelijk. Zij komt als een engel des lichts (2 Cor. 11:12-15), of wil men: in schapevacht. Zij roept bij alles wat zij doet ‘Heere, Heere’. De naam van de Heere wijkt niet van haaf lippen; zij bidt en dankt overvloedig en vooral ook hartstochtelijk. Nee, haar wóórden verraden haar niet. En toch kan zij niet verborgen blijven. Zij verraadt zichzelf door wat zij metterdaad dóet. Haar handel en wandel getuigen tegen haar en ontmaskeren haar in haar ware aard. Aan haar vruchten wordt zij gekend. Dat zijn giftige, boosaardige vruchten, vruchten die stammen uit Sodom en Gomorra, die vloeken met haar schoonklinkende woorden en die haar daarom aan de kaak stellen als niet de ware, maar de valse kerk (vgl. hier Matth. 7:15-23, zie ook Deut. 32:32,33).\\
Regel 287: Regel 288:
 Door deze daden van ontrouw, afval en revolutie merktekent de valse kerk zichzelf.\\ Door deze daden van ontrouw, afval en revolutie merktekent de valse kerk zichzelf.\\
 En dan in de tweede plaats, zegt artikel 29: ‘zij bedient de sacramenten niet gelijk Christus in zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goeddunkt’.\\ En dan in de tweede plaats, zegt artikel 29: ‘zij bedient de sacramenten niet gelijk Christus in zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goeddunkt’.\\
-Ook hier het tegenbeeld van wat de ware kerk doet. Die gebruikt de reine bediening van de sacramenten, naar de instelling van Christus. Maar ook hier treedt de valse kerk eigenmachtig op en is voor haar niets rein en heilig. Ze schrikt er niet voor terug deze heilige tekens met haar bezoedelde handen te verontreinigen. Ze houdt de sacramenten niet zuiver, maar brengt allerlei, veranderingen aan. Met als gevolg dat de bediening ervan aan haar doel voorbijschiet. Dat ze niet eenvoudig de gekruisigde en opgewekte Christus in het centrum van de aandacht plaatst, maar hoe dan ook Hem van zijn plaats verdringt om aandacht te vragen voor wat de kerk zelf bedenkt. Ze doet aan deze bediening af en toe, zegt ons artikel. We kwamen deze zegswijze al tegen in artikel 7, waar beleden wordt dat het verboden is aan het Woord van God iets toe te doen of af te doen. Met dit verbod sluit het Woord van God zelf af in Openbaring 22. Van dit Woord, dit Verbondsstatuut, waarvan God zelf de Auteur is, geldt: oren open, maar handen af! Wie hoe dan ook met de tekst van dit Woord knoeit, wie haar verminkt, verandert, dat is vervalst, die is vervloekt. Hij wordt getroffen met de vloek van het verbond! Datzelfde geldt met betrekking tot de heilige sacramenten, die het God behaagd heeft te voegen bij het Woord, tot meerdere glorie van dat Woord. Daarom is de valse kerk vervloekt, omdat zij aan de sacramenten af en toe doet, tot meerdere glorie van zichzelf. ‘Gelijk als het haar goeddunkt’, zegt ons artikel. Dat, is opnieuw de meesteres, die zelf de dienst wil uitmaken. Zij wil tronen als koningin. (Opb.18:7) Terwille daarvan knoeit zij met het Woord, het water, het brood en de wijn en maakt zij deze pure genademiddelen tot schoonheidsmiddelen om zichzelf voor de wereld aantrekkelijk te maken.\\+Ook hier het tegenbeeld van wat de ware kerk doet. Die gebruikt de reine bediening van de sacramenten, naar de instelling van Christus. Maar ook hier treedt de valse kerk eigenmachtig op en is voor haar niets rein en heilig. Ze schrikt er niet voor terug deze heilige tekens met haar bezoedelde handen te verontreinigen. Ze houdt de sacramenten niet zuiver, maar brengt allerlei, veranderingen aan. Met als gevolg dat de bediening ervan aan haar doel voorbijschiet. Dat ze niet eenvoudig de gekruisigde en opgewekte Christus in het centrum van de aandacht plaatst, maar hoe dan ook Hem van zijn plaats verdringt om aandacht te vragen voor wat de kerk zelf bedenkt. Ze doet aan deze bediening af en toe, zegt ons artikel. We kwamen deze zegswijze al tegen in artikel 7, waar beleden wordt dat het verboden is aan het Woord van God iets toe te doen of af te doen. Met dit verbod sluit het Woord van God zelf af in Openbaring 22. Van dit Woord, dit Verbondsstatuut, waarvan God zelf de Auteur is, geldt: oren open, maar handen af! Wie hoe dan ook met de tekst van dit Woord knoeit, wie haar