Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

brochures:1992-11_uitgesproken-geloof_een-pleidooi-in-vraag-en-antwoordvorm-voor-de-gereformeerde-katholieke-leer-over-de-kerk

Uitgesproken geloof. Een pleidooi in vraag- en antwoordvorm voor de gereformeerde katholieke leer over de kerk (1992)

Verantwoording
Wie geen vreemdeling is in Jeruzalem weet van de strijd die in de achter ons liggende jaren is gevoerd met het oog op de bewaring van de zuiverheid en enigheid in de leer. Men weet dan ook dat daarbij vooral in geding was de gereformeerde leer over de kerk. Het was zowel wat getallen als wat middelen betreft een bepaald ongelijke strijd. Maar de Heere behield de overwinning en Hij gaf Zijn volk de overwinning. Hij bewaarde Zijn gemeente bij de goede leer en kerkorde, door de kracht waarvan Hij afscheiding of wederkeer werkte. Niet als het einde maar als een nieuw begin.
In bedoelde strijd maakte (en maakt) men zich van gene zijde vooral sterk met behulp van de generaal-synodale uitspraken, die werden gedaan door de synode van Heemse van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1984-1985 en die naderhand werden bevestigd door de synode van Spakenburg-Noord 1987. De betreffende uitspraken en de daaraan ten grondslag liggende rapporten werden gepubliceerd in de synodale Acta respectievelijk artikel 131 en artikel 172, terwijl zij ook afzonderlijk verschenen onder de titel ‘De roeping zich bij de kerk te voegen’ (Vijlbrief, Haarlem 1985) en ‘In duplo’ (De Vuurbaak, Barneveld 1988).
Met het vorenstaande hangt de verschijning van dit boekje samen. Immers de tijd staat niet stil en een mens is licht geneigd te vergeten wat is geweest. En dat moet niet. Daarvoor is de gereformeerde leer te kostbaar en de strijd om de bewaring daarvan te leerzaam. Schrijver dezes, die op grond van de leeruitspraken van Heemse als predikant werd afgezet, wil door middel van deze uitgave opnieuw de aandacht vestigen op genoemde strijd en daarbij bevestigen wat in eerdere publicaties al is aangetoond, namelijk dat de leringen van Heemse en Spakenburg strijd voeren tegen de gereformeerde katholieke leer, zoals deze wordt beleden in de op het Woord gegronde gereformeerde confessie.
Daarbij nemen we ons uitgangspunt in deze kerkelijke belijdenis. We doen dat in de eerste plaats omdat een gereformeerd mens schuldig is zich te binden aan de in de Drie Formulieren van Enigheid uitgedrukte leer. We doen dat ook omdat een mens zodoende sterk staat tegenover de dwaalleer. Want wat dwaalleer is laat zich niet gemakkelijk onderkennen, tenzij men de zuivere leer onder ogen ziet en die laat spreken. Vandaar ook ons telkens terugkerend tenzij in de titels van de zes hoofdstukken. Het is het tenzij dat uitgaat van de duidelijk omschreven leer der zaligheid en dat in de kracht daarvan als dwaalleer afwijst wat boven deze leer uitgaat.
Aan het slot van ieder hoofdstuk maken we de balans op, terwijl we bovendien gekozen hebben voor een opzet in vraag- en antwoordvorm. Hetgeen overigens niet betekent dat waar nodig niet in verhoudingsgewijs uitvoerige antwoorden wordt doorgesproken. Dit terwille van de zaak die bovenal is en die met oppervlakkigheid niet is gediend. Gereformeerd gaat samen op met grondig, terwijl oppervlakkigheid de dwaalleer in de kaart speelt. Ook de jeugd van de Kerk mag en moet dat leren bedenken.
Als bijlage hebben we toegevoegd de Akte van Afscheiding of Wederkeer van de Gereformeerde Kerk te Grootegast anno Domini 1986. Het is een stuk dat ons tenslotte weer terugbrengt bij de leer van de Drie Formulieren van Enigheid en de daaraan hangende kerkorde.
Het bestuur van de Stichting Sola Sciptura zijn we erkentelijk voor zijn aandeel in de verschijning van deze publicatie.
Tenslotte, moge in deze tegenwoordige tijd, waarin meerderen helaas de weg gaan terug naar de synodaal gebonden kerken, de gereformeerde leer haar loop hebben en haar kracht tonen tot vrijmaking en bewaring van de katholieke Kerk in dit land.
Lutjegast, november 1992.
J. Hoorn, v.d.m.

1. Geen Kerk tenzij die van het canonieke Woord van God

  1. Is het zinvol in ons leven scherp te letten op de kerk?

Ja, want wanneer wij de kerk niet geloven en in haar gemeenschap niet leven, zijn wij niet rechtvaardig voor God en grijpen wij niet de erfenis van het eeuwige leven.

Waarop zinspeelt u als u zo spreekt?
Op het antwoord dat de catechismus geeft op de vraag: Maar wat baat het u nu dat u dit alles gelooft?
Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven (HC 59).

Behoort tot dit alles dan de kerk?
Vast en zeker. Want tot dit alles behoort alles wat ons in het Evangelie wordt beloofd, waarvan de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof de hoofdsom bieden.
En deze hoofdsom bestaat niet zonder het artikel van de kerk (HC 22, 23).

Hoe luidt dit artikel?
Ik geloof een heilige algemene christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen.

Dit artikel is zeker minder belangrijk dan de artikelen die spreken van het geloof in God de Vader en in God de Zoon en in God de Heilige Geest?
Nee, want de artikelen van ons algemeen geloof zijn allemaal van hetzelfde gewicht; zij bevatten alle met elkaar en elk voor zich de hoofdsom van het Evangelie van God.
Dit betekent dat wie ook maar één van deze artikelen loslaat dan wel minder belangrijk acht, daarmee de hele leer van God aantast en omverstoot.

Wat is dat voor sterke taal?
Het is de taal van het ware geloof, dat alles voor waar houdt wat God ons in Zijn Woord heeft bekendgemaakt en dat niet keurend of schiftend staat tegenover Gods Openbaring (HC 21).

Wat betekent dit bijvoorbeeld ten aanzien van het artikel van de vergeving?
Dat het geloof geen bestaansgrond heeft voor God wanneer het niet de weldaad van de vergeving gelooft en belijdt.

En dat geldt precies zo met betrekking tot het artikel van de kerk?
Ja, even fundamenteel als de vergeving is de kerk voor het christelijk geloof.

Hoe nu? Zet men door zo’n bewering God niet in de schaduw van de kerk?
Dat zij verre. God staat niet in de schaduw van de kerk; de kerk staat in het licht van God en van Zijn heilig Woord.
Het Woord gaat niet van Gods mond uit zonder te spreken van vergeving, opstanding en eeuwig leven, evenmin komt het tot ons zonder te spreken van de kerk.
De kerk is geen uitvinding of instelling van mensen, zij is echt Evangelie van God.

Hoeveel woorden besteed het Woord aan de kerk?
Vele goede woorden die door de hele Schrift heen verspreid liggen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Heel overvloedig heeft God ons Zijn beloften met betrekking tot de kerk in Zijn Woord bekendgemaakt. En deze beloften zijn niet onduidelijk, zij verspreiden een helder licht en doen de kerk echt in het licht staan (Psalm 119:105105 Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.; Jesaja 60:1-31 Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. 2 Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. 3 Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang.).

Wat geldt derhalve van de leer van het Woord inzake de kerk?
Wat wij van heel Gods Woord geloven en belijden, namelijk dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle opzichten volkomen is. En niet te vergeten absoluut gezaghebbend als de enige regel van het geloof (NGB 5, 7).
Het is ons daarom ten strengste verboden hieraan toe te voegen of hiervan af te doen. Het Woord is niet van mensen, het is heilig Evangelie van God, dat zonder toedoen van mensenhanden is klaargekomen en waarvan wij met onze handen zullen afblijven. We zullen het ook niet laten aantasten door kerkelijke vergaderingen met hun besluiten. Want het Woord is bovenal. Ook als het ons onderwijst over de kerk (NGB 7).
Hier past alleen het amen van het geloof. Desnoods tegenover allen.

Wat doen wij daarom wanneer wij het Evangelie geloven en belijden?
Dan geloven en belijden wij de kerk.
En dat niet zuinig en bekrompen maar loyaal en royaal, naar de volle overlopende maat van het Evangelie. Dat wil zeggen met hart voor de kerk en mond; met een mond die wijd voor haar opengaat en een hart dat wijd voor haar openstaat.
Om zo het beeld te vertonen van God onze Vader, die de kerk niet wegdrukt uit Zijn leven maar Wiens hartelijke liefde en trouw jegens haar in Zijn hele Woord staan uitgedrukt.
Voor wie oren heeft om te horen en ogen om te zien, valt hier werkelijk volop met het hart te geloven en met de mond te belijden.
De kerk is echt een stuk van het geloof, waaraan het geloof niet voorbijziet maar dat het met beide handen aangrijpt.
Het geloof belijdt de kerk.

Hoe doet het dit?
Zuiver en zeker.
Dat is niet naar wat allerlei tegenstrijdige stemmen van mensen van haar zeggen (Matteüs 16:13,1413 Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? 14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten.) maar naar wat de ene en zelfde stem van God van haar zegt. Het is de Stem die overal opklinkt en krachtig doorklinkt in het Woord van God. Dat Woord is de waarheid, de vólle waarheid, dat héle Woord (Psalm 119:160160 Heel uw woord is de waarheid, al uw rechtvaardige verordeningen zijn voor eeuwig.; Johannes 17:1717 Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid.). Recht en zuiver snijdt het de waarheid, ook in het stuk van de kerk.
Wie zich grondt op en loopt in de pas van dit Woord, staat daarmee in de ruimte van de kerk, die een werkelijk indrukwekkende ruimte is, van eenzelfde breedte en lengte en hoogte (Openbaring 21:1616 En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk.).
Heerlijke dingen weet hij van haar te zeggen, zuiver naar het Woord; ware kennis heeft hij van haar, gegrond op het Woord. Dat is tegelijk ook zekere kennis, waarvan hij zich door niets en niemand laat afbrengen. Want betrouwbaar is het Woord en sterk, sterker dan de dood (2 Timoteüs 2:1111 Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven.).
Echt ongetwijfeld is het geloofsstuk van de kerk. Het geloof is ten volle van haar verzekerd.

Hoe staan wij in deze volle verzekerdheid?
Gelukkig niet alleen, waardoor we ons vast geen raad met de kerk zouden weten. Want wat zal één alleen met haar beginnen, hoe zal één alleen de kerk vormen?
Ook niet met sommigen of met de meesten, waardoor we niet ten volle van haar verzekerd zouden zijn. Want dan zou zij onderscheid maken en geen veilig thuis zijn van en voor allen die uit het geloof zijn.
En daarom samen met allen. Dat wil zeggen met allen die de God en Vader van onze Heere Jezus Christus tot het geloof roept.
Zo vol is deze God en Vader aan goedheid en liefde, dat Hij niet van één alleen kan zijn. Tenzij dan van die Ene, die zozeer het beeld van de Vader is dat Hij niet de Middelaar en Zaligmaker van één alleen kan zijn.
En zo’n afkeer heeft Hij, de God der góden en de Heere der heren, van partijdigheid, dat Hij geen voortrekker is van sommigen noch partijganger van anderen, zelfs niet van de meesten (Deuteronomium 10:17-2217 Want de Here, uw God, is de God der goden en de Here der heren, de grote, sterke en vreselijke God, die geen partijdigheid kent noch een geschenk aanneemt; 18 die wees en weduwe recht doet en de vreemdeling liefde bewijst door hem brood en kleding te geven. 19 Daarom zult gij de vreemdeling liefde bewijzen, want vreemdelingen zijt gij geweest in het land Egypte. 20 De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen, Hem aanhangen en bij zijn naam zweren. 21 Hij is uw lof en Hij is uw God, die onder u deze grote en vreselijke dingen gedaan heeft, welke uw ogen gezien hebben. 22 Met zeventig zielen trokken uw vaderen naar Egypte, en thans heeft de Here, uw God, u talrijk gemaakt als de sterren des hemels.).
Goed is Hij voor allen die van Zijn talrijke geslacht zijn en naar Zijn naam genoemd zijn (Efeziërs 3:1414 Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader., 15). Hij is één en dezelfde Heere, rijk voor allen die Hem aanroepen en één en dezelfde God en Vader, die is boven allen en door allen en in allen (Psalm 145:88 Genadig en barmhartig is de Here, lankmoedig en groot van goedertierenheid.; Romeinen 10:1212 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen., 13; Efeziërs 4:66 één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.; NGB 1).
Bij God is geen aanzien van de persoon, waardoor Hij scheve gezichten zou krijgen onder wie Hem vrezen. Hij doet hen allen evenzeer delen in de rijkdom van het ene Evangelie en stelt hen allen gelijk op in de katholieke ruimte van de kerk (Handelingen 10:3434 En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is.).
Echt algemeen is het geloofsstuk van de kerk.
Wij geloven haar samen met allen.

En hoe geloven wij allen haar?
Samen met alles.
Dat wil zeggen gelijk op met alles wat ons God in het Evangelie belooft. God, die geen ongelijke gezichten wil zien, wil ook geen ongelijke belijdenis horen, waarbij de een dit stuk van de leer en de ander dat stuk voortrekt. Maar allen in alles gelijk op; één en dezelfde belijdenis van één en hetzelfde geloof.
Dus de kerk niet alleen, als zou zij het enige stuk van het geloof zijn, waarbij de overige stukken niet echt belangrijk zijn. Maar ook niet omgekeerd, waarbij van alles en nog wat zou kunnen dienen als tegenwicht tegenover het stuk van de kerk. Als zou de kerk dus niet meer zijn dan een sluitpost voor de perfectionist die altijd alles precies sluitend wil hebben, terwijl de gewone man wel zonder de kerk kan. Als we die maar leren rekenen met de post van het geloof in Jezus als zijn Borg en Zaligmaker.
Noch op de eerste noch op de tweede manier leert God ons boekhouden. Zo werkt dat niet; zo werkt niets van het Evangelie als een kracht van God tot zaligheid en zo werkt niemand van de gelovigen zijn zaligheid met vreze en beven (Romeinen 1:16,1716 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.; Filipp. 2:1212 Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden.).
Want zo blijven we met ons allen praten over de vraag wat nu beslist nodig is te geloven en waarop eventueel valt af te dingen en zo ja, hoeveel of hoe weinig. En zo komt niemand tot de daad van het geloof, dat is tot de zekerheid en de paraatheid van het geloof. Het is het geloof dat zich rijk weet met en zeker van héél het Evangelie en dat zo wijs is daar vandaag nog een streep onder te zetten en een handtekening. Om zo de volle winst daarvan in één keer op te maken en zich die eigen te maken. Het is de winst van het geloof, dat zonder aarzelen zegt: Amen, zo is het en niet anders. Amen, ja amen (Deuteronomium 27:11-2611 Op die dag gebood Mozes het volk: 12 Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt, zullen zich op de berg Gerizim opstellen om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin. 13 En op de berg Ebal zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali. 14 Dan zullen de Levieten met luider stem voor alle mannen in Israël betuigen: 15 Vervloekt is de man, die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Here, het maaksel der handen van een werkman, en dit in het verborgene opstelt. En het gehele volk zal antwoorden: Amen. 16 Vervloekt is hij, die zijn vader of moeder veracht. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 17 Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 18 Vervloekt is hij, die een blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 19 Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 20 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 21 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 22 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 23 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 24 Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 25 Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 26 Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.; Psalm 41:1414 Geloofd zij de Here, de God van Israël, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. Amen, ja amen. en vele, vele andere plaatsen in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament).
Wie geen kans ziet om zo boek te houden en de boeken af te sluiten, houdt geen boek. Zo iemand houdt geen heilig Boek over, hij is niet vervuld van heilige eerbied en vrees om te blijven in alles wat geschreven staat in het boek van het Evangelie om dat te geloven.
De kerk, zij is echt een stuk van het geloof. Door het geloof rekenen we met haar.
Wie niet met haar rekent, zet niet gelovig een streep onder het Evangelie van God, hij zet zonder meer een streep door het Evangelie, hij doet het Boek van het Evangelie in ongeloof dicht.

