Woord vooraf
In deze publicatie treft de lezer een overdruk aan van een artikel dat werd geplaatst in het plaatselijk kerkblad Clavis, het orgaan van de Gereformeerde Kerk te Grootegast (jrg. 29, nr. 7/8, nov-dec 1986). Afgezien van een enkele taalkundige verandering en enkele correcties van typefouten is het betreffende artikel ongewijzigd overgenomen.
In het artikel in Clavis werd gereageerd op een publicatie van ds. B. Luiten te Dronten in het Gereformeerd Kerkblad van het midden des lands, waarin deze inging op een onlangs door een aantal broeders en zusters aan de eerstkomende generale synode te Spakenburg-Noord verzonden revisieverzoek. Het betreft hier een revisieverzoek inzake het door de generale synode te Heemse 1984-1985 genomen besluit over de leer der Kerk in de artikelen 27 en 28 NGB (Acta artikel 131).
De schrijver in het Kerkblad ging op de inhoud van het revisieverzoek niet in maar reageerde op het feit dat dit stuk in de publiciteit werd gebracht. Hij acht dat een onjuiste gang van zaken, ten bewijze waarvan hij dan stilstaat bij wat naar zijn oordeel de betekenis is van artikel 31 K.O. voor dit revisieverzoek en het daarmee samenhangende besluit van de synode te Heemse. Ds. Luiten doet dat evenwel op een wijze waardoor hij tegelijkertijd het zo fundamentele artikel 31 van de gereformeerde kerkorde verandert. Om die reden achtten wij het van belang hierop publiek te reageren in het plaatselijk kerkblad van Grootegast. Om dezelfde reden achtten wij het van belang deze reactie voor ieder toegankelijk te maken via deze uitgave.
Het ‘tenzij’ van artikel 31 van de kerkorde is belangrijk genoeg om publiek te verdedigen, want daarin gaat het om het tenzij van het Woord van God en van de orde naar dat Woord. En als die twee worden veranderd zitten we op de verkeerde weg. Niet op de smalle maar op de brede. En dan maken we de barmhartigheid van God in het vergaderen van Zijn Kerk zo breed dat zij geen diepgang meer overhoudt!
Ten slotte: wij schreven ons artikel in de veronderstelling dat het revisieverzoek door tien broeders en zusters werd ondertekend. Het blijken er evenwel twaalf te zijn. Zovaak er daarom in de tekst sprake is van ‘tien’, gelieve u ‘twaalf’ te lezen.
Grootegast, 22 december 1986.
J. Hoorn
Wanneer de Heere reformatie werkt onder Zijn volk is dat een uniek wonder. Het is het wonder van Zijn diepe barmhartigheid, waardoor Hij tot Zijn volk terugkeert om dat volk tot Zich te doen terugkeren, tot Zijn Woord alleen. Want dat toch is reformatie. Zij betekent vrijmaking of afscheiding van menselijke leringen en bedenksels, die men gevoegd heeft bij en dus de plaats heeft laten innemen van het zuivere evangelie. En zo vaak dit laatste gebeurt – het is ons van nature allemaal eigen! – begint de Kerk te wankelen en is haar ondergang nabij. Want de kerk staat niet vast, tenzij zij alleen staat op wat uitgedrukt staat in het Woord van God. Dan alleen rust zij in Hem van Wie het Woord vol is en die is het uitgedrukte beeld des Vaders, de Zoon van de levende God. Deze is de petra, op Wie Hij Zelf Zijn gemeente bouwt. En een ander fundament is er niet.
De reformatie van de Kerk betekent dan ook haar terugkeer tot alleen deze vaste grond van haar zaligheid, haar terugkeer tot de loutere leer van het evangelie. En dat is een machtige zaak waarover de Kerk niet uitgesproken raakt. Daarvoor staat er te veel uitgedrukt in het Woord van God.
Intussen, wanneer dit wonder van reformatie zich voltrekt en de macht van het Woord de dienst en het geloof van de Kerk weer gaat beheersen, komen er onherroepelijk ook andere krachten los. Het zijn de krachten van de contrareformatie, die zich verheffen tegen het Woord van Boven en zich aan dat Woord niet willen onderwerpen. Elke reformatie kent haar contrareformatie. Dat is een verschijnsel dat ons niet moet verwonderen. Vanaf het begin is dat zo geweest en dat zal duren tot aan het einde der wereld. Daarin openbaart zich de aloude strijd van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad, de aloude strijd van de leugen tegen de waarheid, waarbij de eerste de laatste zoekt te overweldigen. De contrareformatie wil dooddrukken wat in het levende Woord staat uitgedrukt en zij wil doodzwijgen wat de levendmakende Geest tot Zijn gemeenten zegt.
En nogmaals: verwonderen moet ons dit verschijnsel niet als we metterdaad op de weg van de reformatie gaan. Evenmin moet ons verwonderen de wijze waarop de contrareformatie zich sterk maakt. Zij doet dat altijd weer met een beroep op de orde. Niet de leer maar de orde der Kerk staat bij haar bovenaan. Aan die orde wil zij alles onderwerpen. Dat is: het soevereine, niet gebonden Woord en de weg van dat Woord. Daarom is deze orde ook niet meer dan haar eigen orde, die zij alom aanprijst met haar eigen woord. Dat woord kennen we zo langzamerhand allemaal wel. Het is het woord dat voor en na spreekt van: ‘de kerkelijke weg’. Ook heden is dat het woord van de dag. Dan zegt men: alles goed en wel, maar u gaat niet de kerkelijke weg en daarom bent u te veroordelen. Dat is het refrein in woord en blad zodat men bijna geneigd is te denken: wee degene die niet de kerkelijke weg gaat, want daarbuiten is geen enkele zaligheid.
Intussen moeten we van dit geroep niet onder de indruk komen, want de hier bedoelde kerkelijke weg wordt niet aangegeven door het Woord van God en daarom ook niet door de kerkorde, die naar dat Woord is, ook al wordt zij als zodanig aangeprezen.
Dit laatste gebeurde onlangs opnieuw in het Kerkblad van het midden des lands in het nummer van 29 nov. 1986. En wel in de rubriek ‘Kerkelijk leven’, in een artikel van ds. B. Luiten, die onlangs tot de redactie van dit blad is toegetreden.
We willen zijn artikel nader bezien. Want de zaak raakt ons; zij raakt de Kerk, de leer van de Kerk. En dus ook haar orde. Want die twee zijn één. Wel te verstaan: in deze volgorde. Wie voor die orde geen oog heeft, vervalt tot eigen wijsheid.
Ds. Luiten schrijft zijn (eerste) redactionele artikel naar aanleiding van het revisieverzoek dat door een tiental broeders en zusters uit den lande is verzonden aan de komende generale synode. De meesten onzer zullen van dit stuk weten en de inhoud ervan kennen. Via advertenties in een aantal bladen, waaronder ook het kerkblad van het midden des lands, werd aan het stuk bekendheid gegeven, waarbij eveneens de wijze van bestelling werd vermeld. En juist dit laatste is het waarover ds. Luiten valt en dat zozeer dat hij kans ziet naar aanleiding daarvan meer dan drie kolommen te vullen. Daarbij plaatst hij boven het begin van zijn artikel het kopje ‘Bezwaarschriften te koop’. Even verder luidt het tweede kopje ‘Een bezwaarschrift is persoonlijk’, terwijl het derde en laatste kopje luidt: ‘Geen bezwaarschrift zonder belofte’.
Deze kopjes maken reeds duidelijk hoe ds. Luiten aankijkt tegen het in de publiciteit gebrachte revisieverzoek. Het gaat daarin volgens hem om een bezwaarschrift. En als vanzelf gingen de gedachten van de schrijver daarbij uit naar artikel 31 K.O. eerste lid. Het is het lid dat spreekt van de mogelijkheid van beroep op een meerdere vergadering indien men zich verongelijkt acht door de uitspraak van een mindere vergadering. De kerkorde luidt hier immers: ‘Als iemand van oordeel is dat hem door de uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering’.
Hiermee nu is meteen gegeven wat de hoofdzaak is in het artikel van ds. Luiten. Vanuit het begin van artikel 31 K.O., waarbij in de loop van zijn onderwijs ook het tweede lid van dit artikel ter sprake komt, biedt ds. Luiten de lezers onderricht inzake de vraag hoe bezwaarden zich eigenlijk hebben te gedragen gedurende de appelweg. Daarbij komt door zijn hele onderwijs heen als zijn oordeel naar voren dat de tien broeders en zusters die zich thans tot de komende synode hebben gewend toch eigenlijk onjuist handelen. Niet dat zij geen bezwaarschrift naar de synode mochten verzenden. Daarvan zegt de schrijver geen woord verkeerd, hoewel nota bene de meeste vergadering der kerken al gesproken heeft in de onderhavige zaak. Een mens vraagt zich af wat iemand die dan nog meent dat hem onrecht is aangedaan, nog overblijft voor wat betreft artikel 31 K.O. eerste lid. Toch zeker niets anders dan om zich te schikken naar het oordeel van de meeste vergadering! Maar nee, dat de tien een bezwaarschrift schrijven tegen een zaak waarin de meeste vergadering al heeft gesproken, daarvan zegt de schrijver in het kerkblad merkwaardig genoeg geen woord kwaad. Maar wel van het feit dat zij hun bezwaarschrift, zoals hij dat noemt, te koop aanbieden. Dat vindt hij toch wel een merkwaardig verschijnsel, dat hem terstond opviel en hem terstond een artikel voor het kerkblad klaar deed hebben met als eerste kopje ‘Bezwaarschriften te koop’ en met als eerste inzet:
Wij signaleren een merkwaardig verschijnsel onder ons: tegen de tijd dat een generale synode bijeen moet komen kunnen wij een advertentie onder ogen krijgen, waarin een bezwaarschrift te koop wordt aangeboden. Of ook een revisie-verzoek van een langdurig-bezwaarde. Het is dan kennelijk de bedoeling dat iedereen gaat meelezen. De bezwaarde maakt zijn moeiten publiek.
Hierna illustreert ds. Luiten dit blijkbaar algemeen onder ons voorkomende merkwaardige verschijnsel aan de hand van de ook in zijn kerkblad opgenomen advertentie van het revisieverzoek aan de komende synode. En wel door deze advertentie in haar geheel ongewijzigd te herplaatsen (naar we aannemen gratis), met uitzondering alleen van de staart, die hij eigenmachtig heeft veranderd in de zinsnede ‘Met vermelding van auteurs en wijze van bestelling’.
Deze verandering hangt ongetwijfeld samen met het feit dat het de schrijver er niet om te doen is dat zijn lezers zullen weten hoe het verschenen bezwaarschrift te verkrijgen is opdat ze het eventueel bestellen om er serieus kennis van te kunnen nemen, maar dat de lezers zullen weten dat het werkelijk te bestellen is, opdat ze het niet bestellen om er geen kennis van te behoeven nemen. Want wat ds. Luiten betreft, hij acht juist die bestelmogelijkheid hoogst merkwaardig en hij heeft daarvan dan ook beslist geen gebruik gemaakt. Heel zijn artikel bewijst wel dat hij geen woord van het voor ieder verkrijgbare stuk heeft gelezen. Ds. Luiten achtte dat kennelijk niet nodig. Hij had aan de advertentie zelf genoeg om drie kolommen te vullen.