verminkt, verandert, dat is vervalst, die is vervloekt. Hij wordt getroffen met de vloek van het verbond! Datzelfde geldt met betrekking tot de heilige sacramenten, die het God behaagd heeft te voegen bij het Woord, tot meerdere glorie van dat Woord. Daarom is de valse kerk vervloekt, omdat zij aan de sacramenten af en toe doet, tot meerdere glorie van zichzelf. ‘Gelijk als het haar goeddunkt’, zegt ons artikel. Dat, is opnieuw de meesteres, die zelf de dienst wil uitmaken. Zij wil tronen als koningin. (Opb.18:7) Ter wille daarvan knoeit zij met het Woord, het water, het brood en de wijn en maakt zij deze pure genademiddelen tot schoonheidsmiddelen om zichzelf voor de wereld aantrekkelijk te maken.\\
 ‘Zij grondt zich meer op mensen dan op Christus’, zo vervolgt de belijdenis. Het is mogelijk deze zinsnede bij het direct voorafgaande te trekken, zodat hier dan speciaal gedoeld wordt op het doen van de valse kerk met de sacramenten. Gezegd wordt dan dat zij zich in de bediening daarvan meer laat gelegen liggen aan de mensen dan aan Christus. Maar we kunnen deze woorden ook als een min of meer zelfstandig onderdeel opvatten. Zeker is in elk geval dat wat de belijdenis hier zegt over heel de linie van toepassing is. In heel haar optreden grondt de valse kerk zich meer op mensen dan op Christus. Zij maakt zich sterk met wat mensen zeggen. Kerkelijke voorgangers uit verleden en heden worden door haar ten tonele gevoerd om zichzelf in haar doen te rechtvaardigen. Niet dat zij de naam en het woord van Jezus Christus niet in de mond neemt, maar dat is slechts de buitenkant. Uiteindelijk fundeert zij zich op wat de mensen zeggen, bijvoorbeeld kerkelijke voorgangers of kerkelijke vergaderingen. Die zijn voor haar de basis, waarop zij staat en van waaruit zij opereert. Van zulken verwacht zij al haar heil, waardoor zij er blijk van geeft geen respect te hebben voor Christus, het enige Hoofd en de enige, volkomen Zaligmaker van de Kerk. (vgl. H.C. Zondag 11, vr/antw. 29 en 30). Zij beeft niet voor het heilig Woord van God. Liever dat Woord aangetast dan meningen van mensen losgelaten. Eigen heilige waarheden wegen haar heel wat zwaarder dan de heilige Waarheid van God.\\ ‘Zij grondt zich meer op mensen dan op Christus’, zo vervolgt de belijdenis. Het is mogelijk deze zinsnede bij het direct voorafgaande te trekken, zodat hier dan speciaal gedoeld wordt op het doen van de valse kerk met de sacramenten. Gezegd wordt dan dat zij zich in de bediening daarvan meer laat gelegen liggen aan de mensen dan aan Christus. Maar we kunnen deze woorden ook als een min of meer zelfstandig onderdeel opvatten. Zeker is in elk geval dat wat de belijdenis hier zegt over heel de linie van toepassing is. In heel haar optreden grondt de valse kerk zich meer op mensen dan op Christus. Zij maakt zich sterk met wat mensen zeggen. Kerkelijke voorgangers uit verleden en heden worden door haar ten tonele gevoerd om zichzelf in haar doen te rechtvaardigen. Niet dat zij de naam en het woord van Jezus Christus niet in de mond neemt, maar dat is slechts de buitenkant. Uiteindelijk fundeert zij zich op wat de mensen zeggen, bijvoorbeeld kerkelijke voorgangers of kerkelijke vergaderingen. Die zijn voor haar de basis, waarop zij staat en van waaruit zij opereert. Van zulken verwacht zij al haar heil, waardoor zij er blijk van geeft geen respect te hebben voor Christus, het enige Hoofd en de enige, volkomen Zaligmaker van de Kerk. (vgl. H.C. Zondag 11, vr/antw. 29 en 30). Zij beeft niet voor het heilig Woord van God. Liever dat Woord aangetast dan meningen van mensen losgelaten. Eigen heilige waarheden wegen haar heel wat zwaarder dan de heilige Waarheid van God.\\
 Ziehier de valse kerk. Zij bouwt niet op de Rots Christus, de Zoon van de levende God (vgl. Matth. 16), zij heeft haar eigen rotsen. Dat zijn sterfelijke mensen van vlees en bloed, die van zichzelf stuk voor stuk leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zelf. Daarop staat en steunt de valse kerk, niet beseffende dat ze daarmee ook valt.\\ Ziehier de valse kerk. Zij bouwt niet op de Rots Christus, de Zoon van de levende God (vgl. Matth. 16), zij heeft haar eigen rotsen. Dat zijn sterfelijke mensen van vlees en bloed, die van zichzelf stuk voor stuk leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zelf. Daarop staat en steunt de valse kerk, niet beseffende dat ze daarmee ook valt.\\