Wat is dit voor een Boek?
Het is het enige Boek van de waarheid en het leven.
Het is het Boek van het leven van het Lam en daarmee van het leven van allen die het Lam volgen (Psalm 69:2929 Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.; Openbaring 3:55 Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen.; 13:88 En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld.).
Zwaarder dan ons geld en ons goed, ja dan ons leven moet ons dit Boek in al zijn delen wegen, omdat daarin boven elk hoofdstuk en op elke bladzijde met bloed geschreven staat de Naam van het Lam (dat staat als geslacht) als de enige Naam tot zaligheid (Handelingen 4:1212 En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden.). De rol des boeks is van Zijn Naam vervuld (Psalm 40:88 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven.).
En omgekeerd is Hij vol van deze rol, van dit Boek van Gods onveranderlijke en genadige wilsbeschikking tot verlossing van de Zijnen. Heilige ijver brandt daar in Hem om dit Boek te openen voor Gods gemeente (Psalm 40:99 ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste., 10). En Hij is waardig gebleken het te openen en de zeven zegels daarvan te verbreken (Openbaring 51 En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? 3 En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of haar inzien. 4 En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien. 5 En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. 6 En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. 7 En het kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was. 8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. 9 En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde. 11 En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, 12 zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof. 13 En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.). En dat dankzij Zijn dood en bloedstorting, waardoor Hij het nieuwe en eeuwige testament of verbond der genade definitief heeft besloten toen Hij zei: Het is volbracht.
En opdat wij vast zullen geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren en dat onze namen staan geschreven in het Boek van het leven van het Lam, legt het Lam dit Boek open voor de gemeente. Opdat wij daarin op elke plaats Zijn Naam geschreven zien staan en in Zijn Naam onze naam. Ook op elke plaats die van de kerk spreekt.
Het zijn evenzovele plaatsen die ons zonder Hem werkelijk niets zeggen en als los zand aan elkaar hangen, maar die dankzij Hem boekdelen spreken. In Hem zijn al deze kerkplaatsen een hecht geheel en vormen zij samen dat boeiende hoofdstuk van de kerk.
Het is een hoofdstuk waarboven voor alles Zijn Naam geschreven staat. Naar Hem genoemd heet zij immers christelijke Kerk. Zij is van en voor Hém, Zijn lichaam, Zijn bruid, en Hij is van en voor haar, haar Hoofd en haar Zaligmaker, die Zich voor haar heeft overgegeven (Efeziërs 5:26,2726 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, 27 en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet.).
Echt christelijk is het geloofsstuk van de kerk.
Wij geloven haar om Christus’ wil, onze lieve Zaligmaker. Hoe onchristelijk haar niet van harte te geloven en van haar geen levend lid te zijn. Dat doet werkelijk de deur dicht voor God, het doet het Boek van het Evangelie dicht, héél dit Boek, voor de opening waarvan Christus Zijn bloed heeft gestort en de Geest der waarheid heeft uitgestort.

Hoe maakt u de balans op van dit eerste hoofdstuk?
De kerk is beslist algemeen ongetwijfeld christelijk geloof. Zij is dat op grond van de canonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, die ons niet in handen zijn gegeven zonder het hoofdstuk van de kerk. Daarom geen waar geloof zonder het stuk van de kerk.
Het is het geloof dat zich in alles grondt op het heilig Evangelie van God en dat daarom van geen kerk wil weten tenzij van die van het Woord, en dat van haar spreekt gelijk het Woord van haar spreekt.

Waarvoor neemt het geloof daarom heden de tijd?
Om samen met al de Schriften te horen, te lezen en te overleggen de Schrift van God inzake de kerk. Opdat het tot geen andere kerk zal besluiten dan tot die van het Woord. Om zo rechtvaardig te zijn voor God en erfgenaam van het eeuwige leven.

Waarvoor moeten we daarbij terdege op onze hoede zijn?
Voor eigenwijsheid, door namelijk te doen alsof het Woord van God bij ons is begonnen, alsof het alleen ons bereikt heeft (1 Korintiërs 14:3636 Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?).
Vandaar nu allereerst ons volgende hoofdstuk, dat in dit eerste reeds volop meesprak en waarin we ons expliciet willen binden aan de katholieke gereformeerde belijdenis. Opdat we ons in het onderwerp waarom het ons is te doen, niets wijs laten maken door mensen van de dag of door synodes van het jaar, maar opdat we daarin wijs zijn met de kerk van alle eeuwen, wijs met haar goede belijdenis, die echt niet van gisteren of eergisteren is.
Zij is al zo oud als het christelijke geloof oud is.

2. Geen Kerk tenzij die van de gereformeerde katholieke belijdenis

  1. Waarin wordt het goede Woord van God onder ons bevestigd, staat het vast en draagt het vrucht?

In de door het Woord zelf aangewezen en aangeprezen goede belijdenis (1 Timoteüs 6:1212 Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen., 13).

Waarin ligt het goede van deze belijdenis?
In haar instemming of overeenstemming met het goede Woord.

Kunt u hiervan iets meer zeggen?
Belijden wil zeggen openlijk partij kiezen voor of ook publiek beamen.
De goede belijdenis spreekt zich uit voor het Woord van God. Zoals het Woord spreekt, zo ook de belijdenis; niet woordelijk uiteraard – de belijdenis is geen duplicaat van het Woord – maar zakelijk, inhoudelijk. De belijdenis spreekt naar de zin van het Woord en naar de mening van de Geest, die beide van de waarheid getuigen (Johannes 14:1616 En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn.; 18:3737 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dus toch een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.).
Om de waarheid is het de goede belijdenis te doen. Daartoe zwijgt zij niet maar spréékt zij.
Vóór de waarheid! Ook voor de waarheid inzake de kerk (Jesaja 62:1-61 Om Sions wil zal ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal ik niet rusten, totdat zijn heil opgaat als een lichtglans en zijn verlossing als een brandende fakkel. 2 Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noemen met een nieuwe naam, die de mond des Heren zal bepalen; 3 gij zult een sierlijke kroon in de hand des Heren zijn, een koninklijke tulband in de hand van uw God. 4 Men zal u niet meer noemen: Verlatene, en men zal uw land niet meer noemen: Woestenij; maar gij zult genoemd worden: Mijn Welgevallen, en uw land: Gehuwde. Want de Here heeft een welgevallen aan u, en uw land wordt ten huwelijk genomen. 5 Want zoals een jongeling een maagd huwt, zullen uw zonen u huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God Zich over u verblijden. 6 Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen. Gij, die de Here indachtig maakt, gunt u geen rust.).
Dat is tegelijk: tégen de leugen (1 Johannes 2:2020 Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen., 21).
De goede belijdenis spreekt altijd antithetisch: vóór de waarheid, tégen de leugen.
Om zo te spreken gelijk het heilig Woord spreekt, dat van begin tot einde Woord is van de antithese (Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.; Openbaring 22:1111 Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.).

Is de goede antithetische belijdenis alleen een zaak van de mond?
Nee, maar ook van het hart.
De ware belijdenis is altijd gelóófsbelijdenis, waarin hart en mond samenstemmen en elkaar bevestigen. “Want met het hart gelooft men tot rechtvaardiging en met de mond belijdt men tot zaligheid” (Romeinen 10:1010 want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.).

Is deze geloofsbelijdenis een particuliere aangelegenheid, waarbij ieder zijn eigen woorden kiest?
Beslist niet. Het ware geloof staat niet op zichzelf maar in de gemeenschap van allen die geloven. Daarom, is ook de ware belijdenis een gemeenschappelijke zaak. In de bijbel is gedurig sprake van de belijdenis van meerderen, zoals blijkt uit bijvoorbeeld 2 Korintiërs 9:1313 Want door dit duidelijk blijk van hulpbetoon prijzen zij God om uw gehoorzaam belijden van het evangelie van Christus en om uw onbekrompen delen met hen en met allen. (“ulieder gehoorzaam belijden”), Hebreeën 3:11 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus. (“onze belijdenis”) en Hebreeën 10:2323 Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. (“de belijdenis van hetgeen wij hopen”).
Niemand legt de goede belijdenis op z’n eentje af in eigen particuliere woorden. Wie “particulier” wil belijden, is eigenwijs en vervreemdt zichzelf van het katholieke geloof van de katholieke kerk.
Echt algemeen is de goede belijdenis: zij is het gemeenschappelijk bezit van allen die de eeuwen door geloven en belijden; zij is het Amen van de kerk.
Hoe onkerkelijk met de belijdenis niet van harte in te stemmen.

Hoe wil de goede belijdenis dus door ons gewaardeerd worden?
Niet als een twijfelachtig stuk van mensen, waarvan men zou mogen zeggen: zo staat het weliswaar in de belijdenis maar het kan ook anders zijn.
De belijdenis is juist de weloverwogen formulering van wat in het Woord staat uitgedrukt. Zij is niet gegrond op woorden van mensen maar op het eigen Woord van God, dat duidelijk is en betrouwbaar.
Echt ontwijfelbaar is de belijdenis der kerk. Zij vindt haar vastheid in het Woord dat betrouwbaar is.
Hoe onstandvastig is een ieder die niet van meetaf in het spoor van de kerkelijke belijdenis gaat. Zo iemand miskent de betrouwbaarheid van het Woord, dat zeer vast is en ons duidelijk de weg wijst (2 Petrus 1:1919 En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wèl, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.; Johannes 14:66 Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.).

Wie legt ons de rechte belijdenis in het hart en op de lippen?
De Heilige Geest, die de Geest is van het geloof en van de geloofsbelijdenis (2 Korintiërs 4:1313 Maar nu wij dezelfde Geest des geloofs hebben, gelijk geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook., vgl. Psalm 116:1010 Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak: Ik ben zeer verdrukt.).
Niemand kan zeggen Jezus is Heere dan door de Heilige Geest (1 Korintiërs 12:33 Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de heilige Geest.). De Geest is het die Heere is en levend maakt (Bel. van Nicea). Hij als Enige werkt de ware geloofsbelijdenis in het leven van Zijn gelovigen, die van zichzelf het goede kunnen noch willen (HC 8; DL III/IV,3).

Hoe doet Hij dit?
Door het woord van het Evangelie (HC 65).
Dit woord dat de eeuwen door heeft geklonken en zal klinken, is niet een tevergeefs woord dat ledig tot God weerkeert (Jozua 21:4545 Niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen.; 23:1414 Zie, ik ga thans de weg van al het aardse; erkent nu met geheel uw hart en geheel uw ziel, dat niet één van alle goede beloften die de Here, uw God, u gegeven heeft, onvervuld gebleven is. Alles is voor u uitgekomen. Zijnerzijds is niets onvervuld gebleven.; Jesaja 55:1010 Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter.; Lucas 1:3737 Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen.). Het is een echt goéd woord, het is beslist Evangelie. Het is levend en kiemkrachtig, komt op en draagt vrucht (Jesaja 40:88 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.; 53:10-1210 Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. 11 Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. 12 Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.; 1 Petrus 1:22-2522 Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, 23 als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God. 24 Want: Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem in het gras; het gras verdort en de bloem valt af, 25 maar het woord des Heren blijft in der eeuwigheid. Dit nu is het woord, dat u als evangelie verkondigd is.). Het klinkt als een volstrekt geloofwaardig woord (2 Timoteüs 2:1111 Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven.), dat de eeuwen door zijn weerklank en uitdrukking vindt in het geloof en de geloofsbelijdenis van mensenharten en mensenmonden.
Reeds onder het Oude Testament. En des te krachtiger onder het Nieuwe, nu het woord van het Evangelie volop stem onder ons heeft gekregen in het vlees en bloed van die ene mensenzoon Jezus, die in waarheid is de Zoon van de levende God (Matteüs 16:1616 Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!; Johannes 1:1414 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.; 5:52-59.).
God, die eertijds vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen heeft gesproken in de profeten, heeft nu in het laatst van de dagen tot ons gesproken in de Zoon (Hebreeën 1:11 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten.).
Deze Zoon, die is het uitgedrukte beeld van de zelfstandigheid des Vaders en het afschijnsel van Zijn heerlijkheid (Kolossenzen 1:1515 Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping.; Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.; NGB 10), doet ons het Woord van God heel dichtbij zijn, in onze mond en in ons hart. Hij is de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis (Hebreeën 3:11 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus.), die de goede belijdenis heeft afgelegd (1 Timoteüs 6:1313 Ik beveel voor God, die alle leven wekt, en voor Christus Jezus, die de goede belijdenis voor Pontius Pilatus betuigd heeft.) en die ons de goede belijdenis op het hart bindt en in de mond legt (1 Timoteüs 6:1212 Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen.; Hebreeën 13:1515 Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden.).

Waarmee hebben we daarom van doen in de goede belijdenis?
Met het in mensenharten gedrukte en door mensenmond uitgedrukte Woord van God, dat vast en bondig onder ons is gemaakt in Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, de ene Middelaar tussen God en mensen (1 Timoteüs 2:55 Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.).
In de belijdenis van de kerk, die het amen is van het geloof, neemt deze Christus gestalte onder ons aan en staat Zijn Woord onder ons vast. Ja, in haar wordt de ware christelijke religie onderhouden en heeft de ware christelijke leer haar loop in deze wereld.

Hoeveel hebben het Woord van God en de belijdenis van de kerk derhalve met elkaar gemeen?
Alles.
Dat wil zeggen de volle waarheid die ook de zuivere waarheid is. Het is de waarheid die niet van beneden is uit mensen maar van Boven uit God en die toch hier beneden wordt gesproken door mensen dankzij Christus, die in de wereld is gekomen om van de waarheid te getuigen (Johannes 18:3636 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier.; 19:1111 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware: daarom heeft hij, die Mij aan u heeft overgeleverd, groter zonde.).
In deze Christus zijn het Woord van God en de belijdenis van de kerk onafscheidelijk aan elkaar verbonden als door een gemeenschappelijke grondslag en trekken zij samen op als een gelijk span.
Zij gaan dus niet ieder hun eigen gang los van elkaar, veel minder nog staan zij tegenover elkaar als ja en nee. Zij vinden elkaar en corresponderen met elkaar als woord en antwoord, als klank en weerklank.
Zo ook bevestigen ze elkaar. Het Woord spreekt zich in alle toonaarden uit voor de belijdenis en de belijdenis treft in al haar delen de zuivere toonhoogte van het Woord.

Welke is die hoogte?
Het is de toonhoogte van het geloof.
Geloof is immers de hoogte waarop het Woord van God spreekt. Dit Woord toch is volgens zijn eigen eenstemmig getuigenis bij Mozes en Paulus in alles geloofswoord. Dat wil zeggen woord dat niet onbereikbaar ver bij ons vandaan klinkt, hoog in de hemel of diep in het dodenrijk en daarmee woord waarvan we ons min of meer vrij mogen weten, als een woord namelijk dat voor ons beperkte mensen toch veel te hoog is of veel te diep.
Nee, zo niet. Maar woord dat heel dichtbij ons is, namelijk in ons hart en in onze mond, om het te volbrengen. Dat is: om het te geloven en te beamen (Mozes in Deuteronomium 30:11-1411 Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. 12 Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? 13 En het is niet aan de overkant der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? 14 Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen. en evenzo Paulus in Romeinen 10:6-86 Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; 7 of: Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen. 8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken.).
En op precies deze zelfde hoogte van het geloof spreekt ook de belijdenis, die immers volgens haar eigen telkens herhaalde beginverklaring (“ik geloof” of “wij geloven”) in al haar delen geloofsbelijdenis is. Dat wil zeggen belijdenis die zich niet aandient als een betrekkelijk en aanvechtbaar woord van mensen, dat we niet echt serieus behoeven te nemen vanuit de gedachte: wat zullen mensen ons te zeggen hebben als het om de waarheid gaat, want wat is immers waarheid? (Johannes 18:3838 Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En na dit gezegd te hebben, kwam hij weder naar buiten tot de Joden en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem.).
Nee, zo niet. Maar belijdenis die zich aandient als een hoogernstig en volstrekt geloofwaardig woord, dat zich niet laat relativeren. Gelegd immers wordt zij in onze mond om haar met het hart te geloven.
De belijdenis is uitgesproken geloof en daarin is zij zuiver afgestemd op het Woord, dat in al zijn woorden om slechts één antwoord vraagt. Het is het antwoord van het geloof. En wie niet gelooft, voorwaar, hij wordt niet bevestigd (Jesaja 7:99 en Samaria blijft het hoofd van Efraïm en het hoofd van Samaria blijft de zoon van Remaljahu. Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd.).