Nu is het uiteraard ieders goed recht om een per advertentie aangeboden stuk niet te bestellen. Dat recht heeft ook ds. Luiten, ook al is er geen artikel in de kerkorde waarop hij zich daarvoor kan beroepen. Intussen, als men niet bestelt en desondanks toch uitvoerig over het aangebodene gaat schrijven, loopt men uiteraard wel het gevaar niet anders te doen dan eigen wijsheid aan de man te brengen. Tegen dat gevaar moet men zich altijd beschermen. Dat geldt als men het recht heeft een advertentie te plaatsen, waarvoor men zelf moet betalen. Dat geldt nog veel meer als men als redacteur het recht heeft meerdere kolommen te vullen, waarvoor anderen moeten betalen. Dan moet men niet met eigen wijsheid komen. Daarvoor is de abonnementsprijs altijd te hoog. Dan moet men komen met de wijsheid, waarvoor geen mens ooit te veel betaalt. Het is de wijsheid die behoudt en die weerbaar maakt en die gratis, om niet, wordt aangeboden (vgl. Jesaja 55:11 O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk.).
Die wijsheid blijkt voor ds. Luiten echter vreemde koopwaar te zijn, althans wat dit eerste artikel van hem in het kerkblad betreft. In plaats daarvan biedt hij met gebruik (en dus met misbruik) van een door anderen betaalde advertentie en van door anderen betaalde kolommen eigen wijsheid te koop aan.
Want, zo vragen wij, hoe weet ds. Luiten zo stellig dat het in het aan de synode verzonden en tegelijk in de publiciteit gebrachte stuk van die tien broeders en zusters gaat om een bezwaarschrift, nader om een bezwaarschrift naar artikel 31 K.O. eerste lid? Dat is niet de wijsheid van deze tien. Zij reppen daarvan met geen woord in hun stuk. Nauwkeurige kennisname van het stuk van begin tot einde bewijst dat wel. Die kennisname doet wel weten dat dit stuk toch werkelijk iets heel anders bedoelt te zijn dan een bezwaarschrift naar artikel 31 K.O. eerste lid. Zodat derhalve ook het publiek maken ervan toch werkelijk wel iets anders is dan dat ‘de bezwaarde zijn moeiten publiek maakt’, waarbij het ‘kennelijk de bedoeling (is) dat iedereen gaat meelezen’. Wat de werkelijke bedoeling van het publiek maken dan wel is, hebben de tien intussen duidelijk verantwoord in het woord aan de lezer, dat zij in de publieke uitgave laten voorafgaan.
Maar nee, van dit alles draagt ds. Luiten geen kennis. Hij begint zijn artikel niet met eenvoudig weer te geven wat de tien met hun stuk en dus ook met de publieke aanbieding ervan kennelijk beogen, wat dus aan de orde is in hun stuk. Zonder eerst naar de anderen te luisteren en serieus te overwegen wat dezen publiek menen te moeten zeggen, heeft ds. Luiten zelf al publiek het woord genomen met de kennelijke bedoeling dat anderen met hem meelezen. Eén blik in de advertentie en ds. Luiten weet al dat hier niets anders in geding is dan ‘Bezwaarschriften te koop’.
Jammer, deze lichtvaardigheid en voorbarigheid van de nieuwe redacteur. In zijn artikel brengt hij het zodoende niet verder dan het aanbieden van eigen wijsheid. En daarbij is niemand gebaat in de onderhavige zaak, waarin het om niets minder gaat dan OM HET HEILIG EVANGELIE VAN DE KERK. Dat vond de synode van Heemse toch toen zij haar uitspraak deed? Dat vonden ook de tien toen zij deze woorden KAPITAAL lieten zetten in hun advertentie. Ds. Luiten heeft die woorden toch wel gelezen? Waarom begint hij dan niet deze woorden van anderen serieus te nemen? Om dan vervolgens ook zelf serieus te reageren, dat is: NAAR DE NORM VAN HET HEILIG EVANGELIE VAN DE KERK?
Maar nee, wat ds. Luiten betreft komt het nimmer zo ver onder ons dat dat evangelie de enig beslissende stem heeft in de onderhavige zaak. Zonder enig recht daartoe heeft hij de stem van het evangelie hier in wezen het zwijgen opgelegd door hier te spreken van een bezwaarschrift, waarin men zich erover beklaagt door de uitspraak van een mindere vergadering verongelijkt te zijn. Als zou dat de zaak in geding zijn in dit schrijven aan de synode!
Eén blik in de advertentie had ds. Luiten er reeds van moeten weerhouden om deze eigen wijsheid zo maar, zonder kennisname van de stukken, aan het papier toe te vertrouwen. Thans laat zijn artikel zich inderdaad moeilijk anders samenvatten dan onder het kopje ‘Eigen wijsheid te koop’.
Dat geldt reeds van de inzet van zijn artikel, zoals we nu hebben gezien. Hoeveel te meer zal dat dan gelden van het vervolg. Want wie eenmaal de weg van de eigen wijsheid is opgegaan, komt daarvan niet weer af. Tenzij hij de weg teruggaat om opnieuw te beginnen. En dan goed. Dat is: vanuit het Woord van God.
Nu gaat de schrijver in het directe vervolg van zijn artikel inderdaad een stap met ons terug. Want onder het kopje ‘Een bezwaarschrift is persoonlijk’ zet hij als volgt in:
Wie de acta van Heemse artikel 131 opslaat, vindt daar de zaak die als volgt wordt aangeduid: ‘Het geding tussen de kerkeraad van Grootegast en zijn predikant ds. Joh. Hoorn’. Een zaak, die publiek bekend werd, juist vanwege het eindoordeel, dat ds. Hoorn zijn gevoelen als in strijd met Schrift en belijdenis publiek dient te herroepen.
Vóór alles dienen wij echter te bedenken, dat deze zaak gebleven is wat zij was, namelijk ‘het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant’; een plaatselijke zaak dus. Zij kwam wel op de tafel van de generale synode, maar dan als appelzaak naar artikel 31 K.O.
Voor wie echter overweegt wat de schrijver hier zegt, is al gauw duidelijk dat de stap terug die de schrijver doet naar de betreffende uitspraak van Heemse, bedoeld is om ons verder mee te nemen op de weg die hij tevoren al heeft uitgezet: het is de weg van het bezwaarschrift. Of beter gezegd: die van de bezwaarde. Die weg is, aldus de schrijver, altijd een persoonlijke weg, die men niet moet maken tot een openbare weg waarop men de hele kerkgemeenschap wil laten gaan.
Dat geldt ook met het oog op de zaak die de tien in hun publiek gemaakte stuk aan de orde stellen. Nietwaar, aldus ds. Luiten, sla de acta van Heemse maar op bij artikel 131 en u ziet meteen dat het hier een zaak betreft, die weliswaar publiek werd (maar daar kon de synode ook niets aan doen: ds. Hoorn moest nu eenmaal publiek herroepen), doch die in feite helemaal geen publieke zaak is. De acta zelf immers zeggen dat het hier gaat om ‘het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant ds. Joh. Hoorn’. En dus betreft het hier geen publieke zaak, die allen raakt, doch een plaatselijke zaak, die alleen Grootegast raakt. Weliswaar kwam zij op de tafel van de generale synode, maar dan als appelzaak naar artikel 31 K.O. En zulk een zaak, die altijd persoonlijk is, moet men naderhand, ook als men daarover opnieuw wil appelleren, niet tot een publieke zaak maken. Aldus de wijsheid van ds. Luiten hier, waarmee hij de ‘bezwaarden’ publiek een dienst wil bewijzen en op de rechte weg wil helpen.
Dus doen wij, die ons eensgeestes weten met de ‘bezwaarden’, wat ds. Luiten ons adviseert en slaan de acta van Heemse op bij artikel 131. Doen we dat echter, dan signaleren wij ter plaatse een merkwaardig verschijnsel. Het is een verschijnsel waarvan we merkwaardig genoeg moeten constateren dat ds. Luiten, die toch een open oog heeft voor merkwaardige verschijnselen onder ons, het niet heeft gesignaleerd.
Welk verschijnsel dat is? Wel, dat de vlag hier de lading niet dekt! Want de acta kunnen wel voorwenden dat het in artikel 131 gaat over ‘Het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant ds. Joh. Hoorn’, maar wie dan vervolgens nagaat wat dit artikel inhoudelijk aan besluitvorming biedt, constateert al gauw dat het daarin helemaal niet gaat om de behandeling en afhandeling van één of ander geding tussen deze kerkeraad en zijn predikant. Zou dat zo zijn, dan zou het besluit van artikel 131 er heel anders uitzien, zoals ieder wel begrijpt. Dan zou het besluit hoe dan ook melding maken van een appelschrift van één van beide partijen tegen de ander. Maar wat de acta in artikel 131 ook aan materiaal vermelden, zulk een appelschrift in elk geval niet.
Ds. Luiten kan dan ook in het hiervoor van hem geciteerde wel beweren dat het besluit van Heemse in artikel 131, waartegen de tien in hun publieke geschrift positie kiezen, een zaak betreft die als appelzaak naar artikel 31 K.O. op de tafel van de synode is gekomen, maar dat is niet anders dan een eigen verzinsel van de schrijver dat hij met de stukken onmogelijk kan bewijzen. Wat de acta in artikel 131 aan besluitvorming bieden, laat ons in één oogopslag weten dat het hier om iets heel anders gaat dan om een uitspraak van een meerdere vergadering over een haar naar artikel 31 K.O. voorgelegde appelzaak, zodat de synode van Heemse hier als rechter in een geding tussen twee partijen gesproken zou hebben. Niets is minder waar dan dat. Want de besluitvorming van artikel 131 bestaat in letterlijk niets anders dan in de veroordeling door de synode van het gevoelen van de predikant van Grootegast, aan wie de synode met een beroep op het vijfde lid van het ondertekeningsformulier gevraagd had zijn gevoelen nader te willen verklaren.
En een synode die binnen dat kader handelt met een predikant, handelt daarin nimmer als rechter, wiens roeping het is in een appelzaak recht te doen, maar als kerkelijke vergadering, wier roeping het is te waken over de eenheid en zuiverheid in de leer. En de uitoefening van die roeping is altijd een publieke zaak, die allen raakt, omdat de bewaring van de eenheid en zuiverheid in de leer altijd een publieke zaak is.
Daarom is het geheel misplaatst wanneer ds. Luiten zijn lezers voorhoudt dat de zaak van de acta van Heemse artikel 131 een appelzaak zou zijn naar artikel 31 K.O., waarin de synode als rechter zou hebben geoordeeld. Daarvoor spreekt artikel 131 te duidelijke taal, hoezeer ook het opschrift van dit artikel de werkelijke zaak die hier in geding is tracht te camoufleren.