Regel 299: Regel 300:
 Er is nog een hemelsbreed verschil tussen de ware en de valse kerk. Dat is het lot en het loon dat beide ontvangen. Geldt van de ware kerk dat zij eeuwig stand houdt voor het aangezicht van God door het geloof in Christus, van de valse kerk geldt precies het tegendeel. Wanneer zij de maat van haar zonden heeft vol gemaakt, doet de Heere haar voor zijn aangezicht weg. Zij ontvangt dan het welverdiende loon van haar ongerechtigheid. Zij gaat dan zonder pardon de kerk uit om te worden prijsgegeven aan verwoesting en verderf. Zij wilde met alle geweld in de kerk zijn maar even beslist niet van de kerk, doch integendeel over de kerk heersen, daarom verdwijnt zij door de sterke Hand van God uit de kerk. Naar wat zij vergolden heeft, zal haar vergolden worden; ja, dubbel zal zij ontvangen van de wijn van Gods gramschap. (vgl. o.a. Opb. 18:6,7) Ook dat leert heel het Woord van God ons, eerst in het oude en daarna in het nieuwe testament. We kunnen hier opnieuw verwijzen naar bijvoorbeeld het boek der Psalmen. Direct al in Psalm 1 lezen we: “Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering van de rechtvaardigen, want de Heere kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg van de goddelozen vergaat?” Zo ook Psalm 2: “Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen.” En Psalm 5 zegt: “Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt, geen boze zal bij u vertoeven; de verdwaasden houden geen stand voor Uw ogen. Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid…... Maar ik zal dank zij Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaat, mij nederbuigen naar Uw heilige tempel in vreze voor U.”\\ Er is nog een hemelsbreed verschil tussen de ware en de valse kerk. Dat is het lot en het loon dat beide ontvangen. Geldt van de ware kerk dat zij eeuwig stand houdt voor het aangezicht van God door het geloof in Christus, van de valse kerk geldt precies het tegendeel. Wanneer zij de maat van haar zonden heeft vol gemaakt, doet de Heere haar voor zijn aangezicht weg. Zij ontvangt dan het welverdiende loon van haar ongerechtigheid. Zij gaat dan zonder pardon de kerk uit om te worden prijsgegeven aan verwoesting en verderf. Zij wilde met alle geweld in de kerk zijn maar even beslist niet van de kerk, doch integendeel over de kerk heersen, daarom verdwijnt zij door de sterke Hand van God uit de kerk. Naar wat zij vergolden heeft, zal haar vergolden worden; ja, dubbel zal zij ontvangen van de wijn van Gods gramschap. (vgl. o.a. Opb. 18:6,7) Ook dat leert heel het Woord van God ons, eerst in het oude en daarna in het nieuwe testament. We kunnen hier opnieuw verwijzen naar bijvoorbeeld het boek der Psalmen. Direct al in Psalm 1 lezen we: “Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering van de rechtvaardigen, want de Heere kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg van de goddelozen vergaat?” Zo ook Psalm 2: “Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen.” En Psalm 5 zegt: “Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt, geen boze zal bij u vertoeven; de verdwaasden houden geen stand voor Uw ogen. Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid…... Maar ik zal dank zij Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaat, mij nederbuigen naar Uw heilige tempel in vreze voor U.”\\