Waardoor laat de belijdenis van de kerk zich daarom alleen maar begrijpen?
Alleen door het geloof.
Wie hier niet door de deur van het geloof binnenkomt, is een dief en een inbreker. Onheilig gaat hij om met wat heilig is. Niets laat hij eenvoudig staan, overal zit hij met zijn onheilige handen aan; nergens wordt hij hier bevestigd, overal snijdt hij zichzelf in de vingers. Hij weigert zijn hart te laten snijden op de maat van de belijdenis, die de maat is van het geloof. Zijn omgang met de belijdenis is uitgesproken ongeloof.
Daartegenover staat het geloof als de enige grond, waarop de dingen hier vast staan en zich echt laten verstaan. Het is de grond van het geloof in God, die de vaste grond is van het geloof en voor wie geen ding, geen woord onmogelijk is (Genesis 18:1414 Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn? Te bestemder tijd, over een jaar, zal Ik tot u wederkeren, en Sara zal een zoon hebben.; Lucas 1:3737 Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen.; Romeinen 4:16-2216 Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, 17 gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld - voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept. 18 En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn. 19 En zonder te verflauwen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara's moederschoot was gestorven; 20 maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, 21 in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen. 22 Daarom [ook] werd het hem gerekend tot gerechtigheid.). Hij Zelf volbrengt Zijn heilig en goddelijk Woord zodanig, dat Hij het legt in ons hart en in onze mond om het te geloven en te belijden.
En zo klinkt daar de geloofsbelijdenis van de kerk op, niet los van maar in samenhang met en als antwoord op het Woord. Zij is het amen van het geloof, dat spreekt naar het Woord.

Wat behoren wij daarom nooit te doen?
Het Woord en de belijdenis uit elkaar trekken en elk op zichzelf zetten.
Deze twee staan altijd samen vast in het geloof. En geen van beide laten zij zich van deze vaste grond aftrekken. Daarmee zouden zij zichzelf en elkaar laten vallen als Woord en belijdenis van het geloof, die elkaar vinden in de ene Geest van het geloof.
Maak dan ook het Woord van God los van het lichaam van de belijdenis en het is even zwevend en ongrijpbaar als dat het vast staat en nabij is in de belijdenis. En maak omgekeerd de belijdenis los van het Woord en zij is even aanvechtbaar en twijfelachtig als dat zij vast staat en zeker is vanwege het Woord.
Kortom, het Woord en de belijdenis sluiten elkaar niet uit maar in. Even zeker als zij zich van elkaar laten onderscheiden en van elkaar moeten worden onderscheiden, zo zeker laten zij zich niet van elkaar scheiden. Zij zijn heel echt één, één in Geest en in waarheid. Men hoort naar beide of naar geen van beide.
Een derde weg is hier niet.

Hoe verklaart u deze hechte eenheid van Gods Woord en mensenwoord, dat is van Schrift en belijdenis?
Niet vanuit de mens, als zou ook maar één mens van zichzelf in de pas lopen met het zuivere Woord van God. Tenzij dan die ene mens, die eer en meer is dan alle mensen en die de apostel ons leert prijzen als God geopenbaard in het vlees (1 Timoteüs 3:1616 En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.).
In Hem staat voor ons wat diezelfde apostel prijst als de verborgenheid der godzaligheid (idem). Het is de verborgenheid van Hem, door Wiens vleeswording de goddelijke en de menselijke natuur onafscheidelijk tezamen gevoegd en verenigd zijn in één Persoon (NGB 19).
Dat is in die Persoon, die als waarachtig God van boven komt en die in deze wereld is gekomen om van de waarheid te getuigen (Johannes 3:3131 Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de aarde.; 18:3737 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dus toch een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.).
Met deze Christus is gegeven het unieke wonder van de goede belijdenis, waarin de kerk vast en zeker de waarheid van God belijdt en dat met woorden die haar niet door menselijke wijsheid maar door de Geest van Christus geleerd zijn (1 Korintiërs 2:1313 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.).
En wat in éénzelfde Geest, die in Christus als het Hoofd en in de gemeente als Zijn lichaam woont, is samengevoegd en verenigd, namelijk het goede Woord van God en de goede belijdenis van het geloof, scheide de mens niet.
Wie dit laatste wel doet, is een ongeestelijk mens die niet verstaat de dingen die van de Geest van God zijn en die niet in staat is het geestelijke met het geestelijke te vergelijken (1 Korintiërs 2:12-1612 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. 13 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. 14 Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. 15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus.).
Zulk een mens staat niet als een wijs man met de beide benen van Schrift en belijdenis vast in de waarheid, hij laat zich als een nog onstandvastig kind door het minste of geringste mooiklinkende woord van mensen meevoeren (Efeziërs 4:1313 totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus., 14).
Kortom, zulk een mens houdt zich niet vast aan het betrouwbare Woord, dat naar de leer is en dat steeds naar de leer spreekt (Titus 1:99 zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen.). Dat is naar de overgeleverde, gezaghebbende en vast geformuleerde leer van het Evangelie, die uit gedrukt staat in de belijdenis van de kerk.

Noemt u voor wat betreft het heden een sprekend voorbeeld van deze belijdenisloze onstandvastigheid?
De leeruitspraken van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Heemse 1984-1985.
Deze leeruitspraken vertonen zozeer het beeld van eigengekozen formuleringen met verwijzing naar her en der uit de Schrift aangehaalde teksten in plaats van zich te gronden op de vast geformuleerde leer van de kerk in haar goede belijdenis, dat zij alleen reeds om die reden volstrekt ongeloofwaardig klinken (zie Heemse, artikel 131, met name Besluit I grond 4, Besluit II gronden 1, 3 en 4).

Aan welke orde houdt de kerk zich met haar goede belijdenis?
Aan de orde van het Woord, dat ons het huis van God, dat is de gemeente van de levende God aanwijst en aanprijst als pilaar en vastigheid van de waarheid (1 Timoteüs 3:1515 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.).

Hoedanig is deze orde?
Zij is geen heersende orde, die de kerk stelt boven het Woord van de waarheid, maar een dienende orde, die de kerk stelt onder het Woord, dat is tot steun en stut van het Woord.

Waartoe dient deze orde?
Opdat de waarheid die van Boven is hier beneden niet omvergestoten wordt. Want hoeveel wordt hier beneden niet telkens weer tegen de waarheid ingebracht! Is het niet in de eerste of in de vierde eeuw, dan wel in de zestiende of in de twintigste; is het niet ten tijde van de Reformatie (1517) of de Afscheiding (1834), dan wel rondom de Vrijmaking (1944) of de daarna gekomen Afscheiding (1986). Onafgebroken staat de waarheid van Boven hier beneden bloot aan felle bestrijding en voortdurend loopt zij het gevaar van misvorming en deformatie (1 Petrus 5:88 Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden.; Openbaring 12:1212 Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft.).
Toch staat zij de eeuwen door vast en ongeschokt en wordt zij gedurig weer gereformeerd. Daarvoor zorgt God, tegen Wie geen raad geldt en geen geweld iets vermag (DL V, 15). Hij die de levende God is, doet Zelf de waarheid vaststaan en houdt haar recht overeind. En Hij doet dat niet zonder maar door Zijn gemeente, die Hij de waarheid niet tevergeefs tot een sterke zuil en een veilig bolwerk heeft gesteld.
Hoe eervol voor de kerk tot deze dienst aan de waarheid geroepen en geïnstitueerd te zijn.
Hoe fundamenteel ook is deze kerkdienst. Zonder hem valt de waarheid onherroepelijk omver in deze wereld, door hem staat zij vast en zeker.

Verricht de ware kerk deze even eervolle als onmisbare dienst aan de waarheid ook metterdaad?
Vast en zeker. En dat uit liefde tot de waarheid.
Door die liefde gedreven laat zij niet ongebruikt maar gebruikt zij de haar door God Zelf verleende volmacht tot zuil- en pilaarvorming, dat is tot symbool- of belijdenisvorming. En dat zoveel als nodig blijkt tot bevestiging en fundering en tot verklaring en bewaring van de waarheid die bovenal is.
Dit betekent dat de kerk hier enerzijds handelt met grote vrijmoedigheid en beslistheid, opdat de waarheid zal vaststaan. En anderzijds ook met de nodige bescheidenheid, opdat alleen de waarheid zal vaststaan, dat wat buiten alle twijfel is, en niet wordt uitgegaan boven hetgeen geschreven staat (1 Timoteüs 3:1616 En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.; 1 Korintiërs 4:1616 Ik vermaan u dus: volgt mijn voorbeeld.).
De belijdenis van de ware kerk ondervraagt noch overvraagt het geloof, zij vraagt om geloof. En zij doet dat niet tevergeefs noch zonder goede grond. Zij spreekt metterdaad geloofwaardig. Als zuil van de waarheid vertoont zij rondom aan alle kanten het waarmerk van soliditeit en betrouwbaarheid.

Kunt u van dit laatste iets meer zeggen?
De belijdenis van de kerk is bepaald niet het werk van één dag of van één man; zij is niet zomaar uit de lucht gegrepen of lichtvaardig uit de grond gestampt. Zij is werk van het geloof, dat zich nimmer vergenoegt met oppervlakkigheid maar dat de waarheid altijd grondig en zuiver voorgesteld wil zien worden.
Dit betekent dat de belijdenis vrucht is van de goede strijd van het geloof, waardoor zij wordt gedragen en gevormd, dat is ook beproefd en gehard. Onmiskenbaar duidelijk draagt zij het stempel van deze strijd.
En deze strijd is niet van één alleen, ook niet van één of twee generaties. Zij is de strijd van allen die de eeuwen door tot leerjongeren van Christus geroepen worden. Zij is voor deze allen ten principale ook één en dezelfde strijd (Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.). Daarom is ook de belijdenis van de kerk uiteindelijk één en dezelfde door alle tijden heen. Zij is echt algemeen of katholiek; zij bestaat in datgene wat altijd overal door allen wordt geloofd en beleden.
Zij is ook ongetwijfeld, want zij bestaat in datgene wat vaststaat en buiten twijfel is volgens het Woord van God. Daarmee is tevens haar duurzaamheid gegeven, bedoeld als zij is niet voor één of twee generaties maar om de geslachten door te blijven tot op de dag van Christus, wanneer wij de volkomen vrucht daarvan zullen genieten.
Hoe groots is de belijdenis van de kerk. Zij is voorwaar een machtig monument en een indrukwekkende zuil, opgericht tot de proclamatie van de waarheid, die zij wereldwijd aanprijst en daarmee tot de acclamatie op God, die zij hemelhoog prijst.

Wat doet de apostel tegelijkertijd wanneer hij zijn geliefd kind Timotheüs wijst op deze dienst van de kerk tot belijdenis- of symboolvorming?
Hij laat niet na ons meteen ook een staal van de goede belijdenis te tonen. Want zo vervolgt hij direct: “En buiten twijfel, groot is de verborgenheid der Godzaligheid:

  1. God is geopenbaard in het vlees
  2. is gerechtvaardigd door de Geest

(b) is verschenen aan de engelen
(a) verkondigd onder de heidenen
(a) geloofd in de wereld
(b) opgenomen in heerlijkheid” (1 Timoteüs 3:1616 En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.).
Hemelhoog rijst zij hier voor onze verbaasde ogen op, deze erezuil van de waarheid, deze schitterende lofprijzing en belijdenis van onze gemeenschappelijke zaligheid.

Waar haalt de apostel deze belijdenis zo ineens vandaan?
Ja, wie zal dat zeggen?
Dat is nu het geheim van de Smid, van de Smid van onze zaligheid, Wiens wegen onnaspeurlijk zijn en die Zijn geheim nochtans bekendmaakt aan Zijn gezellen en leerlingen, aan Zijn vrienden en gekenden, aan Zijn knechten en profeten (Genesis 18:17-1917 En de Here dacht: Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? 18 Abraham immers zal voorzeker tot een groot en machtig volk worden en met hem zullen alle volken der aarde gezegend worden; 19 want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft.; Jesaja 8:1616 Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen.; Amos 3:77 Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten.; Johannes 15:1515 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt.; Openbaring 1:11 Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven.).
Het is het geheim van Hem, die God is in eigen Persoon en Wiens naam hier bovenal is. In Hem, die van Boven komt (Johannes 3:3131 Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de aarde.), daalt deze zuil van de waarheid rechtstreeks neer. Het is de waarheid van
God geopenbaard in het vlees
Intussen, hoezeer de waarheid ook vlees is geworden (Johannes 1:1414 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.), toch is hier niets aan vlees en bloed te danken. Deze waarheid is zuiver een kwestie van de Geest van God. Want Hij die is geopenbaard in het vlees, is
gerechtvaardigd door de Geest
Dat is door de eeuwige Geest, die Heere is en levendmaakt en in welke Geest Hij is heengegaan tot God (1 Petrus 3:1919 in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis.). Zo is Hij anders gezegd:
verschenen aan de engelen,
die Hem opwachtten om Hem te huldigen (Hebreeën 1:66 En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen.). Ja, zo is Hij:
verkondigd onder de heidenen,
die op Hem wachtten om voor Hem zich te buigen (Jesaja 49:1-71 Hoort naar Mij, gij kustlanden, en luistert, gij natiën in de verte. De Here heeft mij geroepen van moeders lijf aan, van de schoot mijner moeder aan heeft Hij mijn naam vermeld. 2 En Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard; in de schaduw zijner hand verborg Hij mij. Hij maakte mij tot een puntige pijl, in zijn pijlkoker stak Hij mij. 3 En Hij zeide tot mij: Gij zijt mijn knecht, Israël, in wie Ik Mij zal verheerlijken. 4 Doch ik zeide: Tevergeefs heb ik mij afgemat, voor niets en vruchteloos mijn kracht verbruikt. Evenwel, mijn recht is bij de Here en mijn vergelding is bij mijn God. 5 Maar nu zegt de Here, die mij van de moederschoot aan vormde tot zijn knecht, om Jakob tot Hem terug te brengen en om Israël tot Hem vergaderd te doen worden - en ik werd geëerd in de ogen des Heren en mijn God was mijn sterkte - 6 Hij zegt dan: Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde. 7 Zo zegt de Here, Israëls Verlosser, zijn Heilige, tot de diep verachte, de bij het volk verafschuwde, de knecht van heersers: Koningen zullen dit zien en opstaan; vorsten, en zich nederbuigen, ter wille van de Here, die getrouw is, de Heilige Israëls, die u verkoren heeft.).
Zo is Hij nog weer anders gezegd:
geloofd in de wereld (Kolossenzen 1:66 dat tot u gekomen is. Immers, in de gehele wereld draagt het vrucht en wast het op, zoals ook bij u, sedert de dag, dat gij het gehoord hebt en de genade Gods in waarheid hebt leren kennen.)
opgenomen in heerlijkheid (Marc. 16:19.).
Welk een triomfantelijke belijdenis! Welk een erezuil van de waarheid, die hemel en aarde en aarde en hemel met elkaar verbindt. In Christus.
En niet te vergeten: zij staat zuiver binnen de orde, binnen de orde van het zuivere Woord. Het is het Woord, dat de kerk niet alleen aanwijst en aanprijst als zuil en pilaar van de waarheid, maar dat ook zelf het staal en de bouwstenen van deze zuil aandraagt.
Zo werkt dat vanwege Hem, die de Smid is van onze zaligheid en die in alles werkt naar de raad van Zijn wil (Efeziërs 11 Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die [te Efeze] zijn; 2 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 3 Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. 4 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. 5 In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, 6 tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. 7 En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade, 8 welke Hij ons overvloedig heeft bewezen in alle wijsheid en verstand, 9 door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, 10 om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten, 11 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil, 12 opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid, wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd. 13 In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid. 15 Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, 16 niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, 17 opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: 18 verlichte ogen [uws] harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, 19 en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, 20 die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, 21 boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. 22 En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, 23 die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.:11).
Hij experimenteert niet met de waarheid maar Hij proclameert die eenvoudig onder ons. Hij komt niet met een proeve van belijden maar Hij toont ons zonder meer de beproefde belijdenis.
Niet opdat wij ons daaraan stoten maar opdat wij komen, zien en ons verwonderen. Want buiten twijfel:
Groot is de verborgenheid der Godzaligheid.
Klein is in het Koninkrijk der hemelen een ieder die niet ziet dat het de kerk in haar belijdenis is te doen om de lofprijzing van deze verborgenheid en om de bewaring van dit geheimenis der godsvrucht.