Intussen zeggen wij wel: was de synode maar eenvoudig als rechter opgetreden in de zaak, die haar metterdaad door de kerkeraad en de classis Grootegast als appelzaak naar artikel 31 K.O. was voorgelegd. Dan zou de inhoud van artikel 131 van de publieke Acta er heel anders hebben uitgezien! Dan zou die hebben bestaan uit datgene wat de synode thans in tweeder instantie heeft besloten en wat zij merkwaardig genoeg heeft weggemoffeld in de vertrouwelijke Acta, zulks in de eigenwijze mening dat die zaak werkelijk een comité-zaak zou zijn. Maar de synode is niet eenvoudig als appelinstantie gaan optreden toen zij met die appelzaak werd geconfronteerd. In plaats daarvan is zij allereerst gaan doen wat thans de inhoud vormt van artikel 131. En dan kan de synode daar wel heel mooi als kopje boven zetten ‘Het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant ds. Joh. Hoorn’, maar die vlag dekt de lading niet. Die lading zelf bewijst dat hier wezenlijk iets anders in geding is, namelijk het feit dat de generale synode kennelijk van oordeel was een nadere verklaring van gevoelen als bedoeld in het vijfde lid van het ondertekeningsformulier van de predikant van Grootegast te moeten ontvangen, welk gevoelen zij dan in artikel 131 als onschriftuurlijk afwijst. Kennelijk, zeggen wij. Want inzake de vraag waarom de synode dat van oordeel was en wat haar voorbereidende besluitvorming met het oog daarop is geweest, ontbreekt merkwaardig genoeg elke nadere verantwoording in de publieke Acta. Ook dat is weggemoffeld in de vertrouwelijke Acta. En voor zover de synode zich hier al publiek verantwoord heeft, doet zij dat niet in de Acta zelf maar in een rapport dat als bijlage bij haar Acta werd opgenomen! Het is het rapport dat voordien reeds als een afzonderlijke brochure onder de titel ‘De roeping zich bij de kerk te voegen’ in de publiciteit werd gebracht. En hoe! Want niet alleen werd deze brochure toegezonden aan alle kerkeraden, maar ook werd er in vele bladen door vele boekhandelaren mee geadverteerd!
Behalve nu de voorbereidende besluitvorming en het betreffende commissierapport bevat deze alom als onfeilbaar aangeprezen synodale brief van Vijlbrief ook het besluit dat een plaats heeft gekregen in artikel 131 van de publieke Acta, zulks in onderscheiding van de appelzaak die de synode vanuit Grootegast kreeg te behandelen en die zij een plaats heeft gegeven in de vertrouwelijke Acta!
Dit alles bewijst wel heel duidelijk dat de zaak van artikel 131 beslist geen appelzaak is die naar artikel 31 K.O. ter synode zijn gekomen. Hoe de zaak van dit artikel dan wel precies op de synodetafel is gekomen, zal altijd een geheim blijven als niet bestemd voor publicatie. Maar één ding maakt artikel 131 wel duidelijk, namelijk dat het hier niet gaat om de afhandeling van een appelzaak, maar om het handelen der synode binnen het kader van het ondertekeningsformulier met het oog op de bewaring van de eenheid en zuiverheid in de leer. En als zodanig betreft het hier een publieke zaak. Dat was kennelijk ook de overtuiging van de synode, zoals alleen al blijkt uit het feit dat door haar toedoen vele keren met de inhoud van artikel 131 kon worden geadverteerd en metterdaad is geadverteerd. Ds. Luiten heeft die advertenties toch wel eens gelezen? Of vond hij die zo’n gewoon verschijnsel onder ons dat het hem niet eens is opgevallen of dat hij het allang is vergeten?
Kortom: als ds. Luiten stelt dat een bezwaarschrift naar artikel 31 K.O. persoonlijk is, zodat men de zaak daarin niet allerwege publiek moet maken, is dat een waarheid als een koe die hij de lezers van zijn blad echt niet behoeft bij te brengen. Maar die waarheid is een leugen als in geding is het besluit van Heemse in acta artikel 131. Want dit besluit dat via toepassing van het ondertekeningsformulier en dus ter wille van de bewaring van de eenheid en zuiverheid in de leer tot stand is gekomen, is daarmee een zaak van allen. Want de bewaring van de leer is nimmer enkel een persoonlijke of plaatselijke aangelegenheid. Zij is altijd een zaak én van ieder persoonlijk én van allen samen. Zij is een zaak, ja, de zaak, de ene grote zaak van heel de kerkgemeenschap, van de gelovigen, allen en een ieder. Opdat zij allen één zijn! Wel te verstaan: in de waarheid.
En daarom, nu de synode van Heemse, daartoe aangrijpend het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant, deze waarheid heeft aangetast en veranderd, zoals de tien in hun stuk aan de komende synode duidelijke aantonen vanuit het Woord van God, is het geheel terecht dat zij dit stuk naar hun vermogen in de publiciteit brengen om daarmee allen te zoeken. Wel te verstaan: allen die geloven en belijden. Hun aller zaak is hier in geding.
En wat de zaak is van allen moet ds. Luiten niet, daartoe aangrijpend het misleidende opschrift boven acta artikel 131, maken tot een zaak van enkelingen die, zoals hij aan het slot van het tweede gedeelte van zijn artikel stelt met behulp van ‘stencilmachine, advertentiecampagne en voorverkoop van bezwaarschriften’ een ‘aantal sympathisanten’ zouden zoeken om daarmee hun zaak gewicht bij te zetten. Als ds. Luiten dat doet, is hij bezig zichzelf te onttrekken aan de gemeenschap van hen die geloven en belijden. Wel te verstaan: niet wat enkelen of meerderen of de meesten zeggen, maar wat het Woord van God zegt. Want alleen dat Woord maakt de dienst uit in de kerk en bepaalt de leer der kerk.
Dat Woord, dat dankzij de barmhartigheid van God een van meet af aan publiek gemaakt Woord is, is in geding in de merkwaardig genoeg pas achteraf publiek gemaakte acte van Heemse in artikel 131. Dat Woord is daarom ook in geding in het terecht van meet af aan publiek gemaakte stuk van de tien broeders en zusters aan de komende synode.
Helaas bewijst ds. Luiten in zijn publieke artikel dat niet te verstaan. Hij bewijst dat van meet af aan en in het vervolg van zijn artikel, zoals we nu hebben gezien. Hij bewijst dat vooral ook in het derde en laatste onderdeel van zijn artikel, zoals we hieronder zullen zien.
Zoals al gezegd, vermeldt de richtingaanwijzer bij deze derde en laatste etappe van de weg waarop ds. Luiten ons voorgaat, de woorden: ‘Geen bezwaarschrift zonder belofte’. De weg van de bezwaarden, of beter gezegd die tegen de bezwaarden, want zoveel weten we nu al wel, wordt dus rustig voortgezet. Hoewel, we zeggen nu iets te veel. Zo eenvoudig blijkt de weg toch ook weer niet te zijn. Er blijkt zich een oneffenheid voor te doen, waaraan de schrijver niet zo maar voorbijgaat. Want zo begint hij thans, en we geven hem enige tijd de volle ruimte:
Nu is de onderhavige zaak in zoverre een uitzondering op de bovengenoemde regel, dat hierin ook uitspraken voorkomen aangaande artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De synode te Heemse heeft daarin een duidelijke standpunt ingenomen en legt daarvan in de Acta verantwoording af. Zonder twijfel is de gereformeerde leer een zaak van alle kerken en van alle kerkleden. Zodat we vervolgens de vraag onder ogen moeten zien, of vanuit dit aspect van de zaak de advertentiecampagne dan wel te rechtvaardigen is. Dan zou het de bedoeling van de auteurs zijn om het kerkvolk wakker te schudden, om tijdig te waarschuwen voor een verkeerde leer. Mag dat niet?
Ik zou niet graag de stelling willen verdedigen, dat dit nooit een keer mag. Ieder kerklid heeft zijn verantwoordelijkheid voor de bewaring van de gereformeerde leer en zo zou het best eens kunnen gebeuren dat iemand vanuit zijn verantwoordelijkheid een waarschuwend geluid laat horen.
Echter, de vraag is nu, of deze vorm van publiciteit te verenigen is met de gekozen appelweg naar artikel 31. K.O. Zo is de huidige situatie, en juist dan wordt er een moeite zichtbaar die de auteurs heel voorzichtig had moeten maken.
Een lang citaat, waarin de auteur heel wat heeft moeten opvangen, maar hij is gebleven waar hij stond: op de appelweg naar artikel 31 K.O. Overigens een gevaarlijke weg, zo krijgen we nu van de auteur te horen, die de auteurs heel voorzichtig had moeten maken. Zodat het dus heel verstandig is, zo krijgt de auteur nu alvast van ons te horen, om in z’n eentje die weg maar niet te gaan, en als men haar al is begonnen alsnog rechtsomkeert te maken voordat men er helemaal naast zit.
Maar zover zijn we nu nog niet. Want we gaan niet zo maar voorbij aan wat we hier allemaal van ds. Luiten hebben geciteerd. Daar staat namelijk veel in, waarmee we onze winst kunnen doen. En vooral: waarmee de auteur zelf zijn winst had kunnen doen. Als hij het maar tijdig had opgemerkt. Dan had hij zich erdoor kunnen laten waarschuwen om hier niet zo maar de weg te gaan, waarvan hij nu al aan de laatste etappe is begonnen. Want, zo verklaart hij nu zelf: het gaat in de onderhavige zaak om een uitzondering ‘op de bovengenoemde regel’, dat wil zeggen: op de regel dat appelzaken louter persoonlijk zijn, die men daarom niet publiek moet maken. Overigens niet om een uitzondering zonder meer ‘maar in zo verre hierin uitspraken voorkomen aangaande artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis’, inzake welk artikel de synode van Heemse volgens zeggen van ds. Luiten hier ‘een duidelijk standpunt (sic!, J.H.) ingenomen heeft’, waarvan zij in haar publieke Acta verantwoording aflegt. En in zoverre betreft het hier dus een uitzondering wat het persoonlijke karakter ervan aangaat. Want dat staat voor de auteur, ook al gaat hij in z’n eentje de appelweg, zonder meer vast: de gereformeerde leer is een voluit publieke aangelegenheid, die alle kerken en alle kerkleden aangaat. Zijn er daarom onder dezen die tijdig of ontijdig, gelegen of ongelegen publiek menen te moeten waarschuwen voor een verkeerde leer – en wie weet, misschien is dat ook wel de bedoeling van die op zichzelf natuurlijk hoogst ongelukkige ‘advertentiecampagne’ van die tien – nu dan zal ds. Luiten daartegen echt geen bezwaar maken, als zou dat nooit een keer mogen. Want zo goed als de synode heeft ieder kerklid zijn verantwoordelijkheid voor de bewaring van de gereformeerde leer. En zo zou het best eens kunnen gebeuren – het blijft natuurlijk een zeldzaam verschijnsel in de Kerk, even zeldzaam als verkeerde leer – dat iemand vanuit het Woord van God, pardon, vanuit zijn verantwoordelijkheid een waarschuwend woord laat horen. Waarbij de overigen uiteraard het recht behouden dat niet te zien als hun verantwoordelijkheid en dus het recht om de man die publiek waarschuwt ter wille van de bewaring van de gereformeerde leer in z’n eentje zijn weg te laten gaan. Welk recht, maar dat voelt iedereen blijkbaar aan, in één geval kennelijk niet geldt. Wanneer het namelijk in dit publiek waarschuwende woord niet gaat om het woord van iemand, wie hij of zij verder ook zij, ook al is het een dienaar of dienaresse van het Woord, maar wanneer het daarin gaat om het woord van een generale synode. Meent zulk een synode vanuit haar verantwoordelijkheid voor de bewaring van de gereformeerde leer in haar eentje haar gang te moeten gaan door achter gesloten deuren haar gevoelen inzake een stuk van die publieke leer nader te verklaren en haar standpunt in dezen duidelijk te formuleren en vervolgens voor aller oog te publiceren, dan doen allen er kennelijk goed aan met dit standpunt van haar die in wezen niet meer is dan aller dienaresse, gewoon in te stemmen. Het liefst natuurlijk publiek in de rubriek ‘Kerkelijk leven’. Maar die gelegenheid heeft niet ieder. En mochten er dan al enkelen of meerderen zijn die gevoelen dat hier een verkeerde weg wordt ingeslagen en die daarom niet alleen ieder voor zich plaatselijk het hunne doen maar zich vervolgens ook gemeenschappelijk wenden tot komende aller dienaresse om daarmee allen te dienen, dan mag dat best. Maar dan is het wel heel verstandig om zich met zijn zaak niet meteen op de openbare weg te stellen zodat ieder haar in het voorbijgaan kan lezen. Want men heeft dan immers, of men wilde of niet, al gekozen voor ‘de appelweg naar artikel 31 K.O.’ En het is hoe dan ook altijd verstandig zich op die weg in te houden en niet alles te zeggen, want tenslotte weet je nooit van tevoren hoe de afloop zal zijn. Dus hadden de bezwaarden zo voorzichtig moeten zijn om hun zaak niet op de openbare weg te brengen. Niet omdat dit best eens zou kunnen betekenen dat zij daarmee de gereformeerde leer voor aller oog zichtbaar omhoog heffen. Want wie zal dat in z’n eentje kunnen uitmaken, tenzij de komende synode? Daarom spreekt ds. Luiten zich ook niet uit over wat de tien publiek uitspreken. Het gaat hem er slechts om dat zij publiek spreken. Want dat betekent dat hier ‘een moeite’ zichtbaar wordt, die best eens gedragen kan moeten worden als de appelweg tot haar einde is gekomen. En wie zal daartoe nog in staat zijn als hij al zolang op de appelweg heeft gelopen? En, dat staat wel vast, voor die appelweg hebben de tien zonder meer gekozen. Ook al kan natuurlijk niet worden ontkend, en dat doet ds. Luiten ook echt niet, dat de gereformeerde leer zonder meer een zaak is van alle kerken en alle kerkleden en dat derhalve ‘de onderhavige zaak in zoverre een uitzondering is op de bovengenoemde regel dat hierin ook uitspraken voorkomen aangaande artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis’, waarin de synode van Heemse ‘een duidelijk standpunt ingenomen heeft’.