 En zo spreken niet alleen de Psalmen, ook Mozes en de Profeten leren ons het zware oordeel van God over hen die de goddeloosheid bedrijven. De Heere heeft dat ook telkens weer waar gemaakt in de geschiedenis van zijn kerk. Heeft Hij niet naar zijn streng oordeel de ongelovige en onbekeerlijke wereld met de zondvloed gestraft, terwijl Hij de gelovige Noach zijn acht zielen uit zijn grote barmhartigheid behouden en bewaard heeft? Heeft Hij niet de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken en zijn volk Israël droogvoets daardoor geleid? Heeft niet de aarde de bende van Korach, Dathan en Abiram verzwolgen, terwijl de Heere de Zijnen kende en spaarde? Hebben niet de honden het bloed van de goddeloze Izebel gelekt, terwijl de zevenduizend in de ruimte werden gesteld? Precies zo leert ons het Nieuwe Testament in het onderwijs van Christus en zijn apostelen. We wezen al op Christus’ strafrede tegen het profetenmoordende Jeruzalem, die eindigt met de oordeelsaankondiging: ‘en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u woest gelaten’. (Matth. 23:38, Statenvertaling). Mattheüs 24 sluit daarbij aan en niet te vergeten Openbaring 17 en 18, waar ons het oordeel wordt getekend over de grote hoer, dat is de valse kerk. Vreselijk blijkt dat oordeel te zijn.\\ En zo spreken niet alleen de Psalmen, ook Mozes en de Profeten leren ons het zware oordeel van God over hen die de goddeloosheid bedrijven. De Heere heeft dat ook telkens weer waar gemaakt in de geschiedenis van zijn kerk. Heeft Hij niet naar zijn streng oordeel de ongelovige en onbekeerlijke wereld met de zondvloed gestraft, terwijl Hij de gelovige Noach zijn acht zielen uit zijn grote barmhartigheid behouden en bewaard heeft? Heeft Hij niet de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken en zijn volk Israël droogvoets daardoor geleid? Heeft niet de aarde de bende van Korach, Dathan en Abiram verzwolgen, terwijl de Heere de Zijnen kende en spaarde? Hebben niet de honden het bloed van de goddeloze Izebel gelekt, terwijl de zevenduizend in de ruimte werden gesteld? Precies zo leert ons het Nieuwe Testament in het onderwijs van Christus en zijn apostelen. We wezen al op Christus’ strafrede tegen het profetenmoordende Jeruzalem, die eindigt met de oordeelsaankondiging: ‘en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u woest gelaten’. (Matth. 23:38, Statenvertaling). Mattheüs 24 sluit daarbij aan en niet te vergeten Openbaring 17 en 18, waar ons het oordeel wordt getekend over de grote hoer, dat is de valse kerk. Vreselijk blijkt dat oordeel te zijn.\\
-Als het Woord van God aangaande de valse kerk waar is de eeuwen door, en het is waar, onze vaderen zagen het in hun eeuw bevestigd, dan ook het Woord van God aangaande zijn strenge oordeelsvoltrekking aan haar de eeuwen door. De Heere maakt, als we het zo mogen zeggen, op zijn tijd telkens weer schoon schip, opdat zijn schip waarlijk kerkschip blijft, dat vanaf het begin der wereld tot aan het einde behouden vaart biedt aan allen die naar Gods eeuwig voornemen zalig moeten worden. De Heere stelt zovaak dat nodig blijkt te zijn, met sterke Hand orde op zaken in zijn Huis, het reinigende van de gruwelen der goddelozen, opdat zijn Huis waarlijk een thuis zij voor allen die thuis moeten komen met als eindbestemming het eeuwige leven in de gemeente van de uitverkorenen. Maar de goddelozen, zegt de Heere, hebben geen vrede. Hun treft het vreselijke oordeel van God.\\+Als het Woord van God aangaande de valse kerk waar is de eeuwen door, en het is waar, onze vaderen zagen het in hun eeuw bevestigd, dan ook het Woord van God aangaande zijn strenge oordeelsvoltrekking aan haar de eeuwen door. De Heere maakt, als we het zo mogen zeggen, op zijn tijd telkens weer schoon schip, opdat zijn schip waarlijk kerkschip blijft, dat vanaf het begin der wereld tot aan het einde behouden vaart biedt aan allen die naar Gods eeuwig voornemen zalig moeten worden. De Heere stelt zo vaak dat nodig blijkt te zijn, met sterke Hand orde op zaken in zijn Huis, het reinigende van de gruwelen der goddelozen, opdat zijn Huis waarlijk een thuis zij voor allen die thuis moeten komen met als eindbestemming het eeuwige leven in de gemeente van de uitverkorenen. Maar de goddelozen, zegt de Heere, hebben geen vrede. Hun treft het vreselijke oordeel van God.\\