Wie is altijd de inhoud van de belijdenis der kerk?
Onze Heere Jezus Christus, die ons door God is geschonken tot wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en tot een volkomen verlossing (HC 18).
De ware belijdenis is altijd christelijke belijdenis.

En de gereformeerde belijdenis dan, bestaande in de Drie Formulieren van Enigheid, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels?
Deze is geen andere dan voluit christelijke belijdenis.

Hoe verklaart u dit?
Het woord christelijk gaat terug op de naam van Christus en ziet op hetgeen zich houdt aan de leer van Christus, die de leer is van het Oude en Nieuwe Testament.
Het woord gereformeerd gaat terug op de Reformatie van de 16e eeuw, toen de kerk werd gereformeerd naar de zuivere leer van Christus.
Derhalve betreft het hier twee verschillende woorden, die inhoudelijk hetzelfde uitdrukken en die elkaar bevestigen en verklaren.
Men is christelijk door zich te houden aan de gereformeerde belijdenis en men is gereformeerd door te blijven in de christelijke leer.

Blijkt deze overeenkomst ook uit de gereformeerde belijdenis?
Ja, want in deze belijdenis wordt de oorspronkelijke christelijke leer opnieuw naar voren gehaald en verdedigd tegenover binnengedrongen dwaalleer.

Kun u hiervan nog iets meer zeggen?
De Nederlandse Geloofsbelijdenis, opgesteld in 1561, dient zich in haar opschrift aan als Ware Christelijke Belijdenis, bevattende de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen.
De Heidelbergse Catechismus, opgesteld in 1562, dient zich aan als onderwijzing in de christelijke leer.
Verder valt erop te wijzen dat in de zondagen 7 tot 22 van de Catechismus de artikelen van het christelijk geloof worden verklaard, terwijl in de zondagen 34 tot 52 de wet en het gebed des Heeren worden behandeld.

Wat is daarom de belangrijke betekenis van de gereformeerde belijdenis?
In haar spoor is men ware christelijke kerk en grijpt men de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen.
Om deze reden aanvaardt de christelijke, dat is de gereformeerde kerk deze belijdenis en bindt zij haar leden en voorgangers daaraan.

Is de gereformeerde belijdenis dan onfeilbaar?
De belijdenis leert terecht dat alleen het Woord van God de enige onfeilbare regel van het geloof is (NGB 5).
Daarmee onderwerpt de belijdenis zichzelf aan het Woord en honoreert zij de plaats die in het huis van God toekomt aan het Woord van God.

Waaraan ontleent de belijdenis derhalve haar kracht en geldigheid?
Niet aan zichzelf. Ook niet aan de kerk, die haar van harte uitspreekt maar aan het Woord, dat zij van harte naspreekt en waarop zij is gegrond.

Wat betekent het evenzeer dat de gereformeerde belijdenis in alles op Gods Woord is gegrond?
Dat zij in navolging van het Woord spreekt duidelijk, stellig en zonder voorbehoud.
Zij is dan ook de belijdenis van het ware geloof, dat de waarheid van God niet ten onder houdt maar die openlijk belijdt zonder daarbij onduidelijk of tweeslachtig te zijn. “Want indien gij met uw mond belijdt dat Jezus Heere is en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis” (Romeinen 10:99 Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden., 10).

Hoe nu? Is de gereformeerde belijdenis niet voor meerdere uitleg vatbaar?
Zij is dat niet. De stukken van de christelijke leer worden ons daarin helder uiteengezet, zodat ons hier duidelijk de weg van de zaligheid wordt geleerd naar het Woord. Dit geldt ook inzake het stuk van de kerk.
Met haar duidelijk Schriftuurlijk spreken staat de belijdenis in dienst van de enigheid van de kerk in het ware geloof. Tegelijkertijd maakt zij zodoende scheiding tussen wie in geloof naar het Woord horen en wie in ongeloof zich aan het Woord stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.
De petra, de ware belijdenis waarop Christus Zijn gemeente bouwt en houdt, is ook een steen des aanstoots en een rots der ergernis (Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.; 1 Petrus 2:77 U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis., 8).

Waar wordt in de gereformeerde belijdenis van deze gemeente of kerk van Christus gesproken?
In de artikelen 27-32 van de Geloofsbelijdenis en in zondag 21 van de Catechismus.

Leren de Dordtse Leerregels ons de kerk ook?
Deze Vijf Artikelen tegen de Remonstranten bevatten geen afzonderlijk hoofdstuk over de kerk, maar de stukken van de rechtzinnige leer die in deze Artikelen onderwerp van behandeling zijn, worden niet uiteengezet zonder dat de kerk daarbij herhaaldelijk binnen ons gezichtsveld komt.

Kunt u hiervan enkele voorbeelden noemen?
Het hoofdstuk dat handelt over de dood van Christus en de verlossing van de mens door deze, wijst de zaligmakende kracht van de dood van Gods Zoon daarin aan dat er altijd zal zijn een kerk der gelovigen (DL II, 8, 9).
Het hoofdstuk dat handelt over de volharding van de heiligen, leert ons de zekerheid van die volharding te zoeken in het geloof, dat wij zijn en altijd blijven zullen ware en levende leden van de kerk (DL V, 9).

Wat valt hieruit te leren?
Wat we reeds in ons eerste hoofdstuk zagen, namelijk dat de stukken van de christelijke leer één geheel vormen. Deze stukken staan niet los van elkaar maar zij zitten muurvast aan elkaar; zij bevestigen en schragen elkaar.
Deze stukken staan dan ook alle in de ene belijdenis van het ene geloof.
Het is het christelijke geloof.

Wat is dat voor geloof?
Geloof dat zich in alle delen houdt aan en voegt naar de ene steen, die van God ten hoofd des hoeks is gelegd en in en om Wie het hele gebouw van de geloofsbelijdenis – het gebouw van Gods gunstbewijzen – vaststaat en wel samengevoegd is.
Daarom geen geloof dat ook maar één steen uit zijn voegen licht dan wel van minder belang acht. Want dan zou het geloof in principe alles uit zijn voegen lichten en niet onwrikbaar vasthouden aan Hem, die hier het levende en allesdragende principe is, het Begin en ook het Einde, namelijk Jezus Christus, die de Apostel en Hogepriester is van onze belijdenis, die getrouw is jegens Hem die Hem over het huis heeft aangesteld en die geen mens laat vallen (Hebreeën 31 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, 2 die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in [geheel] zijn huis. 3 Want Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis. 4 Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. 5 Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, 6 maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden. 7 Daarom, gelijk de heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem hoort, 8 verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn, 9 waar uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij mijn werken zagen, veertig jaren lang; 10 daarom heb Ik een afkeer gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben mijn wegen niet gekend, 11 zodat Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan! 12 Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, 13 maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; 14 want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden. 15 Als er gezegd wordt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering. 16 Wie waren het dan, die, hoewel zij (de stem) gehoord hadden, (God) verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan? 17 En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? 18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren? 19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof., begin). Tenzij dan de eigenwijzen, die niet heel de christelijke belijdenis laten staan om zo medegebouwd en medebevestigd te worden in het christelijke geloof.
Het is het geloof dat alle zaligheid verwacht van Jezus Christus alleen en dat daarom bedacht is op heel de christelijke leer, om in al haar stukken te grijpen en zich eigen te maken. En dat dit ook trefzeker doet zodra en zo dikwijls het van harte zegt: ik geloof of wij geloven.

Waar spreekt het geloof voor het eerst zo in de gereformeerde belijdenis?
Direct aan het begin, waar zij allen één van zin en één van gevoelen verklaren: “Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond” (NGB 1; 1 Korintiërs 1:1010 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen.).
En dit begin wordt niet weer afgebroken, het wordt vanaf nu juist gebouwd, bevestigd en volmaakt. Het blijft klinken heel de confessie door als een telkens terugkerend refrein, dat al voller en krachtiger wordt, totdat de laatste bazuin klinkt (NGB 37).
Zo is hier een begin, waarin telkens heel de confessie meekomt en al haar artikelen meetellen en meespreken.
Het is een begin waarmee in principe alles is gezegd. Vandaar dat de belijdenis nu ook vanuit dit begin, dat is vanuit het geloof, alles uitzegt, alles nader uiteenzet. In goede orde. En vooral ook goed. Dat is zuiver afgestemd op het ene volle en betrouwbare Woord van God, dat in al zijn delen Woord des geloofs is.

En hoe spreekt deze gereformeerde confessie bij nader toehoren?
Zoals we reeds zagen niet exclusief maar inclusief het stuk van de kerk.
Niet dat de kerk hier het enige hoofdstuk is, zij is zelfs niet het eerste. En toch betreft het een enig hoofdstuk, een hoofdstuk uit één stuk, buitengewoon in schoonheid en schitterend van opbouw.
Het is dan ook het hoofdstuk dat ons in één woord gezegd de kerk toont, die werkelijk enig is, dat is in waarheid algemeen, en die werkelijk heilig is, dat is in waarheid uitverkoren, en die echt christelijk is, dat is in waarheid gereformeerd, ja, die heel echt is wat haar naam zegt: des Heeren, Zijn bruid, Zijn enige (Openbaring 21:99 En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.).
Zou het geloof, het ware geloof, dat ziet op God aan haar voorbijzien, en Hem, de enige ware God recht kennen zonder haar, de enige ware kerk naar waarde te schatten?
De vraag stellen is haar beantwoorden. De gereformeerde confessie stelt die vraag dan ook niet. Zij stelt ons eenvoudig voor het hoofdstuk van de kerk, waarin zij ons de kerk eenvoudig voorstelt in haar ware gedaante, dat is in haar unieke hemelse glorie als de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem (Hebreeën 12:2222 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen.).

Hoe maakt u de balans op van dit tweede hoofdstuk?
De kerk is beslist een stuk van de gereformeerde belijdenis, die een beslist christelijke belijdenis is, de belijdenis van het Woord van God.
Daarom geen kerk tenzij die van de gereformeerde confessie, die het huis van de kerk ten volle grondt op en heel haar huishouding inricht naar het Woord van den beginne.
De kerk van deze belijdenis is dan ook geen nieuwe kerk, zij is de aloude kerk, de algemene of katholieke kerk. Evenals deze belijdenis zelf geen nieuwe belijdenis is, die voor ruim vier eeuwen zichzelf heeft gedrukt maar de aloude belijdenis, die reeds vanaf het begin in het Woord van God ligt uitgedrukt. Zij is echt algemeen of katholiek, de belijdenis van wat zij allen de eeuwen door met het hart geloven en met de mond belijden.
En zalig is hij die daaraan geen aanstoot neemt.

Waarvoor neemt het christelijke geloof daarom heden de tijd?
Om samen met alle stukken van de gereformeerde belijdenis te horen, te lezen en te overleggen het stuk van deze belijdenis inzake de kerk. Opdat het tot geen andere kerk zal besluiten dan tot de gereformeerde, dat is de algemene of katholieke kerk van de gereformeerde, dat is de algemene of katholieke belijdenis. En van haar zal spreken gelijk deze belijdenis van haar spreekt.

Waarvoor moeten we daarbij wel op onze hoede zijn?
Voor ongeloof, dat ons van nature eigen is en dat strijd voert tegen onze ziel. Het is het ongeloof dat de ene belijdenis omtrent de kerk op listige wijze in stukken snijdt om in plaats daarvan een kerk van eigen makelij te stellen, die ons wordt voorgesteld als de ware kerk van de ware belijdenis.

Waarom waarschuwt u zo nadrukkelijk tegen dit ongeloof?
Gelet op de leeruitspraken van de generale synodes van Heemse 1984-1985 en Spakenburg-Noord 1987, waarin dit hardnekkige ongeloof opnieuw vlees en bloed onder ons heeft aangenomen.
Het zijn uitspraken die zich beslist niet vergenoegen met de enige katholieke of gereformeerde kerk van onze belijdenis maar die ons een kerk in duplo leren, waardoor zij strijd voeren tegen het katholieke geloof en ons voeren op een ongoddelijk sektarisch pad.
Vandaar ons volgende hoofdstuk, opdat wij het spoor van de enige katholieke kerk niet bijster raken.

3. Geen Kerk tenzij de enige algemene of katholieke

  1. Welke is de kerk die de gereformeerde belijdenis ons overeenkomstig het Woord van God voorstelt?

De enige katholieke of algemene (NGB 27). Ook wel genoemd de heilige algemene christelijke kerk (HC 54) of de kerk der gelovigen (DL II, 9).

Wat betekent het dat de kerk enig is?
Dat zij werkelijk uniek is. Zij komt niet in meerdere exemplaren voor dan wel in onderscheiden soorten; ook kent zij geen verschillende bestaansvormen. Zij is altijd en overal één en dezelfde kerk, van gelijke wezen of hoedanigheid, terwijl haars gelijke zich niet laat vinden.

Waarom is de kerk enig?
Omdat zij van de Heere is, die een enig God is. Buiten Hem is er geen God en bij Hem is geen aanzien des persoons; Hij is één en dezelfde Heere, rijk voor allen die Hem aanroepen (Deuteronomium 6:44 Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één!; Jesaja 44:66 Zo zegt de Here, de Koning en Verlosser van Israël, de Here der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God.; 1 Timoteüs 2:55 Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.; Romeinen 10:1212 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen.; NGB 1).

Hoe leert de confessie van BezaTheodorus Beza (1519-1605) was medewerker en opvolger van Calvijn in Genève. Hij was professor in achtereenvolgens Lausanne en Genève, en geestelijk leider van de hugenoten in Frankrijk. van 1559 ons de enigheid van de kerk?
Daar er één God is en één geloof en één Middelaar Gods en der mensen Jezus Christus, het enige Hoofd der kerk, volgt noodzakelijkerwijze dat er ook één kerk is.

Waarin is volgens de Catechismus de enigheid van de kerk gelegen?
In het ware geloof.
Beleden wordt namelijk dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente vergadert in de enigheid van het ware geloof (HC 54).

Hoe drukt de Nederlandse Geloofsbelijdenis hetzelfde uit?
Doordat zij aan het slot van artikel 27 verklaart dat de kerk, hoewel verspreid en verstrooid door de hele wereld, tezamen gevoegd en verenigd is met hart en wil in éénzelfde Geest door de kracht van het geloof.
Dit slot verklaart en bevestigt wat het begin van artikel 27 van de kerk zegt, namelijk dat zij enig is.

Hoe drukt het geloof deze enigheid van de kerk ook uit?
Door de kerk te belijden als de gemeenschap der heiligen, waaronder wij moeten verstaan, eerstelijk dat de gelovigen allen en een ieder als leden aan de Heere Christus en aan al Zijn schatten en gaven deelhebben, daarna ook dat elk zich moet schuldig weten zijn gaven tot nut en tot zaligheid van de andere leden gewillig en met vreugde aan te wenden (HC 55).

Hoedanig is daarom de enigheid of gemeenschap van de kerk?
Zij is geen natuurlijke maar een geestelijke eenheid, gelegen in de dingen die ons van God geschonken zijn en die de onze zijn door het geloof.

Hoe kunt u dit ook zeggen?
De enigheid van de kerk bestaat in het gehoorzaam luisteren naar de stem van het Evangelie en in het zich gewillig onderwerpen aan het juk van Jezus Christus.
3.10. Aan Wie ontleent de kerk dus haar enigheid?
Aan Jezus Christus alleen.
De kerk is enig omdat zij christelijk is, de gemeente van Hem, die is de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk, gisteren en heden Dezelfde en tot in de eeuwen (Hebreeën 13:88 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.).
Dit Hoofd der kerk bidt niet alleen voor Zijn apostelen maar ook voor hen die door hun woord in Hem geloven, opdat zij allen één zijn (Johannes 17:2020 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven.).
Zo dan is daar in Christus een enige kerk in deze wereld, enerlei kerk onder het ene Hoofd Christus.

Wat is de zin ervan vast te houden aan de enigheid van de kerk?
Zo wordt de ware God geëerd als de Enige, uit Wie en door Wie en tot Wie alle dingen zijn.
Zo worden de ware gelovigen verenigd tot het samen belijden van en strijden voor het Evangelie van de waarheid.
Wie de enigheid van de kerk loslaat tast de heerlijkheid van God en van Christus aan en verlamt de strijd om de waarheid van het Evangelie.