Maar, zo vragen wij de auteur, in hoeverre is de onderhavige zaak dan geen uitzondering op de bovengenoemde regel? Want wat voor andere uitspraken en wat voor ander standpunt dan aangaande artikel 28 NGB bevat dit synodebesluit dan nog? Of ds. Luiten moet hier al denken aan het feit dat het besluit ook uitspraken en standpunt aangaande artikel 27 NGB bevat – want dat doet het inderdaad – dan wel aan het feit dat het besluit ook het standpunt van de predikant van de Gereformeerde Kerk te Grootegast aangaande dit stuk van de leer weergeeft, althans pretendeert weer te geven. Maar dat is dan ook werkelijk het enige wat dit besluit bevat en waardoor heel dit besluit bepaald wordt van begin tot einde. Ds. Luiten kan het zelf controleren.
En dus raakt het betreffende besluit zonder meer de leer der Kerk, welke leer altijd een publieke, gemeenschappelijke aangelegenheid is en nimmer een louter persoonlijke en plaatselijke. Hetgeen betekent dat de onderhavige zaak maar niet een uitzondering is op ‘de bovengenoemde regel’ in zoverre enz., maar dat de bovengenoemde regel op de onderhavige zaak zonder meer niet van toepassing is, omdat enz. Omdat de zaak van de leer, van de bewaring van de eenheid en zuiverheid in de leer, nimmer een zaak is van de zogenaamde ‘kerkelijke weg’ naar artikel 31 K.O., maar altijd de zaak is van allen die ernstig begeren de weg te gaan. En de weg is maar niet de weg van de kerk en van haar orde, maar die is zonder meer de weg van het Woord, dat boven allen en alles is, ook en juist boven de leer en de orde der Kerk. Het is de weg, waarop zij allen zonder meer geloven en belijden, niet maar wat de Kerk zegt, maar wat het Woord zegt. De weg ook, waarop zij allen zonder meer verwerpen, niet maar wat tegen aller gevoelen strijdt maar tegen het Woord strijdt. Het is daarom ook de weg, waarop zij allen hun eigen orde en hun eigen wegen verloochenen om niet afgetrokken te worden van deze weg, die een publieke weg is, te betreden en na te speuren voor allen die er behagen in hebben. En een andere weg is er niet, tenzij die andere weg waarop velen gaan, maar die onherroepelijk ten verderve leidt, met z’n hoevelen men ook is. Dat is de ernst van de zaak die hier in geding is. In geding is hier de weg, omdat hier in geding is de bewaring van de ware en volkomen leer der zaligheid. En wie die leer niet algeheel en ongeschonden bewaart, zal zonder twijfel voor eeuwig verloren gaan.
Maar nee, zo spreekt ds. Luiten hier niet. Hij gaat hier niet publiek in de rubriek ‘Kerkelijk leven’ de enige weg van de Kerk en hij wijst hier niet publiek de weg, de weg van en naar het Woord. Hoewel hij van meet af aan zijn rubriek de volle ruimte had om die weg die de tien in hun publieke stuk leren, te toetsen aan de weg, aan de in het Woord aan allen geopenbaarde en voor allen normatieve leer, en hoewel hij op dit moment zelf die leer aanwijst als een publieke zaak, toch gaat hij hier niet zonder meer die weg, de weg waarop het Woord eenvoudig aan het woord komt, opdat dat Woord alleen beslisse. Integendeel. De auteur gaat die weg zonder meer niet. Want hij kent in de onderhavige zaak geen andere weg dan ‘de appelweg naar artikel 31. K.O.’ Van meet af aan heeft hij wat deze zaak betreft voor die weg gekozen, zoals wel blijkt uit zijn beschouwing van de synodale uitspraak waarin het volgens hem gaat om niets anders dan een plaatselijke aangelegenheid, die als een appelzaak ter synode kwam. En daarvoor blijft ds. Luiten kiezen, ook nu er een publiek stuk is verschenen tegenover de publieke synode-uitspraak. Toch een stuk op ‘de appelweg naar artikel 31. K.O.’ Aan die weg moet zich dit publieke stuk aanpassen; daaraan moet zich dus de leer, dat is de weg aanpassen, de weg van het Woord. Want aan deze appelweg houdt de auteur in het Kerkblad vast. Ook al hebben de tien auteurs in hun stuk nimmer voor die weg gekozen, deze ene auteur in het kerkblad wel. En hij blijft erop staan, tot het bittere einde, ook al is het in z’n eentje.
Dus houden wij het ook nog even vol deze auteur op zijn ‘kerkelijke weg’ te volgen. Maar we doen het wel met het zicht op de weg. Want dan alleen krijgen we een scherp zicht op wat deze ‘appelweg naar artikel 31 K.O.’ in waarheid is, nu het gaat om de zaak van de leer der Kerk, die de leer is van Gods Woord. Het zal wel een echte synodale weg blijken te zijn. We zullen spoedig zien.
Vanwaar de moeite die ds. Luiten zichtbaar ziet worden voor ‘de bezwaarden’ op de lange appelweg waarop hij hen voert? Een moeite die hij hen ongetwijfeld graag had bespaard maar waarvoor het nu al te laat is, nu zij direct aan het begin van hun weg de publiciteit al hebben gezocht.
Wel, die moeite hangt samen met het feit dat men ‘geen bezwaarschrift zonder belofte’ aan de betreffende appèlinstantie richt. Niet zonder de belofte namelijk, aldus de auteur, waarvan sprake is in het tweede gedeelte van het artikel dat handelt over “de kerkelijke weg”. Want wie “de appèlweg naar artikel 31 K.O.” eenmaal is begonnen, die moet zich uiteraard aan héél dit artikel houden. En aldus ds. Luiten:
Daarin staat niet alleen de mogelijkheid, dat een verongelijkte in appèl mag gaan, maar ook de uitdrukkelijke belofte, dat de uitspraak van de meerdere vergadering als bindend zal worden aanvaard.
De appellant belooft bij voorbaat zich aan het oordeel der synode te onderwerpen! Dus moet zo’n bezwaarde er serieus mee rekenen, dat hij bij nader inzien toch wel eens ongelijk kan hebben.
Natuurlijk gaat niemand zo maar in appèl; zo iemand is echt overtuigd van zijn gelijk, maar toch zal hij niet zó overtuigd van het eigen gelijk mogen zijn, dat er in het denken en handelen geen ruimte meer blijft voor de belofte van artikel 31 K.O. We blijven nog even citeren want nu komt de synodale aap toch echt uit de mouw.
Dat is de zaak waar het nu om gaat. Is er bij de appellanten de bereidheid om de uitspraak van de eerstkomende generale synode als bindend te aanvaarden? Natuurlijk, tenzij die uitspraak strijdig is met Schrift of kerkorde. Maar dat “tenzij” heeft ook grenzen; het is het recht van appèl, maar na twee keer behandeling van deze zaak op de generale synode mag toch ook worden aangenomen, dat die weg tot het einde toe gegaan is. Blijft over de belofte om de uitspraak te aanvaarden.
Ziehier de moeite die de bezwaarden zich met het publiek maken van hun stuk op de hals hebben gehaald. Zij kunnen hun stuk nu wel voor aller oog publiek omhoog heffen, maar ze zullen uiteindelijk toch de hals moeten buigen. Waaronder? Wel, onder het juk van de uitspraak van de komende synode. Ze zijn dus nu nog vrij, maar straks niet meer. Dan zijn ze onherroepelijk gebondenen, synodaal-gebondenen. Of ze zullen willen of niet. Ds. Luiten betwijfelt sterk of ze zullen willen. Maar ze zullen toch moeten, willen ze tenminste echt vrijgemaakt-gereformeerd blijven.
Dan moeten ze zich aan de gereformeerde kerkorde houden, ook aan het gereformeerde artikel 31, en dan aan heel dat artikel, ook aan het tweede gedeelte ervan. En daar beloven de appellanten zich te zullen onderwerpen aan de komende uitspraak. Eigenlijk is die onderwerping nu ook al verplicht. Want er heeft al een generale synode gesproken in de onderhavige zaak. Maar natuurlijk staat aan het einde van dat tweede gedeelte van artikel 31 nog steeds die “tenzij”-bepaling, die we natuurlijk allemaal wel kennen nu we al zoveel jaren vrij zijn van de synodale bindingen uit de veertiger jaren en die bepaling, zo weet ds. Luiten, biedt de appellanten nog de min of meer wettige mogelijkheid zich tot de komende uitspraak vrij te weten van de reeds gedane uitspraak. Te hopen voor appellanten dat de komende synode hun zaak helemaal achteraan op de agenda zal plaatsen onder het kopje ‘Particularia’. En dat zal ze ook zeker doen als het aan ds. Luiten ligt. Intussen kan dat voor appellanten nooit meer dan uitstel van executie betekenen.’
Want hoe dan ook, komen zal onder de komende synode de dag van hun publieke binding. Dat kan niet anders nu zij met hun zaak eenmaal “de appelweg naar artikel 31 K.O.” zijn gegaan. Of het zou al zo moeten zijn dat ze ook nog een derde synode hierover willen horen.
Maar nee, dat is toch niet de bedoeling van het “tenzij”. Dit “tenzij” heeft ook grenzen. Drie keer is scheepsrecht, zegt men. Twee keer is kerkrecht, zegt ds. Luiten. Dan is het “tenzij” voorbij, het “tenzij be wezen wordt dat zij strijdt met het Woord van God of met de kerkorde”. Dan zijn dus dat Woord en die kerkorde voorbij en is het einde gekomen. Wel te verstaan: van de kerkelijke weg. Wat dan nog overblijft van die kerkorde is alleen het eerste gedeelte van het tweede gedeelte van artikel 31 K.O. en dus de verplichting om de uitspraak te aanvaarden. Punt uit.