 Vast en zeker heeft het hemelse Jeruzalem als plaats van de eeuwige gelukzaligheid als tegenhanger de hel als plaats van de eeuwige rampzaligheid, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust (vgl. Markus 9:42,46,48). En dat strenge oordeel van God over de valse kerk begint zich in deze eeuw reeds te voltrekken. Wanneer zij de maat van haar zonde heeft volgemaakt in het vergieten van onschuldig kerkbloed, dan betekent dat voor haar het einde, haar overgave aan verwoesting en verderf. (vgl. Opb. 18:2) En dat einde krijgt zijn bevestiging bij de voleinding der eeuwen, wanneer zij geworpen wordt in de poel die brandt van vuur en zwavel om daaruit nimmermeer op te komen.\\ Vast en zeker heeft het hemelse Jeruzalem als plaats van de eeuwige gelukzaligheid als tegenhanger de hel als plaats van de eeuwige rampzaligheid, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust (vgl. Markus 9:42,46,48). En dat strenge oordeel van God over de valse kerk begint zich in deze eeuw reeds te voltrekken. Wanneer zij de maat van haar zonde heeft volgemaakt in het vergieten van onschuldig kerkbloed, dan betekent dat voor haar het einde, haar overgave aan verwoesting en verderf. (vgl. Opb. 18:2) En dat einde krijgt zijn bevestiging bij de voleinding der eeuwen, wanneer zij geworpen wordt in de poel die brandt van vuur en zwavel om daaruit nimmermeer op te komen.\\
 Ja, vreselijk is het einde van de valse kerk. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.\\ Ja, vreselijk is het einde van de valse kerk. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.\\
Regel 388: Regel 389:
 6.3. De valse kerk maakt de maat van haar zonde vol in het vervolgen van de heiligen en gelovigen, die haar bestraffen met het Woord van God. Met dit volmaken van haar zonde roept zij tegelijkertijd het einde over zich in onder Gods strenge oordeel. Zij wordt door God woest achtergelaten en verwordt tot sekte. 6.3. De valse kerk maakt de maat van haar zonde vol in het vervolgen van de heiligen en gelovigen, die haar bestraffen met het Woord van God. Met dit volmaken van haar zonde roept zij tegelijkertijd het einde over zich in onder Gods strenge oordeel. Zij wordt door God woest achtergelaten en verwordt tot sekte.
  
-6.4. In de eindbestemming van de ware kerk de eeuwige en volkomen gelukzaligheid, die van de valse kerk is de eeuwige en volkomen rampzaligheid. Het beginsel van zowel het eerste als het laatste is er reeds in deze eeuw.+6.4. Is de eindbestemming van de ware kerk de eeuwige en volkomen gelukzaligheid, die van de valse kerk is de eeuwige en volkomen rampzaligheid. Het beginsel van zowel het eerste als het laatste is er reeds in deze eeuw.
  
-7.1. Het slot van artikel 29 over het gemakkelijk te onderscheiden zijnvan de ware en de valse kerk dient tot troost en versterking van allen die ernstig begeren deze twee kerken van elkaar te onderscheiden: zij kúnnen dat ook. Dit slot ontneemt alle verontschuldiging aan hen die hier niet onderscheiden: zij hebben niet gewild.+7.1. Het slot van artikel 29 over het gemakkelijk te onderscheiden zijn van de ware en de valse kerk dient tot troost en versterking van allen die ernstig begeren deze twee kerken van elkaar te onderscheiden: zij kúnnen dat ook. Dit slot ontneemt alle verontschuldiging aan hen die hier niet onderscheiden: zij hebben niet gewild.
  
 7.2. Het slot van artikel 29 wil het begin van dit artikel niet omverhalen maar bevestigen en onderstrepen: men dient van meetaf aan ijverig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God de ware kerk te onderscheiden. //Deformatie// bedreigt de ware kerk direct vanaf het eerste begin. Daartegenover laat artikel 29 de schriftuurlijke roep horen om de ware reformatie van de kerk. Het is de roep om de terugkeer naar haar begin, naar haar goede begin. Het is de terugkeer naar het goede Woord, naar haar goede God, die haar begin is en die het goede dat Hij is begonnen in de weg van reformatie bevestigt en versterkt.\\ 7.2. Het slot van artikel 29 wil het begin van dit artikel niet omverhalen maar bevestigen en onderstrepen: men dient van meetaf aan ijverig en met goede voorzichtigheid uit het Woord van God de ware kerk te onderscheiden. //Deformatie// bedreigt de ware kerk direct vanaf het eerste begin. Daartegenover laat artikel 29 de schriftuurlijke roep horen om de ware reformatie van de kerk. Het is de roep om de terugkeer naar haar begin, naar haar goede begin. Het is de terugkeer naar het goede Woord, naar haar goede God, die haar begin is en die het goede dat Hij is begonnen in de weg van reformatie bevestigt en versterkt.\\

Paginahulpmiddelen