Maar zijn er dan niet overal in deze wereld vele kerken?
Inderdaad zijn er kerken in menigte, gelijk er ook góden in menigte zijn. Voor ons nochtans is er maar één kerk, de christelijke kerk, waarbinnen alle zaligheid is en waarvan wij zijn, gelijk er voor ons ook maar één God is, de Vader, uit Wie alle dingen zijn en tot Wie wij zijn, en één Heere, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem (vgl. 1 Korintiërs 8:55 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde - en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte., 6).
Wij spreken dan ook niet van een enige kerk overeenkomstig hetgeen wij met de ogen zien maar volgens hetgeen wij met het hart geloven en met de mond belijden. Niet buiten of zonder maar door deze geloofsbelijdenis zien we de kerk en komen we tot haar. Wij geloven en belijden een enige kerk.

Wat belijden we tegelijkertijd van deze kerk?
Dat zij algemeen is of katholiek.
Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene kerk (NGB 27).

Wat wordt beleden met deze algemeenheid of katholiciteit van de kerk?
Wanneer we zeggen dat de kerk algemeen is betekent dit dat zij kerk is van en voor een ieder die gelooft, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt. Geen onderscheid op grond van bijvoorbeeld bloed, bodem, ras, cultuur, geslacht, tijd of plaats. “Want er is geen onderscheid. Want allen hebben zij gezondigd en derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus” (Rom. 3:22b-24).
Beslissend is hier alleen het ware geloof in Jezus Christus, die rijk is voor allen die Hem aanroepen, waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus (Kolossenzen 3:1111 waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus.; vgl. ook Galaten 3:26-2926 Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. 27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. 28 Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. 29 Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.). In Hem hebben Jood en Griek beiden toegang tot de Vader in één Geest, die de Geest is van het geloof (vgl. Efeziërs 2:1818 want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader.). Spreken wij dus van een katholieke of oecumenische kerk, dan eren wij daarin het Evangelie van God, dat naar zijn aard of hoedanigheid een voluit katholiek Evangelie is, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft. Want al wie de Naam des Heeren aanroept, die zal behouden worden (Joël 2:3232 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.; Handelingen 2:2121 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.; Romeinen 1:1616 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek., 17; 10:11-1311 Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; 13 want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.).

De enige kerk is dus allerminst een eentonige of uniforme aangelegenheid?
Zij is dat inderdaad niet.
Daar is juist een ontzaglijk grote verscheidenheid in haar. Als herberg van de waarheid, van het Evangelie van Gods oecumenisch welbehagen, herbergt zij een voluit oecumenische bevolking binnen haar muren. De Filistijn, de Tyriër, de Moren, zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht (Psalm 871 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige bergen; 2 de Here heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3 Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! sela 4 Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De Here telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. sela 7 En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!). De heerlijkheid en de eer der volken worden binnen haar gebracht (vgl. Openbaring 21:2626 en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden.).
De enige kerk is echt kerk van en voor allen die geloven, van welke tijd en van welke plaats ook, van welke rang of van welk geslacht ook, van welke natie of van welke cultuur ook.
Want van allen is Christus, de enige algemene Bisschop van de kerk, die alles in allen volmaakt (vgl. Efeziërs 1:2222 En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente., 23).
Hoe armoedig is daartegenover de sekte, die niet het Hoofd Christus volgt maar die zichzelf volgt. Naar eigen believen snijdt zij in het lichaam van de waarheid, waardoor zij het van God geschapen lichaam van de mensheid eigenmachtig versnijdt. De sekte is alleen voor de mensen van eigen ligging.
Niet alzo de katholieke kerk, die de waarheid recht snijdt uit één stuk en die zodoende uit de oude mensheid een nieuwe mensheid besnijdt coram Deo, voor God.
Hoe ruim en rijk en vol is de katholieke kerk, niet in zichzelf maar in Hem, de ene God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen (vgl. Efeziërs 4:66 één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.).
Ja, de enige kerk is echt katholiek, haar poorten staan dag en nacht open naar alle kanten; zij is echt kerk van alle plaatsen en van alle tijden, vergaderd als zij wordt uit het hele menselijke geslacht door alle tijden heen. Daarvoor is zij dan ook de enige onvergelijkbare kerk, het werk niet van mensenhanden maar van God de Almachtige.

Wat is de zin ervan vast te houden aan de algemeenheid of katholiciteit van de kerk?
Zo houden wij vast aan de drie stukken waarin het algemeen geloof bestaat (HC 24). Dat is:
Zo houden wij vast aan het Evangelie van God de Vader en onze schepping. Deze Vader, die rijk en vol is in Zichzelf, mint blijkens Zijn scheppingswerk niet de eenvormigheid maar de verscheidenheid. Hoe rijk en afwisselend is het werk van Zijn handen, waardoor Hij alles schiep naar zijn aard (Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.). Deze bonte verscheidenheid vindt haar weerspiegeling in de kerk, die echt katholiek is. De heerlijkheid en de eer der volkeren zullen in haar gebracht worden (Openbaring 21:2626 en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden.).
Zo houden wij ook vast aan het Evangelie van God de Zoon en onze verlossing. Deze Zoon is zuiver het Beeld van de Vader. Hij is het, die geen onderscheid maakt maar die alles in allen volmaakt (Efeziërs 1:2323 die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.). Dit verlossingswerk van de Zoon, in Wie het onderscheid tussen de volkeren is weggenomen, krijgt uitdrukking in de kerk, die echt katholiek is. Nogmaals, de eer en de heerlijkheid der volkeren zullen in haar gebracht worden.
Zo tenslotte houden wij ook vast aan het Evangelie van God de Heilige Geest en onze heiligmaking. Deze Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, zoekt het werk van deze Twee vast en vol te maken (Genesis 1:22 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.; Lucas 1:3535 En de engel antwoordde en zeide tot haar: De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden.). Dit heiligende werk van de Geest krijgt vlees en bloed in de kerk, die immers is een woonstede van God in de Geest (Efeziërs 2:2222 in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.) en die als zodanig echt katholiek is, geen stichting die hangt aan vlees en bloed maar die rust in het geïnspireerde Woord van de allen inspirerende Geest. Voor de derde keer, de eer en de heerlijkheid der volken zullen in haar gebracht worden.
Zo dan, wie de katholiciteit van de kerk aantast, tast daarmee aan de eer en de heerlijkheid van de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.
Te Deum laudamus.
Wij prijzen U, o God, om Uw enige katholieke kerk, waarin voor ons staat Uw enige katholieke werk van schepping, verlossing en heiligmaking.

Hoe eerbiedigt de Catechismus deze katholiciteit van de kerk?
Door te verklaren dat de Zoon van God Zich een gemeente vergadert:

  1. uit het hele menselijke geslacht,
  2. van het begin der wereld tot aan het einde, en wel
  3. in de enigheid van het ware geloof (HC 54).

En de Nederlandse Geloofsbelijdenis?
Door de kerk te verklaren als een heilige vergadering van de ware christgelovigen, die:
a. geweest is vanaf het begin der wereld en zijn zal tot het einde toe, en die
b. niet gelegen, gebonden of bepaald is in een zekere plaats of aan zekere personen maar die verspreid en verstrooid is door de hele oecumene (NGB 27).

Hoe bevestigt artikel 28 NGB deze katholiciteit?
Door de gelovigen allen zonder onderscheid te vermanen de enigheid der kerk te Onderhouden. En door in datzelfde verband te spreken van de kerk, hetzij aan wat plaats God haar gesteld heeft.

En hoe de Catechismus?
Door van de leden der kerk te verklaren dat zij allen en een ieder deelhebben aan Christus en al Zijn schatten. En door in datzelfde verband te leren dat elke gelovige schuldig is zijn gaven tot nut en zaligheid van de andere lidmaten aan te wenden (HC 55).

Hoedanig is het verband tussen de enigheid en de algemeenheid van de kerk?
Deze twee eigenschappen behoren bij elkaar als hoofd en lichaam, die wederkerig op elkaar zijn betrokken en die van elkaar leven.
Zoals het hoofd niet bestaat zonder het lichaam, zo niet de enigheid van de kerk zonder haar katholiciteit. Het eerste zonder het laatste ontaardt in dode uniformiteit.
En zoals het lichaam niet zijn kan zonder het hoofd, zo niet de katholiciteit van de kerk zonder haar enigheid. Tenzij wij aan het laatste vasthouden, dient het eerste niet de opbouw en stichting van het lichaam der kerk maar de ontbinding ervan.
Wij behoren deze twee eigenschappen dus niet los van elkaar maar in samenhang met elkaar te verklaren, waarbij de enigheid voorop gaat, doch niet zonder dat de katholiciteit daarin direct meekomt. Gelijk wij dan ook in enen spreken van een enige algemene of katholieke kerk. Gelijk ook de apostel van de eenheid der gemeente niet spreekt zonder haar algemeenheid te verklaren: één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen (Efeziërs 4:66 één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.). En gelijk hij wederkerig van de katholiciteit of volheid van de gemeente niet spreekt zonder die terug te brengen tot haar enigheid: totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben (Efeziërs 4:1313 totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.).
Zo dan, gelijk wij met het oog op God in de eenheid de drieheid moeten eren en in de drieheid de eenheid (vgl. Bel. van AthanasiusAthanasius (276-373) staat bekend als de grootste Griekse kerkvader van de vierde eeuw. Aanvankelijk was hij diaken, later bisschop van Alexandrië. Bekend werd hij vooral vanwege zijn strijd tegen en overwinning op Arius tijdens het concilie van Nicea (325).), zo moeten wij met het oog op de kerk in de enigheid de algemeenheid en in de algemeenheid de enigheid eren.

Hoe gaat CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. ons daarin voor?
Door het volgende van de kerk te verklaren: Daarom wordt ze genoemd katholiek of algemeen, omdat men geen twee of drie kerken kan vinden zonder dat Christus verscheurd wordt, wat onmogelijk is (Institutie IV, 1, 2).

Wat zien we CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. hier doen?
De enigheid van de kerk bewaren en verdedigen door te wijzen op haar algemeenheid of katholiciteit.
Ook bij CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. gaan deze twee dus samen op en zijn zij in wezen aan elkaar gelijk.
Het is dan ook het ene en hetzelfde ware geloof, waarin èn de enigheid èn de algemeenheid van de kerk bestaat.

Welk Schriftbewijs voert De Brés aan voor de belijdenis van deze enige algemene of katholieke kerk?
Het woord van de Heere tot Abraham in de geschiedenis van de offerande van zijn zoon Isaak: “En in uw zaad zullen gezegend worden alle volkeren der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt”(Genesis 22:1818 En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt., Statenvertaling).
Dit Schriftwoord verklaart ons zowel de enigheid van de kerk (“in uw zaad”) als haar algemeenheid (“alle volkeren der aarde”), waarbij het deze twee op elkaar betrekt (“in uw zaad zullen gezegend worden alle volkeren”) en dat dan door kracht van het geloof (“naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt”).

Op wie doelt dit Schriftwoord?
Op Jezus Christus, door Wie als Enige het ware zaad van Abraham wordt bepaald en in Wie er geen onderscheid is tussen Jood en Griek, tussen slaaf en vrije, tussen mannelijk en vrouwelijk (vgl. Galaten 3:1616 Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus., 28).
Zo dan is de kerk in Christus een echt enige en voluit algemene of katholieke, dat wil zeggen: één en dezelfde kerk van en voor allen die uit het geloof zijn, waar ook en wanneer ook. Allen zijn zij in Christus deelgenoten van deze ene en zelfde kerk.

Wij geloven dus geen andere dan de enige algemene kerk?
Zo is het inderdaad en in waarheid volgens het Woord van God, dat wordt nagesproken in artikel 27 van onze belijdenis.
Zoals er geen ander Woord van God is dan dit Woord, zo belijden wij geen andere kerk dan deze kerk.
Zo dan is de heilige kerk, waarbij de gelovigen zich volgens artikel 28 hebben te voegen geen andere dan de enige algemene.
Zo dan is de ware kerk, die men volgens artikel 29 met nauwgezetheid uit het Woord van God behoort te onderscheiden geen andere dan de enige algemene.
Zo dan is deze ware kerk, die volgens artikel 30 geregeerd behoort te worden door dienaren van het Woord, ouderlingen en diakenen, geen andere dan de enige algemene.
Zo dan is de onder deze regeerders gestelde kerk, welke regeerders volgens artikel 31 door wettige verkiezing tot hun ambten verkozen behoren te worden, geen andere dan de enige algemene.
En zo dan tenslotte is deze wettig geïnstitueerde kerk, die volgens artikel 32 de op het Woord gegronde kerkorde en tucht moet onderhouden, geen andere dan de enige algemene of katholieke kerk van onze Heere Jezus Christus, met het oog waarop geldt: “Aldus heeft Hij met geen volk willen handelen en Zijn rechten kennen zij niet. Hallelujah” (Psalm 147:2020 Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja.).
Kortom, al deze zes artikelen handelen van één en dezelfde kerk, van de kerk, dat is van de christelijke kerk, die haars gelijke niet heeft, die niet meervoudig noch meervormig is maar die werkelijk een enige kerk is, dat is in wezen algemeen, kerk uit één stuk, kerk van allen die zalig moeten worden krachtens Gods oecumenisch of katholiek welbehagen.
Alles wat daar bovenuit gaat is niet conform de algemene gereformeerde leer.

Waarom benadrukt u dit zo sterk?
Omdat duivelse geesten altijd getracht hebben de enige algemene kerk in stukken te snijden, door namelijk te beweren dat de belijdenis in deze zes artikelen niet van één en dezelfde kerk spreekt.
Men zegt dan dat binnen deze artikelen een verandering optreedt in wat de belijdenis onder de kerk verstaat. Zodoende laat men het geloof meer dan één en dezelfde kerk belijden, of wil men een kerk van meer dan één en hetzelfde lichaam.
In wezen leert men dan twee of drie kerken, waardoor men om met CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. te spreken Christus verscheurt, hetgeen niet alleen onmogelijk is maar ook ongeoorloofd. We kunnen ook zeggen: men verscheurt dan het ene lichaam van de belijdenis, waarvan deze zes artikelen alle leden zijn en waardoor zij te zamen één ondeelbaar geheel vormen.
Het christelijke geloof weet dan ook niet van meerdere kerken, het belijdt van meetaf een enige kerk en houdt daaraan tot het einde toe vast.
Ieder die anders leert, valt onherroepelijk in handen van de even oude als slechte pluriformiteitstheorie inzake de kerk.

Kunt u iets meer zeggen van deze theorie?
Het betreft hier een theorie die uitgaat van de praktijk van verschillende naast elkaar bestaande kerkinstituten. Al deze instituten hebben wel iets van de kerk, de één wat meer de ander wat minder. De kerk openbaart zich dus in verschillende instituten en is zodoende echt pluriform.
Daarbij wordt deze theorie verdedigd met een beroep op de waarheid van God. Gezegd wordt dan dat de waarheid zo rijk en vol is, dat één kerk alleen die onmogelijk kan bevatten. Er is in alle kerken wel iets van de waarheid en samen met elkaar hebben ze de volle waarheid.
Zo gezien is de pluriformiteit van de kerk dus een goede zaak die staat in dienst van de waarheid.
Intussen betreft het hier een schoonklinkende naam voor een slechte zaak. Want terwijl men de mond vol heeft van de volle waarheid, eerbiedigt men niet dat de waarheid van God juist daarom zo rijk en vol is, omdat zij één is en ongedeeld. Men staat in de vólle waarheid of men staat in de waarheid niét. Een derde weg is hier niet. De waarheid is niet samengesteld maar eenvoudig; zij bestaat niet uit deelwaarheden, maar in alle delen of stukken ervan staat steeds de ene volle waarheid voor ons.
In de zogenaamde pluriformiteitstheorie openbaart zich feitelijk de oerzonde van de mens, die op voorgang van de duivel niet vreest voor het spreken van Hem, Wiens Woord van meetaf eenvoudig de vólle waarheid zegt en welk Woord nimmer in stukken uiteenvalt, evenmin als het te eniger tijd voor verandering of herziening in aanmerking komt.
Hier is het Woord dat ons voortdurend roept tot reformatie of hervorming, tot terugkeer naar het begin. En dat begin toont ons niet een pluriforme, uit stukken samengestelde kerk maar een enige kerk. Het is het begin dat al de eeuwen van de kerk door blijft, dat ook al de artikelen van de kerk door blijft. Want Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken (vgl. Jesaja 40:88 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.).
Zo dan geloven wij volgens dit levende en altijd blijvende Woord een enige algemene kerk, één en dezelfde kerk, met het oog waarop wij belijden in de artikelen 27 tot 32 van onze geloofsbelijdenis.