Aldus de vrijgemaakt-gereformeerde auteur uit Dronten, die aldus met beroep op het tweede gedeelte van artikel 31 K.O. de tien appellanten laat weten wat het einde van hun appèlweg behoort te zijn, willen ze tenminste echt vrijgemaakt blijven naar artikel 31 K.O. Dan blijft over zich te onderwerpen aan en te laten binden door de komende synodale uitspraak.
Ja, het kan verkeren, zelfs binnen de Gereformeerde Kerken-Vrijgemaakt. Het is daar dan ook verkeerd met de leer die naar het Woord is. En wat zou daar dan nog overblijven van de orde die naar het Woord is? Ook die gaat dan ondersteboven om precies op z’n kop weer overeind te worden gezet. Met als gevolg dat het Woord niet langer heerst over de orde van de Kerk maar precies andersom. Anders gezegd: dat de valse kerk zich verheft daar waar God de ware kerk heeft gesteld. Maar dit laatste is voor ds. Luiten zoiets irreëels binnen en ligt zover buiten de grenzen van de wijde polder, waarin hij het voorrecht geniet te mogen arbeiden, dat dat eenvoudig buiten zijn gezichtsveld valt.
Destijds leerde prof. P. Deddens, en dat echt niet als enige, dat de gelovigen gelet op het ‘tenzij’ van artikel 31 K.O. geroepen zijn de grenswacht te betrekken bij de besluiten van meerdere vergaderingen. Hetgeen betekent dat wanneer die besluiten blijken te strijden met het Woord of de kerkorde, zij niet geratificeerd behoren te worden. Met andere woorden, het gezag van kerkelijke uitspraken is niet onbegrensd en eind’loos uitgebreid. Gaan zij de perken van het Woord of de kerkorde te buiten, dan hebben zij geen bindende kracht, geen zeggenschap. Dan moet naar zulke uitspraken niet gehoord en gehandeld worden maar dan moeten zij weersproken worden. Zo is volgens Deddens destijds de orde van het Woord, waaraan de kerken gebonden zijn om waarlijk vrij te zijn.
Vandaag aan de dag leert ds. Luiten, en dat waarlijk niet als enige, dat de gelovigen gelet op het besluit van de meeste vergadering der kerken in de onderhavige zaak, geroepen zijn te letten op de grens van het ‘tenzij’ van artikel 31 K.O. Hetgeen betekent dat wanneer de komende meeste vergadering gesproken heeft, dit ‘tenzij’ niet langer van kracht is. Men behoort de uitspraak dan zonder meer te aanvaarden. Met andere woorden: de zeggenschap van het Woord en van de orde naar dat Woord is niet onbegrensd en eind’loos uitgebreid. Tot aan de komende uitspraak mogen de gelovigen zich nog op dat Woord en die orde beroepen, maar daarna hebben dezen hun tijd gehad. Dan is de tijd aangebroken waarin de reeds gedane en de dan bevestigde uitspraak van de meeste vergadering het zonder meer voor het zeggen heeft. En dus de tijd waarin deze vergadering de hoogste vergadering is geworden die het laatste woord heeft gesproken. Wat een tijd zal dat worden! De tijd waarin zij allen, niemand uitgezonderd, van wat staat of kwaliteit ook, schuldig zijn de hals te buigen onder het juk van de synode. Dat wordt dan de regel voor allen. Wel te verstaan: voor allen die tot de Gereformeerde Kerken-Vrijgemaakt behoren. Want met het oog op die allen geldt die regel dan, zoals ds. Luiten ons uiteraard zal toestemmen. Zogoed als hij het ons daarom ook zou moeten toestemmen dat de regel van artikel 28 NGB van kracht is niet voor hen die tot de Kerk niet behoren maar die tot haar wel behoren. Maar dit terzijde, hoewel dit de grote zaak in geding is in de onderhavige zaak. Het gaat ons thans echter niet zozeer om de leerstellige kant van de zaak – daarover spreekt de nieuwe redacteur nu eenmaal niet – alswel om de kerkordelijke kant ervan.
Hoe die er bij ds. Luiten uitziet is ons nu wel duidelijk. Zij komt kort gezegd hierop neer: als de komende synode gesproken heeft in de onderhavige zaak, en die is een zaak van de leer!, dan is beroep op het ‘tenzij’ van artikel 31 K.O. en dus beroep op het Woord van God niet meer mogelijk of geoorloofd. Het Woord is dan dus buiten spel gezet. Zo althans is de orde die ds. Luiten ons hier leert met een beroep op de ‘tenzij’-bepaling van artikel 31 K.O.
Een interessante kerkorde die we hier te zien krijgen. Met de laatste woorden van artikel 31, die ons leren dat ten aanzien van kerkelijke uitspraken altijd de weg van beroep op het Woord van God als de uiteindelijk enig beslissende en altijd bindende norm openstaat, weet ds. Luiten dusdanig te spelen, dat hij daarmee het Woord buitenspel zet. Hoe hij dat exegetisch weet te onderbouwen krijgen we straks nog wel te zien. Nu letten we alleen op het gebouw zelf. En dan is ons terstond duidelijk dat hier niet de orde van de Heilige Geest heerst maar die van eigen onheilige geest die niet anders betekent dan wanorde, waarbij ieder doet wat goed is in eigen ogen. Anders gezegd, waarbij ieder gelooft wat hij zelf goedvindt. Want hier is niet Eén meer die de leer en het geloof der Kerk uitmaakt; hier maken we dat allen uit, waarbij natuurlijk de meeste stemmen gelden en de rest zich moet schikken, althans naar verloop van tijd. En anders maar moet weggaan. Want orde moet er nu eenmaal zijn als je met zovelen bent. Nietwaar?
Voordat we echter de orde van ds. Luiten verlaten, willen we hem op nog iets wijzen. Want hij die het zo nodig vindt om de tien op hun “appèlweg naar artikel 31 K.O.” er alvast op te wijzen dat zij straks aan het einde van hun weg natuurlijk wel te maken krijgen met het tweede gedeelte van dit artikel, levert hier zelf het bewijs niet van meetaf aan met héél dit artikel te rekenen. Had hij dat wel gedaan dan had hij zich ervoor gewacht om hier in z’n eentje de appèlweg te beginnen en die alvast helemaal op papier af te wandelen. Met alle moeiten van dien! Als zou dat tweede gedeelte van artikel 31 K.O. eerst straks actueel zijn als de komende synode heeft gesproken en niet juist nu en héden, nu de voorbije synode heeft gesproken. Ja toch zeker!
Het is dan ook echt niet, zoals ds. Luiten wil, het begin van artikel 31 dat de tien tot actie heeft gebracht zodat zij hier de appèlweg zouden gaan. Het is juist het slot van dit artikel dat de tien in beweging heeft gezet. Heel hun stuk van begin tot einde bewijst dat. Maar ja, dat weet de auteur uit Dronten nu eenmaal niet, omdat hij van dit publieke stuk eenvoudig geen kennis heeft genomen. Dat vond hij niet nodig alvorens er publiek op te reageren. Meer nog, dat vond hij niet behoorlijk omdat appèlzaken niet publiek behoren te worden gemaakt. Intussen doet dit waandenkbeeld uiteraard niets af van wat dit stuk feitelijk van a. tot z. blijkt te beheersen, namelijk het ‘tenzij’ van artikel 31 K.O. En dat is echt niet het ‘tenzij’ dat het recht van appèl tot twee keer bedoelt te beperken, waarna het zijn tijd heeft gehad, zoals ds. Luiten ons wil wijs maken, maar dat is het ‘tenzij’ waarin de gelovigen zich er tezamen toe verbonden hebben om nimmer, noch heden noch morgen, enige kerkelijke uitspraak, met hoeveel stemmen ook gedaan, als bindend te aanvaarden wanneer zulk een uitspraak blijkt te strijden met het Woord van God of de kerkorde. Want zwaarder dan hetgeen met de meeste stemmen wordt goedgevonden weegt de door allen gemeenschappelijk aanvaarde leer van Gods Woord en de door allen in gemeenschappelijk overleg vastgestelde en met gemeen accoord aangenomen artikelen van de kerkorde.
En zo is hier het ‘tenzij’, dat de Kerk altijd en elk moment verplicht zich vrij te weten en vrij te maken van kerkelijke besluitvorming die de toets van dat Woord of die kerkorde niet kan doorstaan. Tot die vrijmaking heeft de Kerk zichzelf hier verplicht.
En dat is niet haar eigen orde maar die van het Woord van God, dat haar leert dat kerkelijke besluitvorming niet onfeilbaar is en absoluut betrouwbaar. Wat met de meeste stemmen wordt goedgevonden is niet altijd goed en dus altijd in acht te nemen. Wat naar de zin en mening van de meesten is, is niet altijd naar de zin en mening van de Heilige Geest. Daarom is het wel regel dat hetgeen met de meeste stemmen wordt goedgevonden door ieder zal worden nagekomen.
Het is een voluit Schriftuurlijke regel omdat het de Heilige Geest goeddunkt Zijn Huis hier op aarde te bouwen en te regeren door de dienst van mensen. Maar het gaat ongeestelijk toe in dit heilig Huis zodra deze regel wordt gehanteerd als de enige regel, zonder inachtneming van die andere regel, die in waarheid de enige regel is, waarnaar de Geest Zijn Huis bouwt en inricht, namelijk het onfeilbare Woord van God. Altijd zal voor alles op die enige regel des geloofs gelet moeten worden. En dat allereerst door hen die in hun vergaderingen geroepen worden tot besluiten te komen!
Daarom is de eerste les van dit deel van artikel 31 niet ‘Geen bezwaarschrift zonder belofte’, zoals ds. Luiten schrijft. Dat is hier zelfs niet de laatste les. Het eerste is hier: geen besluitvorming zonder het Woord van God en de orde naar dat Woord. Dat is: zonder de leiding van de Heilige Geest. Daarom zal alvorens tot stemming wordt overgegaan over de zaak in geding samen gesproken worden aan de hand van en met als richtsnoer het Woord en de kerkorde. Opdat geen besluiten worden genomen door overstemming, waarbij de een de ander overstemt, maar door overeenstemming. Dat is: in overeenstemming met het Woord en de kerkorde. Vandaar ook dat het hier aan ons huidige artikel 31 ten grondslag liggende artikel, zoals vastgesteld in de synode van Dordrecht 1578 aldus luidt:
In alle zaken (die altijd uitgenomen waarvan wij een uitgedrukt Woord Gods hebben), als de stemmen naarstig zullen gewogen zijn, zal men blijven bij het advies der meeste stemmen om daarnaar te besluiten, welk besluit een ieder schuldig zal zijn na te komen.
Tussen haakjes: op het hier tussen haakjes staande hopen we nog terug te komen.
En dan is vervolgens de laatste les van dit deel van artikel 31: geen genomen besluit in acht nemen zonder het Woord en de kerkorde. Dat is: zonder eerst zorgvuldig te zijn nagegaan of het genomen besluit in overeenstemming is met Woord en kerkorde dan wel daarmee in strijd. Opdat men ervan verzekerd zij dat men niet handelt tegen het Woord en de kerkorde. En is men bij nakoming van het besluit ervan verzekerd wel tegen het Woord of de kerkorde in te gaan, dan is men niet schuldig het besluit na te komen, maar is men schuldig het niet na te komen, het te verwerpen. Opdat men niet medeschuldig staat aan een verkeerd besluit maar zich daarvan vrijmaakt. Wel te verstaan: onder beroep op het Woord of de kerkorde die boven alles zijn.