Hoe eerbiedigt artikel 28 deze algemeenheid van de kerk?
Door zoals we reeds zeiden te spreken van de kerk hetzij aan wat plaats dat God haar gesteld heeft.

Hoedanig is dus het onderscheid tussen de algemene en de plaatselijke kerk?
Tussen deze twee is geen onderscheid, zomin als er onderscheid is tussen de zon die heel de aarde overstraalt en de zon die overal plaatselijk schijnt.
Goed beschouwd is het dan ook niet juist te spreken van algemene èn van plaatselijke kerk. Want het betreft hier één en dezelfde kerk. De algemene kerk laat zich niet onderscheiden van de plaatselijke kerk, maar zij onderscheidt zich als plaatselijke kerk, dat is als kerk ter plaatse waar God haar stelt.
Terecht schrijft ds. J. van Bruggen: “Bij ‘algemene’ kerk denken we aan de kerk van alle tijden en plaatsen. Deze is overal, op elke plaats, waar Christus haar vergadert. En in ons lid-zijn van zulk een plaatselijke kerk zijn we lid van de algemene kerk” (vgl. Het Amen der kerk, bij artikel 27, par. 6).
De enige algemene kerk zweeft niet ongrijpbaar hoog in de wolken, zij staat met de beide benen van tijd en plaats op de grond; zij is geen kerk zonder tijd en plaats maar kerk in de tijd en op de plaats, namelijk op elke plaats waar God haar stelt.
En zalig is hij die dit niet te gewoon vindt en zich daaraan niet stoot.

Waartoe brengt ons deze gereformeerde voorstelling van de enige algemene kerk?
Tot het verwerpen van de tegenwoordige vrijgemaakte leer omtrent de kerk zoals deze gepropageerd wordt in de leeruitspraken van de synodes van Heemse en Spakenburg- Noord.

Wat is dan het verwerpelijke van deze synodaal-vrijgemaakte leer?
Dat zij niet eenvoudig van de kerk spreekt maar in dubbele zin. Zij maakt namelijk onderscheid tussen de enige algemene kerk, die de Zoon van God Zich van het begin der wereld tot aan het einde vergadert uit het hele menselijke geslacht èn de concrete plaatselijke kerk zoals wij die kennen in haar ambten en samenkomsten (zie o.a. rapp. Sp. punt 4.5.5. en Besluit Sp. C 5 grond 4 en D 1 grond 1).
Ondubbelzinnig propageert deze leer een dubbele of tweeledige kerk, hoe dubbelzinnig al haar woorden daardoor in feite ook worden.
Wat dat betreft had de synode van Spakenburg geen treffender aanzien kunnen meegeven aan het rapport waarin zij haar leer publiek heeft gemaakt.
Dit rapport verscheen namelijk onder de tweevoudig afgedrukte en gedeeltelijk door elkaar gedrukte hoofdtitel IN DUPLO, met als drievoudige ondertitel: twee rapporten, twee besluiten, twee brieven.
Onbedoeld maar wel zeer treffend drukt dit geheel de synodale leer uit. Want het is echt een kerk IN DUPLO, die ons in deze leer wordt voorgesteld, of wil men een tweeledige kerk waarvan de delen weliswaar raakvlakken hebben met elkaar maar die men beslist niet met elkaar mag identificeren. Het is goed beschouwd een leer die uitgaat van twee Woorden Gods en van twee belijdenissen en van twee geloven inzake de kerk.
Het is hier dan ook continu in- en uitpraten, waardoor men de enige kerk van het ene Woord, de ene belijdenis en het ene geloof omver tracht te praten.

Hoe begint deze synodale leer haar kerkondermijnende activiteit?
Door als de waarheid toe te stemmen “dat aan elke plaatselijke kerk van Christus de eigenschap van de katholiciteit moet worden toegekend, evenals die van de eenheid, naar artikel 27” (zie rapport Sp. 4.5.4. begin).

Wat wordt zodoende als de waarheid toegestemd?
Dat we in de (= elke) plaatselijke kerk van Christus van doen hebben met de enige algemene kerk van artikel 27 NGB.

Is deze voorstelling inderdaad de waarheid?
Zij is de zuivere waarheid zoals we reeds zagen, zodat artikel 27 in zijn spreken van de enige algemene gemeente spreekt van de (= alle) plaatselijke gemeenten van Christus.

Hoe leert CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. ons deze waarheid te begrijpen?
Door ons als volgt te onderwijzen:
“Maar opdat we de hoofdsom van deze zaak duidelijk mogen begrijpen, moeten we als het ware langs deze trappen voortgaan: dat de algemene kerk is een uit allerlei volkeren verzamelde menigte, die, verspreid en verstrooid door plaatselijke afstand, toch tot één waarheid der Goddelijke leer samenstemt, en door de band van dezelfde godsdienst verbonden is.
Dat onder deze algemene kerk de kerken afzonderlijk, die over de steden en dorpen naar de eis der menselijke noodzakelijkheid verdeeld zijn, zo vervat zijn, dat ieder van haar met recht de naam en het gezag der kerk bezit” (Institutie IV, 1, 9).

Leert CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. ons hier de algemene kerk te onderscheiden van de kerken afzonderlijk, die over de steden en dorpen verdeeld zijn?
Nee, maar hij leert ons hier de algemene kerk te onderscheiden ALS of IN de (= alle) plaatselijke kerken.
Want eerst verklaart hij ons de algemene kerk als een door plaatselijke afstand verspreide menigte uit allerlei volkeren en vervolgens verklaart hij ons van de kerken afzonderlijk, die aldus verspreid zijn, dat zij alle met recht de naam en het gezag van de kerk bezitten, dat is van de enige algemene kerk.
Precies zo gaat artikel 27 te werk, dat ons een enige algemene kerk leert en wel zo dat deze kerk niet gelegen is in een zekere plaats maar dat zij (over de steden en dorpen) verspreid is door de hele wereld.
En zoals we zagen stemt ook het Spakenburgse rapport met deze voorstelling van zaken in. Maar dat duurt niet lang.

Want hoe wordt deze door het rapport zelf toegestemde waarheid vervolgens krachteloos gemaakt?
Door te beweren dat de Schrift onderscheidend spreekt wanneer het om de kerk gaat en wel in die zin dat zij onder de kerk verstaat:

  1. óf de plaatselijke gemeente,
  2. óf de enige, algemene kerk, in het rapport omschreven als ‘de totale vergadering van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen’.

Het rapport voegt daaraan dan (cursief gezet) toe dat artikel 27 handelt over de kerk in laatstbedoelde zin (zie rapport Sp. punt 4.5.5.).

Wat betekent het wanneer juist is wat het rapport zodoende beweert?
Dat niet waar is wat het even tevoren stelde, namelijk dat elke plaatselijke kerk van Christus de eigenschap van de katholiciteit moet worden toegekend, evenals die van de eenheid naar artikel 27 NGB.
Want evenals in zondag 11 HC is het hier van tweeën één:
òf in elke plaatselijke kerk hebben we niet van doen met de enige algemene kerk van artikel 27,
òf zij die het tegendeel beweren moeten aan eerstgenoemde dan ook alles toeschrijven wat van laatstgenoemde kerk geldt en deze twee niet alsnog van elkaar willen onderscheiden.
3.40. Wat betekent het nu de synodale leer hier toch een onderscheiding doorvoert?
Dat de synodes leren in strijd met de gereformeerde belijdenis, die ons geen twee onderscheiden kerken leert, namelijk een algemene èn een plaatselijke, doch een enige kerk.

Wat was direct al in Heemse het gevolg van deze synodale onderscheiding?
Dat men een predikant die deze onderscheiding publiek afwees, beschouwde als één die afwijkt van de gereformeerde leer en die daarmee gegronde reden geeft tot nadere verklaring van zijn gevoelen.
Met een beroep op het Ondertekeningsformulier nam de synode van Heemse dan ook een besluit van die strekking en riep zij schrijver dezes ter verantwoording.
En hoewel de synode van Spakenburg dit besluit van haar voorgangster met veel woorden als onverantwoord afwees, stemde zij het metterdaad als ten volle verantwoord toe, door namelijk in de lijn van Heemse te stellen dat de Schrift ons inderdaad leert onderscheiden tussen Kerk en kerk.

Wat kwam vooral in Spakenburg aan het licht als de oorzaak van deze door de gereformeerde belijdenis ons niet geleerde onderscheiding?
Het eigenmachtig verklaren van de Schrift. Dat wil zeggen het verklaren van de Schrift zonder zich daarbij van meetaf te binden aan de in de belijdenis uitgedrukte leer van de Schrift.
Het valt de aandachtige lezer dan ook op dat het Spakenburgse rapport niet stelt dat Schrift en belijdenis in onderscheiden zin van de kerk spreken maar dat de Schrift dat doet.
Doch niet zonder reden zeggen wij dat als het om de Schrift gaat, iedere ketter zijn letter heeft. Juist daarom heeft de gereformeerde kerk haar gereformeerde belijdenis om zo zichzelf te beschermen tegen de kracht van de dwaling.
Maar Spakenburg is voor de kracht der dwaling zo bang niet, althans niet wat haarzelf betreft. Niet dat haar afgevaardigden bij het begin van de synode niet publiek hebben verklaard geen stap te zullen zetten zonder zich daarbij te houden aan de gereformeerde belijdenis, maar nu het erop aankomt, blijkt die belijdenis pas op de plaats te moeten maken. Welverzekerd grijpt het Spakenburgse rapport met beide handen de Schrift aan zonder vooraf beide voeten te zetten in het spoor van de gereformeerde belijdenis. En wie zo vrij is dat hij niet aan de hand van de belijdenis de Schriften doorwandelt, die is niet echt wijs en machtig maar beslist eigenwijs en eigenmachtig in het verklaren van de Schriften. Zonder het zelf te beseffen is hij een gevangene van een eigen Schriftverklaring, die niet spreekt in dienst van het gemeenschappelijk geloof en de gemeenschappelijke geloofsbelijdenis maar die daar tegenin spreekt.
Dit laatste is dan ook beslist het geval in het beroep dat Spakenburg hier doet op de Schrift ter fundering van haar onderscheiding tussen Kerk en kerk.
Heel zeker veroordeelt de gereformeerde confessie deze onderscheiding; zij belijdt immers een enige Kerk. En de onderscheidene Schriftplaatsen, waarop de synodale leer zich in dezen beroept, spreken echt geen andere taal. Gelijk wij zullen zien.
3.43. Waaruit bestaat het Spakenburgse Schriftberoep op dit punt?
Uit twee reeksen van elk vier Schriftplaatsen, te weten aan de ene kant Handelingen 9:3131 De gemeente dan door geheel Judea, Galilea en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren, en zij nam in aantal toe door de bijstand van de heilige Geest.; 1 Korintiërs 16:11 Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb.; 2 Korintiërs 8:11 Wij maken u de genade Gods bekend, broeders, die aan de gemeenten van Macedonië geschonken is. en Openbaring 1:44 Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor zijn troon zijn. en aan de andere kant Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.; Handelingen 20:2828 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.; Efeziërs 5:25,2625 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, 26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord. en Hebreeën 12:2323 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben..
Daarbij moet worden opgemerkt dat de vier eerstgenoemde teksten waren aangevoerd door schrijver dezes en wel als Schriftplaatsen die ons duidelijk laten zien hoezeer de enige kerk van God echt algemeen is of katholiek. Zij is geen kerk aan één of twee bepaalde plaatsen maar aan vele, onderscheidene plaatsen. Genoemde teksten spreken immers van kerken in Judea, in Galatië, in Macedonië en in Asia.
Het zijn kerken die alle gelijk op de naam van kerk ontvangen en die ons zodoende duidelijk laten zien dat de enige kerk van God echt algemeen of katholiek is.

Wat doet nu de synodale leer met dit Schriftbewijs inzake de katholiciteit van de kerk?
Zij weerspreekt het niet maar neemt het evenmin eenvoudig over. In plaats daarvan heeft zij die tweede reeks Schriftplaatsen gezocht, zoals zoëven genoemd. Daarbij liet zij zich leiden door het principe dat in deze vier teksten steeds over de kerk wordt gesproken in het enkelvoud, zulks in onderscheiding van die andere vier teksten, die steeds spreken van kerken of gemeenten in het meervoud, (zie rapport Sp. punt 4.5.4., waar men tot driemaal toe het woord ‘enkelvoud’ kan lezen).

En tot welke conclusie leidt dit in de synodale leer?
Niet tot de hier voor de hand liggende conclusie dat de Schrift het woord kerk of gemeente kennelijk in tweeërlei vorm gebruikt, namelijk in het enkelvoud en in het meervoud.
In plaats daarvan laat de synodale leer zich op grond van dit onderscheid in enkel- en meervoud verleiden tot de conclusie dat de Schrift het ene en zelfde woord kerk of gemeente in onderscheiden betekenis gebruikt.
Haar conclusie op dit punt luidt namelijk als volgt:
“Deze Schriftplaatsen, naast de door ds. Hoorn genoemde, laten zien dat de Bijbel onderscheidend spreekt over de kerk. Met ‘ecclesia’ wordt de plaatselijke gemeente aangeduid maar ook de totale vergadering van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen” (Zie rapport Sp. punt 4.55 en Besluit Sp. onderdeel E gronden 3).

Wat dient daartegenover onze conclusie te zijn?
Dat hetgeen het rapport ons hier voorstelt als van onderscheiden zin, helemaal niet van onderscheiden zin is. Dat lijkt wel zo, maar is niet zo. Het is niet de kracht van het Woord maar de macht van de suggestie waarmee het rapport zich hier sterk maakt.
Anders gezegd, het is niet de ene rechte zin van het woord ‘ecclesia’, waardoor het rapport zich laat leiden, het zijn onderscheidene, door het rapport zelf naast elkaar geplaatste ‘ecclesia-teksten’, waardoor het zichzelf misleidt en zich het rechte zicht ontneemt op de ene zaak, die hier in geding is. Die zaak is hier kort aangeduid DE gemeente, waarover het in al deze acht Schriftplaatsen gaat. Het is de gemeente, die plaatselijk is, dat wil zeggen, die algemeen is. Want het ene sluit hier het andere in.
Wie dan ook van ‘de plaatselijke gemeente’ spreekt, spreekt niet in andere zin van de kerk noch ook spreekt hij van een andere kerk dan wie spreekt van ‘de algemene gemeente’. Immers, wie van de plaatselijke gemeente spreekt, spreekt van de gemeente, dat wil zeggen van de gemeente aan welke plaats en in welke tijd ook. Zo iemand spreekt anders gezegd van de algemene gemeente, dat is de gemeente aan welke plaats en in welke tijd ook.
Al onderscheidend onderscheidt het Spakenburgse rapport niet wat zich gemakkelijk laat onderscheiden en wat artikel 27 ons met zoveel woorden verklaart, namelijk dat algemene kerk wil zeggen kerk aan alle plaatsen waar God haar stelt. Algemeen betekent niet zonder plaats en tijd maar zonder onderscheid naar plaats en tijd.
Vandaar die eerste reeks van vier Schrifplaatsen, die ons spreken van de kerk in vele, onderscheidene plaatsen en die ons zodoende duidelijk laten zien dat de kerk echt algemeen is of katholiek.
Vandaar ook die tweede reeks van vier Schriftplaatsen, die ons heerlijke dingen weet te zeggen van diezelfde algemene of katholieke kerk.
Zo zijn hier twee reeksen van Schriftplaatsen, die niet bij elkaar langs praten om ieder een eigen kerk of zelfs maar een eigen kant van de kerk te verdedigen – een algemene dan wel een plaatselijke -maar die met elkaar samenstemmen en die beide, ieder op eigen wijze, spreken met het oog op de ene kerk van God, die echt algemeen is, dat is plaatselijk.
Gelijk dan niemand moet willen ontkennen dat ‘algemene kerk’ een andere spreekwijze is dan ‘plaatselijke kerk’, zo moet niemand willen ontkennen dat deze twee spreekwijzen elkaar over en weer insluiten en verklaren. Beide spreken zij van de ene kerk van de ene Schrift.
Het is de Schrift, die niet anders dan in haar concrete Schriftplaatsen spreekt en die, hoevele en hoe onderscheiden al die Schriftplaatsen ook zijn, nimmer tweeledig spreekt dan wel op twee sporen rijdt. De Schrift praat nergens bij zichzelf langs. Er bestaat geen Schrift naast de Schrift. Wat bestaat is eenvoudig de Schrift. Dat wil zeggen de Heilige Schrift van God. Of wil men de Heilige Schriften van God, die beslist één zijn. Gelijk Hij één is (NGB 7).
Wie deze eenheid niet zonder meer eerbiedigt en zich niet werkelijk beijvert deze te laten zien, gaat onheilig en oneerbiedig met de Schriften om. Zo iemand breekt de Schriften en de kracht Gods die daarin schittert. Hij spreekt niet tot stichting van de gemeente van God; hij spreekt zó dat hij de gemeente Gods in tweeën uiteen laat vallen. Met alle gevolgen van dien.

Want wat is de funeste uitwerking van de synodale Schriftverklaring?
Dat men de enige algemene kerk en de plaatselijke kerk ieder haar eigen leven laat leiden. Met als onherroepelijk gevolg dat men de eerste in de lucht laat zweven en zo hemels maakt dat geen gewoon mens van vlees en bloed met beide benen middenin haar kan staan.
En omgekeerd degradeert de plaatselijke kerk met haar ambten en samenkomsten hier tot niet meer dan een betrekkelijke, aardse aangelegenheid, waar geen geestelijk mens zich echt druk om maakt. Althans niet om echt christelijk te kunnen sterven, hooguit om in het leven voor echt ‘vrijgemaakt’ te kunnen doorgaan. Uiteindelijk is de plaatselijke kerk immers toch niet de vergadering van hen die zalig worden en waarbuiten geen zaligheid is (vgl. NGB 28 begin). Dit laatste geldt natuurlijk van de enige algemene kerk van artikel 27, niet van de plaatselijke. Van haar geldt dit alles slechts in zoverre.
Dat wil zeggen in zoverre het Heemse en Spakenburg belieft de gereformeerde belijdenis te laten spreken met het oog op de plaatselijke kerk. Waarbij een mens het blijkbaar zelf moet uitmaken hoe ver dit ‘in zoverre’ reikt.

Waarop doelt u met dit laatste?
Op de niets voor vast en bondig houdende maar allen vrij en vrijzinnig makende in-zoverre-exegese, waarvoor de synodale leer niet terugschrikt.
Het is een exegese die de lezer letterlijk kan lezen in het Spakenburgse Besluit D 1 onder gronden 1. Daar stelt de synode met zoveel woorden dat de roeping van artikel 28 om zich bij de kerk te voegen in zoverre op een zich voegen bij de plaatselijke gemeente ziet in zoverre dit artikel op een zich voegen bij de plaatselijke gemeente doelt!
Deze synodale stelling is even brutaal als vrijgevochten; zij voert onbeschaamd strijd tegen de eenvoudige zin van de gereformeerde belijdenis. Artikel 28 immers verklaart het ambt van de gelovige om bij de kerk zich te voegen niet in zoverre doch eenvoudigweg en zonder meer en wel als een zich voegen bij de kerk, hetzij aan wat plaats God dezelve gesteld heeft.
Wat praat men hier toch over in zoverre, in plaats van de hals te buigen onder het uitgedrukte Woord van God dat ons gebiedt bij de kerk zich te voegen ter plaatse waar God haar heeft gesteld. En dat niet in zoverre maar aangezien of omdat deze kerk de vergadering is van hen die zalig worden en omdat buiten haar geen zaligheid is.
Inderdaad, wat Spakenburg hier stelt is brutaal; het is een brutaalweg negeren van wat zo duidelijk in de gereformeerde belijdenis staat uitgedrukt. In dit Spakenburgse Besluit D 1 gronden 1 spreekt niet de gereformeerde mens, die zich in alles grondt op en zich met heel zijn hart gebonden weet aan de gereformeerde belijdenis, hier verheft zich de vrijzinnige mens, die zit te wroeten in de grond van de gereformeerde belijdenis en die daar voor zichzelf ruimte zoekt. Het is de ruimte om zich te emanciperen van de binding aan de gereformeerde belijdenis en daarmee ook van de binding aan de gereformeerde kerk.
Geen wonder dat zulk een mens in de belijdenis van de kerk de mogelijkheid geopend ziet van waar geloof buiten de kerk, gelijk Spakenburg in het directe vervolg van diezelfde grond bij Besluit D 1 stelt. Maar het is en blijft de mogelijkheid niet van de echt vrijgemaakte mens, die zich door de belijdenis gebonden weet, maar van de echt vrijzinnige mens, die zich door geen belijdenis laat binden. Althans niet verder dan in zoverre. Dat is in zoverre (hij vindt dat) zij overeenstemt met het Woord van God.
De in -zoverre- exegese van Spakenburg is in beginsel van dezelfde vrijzinnigheid als die van het begin van de vorige eeuw, die de binding van het ‘omdat de belijdenis overeenstemt met het Woord van God’ veranderde in de vrijheid van het in zoverre zij met het Woord overeenstemt.’ Want dat hier meer aan de hand is dan een toevallige overeenkomst in woorden is wel duidelijk. De synodale leer bindt zichzelf niet aan de gereformeerde belijdenis. Zij praat er lichtvaardig overheen en maakt ervan wat haar zelf goeddunkt.

Is het werkelijk nodig de onderscheiding van Heemse en Spakenburg tussen algemene en plaatselijke kerk zo scherp te veroordelen?
Ja, want in de eerste plaats staat deze onderscheiding niet op zichzelf maar is heel de synodale leer hiervan doortrokken met als gevolg dat zij heel de gereformeerde leer over de kerk scheef trekt. Niet alleen laat zij de enige algemene kerk van artikel 27 niet tot haar recht komen, ter plaatse waar God die heeft gesteld, maar tegelijk daarmee ondergraaft zij ook het ambt aller gelovigen van artikel 28, zoals we zoeven al zagen. Wie niet goed begint, vervolgt ook niet goed.
Daar komt in de tweede plaats bij dat wie verkeerd gaat in het stuk van de kerk en dat met onzuivere bestanddelen vermengt, verkeerd staat tegenover alle stukken van de christelijke leer. Want de leer is één en ongedeeld.
Zo iemand brengt beslist een ander evangelie, met het oog waarop de apostel zegt: vervloekt is een ieder die dat doet. En al het volk zal zeggen: Amen (vgl. Galaten 1:88 Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!, 9 en Deuteronomium 27:2626 Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.).
Niet zonder dringende reden leert de Heilige Geest ons dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt (1 Korintiërs 5:66 Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt?). Het is daarom altijd ernstig wanneer men met de heilige woorden van God oppervlakkig en lichtvaardig omgaat in plaats van deze te laten staan in de vaste grond van het ene Woord en ze te verstaan naar de rechte zin van de ene Geest, die nooit met twee monden spreekt. Hij is niet de Geest van ja . . . maar, doch de Geest van Ja en Amen.
Daarom geldt hier ook: niet zij die beslist nee zeggen tegen de synodaal-vrijgemaakte kerkleer doen verkeerd maar zij die al dan niet schouderophalend of bakzeilhalend met deze leer in zee gaan. Dit laatste betekent echt afscheid nemen van het enige kerkschip dat behouden vaart biedt.
Dit laatste met de daad erkennen biedt meer troost dan zich van synodewege laten wijsmaken dat men in geval van zo’n afscheid niet echt in volle zee verdrinkt doch alleen maar plaatselijk!

Hoe maakt u de balans op van dit derde hoofdstuk?
De kerk die de gereformeerde belijdenis ons overeenkomstig het Woord van God doet geloven en belijden is de enige algemene of katholieke.
Deze kerk staat niet boven de tijd maar in de tijd, vergaderd als zij wordt vanaf het begin tot het einde van de wereld. En zij bestaat niet zonder maar in concrete kerkplaatsen, namelijk op elke plaats waar God haar stelt.
Met het oog op deze kerk, die in alle tijden en aan alle plaatsen één en dezelfde is, wordt gesproken in de artikelen 27 tot 32 van onze geloofsbelijdenis. Een andere dan deze enige algemene kerk bestaat niet.
Daarom kan de synodale onderscheiding tussen Kerk en kerk, dat is tussen enige algemene kerk en plaatselijke kerk niet bestaan. Deze onderscheiding, die heel de leer van Heemse en Spakenburg doortrekt, is een menselijke drogreden, die strijd voert tegen de rechte gereformeerde belijdenis. Zij wordt daarom door het christelijk geloof met beslistheid verworpen.
Gelijktijdig daarmee zegt het geloof nee tegen de tweede pijler waarop de nieuwe synodale kerkleer is gefundeerd. Het is een pijler die in vast verband staat met de onderscheiding tussen algemene en plaatselijke kerk en die bij nader toezien een duidelijke ondermijning betekent van de echt goede woorden waarmee de gereformeerde belijdenis de enige kerk omschrijft, namelijk als een heilige vergadering van de ware christgelovigen.
De ene rechte zin van deze woorden zal nu onze aandacht krijgen en dat in rechtstreekse confrontatie met de kromme zin, die Heemse en Spakenburg aan deze echte kerkzin geven.

4. Geen kerk tenzij die heilig is en uitverkoren

  1. Hoe zagen we het Spakenburgse rapport ons de enige algemene kerk voorstellen?

Als de totale vergadering van hen die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen.

Wat is dit voor een voorstelling?
Gelet op het begin ziet zij er taalkundig minder fraai uit, maar de zin ervan is beslist duidelijk.
Gesproken wordt hier van de algemene kerk als het totaal of de totaliteit van de gekochten des HEEREN.

Waarvoor wordt hier dus feitelijk onze aandacht gevraagd?
Voor het ongetwijfeld schone eindresultaat van heel de kerkgeschiedenis.

Hoe worden we daarin bevestigd?
Doordat het synodale rapport de dingen hier als volgt uitwerkt en afrondt:
“Christus vergadert de zijnen niet alleen IN samenkomsten, Hij vergadert hen daartoe ook UIT het hele menselijke geslacht. Uit alle volken en stammen en natiën en talen, en dat niet alleen ‘hier en nu’ maar ook in de hele tijd van deze wereld, totdat zij voor de troon en voor het Lam zullen staan als een schare, die niemand kan tellen, Openb. 7:99 Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden..
Dan vormen zij in zichtbare heerlijkheid de ene ‘gemeente der uitverkorenen’, waarvan gesproken wordt in de doopsformulieren:
‘Zo zullen wij tenslotte volkomen rein in het eeuwige leven een plaats ontvangen temidden van de gemeente der uitverkorenen.”
Tot zover dit synodale betoog (zie opnieuw rapport Spakenburg punt 4.5.5.).

Wat van dit onderwijs te zeggen?
Gelet op het mooie slot met die grote schare die niemand tellen kan en met in zichtbare heerlijkheid die ene gemeente der uitverkorenen te midden waarvan wij een plaats zullen ontvangen in het eeuwige leven, klinkt dit onderwijs ons alleszins lieflijk en aangenaam in de oren. En ook zeer vertrouwd, vooral vanwege onze doopsformulieren die wij meer dan eens horen en die ons de dingen zo zuiver weten voor te stellen.
En inderdaad, dit is ook een betrouwbaar woord en alle aanneming waard dat het geloof een machtige voleinding wacht. Het is de voleinding in de volkomen heiligheid en gelukzaligheid van het toekomende leven te midden van Gods uitverkoren gemeente. Van het lichaam der zonde ontbonden zullen wij dan met het Lam van God in de hemelen regeren (DL V, 1,2).
En dat betreft een regeren temidden van een inderdaad grote gemeente (Psalm 22:2626 Van U komt mijn lof in een grote gemeente, mijn geloften zal ik betalen in de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen.; Psalm 40:1010 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het.), een grote schare die niemand tellen kan, die ook niemand moet willen tellen. Want dan overschat hij zichzelf en onderschat hij het Evangelie van de enige algemene kerk, die alle mensenmaat te boven gaat en al onze verwachtingen overtreft.
Zo is hier een echt goed en lieflijk en betrouwbaar Evangelie, naar de volkomen vervulling waarvan het geloof met groot verlangen uitziet om ten volle te genieten de beloften van God in Jezus Christus, onze Heere. Amen (NGB 37 slot).

Waarvoor moeten we intussen wel op onze hoede zijn?
Te menen dat we hier en nu de voleinding reeds bereikt hebben en dat we vandaag reeds met Christus als koningen over alle schepselen regeren (HC 32).
Want dan misleiden we onszelf, miskennen we de realiteit van het lichaam der zonde dat zich nog laat gelden en is de waarheid in ons niet (1 Johannes 1:88 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet.). Dan overschatten we onszelf en onderschatten we onze tegenpartij de duivel, die rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden en wetende dat hij weinig tijd heeft (1 Petrus 5:88 Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden.; Openbaring 12:1212 Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft.).
Met andere woorden, dan zijn we niet waakzaam en nuchter, niet slagvaardig en strijdvaardig; dan lopen we op de tijd vooruit in plaats van mee te lopen in de gelederen van de strijdende kerk. Dan heerst in feite de geest van de zelfgenoegzaamheid en de zelfvoldaanheid in ons. En dat is niet goed.

Hoe ontdekt de apostel de gemeente te Corinthe aan deze verkeerde mentaliteit?
Door tegen haar te zeggen: “Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij u koning gemaakt. Ja, was het maar zo dat gij koning geworden waart, dan waren ook wij met u koning geworden” (1 Korintiërs 4:88 Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij u koning gemaakt. Ja, was het maar zo, dat gij koning geworden waart; dan waren ook wij met u koning geworden.).

Welke remedie stelt de apostel tegenover dit kwaad?
De geest van ootmoed, nederigheid en enigheid, die niet eigenwijs is noch zichzelf opblaast maar die zich in alle bescheidenheid houdt aan hetgeen geschreven staat.
Zo immers begint Paulus zijn onderwijs op dit punt: “Dit broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de één en tegen de ander opblaze” (1 Korintiërs 4:66 Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de een en tegen de ander opblaze.).
Mogelijk dat we hier bij hetgeen geschreven staat moeten denken aan bijvoorbeeld Psalm 1311 Een bedevaartslied. Van David. Here, mijn hart is niet hovaardig, mijn ogen zijn niet trots; ik wandel niet in grootse dingen, noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn. 2 Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht als een gespeend kind bij zijn moeder; als een gespeend kind is mijn ziel in mij. 3 Israël hope op de Here van nu aan en voor immer.. In elk geval spreekt daar dezelfde geest van nederigheid, die ons ertegen beschermt te wandelen in dingen die ons te wonderbaar zijn.