Ziehier de regel waarnaar allen zich hebben te gedragen in het Huis van God. En deze ‘tenzij-orde’, vastgelegd in het zo fundamentele artikel 31 van de kerkorde, is niet natuurlijk, zoals ds. Luiten schrijft, maar zij is voluit Geestelijk, alleen maar te verstaan voor Geestelijke mensen. Want deze orde is de orde van het Woord, waardoor de Kerk alleen maar staat en waarzonder zij onherroepelijk valt.
En wie hier anders spreekt en deze ‘tenzij-orde’ omkeert, onderwerpt zich niet aan het juk van Christus en dient niet de opbouwing der broederen. Integendeel, zo iemand brengt de Kerk onder een ongeestelijk juk en breekt wat hem aangaat het Kerkelijk Leven af. Dit laatste is het dan ook wat ds. Luiten met zijn ‘zonder-tenzij-kerkorde’ doet, ook al zal dat niet zijn bedoeling zijn.
En hij maakt het er niet beter op nu hij zich voor deze orde beroept op het Woord. Daarover in het volgende onderdeel meer.
Ja, we zouden nog terugkomen op de bouwstenen die de auteur hier aandraagt ter fundering van zijn orde. Daartoe begint hij zich te beroepen op zijn goede bedoelingen en dat tegenover het door hem zelf aangevoelde bezwaar dat zijn voorstel van orde misschien niet helemaal zuiver is. Want zo vervolgt hij:
Dit riekt misschien een beetje naar hiërarchie, maar zo is het beslist niet bedoeld en dat zeker niet in dit stadium van heel deze kwestie.
Nu zagen we al dat wat de auteur wil in deze zaak niet misschien een beetje naar hiërarchie riekt maar zonder meer hiërarchie is van de onvervalste soort. En zulke hiërarchie riekt niet, zodat wie wil zijn neus kan dichtknijpen. Zij heerst altijd zodat wie niet wil (zo noemt zij dat altijd!) de keel wordt dichtgeknepen.
Als ds. Luiten daartegenover verklaart dat dat geenszins zijn bedoeling is, zeker niet in dit stadium van de kwestie, dan willen we dat ook zonder dat we daarover een synodale uitspraak hebben best aanvaarden, zelfs wel voor het volgende stadium van de zaak in geding. Intussen komen we daarmee niet verder in de Kerk. Want de Kerk is geen verbond van humanisten, die elkaar vinden op de verklaring van goede bedoelingen. Zij is de vergadering van de ware gelovigen, die elkaar vinden op de grondslag van het alleen goede Woord van God en die dat Woord laten staan. En juist daaraan schort het in de het onderwijs van ds. Luiten, zoals we hiervoor reeds zagen.
Wanneer de auteur zich dan ook ter verdediging van zijn goedbedoelde orde op het Woord beroept, is dat beroep bij voorbaat veroordeeld en tot mislukken gedoemd. Het is niet geoorloofd noch mogelijk met een beroep op het Woord het Woord terzijde te stellen. Dat staat wel vast. Wie dat daarom wel doet, staat niet vast maar valt over het Woord. Dat blijkt ook hier het geval te zijn.
Ds. Luiten beroept zich op Deuteronomium 17:8-138 Wanneer een zaak voor u te moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van bloedschuld, geschil of lichamelijk letsel - aanleidingen tot rechtsgedingen in uw steden - dan zult gij u begeven naar de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal; 9 gij zult gaan tot de levitische priesters en tot de rechter, die er dan wezen zal, en hen raadplegen; zij zullen u hun rechterlijke uitspraak aanzeggen. 10 En gij zult handelen naar de uitspraak, die zij u aanzeggen ter plaatse die de Here verkiezen zal; gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten. 11 Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend maken, zult gij handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links. 12 De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst staat van de Here, uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit Israël wegdoen. 13 Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn.. Het is een Schriftgedeelte waarin de Heere de rechtspraak onder Zijn volk regelt. Was er een twistgeding dat te moeilijk was om plaatselijk tot oplossing te brengen, dan moest men zich wenden tot de levitische priesters, opdat die uitspraak zouden doen. En naar hun uitspraak moest dan nauwgezet gehandeld worden zonder daarvan af te wijken naar rechts of naar links. Was die priester dan onfeilbaar, zo vraagt ds. Luiten, of mocht hij rechtstreeks aan God om een uitspraak vragen? En hij vervolgt dan:
Daarover lezen we hier niets, maar het punt waar het hier om gaat is dit, dat deze priester in de dienst van de HERE uitspraak doet in laatste instantie. Na hem is er geen weg verder meer, bij hem houdt de appèlweg op, om zo te zeggen. Wie dan toch verder wil, en verder gaat, komt terecht bij het appèl op de gemeente! En juist dat wordt hier verboden. Dan wordt de eenheid van de gemeente in gevaar gebracht.
Nu de auteur zelf dit gedeelte naar vorenhaalt, willen we er allereerst op wijzen dat we hier niets lezen van het recht twee keer de weg naar de priester te gaan. Als ds. Luiten het ‘tenzij’ van artikel 31 uitbreidt tot het recht van twee keer appelleren, is dat bepaald niet op dit gedeelte te funderen. Dit ‘twee keer’ is dan ook geen Schriftuurlijke regel en wordt ons in artikel 31 K.O. eerste lid niet geleerd. Veeleer geldt in zo’n geval het woord van de apostel: Waarom lijdt gij niet liever onrecht? (1 Korintiërs 6:77 Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?). Verder is niet duidelijk waarop de auteur baseert dat wie na de uitspraak van de priester toch verder wil en verder gaat, terecht komt bij het appèl op de gemeente, en dat de Heere juist dat hier zou verbieden terwille van de eenheid van de gemeente.
De schrijver bedenkt dat zelf terwille van het vervolg van zijn verhaal. Want in dit Schriftgedeelte lezen we daarover niets. Wie na de uitspraak van de priester verder wilde in plaats van naar hem te luisteren, kwam niet terecht bij het appèl op de gemeente maar hij kwam terecht in de handen van de levende God! Zo iemand moest zonder meer gedood worden, ongehoorzaam als hij was aan het duidelijke gebod van God, volgens hetwelk men van de gedane uitspraak niet mocht afwijken naar rechts of naar links. Kortom: de uitspraak van de priester diende zonder meer geëerbiedigd te worden als een uitspraak van de Heere Zelf. Niet zonder reden wordt in dit verband van de priester nadrukkelijk verklaard dat hij ‘daar in dienst staat van de HERE, uw God’ (vers 1212 Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.).
Intussen is daarmee reeds bewezen dat het beroep dat ds. Luiten hier doet op dit Schriftgedeelte niet terecht is voor wat de onderhavige zaak betreft.
Volgens het eigen Woord van de Heere immers behoort de rechterlijke uitspraak van de (hoge-?)priester zonder meer als bindend aanvaard te worden. Het betrof een uitspraak van de hoogste rechtbank, waarvan geen beroep op enige andere instantie open stond. Maar het ‘tenzij’ van artikel 31 leert ons juist dat geen besluit van enige kerkelijke vergadering ooit zonder meer bindend is. Hier geldt altijd het ‘tenzij’ van het Woord of de kerkorde. Van zulk een besluit is dus altijd beroep mogelijk en geoorloofd. Wel te verstaan: niet op een meerdere of volgende kerkelijke vergadering maar op dat Woord of die kerkorde, welke twee in waarheid één zijn. Met een beroep op die twee is daar altijd het vrij-zijn en dus het zich vrijmaken van kerkelijke besluiten die tegen die twee blijken te strijden. Wel te verstaan: vrijmaking van en voor hen, die het ‘tenzij’ gelovig in acht nemen en die dus het Woord en de kerkorde niet onderwerpen aan kerkelijke besluiten maar precies andersom. Anders gezegd: die het Woord en zijn orde en dus God Zelf niet stellen in de schaduw van de Kerk maar precies andersom. Vrijmaking dus van en voor de Kerk, voor de ware Kerk, die gelooft en belijdt dat de waarheid bovenal is.
Daarmee komen we meteen tot het tweede en meest belangrijke waarom het Schriftberoep van ds. Luiten hier niet deugt. In Deuteronomium 171 Gij zult voor de Here, uw God, geen rund en geen stuk kleinvee slachten, waaraan een gebrek is, iets, dat niet deugt; want dat is een gruwel voor de Here, uw God. 2 Wanneer in uw midden in een der steden, die de Here, uw God, u geven zal, een man of een vrouw aangetroffen wordt, die doet wat kwaad is in de ogen van de Here, uw God, door zijn verbond te overtreden; 3 die andere goden gaat dienen en zich daarvoor nederbuigt, voor de zon of de maan of heel het heer des hemels, wat Ik verboden heb; 4 en het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, dan zult gij dit terdege onderzoeken. Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israël bedreven is, 5 dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven. 6 Op de verklaring van twee of drie getuigen zal de ter dood veroordeelde ter dood gebracht worden; op de verklaring van één getuige zal hij niet ter dood gebracht worden. 7 Het eerst zal de hand der getuigen zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, en daarna de hand van het gehele volk. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. 8 Wanneer een zaak voor u te moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van bloedschuld, geschil of lichamelijk letsel - aanleidingen tot rechtsgedingen in uw steden - dan zult gij u begeven naar de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal; 9 gij zult gaan tot de levitische priesters en tot de rechter, die er dan wezen zal, en hen raadplegen; zij zullen u hun rechterlijke uitspraak aanzeggen. 10 En gij zult handelen naar de uitspraak, die zij u aanzeggen ter plaatse die de Here verkiezen zal; gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten. 11 Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend maken, zult gij handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links. 12 De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst staat van de Here, uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit Israël wegdoen. 13 Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn. 14 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben, 15 dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Here, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen. 16 Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren. 17 Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaren. 18 Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust. 19 Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, 20 opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden van Israël. regelt de Heere de rechtspraak onder Zijn volk. En wel met het oog op moeilijke en zware voorvallen, bv. doodslag, die aanleiding en grond vormden van onenigheid en die om een rechtvaardige uitspraak vroegen, tot beslechting van het geschil en tot terugkeer van de onderlinge vrede. En dus betreft het hier beoordeling van zaken, waarover niet zonder meer een uitgedrukt Woord van God was.
Geheel anders echter ligt het met de zaak die in de uitspraak van Heemse in geding is en dus ook in het publieke stuk van de tien. Daarin gaat het om de leer, om de ware leer, die de grondslag vormt van de enigheid der Kerk. En die leer is niet te zwaar en te moeilijk om te kennen, zodat de gang naar een rechterlijke instantie gemaakt moet worden opdat die in laatste instantie uitspreke welke de ware leer is.
Want inzake de leer heeft de Kerk het uitgedrukte Woord van God, welk Woord zonder meer beslissend is in dezen en duidelijk en betrouwbaar. Dat gelóóft de Kerk, de ware tenminste. Daarom is in haar midden de leer van Gods Woord nimmer voorwerp van kerkelijke besluitvorming, waarbij uiteindelijk geldt wat met de meeste stemmen wordt goedgevonden, maar is zij altijd onderwerp van de belijdenis der Kerk, waarmee zij allen instemmen. De Kerk spreekt de leer niet uit met de meeste stemmen maar zij spreekt haar na met algemene stemmen.
Vandaar ook dat de hiervoor al genoemde bepaling van Dordrecht 1578 die zaken uitsluit van kerkelijke besluitvorming, waarin wij een uitgedrukt Woord Gods hebben. En dat geldt zonder meer als het gaat om de leer, om de ware en volkomen leer der zaligheid. Die leer ligt uitgedrukt in het Woord van God, dat in al zijn delen spreekt van Hem die is het uitgedrukte beeld des Vaders.
Daarom aanvaardt de Kerk die leer zonder meer om te blijven in Hem die haar enige en volkomen Zaligmaker is. Daarom ook verwerpt de Kerk zonder meer alles wat met die leer strijdt om niet afgetrokken te worden van Hem, haar enig Hoofd en haar enige, algemene Bisschop.
Vandaar ook dat het ondertekeningsformulier zonder meer instemming vraagt met de leer van Gods Woord naar de belijdenis der Kerk daarvan als ook zonder meer verwerping van wat daarmee strijdt.
Vandaar ook dat het vijfde lid van dit formulier het recht geeft aan de kerkelijke vergaderingen om, indien gegronde reden daartoe gegeven is, een nadere verklaring van gevoelen te eisen. Maar dan niet: ter bepaling en vaststelling van de ware leer maar ter bewaring van die leer. Die leer is het aan de Kerk toevertrouwde pand dat zij ongeschonden dient te bewaren, dat zij dient te aanvaarden als een vaststaand gegeven.
Wie die leer niet als zodanig aanvaardt maar haar maakt tot voorwerp van de appelweg naar artikel 31 K.O., waarover in laatste instantie door kerkelijke vergaderingen wordt beslist, die staat nimmer vast en zeker. Zo iemand staat uiteindelijk op mensen, op feilbare kerkelijke uitspraken. Zo iemand gelooft de Kerk niet op grond van Gods Woord maar zo iemand gelooft het Woord op grond van kerkelijke uitspraken. En wie het Woord zo gelooft, gelooft niet.
Zo iemand brengt ook de eenheid van de gemeente in gevaar. Hij stelt de waarheid op losse schroeven door haar uiteindelijk te laten hangen aan kerkelijke uitspraken in plaats van haar daar te laten waar het God heeft goed gedacht haar neer te leggen, namelijk in het midden van Zijn gemeente. Opdat de gemeente op die waarheid vast zal staan door als gezalfde christenen daarmee in te stemmen en te verwerpen alles wat daarmee strijdt en zo één te zijn in de waarheid.
Daarom brengt niet hij die met beroep op het ‘tenzij’ van artikel 31 publiek zijn stem verheft in de gemeente haar éénheid in gevaar. Tenzij hij niet de waarheid spreekt. Maar dat moet dan blijken uit wat hij zegt.
Maar wel hij brengt de eenheid van de gemeente in gevaar die met beroep op “de appèlweg naar artikel 31 K.O.” over de waarheid beslist wil zien worden door kerkelijke appèlinstanties. En juist dit laatste is het wat ds. Luiten ons leert als de aangewezen weg in de onderhavige zaak. Maar het is niet de weg. Want hier wordt de weg, dat is de waarheid aan de gemeente ontnomen en gelegd in de handen van de kerkelijke leiders.
Als ds. Luiten dan ook vervolgt met: “Niemand zal zijn eigen gelijk belangrijker vinden dan het recht des HEEREN, het recht dat Hij heeft op een eensgezind volk”, dan bewijst hij daarmee opnieuw niet te onderscheiden waarop het hier aankomt. Want het ‘tenzij’ van artikel 31 is niet het ‘tenzij’ van eigen gelijk en van eigen recht, dat men niet belangrijker moet vinden dan het recht des HEREN. Het gaat in dit ‘tenzij’ juist om dit recht des HEREN, om het recht van Zijn heilig Woord en Zijn heilige kerkorde. En dat recht moet men belangrijker vinden dan wat de meesten goedvinden en besluiten. Want dat recht gaat bovenal.
En dat is maar niet het recht van de Heere op, wat ds. Luiten noemt, een eensgezind volk maar op een volk dat eensgezind is in de waarheid. Natuurlijk, zal de auteur toestemmen, zo bedoel ik dat. Maar zo natuurlijk is dat niet. Integendeel. Daar kan binnen de Kerk ook eensgezindheid zijn in de leugen. Het ‘tenzij’ staat niet zonder reden in de gereformeerde kerkorde. Dat is opdat de gelovigen op hun hoede zijn en zich erin oefenen om de wacht te betrekken bij het Woord van de waarheid opdat geen menselijke leringen binnendringen en haar gaan overheersen. Want dan is zij niet langer vrij uit kracht van de waarheid maar gebonden uit kracht van de hiërarchie.
De auteur in het ‘Kerkelijk Leven’ kan dan ook wel vervolgen met: “Dit heeft dus niets te maken met hiërarchie, maar alles met de bereidheid der appellanten om uiteindelijk zich te onderwerpen als alle instanties gesproken hebben”, maar dan mogen wij niet anders zeggen dan dat dit zuiver hiërarchie is. Want nu in geding is de bewaring van de gereformeerde leer behoort daar niet de bereidheid “der appellanten” te zijn om zich uiteindelijk te onderwerpen als alle instanties gesproken hebben, maar behoort daar te zijn de bereidheid der gelovigen om zich heden en ook morgen te onderwerpen aan alleen het Woord van God, als het nodig blijkt dwars tegen alle instanties in. Want dat Woord is bovenal.
En dat Woord krijgt de gemeente uiteindelijk niet als alle instanties gestemd hebben. Dat Woord heeft de gemeente reeds lang ontvangen dankzij die ene Stem die gesproken heeft. Zij heeft het ontvangen om het te bewaren, voor heden en voor morgen. Door instemming, niet door stemming. De Kerk die het Woord zo niet heeft, heeft het Woord niet en is niet de Kerk, niet de ware Kerk. Want zij gelooft en belijdt, zonder meer, het uitgedrukte Woord van God. Met algemene stem. Totdat Hij komt. Niet om Zich te schikken naar de meesten maar als de Waarmaker van Zijn Woord. Dat Woord vraagt om instemming, niet om stemming. En ten aanzien van alles wat daarmee strijdt om verwerping, niet om onderwerping.
Wij beginnen met de afsluiting van ons verhaal. Er is dunkt ons zo langzamerhand genoeg gezegd over de zaak in geding. En vooral: de zaaksgerechtigheid van het stuk van de tien en vooral ook van de publicatie daarvan staat of valt niet met de inhoud van ons verhaal. Dit publiek gemaakte stuk staat met zijn eigen inhoud. Op die inhoud is het aanspreekbaar. Die inhoud vraagt om toetsing aan de enige regel des geloofs, het onfeilbaar uitgedrukte Woord van God, waarvan de leer zuiver wordt beleden in de gereformeerde confessie.
En nu doet zich het verschijnsel voor, we constateerden het al vaker, dat de auteur in het Kerkblad vele woorden wijdt aan de verschijning van dit stuk maar dat hij het tot het einde toe volhoudt over de inhoud ervan geen woord te zeggen. Het is in heel zijn artikel alleen maar de orde en nergens de leer. Alsof niet de inhoud van het stuk allereerst beslist over het bestaansrecht ervan en alsof de bewaring van de zuivere leer niet onze eerste en altijd blijvende zorg moet zijn in het Kerkelijk Leven.
Maar nee, dat blijkt hier geenszins de zorg van ds. Luiten te zijn. Hoewel de tien publiek spreken en de auteur daarop publiek reageert, gaat hij aan hun woorden gewoon voorbij.
In plaats daarvan maakt hij zich zorgen over de vraag hoe het zit met de bereidheid van de tien tot onderwerping, nee niet aan de gereformeerde leer maar aan de komende synode als die zich heeft uitgesproken. En wat dat betreft spreekt hij zijn twijfels uit. We lezen:
Welnu, dat is de vraag die ik zoëven stelde: hebben deze appellanten die bereidheid? Ik wil en ik mag over hen niet oordelen, maar wel moet ik constateren dat uit de gevoerde advertentiecampagne die bereidheid niet blijkt.
Maar dat is hier noch de eerste noch de laatste vraag. Die is wel of hier de bereidheid blijkt om zich te onderwerpen alleen aan het juk van Jezus Christus en aan Zijn reine leer. En of die bereidheid er metterdaad is kan niet blijken uit de gevoerde advertentiecampagne maar wel uit datgene wat de tien inhoudelijk hebben gepubliceerd. Of er bij ds. Luiten ook de bereidheid is om daarvan serieus kennis te nemen en het te beoordelen aan de hand van de enige regel des geloofs, blijkt uit de inhoud van zijn artikel niet. Wel het tegendeel. Er is toch geen artikel in de gereformeerde kerkorde dat hem het recht ontneemt om die bereidheid metterdaad te tonen? Veeleer verplicht heel die kerkorde hem daartoe. Al was het alleen al vanwege artikel 53, de ondertekening van de Drie Formulieren van Enigheid, die allereerst inhoudt de belofte om de zuivere leer voor te staan en te verdedigen en elke dwaling, die daarmee strijdt, niet alleen af te wijzen maar ook te weerleggen, te bestrijden en te helpen weren.
Maar de nieuwe redacteur uit Dronten doet wat dat betreft niets. Hij laat de zaak op zijn beloop. Hij laat de waarheid in het midden. De komende synode zal wel zorgen! Maar zo spreken is allesbehalve gereformeerd en allesbehalve leiding geven aan het Kerkelijk Leven.
De auteur wil er serieus rekening mee houden dat appellanten niet in het gelijk worden gesteld met als gevolg dat zij hun eigen publiek aangeprezen mening weer moeten inslikken. En wie is zo groot dat hij dat kan? Maar snijdt dit mes dan niet naar twee kanten, zodat de synode van Heemse haar standpunt maar niet alom publiek had moeten aanprijzen? Want welke meeste vergadering is zo groot dat zij haar voorgangster afvalt?
Overigens behoeven de tien hun eigen mening nimmer publiek te herroepen, want het is hun in hun publieke stuk niet te doen om eigen mening maar om de terugkeer tot en de bewaring van de gereformeerde leer. Maar om dat te kunnen toestemmen moet men van de inhoud van hun stuk wel kennis nemen. En wat meer is: dan moet men met de gereformeerde leer instemmen.
Het is dan ook terwille van die leer dat, zoals ds. Luiten dat noemt, reeds ‘broeders en zusters van ons weggegaan zijn’. Zodat die broeders en zusters dus maar niet zijn weggegaan maar zijn teruggekeerd. Beter gezegd nog: zijn teruggebracht door de genade van God om te staan op de grondslag van alleen het uitgedrukte Woord van God. En om zo vrijgemaakt te zijn en telkens weer te worden uit kracht van de Waarheid. Ds. Luiten schrijft op grond van artikel 31 K.O.: ‘Geen bezwaarschrift zonder belofte’.
Wij antwoorden op grond van dat artikel: Geen Kerk zonder verplichting, zonder de heilige verplichting om te staan op en te staan voor alleen het Woord van God en de orde naar dat Woord. En dus ook: geen dienaar van het Woord zonder die verplichting.
Het zal een goede zaak zijn dat ds. Luiten niet afwacht of de tien straks publiek herroepen maar dat hij zelf vandaag nog publiek herroept. Dan dient hij geen zaak van mensen maar de zaak van de Kerk, de zaak waarom het altijd gaat in het Kerkelijk Leven: om het uitgedrukte Woord van God. Dat is: om het tenzij van artikel 31 K.O.
Datum: 29-11-1986
Rubriek: Kerkelijk leven
Bezwaarschriften te koop
Wij signaleren een merkwaardig verschijnsel onder ons: tegen de tijd dat een generale synode bijeen moet komen kunnen wij een advertentie onder ogen krijgen, waarin een bezwaarschrift te koop wordt aangeboden. Of ook een revisie-verzoek, van een langdurig-bezwaarde. Het is dan kennelijk de bedoeling, dat iedereen gaat meelezen. De bezwaarde maakt zijn moeiten publiek. Zo verscheen ook in dit kerkblad de aankondiging:
“Verschenen
OM HET HEILIG EVANGELIE VAN DE KERK!
Een revisie-verzoek aan de e.k. generale synode, m.b.t. de uitspraak van de synode van Heemse over de leer van de kerk (acta artikel 131).”Met vermelding van auteurs en wijze van bestelling.
Graag wil ik hier een enkele opmerking over kwijt.
Een bezwaarschrift is persoonlijk
Wie de acta van Heemse artikel 131 opslaat, vindt daar de zaak die als volgt wordt aangeduid: “Het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant ds. Joh. Hoorn.” Een zaak, die publiek bekend werd, juist vanwege het eindoordeel, dat ds. Hoorn zijn gevoelen als in strijd met Schrift en belijdenis publiek dient te herroepen.
Vóór alles dienen wij echter te bedenken, dat deze zaak gebleven is wat zij was, namelijk “het geding tussen de kerkeraad te Grootegast en zijn predikant”; een plaatselijke zaak dus. Zij kwam wel op de tafel van de generale synode, maar dan als appèl- zaak naar artikel 31 K.O.
Dat betekent, dat wij hier niet zonder meer een zaak van alle kerken van mogen maken. Natuurlijk, in een generale synode zijn alle kerken vertegenwoordigd, maar spreekt zij naar artikel 31 K.O., dan spreekt zij als appèl-instantie, als rechter in een plaatselijk geschil. Zo hebben wel meer rechters zich over deze kwestie gebogen, eerst de classis en vervolgens de particuliere synode. Maar dat wil niet zeggen, dat de plaatselijke kwestie een regionaal of een landelijke geding is geworden, want het kenmerk van een rechter is dat hij nimmer partij wordt! Ook al wordt hij door een andere rechter nagerekend, nimmer wordt een rechter zelf een betrokkene in het geding. Dit moeten we goed blijven zien; de classis werd geen partij, de particuliere synode niet, ook de generale synode niet en dus ook alle kerken niet die in de generale synode vertegenwoordigd waren.
Dit is een belangrijke zaak. Na beoordeling van het verschil is de uitspraak van de synode voor de partijen in geding, niet zonder meer voor alle kerken in heel het land. “Niet zonder meer” – we moeten voorzichtig spreken. Want natuurlijk krijgen de kerken wel inzage in de verrichtingen van de synode, door middel van de publieke Acta of de vertrouwelijke Handelingen. De kerken hebben immers beloofd om de uitspraken van de meerdere vergaderingen als bindend te aanvaarden, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd zijn met het Woord van God of met de kerkorde. Daarom moeten de kerken zóveel inzage hebben, ook in de beoordeling van een plaatselijk verschil, dat nagegaan kan worden of de synode op Schriftuurlijke wijze tot haar oordeel is gekomen. Maar dat wil niet zeggen, dat heel die plaatselijke kwestie op alle kerkeraadstafels wordt gelegd. Het is niet de bedoeling, dat de kerkeraden ieder afzonderlijk zo’n zaak nog eens gaan uitspitten. Dat kunnen zij trouwens ook niet, want zij krijgen geen inzage in alle documenten die ter synode op tafel zijn geweest. Ook zo komt heel duidelijk uit, dat een appèl-zaak niet zonder meer een zaak van alle kerken is, ook al heeft zij gelegen op de tafel van de meeste vergadering.
De zaak is en blijft plaatselijk, persoonlijk. De partijen in geding zijn na het oordeel van de synode geroepen om met haar uitspraak iets te doen. Zij zullen handelen naar de uitspraak van de synode, öf (zo nodig) opnieuw bezwaar aantekenen maar dan wel in de kerkelijke weg. Dat betekent in concreto, dat men zich vervoegt bij de meerdere vergadering, voor het eerst of bij herhaling. Maar men kan niet (tegelijkertijd) in appèl gaan bij alle kerken, of bij alle kerkleden. Dat kerkrecht kennen we niet. Het werven van medestanders in een appèl-zaak is strijdig met de letter en de geest van artikel 31 K.O. Dit artikel begint immers zo: “Als iemand van oordeel is dat hem (cursivering van mij, BL) door een uitspraak … onrecht is aangedaan, …”. “Hèm, dat kan alleen gezegd worden door de persoon in kwestie. Zo persoonlijk is de appèlweg naar artikel 31 K.O. Graag zouden we dit in praktijk gehonoreerd zien. Wil iemand in appèl gaan naar artikel 31 K.O.? Dat is best, maar dan graag zonder dat daar een stencilmachine aan te pas komt, zonder advertentiecampagne en zonder voorverkoop van bezwaarschriften. De synode zal immers de roeping hebben om de argumenten te toetsen, om de Schrif- 162 .tuurlijke bezwaren na te gaan; daarbij mag het aantal sympathisanten niet belangrijk zijn.
Geen bezwaarschrift zonder belofte
Nu is de onderhavige zaak in zoverre een uitzondering op de bovengenoemde regel, dat hierin ook uitspraken voorkomen aangaande artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De synode te Heemse heeft daarin een duidelijk standpunt ingenomen en legt daarvan in de Acta verantwoording af. Zonder twijfel is de gereformeerde leer een zaak van alle kerken en van alle kerkleden. Zodat we vervolgens de vraag onder ogen moeten zien, of vanuit dit aspect van de zaak de advertentiecampagne dan wel te rechtvaardigen is. Dan zou het de bedoeling van de auteurs zijn om het kerkvolk wakker te schudden, om tijdig te waarschuwen voor een verkeerde leer. Mag dat niet? Ik zou niet graag de stelling willen verdedigen, dat dit nooit een keer mag. Ieder kerklid heeft zijn verantwoordelijkheid voor de bewaring van de gerformeerde leer en zo zou het best eens kunnen gebeuren dat iemand vanuit zijn verantwoordelijkheid een waarschuwend geluid laat horen. Echter, de vraag is nu, of deze vorm van publiciteit te verenigen is met de gekozen appèlweg naar artikel 31 K.O. Zo is de huidige situatie en juist dan wordt er een moeite zichtbaar die de auteurs heel voorzichtig had moeten maken. Immers, wie de weg gaat van artikel 31 K.O. zal aan héél dit artikel zich moeten houden. Daarin staat niet alleen de mogelijkheid, dat een verongelijkte in appèl mag gaan, maar ook de uitdrukkelijke belofte, dat de uitspraak van de meerdere vergadering als bindend zal worden aanvaard. De appellant belooft bij voorbaat zich aan het oordeel der synode te onderwerpen! Dus moet zo’n bezwaarde er serieus mee rekenen, dat hij bij nader inzien tóch wel eens ongelijk kan hebben.
Natuurlijk gaat niemand zo maar in appèl; zo iemand is echt overtuigd van zijn gelijk. Maar toch zal hij niet zó overtuigd van het eigen gelijk mogen zijn, dat er in het denken en handelen geen ruimte meer blijft voor de belofte van artikel 31 K.O. Dat is de zaak waar het nu om gaat. Is er bij de appellanten de bereidheid om de uitspraak van de eerstkomende generale synode als bindend te aanvaarden? Natuurlijk, tenzij die uitspraak strijdig is met Schrift of kerkorde. Maar dat “tenzij” heeft ook grenzen; het is het recht van appèl, maar na twee keer behandeling van deze zaak op de generale synode mag toch ook worden aangenomen, dat die weg tot het einde toe gegaan is. Blijft over de belofte om de uitspraak te aanvaarden. Dit riekt misschien een beetje naar hiërarchie, maar zo is het geenszins bedoeld en zeker niet in dit stadium van heel deze kwestie.
Laat ik dit mogen verduidelijken vanuit Deuteronomium 17:8-138 Wanneer een zaak voor u te moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van bloedschuld, geschil of lichamelijk letsel - aanleidingen tot rechtsgedingen in uw steden - dan zult gij u begeven naar de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal; 9 gij zult gaan tot de levitische priesters en tot de rechter, die er dan wezen zal, en hen raadplegen; zij zullen u hun rechterlijke uitspraak aanzeggen. 10 En gij zult handelen naar de uitspraak, die zij u aanzeggen ter plaatse die de Here verkiezen zal; gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten. 11 Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend maken, zult gij handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links. 12 De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst staat van de Here, uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit Israël wegdoen. 13 Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn.. Daar lezen we de situatie, dat Israël in al zijn steden rechters zou moeten aanstellen, om alle onenigheid te beslechten. Maar ook voor die rechters zou een zaak wel eens te moeilijk kunnen zijn. Dan zou men moeten gaan naar de Levietische priesters, om zich door hen nader te laten onderwijzen. Zo luidt het gebod, met meteen de uitdrukkelijke bepaling erbij, dat dan ook nauwgezet naar het onderricht van de priester gehandeld zal moeten worden! Was die priester dan onfeilbaar, of mocht hij rechtstreeks aan God om een uitspraak vragen? Daarover lezen we hier niets, maar het punt waar het hier om gaat is dit, dat deze priester in de dienst van de HERE uitspraak doet in laatste instantie. Na hem is er geen weg verder meer, bij hem houdt de appèlweg op, om zo te zeggen. Wie dan toch verder wil, en verder gaat, komt terecht bij het appèl … op de gemeente! En juist dat wordt hier verboden. Dan wordt de éénheid van de gemeente in gevaar gebracht. Niemand zal zijn eigen gelijk belangrijker vinden dan het recht des HEREN, het recht dat Hij heeft op een eensgezind volk. Dit heeft dus niets te maken met hiërarchie, maar alles met de bereidheid der appellanten om uiteindelijk zich te onderwerpen als alle instanties gesproken hebben.
Welnu, dat is de vraag die ik zoeven stelde: hebben deze appenllaten die bereidheid? Ik wil en ik mag over hen niet oordelen, maar wel moet ik constateren dat uit de gevoerde advertentiecampagne die bereidheid niet blijkt. En ook wordt niet voorzichtig omgesprongen met de éénheid der gemeenten. Immers, als de appellanten door de synode in het gelijk worden gesteld, dan is het vroeg genoeg om de gemeenten in te lichten. Dan zal ook de synode daar zelf zorg voor dragen, op een ordelijke wijze.
Maar als de appellanten niet in het gelijk •worden gesteld, waar toch serieus mee gerekend moet worden, wat zal er dan gebeuren? Hoe zal dan de reactie zijn van al die broeders en zusters, die bij voorbaat de gelederen gesloten hebben achter het gelijk van dit bezwaarschrift? Hebben dan de bezwaarden het zichzelf en elkaar niet moeilijk gemaakt, om zich metterdaad aan de uitspraak der synode te onderwerpen, nadat ze eerst hun eigen mening publiek hebben aangeprezen?
Dat kunnen de gevolgen zijn, die men wel moet overzien, wanneer men tegelijkertijd in appèl gaat én publiceert. Wie in appèl gaat belooft zich te zullen houden aan de uitspraak der synode, maar dat kan dan betekenen dat alle publicaties weer ingeslikt moeten worden. Wie dat dan kan is groot, maar wie zal dat kunnen? Reeds zijn er broeders en zusters van ons weggegaan, omdat zij hun mening niet meer konden herzien. Had dat nu geen reden moeten zijn om met publiceren de uiterste terughoudendheid te betrachten terwille van de gemeente des HEREN?
B.L.