Wat doen we wanneer we ons naar deze apostolische regel van de Geest richten?
Dan wijzen we het betreffende synodale onderwijs van de hand; niet vanwege het einde ervan met die grote schare en die ene gemeente der uitverkorenen, want dat einde is goed zoals we reeds zagen, maar vanwege het begin ervan dat ons van de algemene kerk wil laten spreken als ‘de totale vergadering van hen die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen’.
Het begin van dit begin is in elk geval niet zuiver. Wie van de enige algemene kerk spreekt als de totale vergadering van de gekochten van het Lam, houdt zich niet aan hetgeen geschreven staat; hij is hooggevoelende en blaast zichzelf op. Zo iemand ziet over het hoofd dat hij het nodig heeft in alle nederigheid te beginnen en in alle voorzichtigheid te onderscheiden waarop het aankomt.
Want dat is duidelijk, wie van een totale vergadering spreekt, gooit alles op één hoop en onderscheidt niet. Zo iemand wil alles in één keer en weet er niet van in alle kleinheid te beginnen. Zo iemand wéét van geen begin. Dat wil zeggen, hij weet van geen beginsel, van geen principe, waardoor alles hier wordt beheerst en gedragen, heel die grote schare die niemand tellen kan. Zo iemand rekent niet naar het Hoofd waaraan alles hier hangt, noch naar de Hoeksteen die alles in zijn verband houdt.
Kortom, wie van een totale kerk spreekt, spreekt niet principieel van de kerk, niet wezenlijk en fundamenteel; zo iemand laat de kerk niet echt tot haar recht komen.
Vanaf het begin is het dan ook zo niet geweest. Vanaf het begin is er niet een totale kerk geweest maar een heilige kerk. Dienovereenkomstig heeft het christelijke geloof vanaf het begin geen totale kerk beleden maar een heilige, een heilige algemene christelijke kerk.
Het eerste te belijden – een totale kerk – is principieel gezien het begin van de beginselloosheid, die altijd wetteloosheid is, waarvan het einde is de mens der wetteloosheid. Dat is de mens die maar niet dan na aandrang naar de hem verboden schone vrucht grijpt, menende daardoor als God te worden, doch die ten volle overmoedig naar de hem verboden heilige plaats grijpt, doende alsof hij God is (vgl. Genesis 3:1-61 De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? 2 Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, 3 maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. 4 De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, 5 maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. 6 En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. met 2 Tessalonicenzen 2:1-41 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van [onze] Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak. 3 Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, 4 de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is.).
Het laatste te belijden – een heilige kerk – geeft blijk van beginselvastheid, die weet heeft van zaligheid en godsvrucht in beginsel, waarvan het einde is de volle godsvrucht in het paradijs van God met de toegang tot het geboomte des levens. Het is de godsvrucht die altijd begint bij het begin en die zich daarom eenvoudig hecht aan hetgeen de HEERE hier en nu geeft, verwachtende de volkomen vrucht daarvan te zullen genieten in het hiernamaals. Verre van beginselloosheid laat de echte godsvrucht zich zodoende kenmerken door beginselvastheid, waardoor zij met beslistheid vasthoudt aan hetgeen geschreven staat. Wijs met dit goede Schriftuurlijke beginsel, is zij zodoende tegelijkertijd wijs om het kwaad in beginsel te weerstaan en te overwinnen.

Wat doet de synodale leer daarentegen?
Deze is bij lange na niet zo wijs en weerbaar.
Geëmancipeerd als eens de vrouw in het paradijs gaat zij zelfverzekerd haar eigen gang door zich de enige algemene kerk van meetaf voor te stellen als een totale kerk, als de totale vergadering van de gekochten van het Lam. Cursief gezet en dus ten volle verzekerd voegt zij daaraan dan nog toe dat dit ook de spreekwijze is “die we terugvinden in artikel 27 NGB en in antwoord 54 HC” (zie opnieuw rapp. Sp. punt 4.5.5.).
En zo begint de waarheid hier voorzichtig te vallen. Zo moet het algemeen gevoelen van de gereformeerde belijdenis hier plaats maken voor het particulier gevoelen van een synode, die er zozeer op uit is een ander op zijn woorden te vangen, dat zij vergeet eigen gedachten gevangen te geven aan de gehoorzaamheid van het gemeenschappelijke geloof. Immers, noch de Catechismus noch de Geloofsbelijdenis stellen ons de enige algemene kerk voor als een totale vergadering. De eerste leert ons te spreken van een heilige algemene christelijke kerk en de laatste toont ons in artikel 27 de kerk als een heilige vergadering van de ware Christ- gelovigen, al hun zaligheid verwachtende van Jezus Christus.
En ook daarna spreekt ditzelfde artikel nog tot twee keer toe met zoveel woorden van een heilige kerk, terwijl artikel 28 deze draad meteen weer opvat door te beginnen met: Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering enz.
Ja, hoe heilig is de kerk! En hoezeer vraagt de gereformeerde belijdenis daarvoor onze aandacht. Zodra zij ons leert wat de kerk is, is dat het eerste wat zij van haar zegt: een heilige vergadering. En daaraan houdt zij vast.
Niet alzo de synodale leer. Die acht het kennelijk verantwoord voor God en Zijn heilige gemeente anders van de kerk te spreken. Zij heeft zo haar eigen taal en haar eigen voorstelling omtrent de kerk. Zij begint rustig met een totale vergadering. Dat is geen goed begin.
Daarna nog in echt bijbelse termen van de kerk spreken als de grote schare die niemand tellen kan en als de gemeente der uitverkorenen waarin wij tenslotte volkomen rein een plaats zullen ontvangen, baat niet. Het zal de desillusie alleen maar groter maken. Want indien de slang gebeten heeft voor de bezwering, baat de bezweerder niet (Prediker 10:1111 Indien een slang bijt vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet.).
Men moet goed beginnen, op tijd. Dat is bij het begin. Wie zo niet begint, komt niet tot het einde, tot de voleinding, die altijd de voleinding is van het begin, van het beginsel der eeuwige vreugde, van de plaats-in-beginsel te midden van de gemeente der uitverkorenen.
En nogmaals, men moet goed beginnen. Dat is niet bij een totaal aan gekochten van vlees en bloed maar bij die Ene, die hen allen kocht met Zijn bloed en die het Begin is van alle dingen en ook de Voleinding (Openbaring 1:88 Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige., 17, e.a.p.). Wie bij Hem begint, spreekt niet van de kerk als een totale vergadering maar als een heilige vergadering. Dat mist nooit. Als vanzelf voegt men zich dan naar de apostolische regel om niet te gaan boven hetgeen geschreven staat.

Maar waarom? Waarom mist de synodale leer in haar voorstelling van de algemene kerk de aansluiting bij dit zo zuivere begin van de gereformeerde belijdenis?
Omdat de synodale leer er niet op gericht is de kerk van deze belijdenis te verdedigen. In plaats daarvan bouwt zij aan een beschouwing over de kerk, die als hoeksteen heeft het onderscheid tussen plaatselijke en algemene kerk. En voor zo’n onderscheid draagt artikel 27 geen bouwstenen aan, ook niet in zijn voorstelling van de enige algemene kerk als een heilige vergadering. Nietwaar, had het rapport zich bij deze formulering aangesloten, dan had het synodale betoog er op dit punt als volgt uitgezien:
“Deze Schriftplaatsen, naast de door ds. Hoorn genoemde, laten zien dat de Bijbel onderscheidend spreekt over de kerk. Met ‘ecclesia’ wordt de plaatselijke kerk aangeduid, maar ook de heilige vergadering van hen, die met het bloed van Christus gekocht zijn en die ingeschreven zijn in de hemelen.”
Duidelijk is evenwel dat het betoog op deze wijze niet aanslaat. Dat voelt ieder wel aan, zeker onze sluwe tegenstander de duivel, die er daarom toe inspireert om niet te schrijven een heilige vergadering maar een totale vergadering.
Dit laatste hóórt immers zo goed, zeker nu het echt om de kerk gaat, niet maar om de plaatselijke maar om de enige algemene of katholieke! Welk mens denkt dan niet als vanzelf aan de totaliteit van alle gelovigen. Zelfs ons aller Van Dale weet er met deze woorden van mee te spreken (zie Van Dale onder het woord totaliteit). En zo beginnen de dingen ons hier beslist aan te spreken.
Maar het is even beslist een aanspraak niet volgens het goede principe van de Geest dat altijd goed werkt en echt resultaat oplevert, maar volgens het kwade principe van het vlees dat er altijd op uit is te verderven en te ondermijnen wat God goed gemaakt en goed gezegd heeft (Galaten 5:1717 Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees - want deze staan tegenover elkander - zodat gij niet doet wat gij maar wenst.).

Kunt u dit laatste nader toelichten?
De Eerste, de Geest, zoekt vast en zeker het grote getal van de kerk om dat vol te maken. Maar Hij doet dat niet in één keer massaal en totaal. Hij doet dat volgens Zijn eigen orde, Zijn eigen manier van werken. En dat betekent dat Hij daarvoor de tijd neemt, die de door God daarvoor bestemde tijd is.
Het is de tijd van de uitvoering van Gods eeuwige vaste en onveranderlijke raad tot zaligheid van Zijn uitverkorenen, welke raad vanaf het begin der wereld krachtig is vervuld geweest en die ook voortaan vervuld zal worden. Daarvoor zal God zorgen, tegen Wie geen raad geldt en geen geweld iets vermag. Zo dan kan het niet anders of de uitverkorenen worden ieder op z’n tijd – dat is allen op Góds tijd – tot één vergaderd, tot de ene gemeente der uitverkorenen (zie DL II, 9).
Niet anders dan volgens deze orde zoekt de Geest het volle getal van de kerk. Hier is dus een orde die een heuse geschiedenis met zich brengt. Dat wil zeggen de geschiedenis van een heuse kerk, van een kerk die echt bestaat, die serieus vergaderd wordt, elke dag en elk jaar van de geschiedenis. Vandaar dat de Dordtse Leerregels hier zonder meer vervolgen met:
“en dat er altijd zal zijn een kerk der gelovigen, gefundeerd in het bloed van Christus, dewelke Hem, haar Zaligmaker . . . standvastig bemint, gedurig dient en hier en in aller eeuwigheid prijst” (DL II, 9 vervolg).
Men leze wat hier staat en bedenke dus dat aan het begin niet staat: en alsdan zal er altijd zijn, en dat er aan het slot sprake is van: en hier en in alle eeuwigheid.
En hier. Dat staat voorop, dat is het begin van de eeuwige vreugde. Het is het beginsel dat God hier en nu werkt, in de tijd. Want Hij die God is van eeuwigheid tot eeuwigheid, door geen tijd gebonden en boven alle tijden verheven, en Wiens raad evenzeer eeuwig is, volbrengt Zijn raad nochtans niet buiten of zonder maar in en met de tijd. Zo is Zijn soeverein welbehagen. In den beginne schiep God de hemel en de aarde, enz. (Genesis 1:11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde.).
Nee, God bestaat niet in de tijd, Hij staat boven alle tijden, maar Hij werkt wel in de tijd, die door Hem bestaat.
Daarom is het hier en nu, waarin wij leven en ons bewegen geen lege tijd, waarin God echt niet veel doet; het is ook geen totale tijd, want dat zegt echt te weinig, het zegt feitelijk niets.
Het is een volle tijd, waarin God in principe alles doet. Het is de tijd die vol is van Gods genadig welbehagen, dat ernstig is en welgemeend en niet zonder effect (DL III/IV, 9).
Vandaar ook dat de apostelen als medewerkers van deze volop werkende God vermanen de genade van God niet tevergeefs te ontvangen: “Want zegt Hij: ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils ben Ik u te hulp gekomen;
zie, NU is het de tijd van het welbehagen,
zie, NU is het de dag van het heil” (2 Korintiërs 6:11 Maar als medewerkers (Gods) vermanen wij u ook de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen., 2).

Wat is daarom het ambt van de gelovigen in dit héden van Gods genade?
Het is hun ambt niet om op de tijd vooruit te lopen als waren zij reeds volmaakt en als hadden zij reeds volkomen rein een plaats in de gemeente der uitverkorenen ontvangen, maar om bij de tijd te blijven, om de aangevangen heilstijd niet werkeloos voorbij te laten gaan maar om deze tijd te gebruiken. Dat is om eigen zaligheid te werken met vreze en beven (Filipp. 2:1212 Toen ik nu te Troas was gekomen om het evangelie van Christus te prediken, en mij een deur geopend was in de Here.), om eigen roeping en verkiezing te bevestigen (1 Petrus 2:1010 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.), om op te wassen in kennis en in genade (2 Petrus 3:1717 Geliefden, daar gij het nu van tevoren weet, weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen medegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid., 18).
Dat is anders gezegd: om de plaats die men heeft ontvangen in de gemeente der uitverkorenen in te nemen in geloof en in volharding (Hebreeën 10:2525 Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen.), teneinde naar de volmaaktheid zich uit te strekken “totdat wij na dit leven tot deze voorgestelde volkomenheid geraken” (HC 115).
Kortom, hier is het nú van Gods inwonende genade, met het oog waarop de apostel vermaant: “Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vleses en des geestes en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods” (2 Korintiërs 6:1414 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis?7:11 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods.).
Want de tijd die de Geest gebruikt om het getal van de kerk vol te maken, is evenzeer de tijd waarin Hij de heiligheid van de kerk zoekt te volmaken. En dat levert niet maar een totale kerk op, een totaal lichaam – dat spreekt niet echt – doch een levend en groeiend lichaam. Het is het steeds vaster wordend, naar de volwassenheid groeiend lichaam van de kerk onder het Hoofd Christus: “Aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, zijn groei, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Efeziërs 4:14-1614 Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, 15 maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. 16 En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.).
Niet anders dan volgens dit principe van het hoofd en de hoeksteen Christus werkt de Geest de volmaking der heiligen, met als einddoel dat zij allen de eenheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon van God bereiken, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus (Efeziërs 4:1313 totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.).
Het is een volmaking die de Geest eveneens in de tijd werkt, waarbij Hij hun geen van allen de gelegenheid geeft in zichzelf te rusten en met zichzelf tevreden te zijn, maar hen allen leert zich met al hun leden uit te strekken en heen te groeien naar Hem, die het hoofd is, Christus (Efeziërs 4:1515 maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.). Zoals ook de gereformeerde belijdenis verklaart: “al hun zaligheid verwachtende van Jezus Christus” (NGB 27).

En het met zichzelf ingenomen vlees dan?
Dat weet de dingen heel anders te versieren; het werkt volgens een ander principe, dat feitelijk geen principe is. Daarvoor hebben we hier dan ook met vlees van doen. Het vlees kent geen principe, want het kent Hem niet die het principe van alle dingen is, de Princeps, het Hoofd en de Hoeksteen. Dat is de Zoon, die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht en in Wie alle dingen hun systeem hebben (Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.; Kolossenzen 1:1717 en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem.).
Het vlees wil altijd met allen en alles van doen hebben maar dan buiten en zonder Hem, om Wie en door Wie alle dingen bestaan (Hebreeën 2:1010 Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken.). Het vlees doorziet de dingen niet maar ziet de dingen zelf aan en zet ze op zichzelf; het weegt en overweegt niet maar telt en telt op, met als uitgangspunt: hoe groter het totaal des te groter onze kracht en zekerheid. Het vlees ziet zichzelf groeien, want het werkt niet, het werkt niet voor God, het staat niet in de diensthouding voor God om Hem voortaan te leven van harte willig en bereid (HC 1).
Heel wat liever dan met een heilige vergadering heeft het vlees daarom van doen met een totale vergadering. Want evenveel ruimte als de laatste biedt om het totaal af te wachten, de tijd werkeloos te laten verstrijken, bij het grote getal zich veilig te voelen en met de massa mee te lopen, zo weinig ruimte biedt de eerste daartoe.
Een heilige vergadering betekent immers dat zij allen persoonlijk en in persoonlijke verantwoordelijkheid staan coram Deo.
Dat is voor het aangezicht van Hem die de Heilige is en de Waarachtige en die geen totalen kent maar die de Zijnen kent, en dat niet maar tenslotte in het eeuwige leven maar van eeuwigheid af in Zijn eeuwige verkiezing. En die hen zo als Zijn van eeuwigheid af gekenden allen en een ieder in de tijd roept en bij name noemt. Gelijk de christelijke doop daarvan het hoorbare bewijs is!
En Hij doet dat met niemand van hen een dag te vroeg dan wel een uur te laat maar precies op tijd, te rechter tijd. Dat is op Zijn tijd, die een altijd volle tijd is, vol van de roepstem van het heilig Evangelie.
Heden is het die tijd.
Het is de tijd van Hem die niet massaal koppen telt en afgaat op wat voor ogen is, maar die bij hen allen stuk voor stuk het hart aanziet (1 Samuël 16:6,76 Toen zij binnenkwamen, en hij Eliab zag, dacht hij: Zeker staat hier voor de Here zijn gezalfde. 7 Doch de Here zeide tot Samuël: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan.). En die derhalve het grote getal van de kerk nooit scheidt van maar altijd onderscheidt en zoekt in het heilige getal van Zijn heilige verkiezing. Dat is in de heilige rest die Zijn Woord bewaart en Zijn Naam niet verloochent (Openbaring 3:88 Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.).

Waarvoor dienen we daarom steeds op onze hoede te zijn als het om de kerk gaat?
Dat we ons op de uiterlijkheden niet blind staren en door het getal ons niet laten leiden. Want deze dingen zijn niet wezenlijk voor de kerk.

Hoe komt de belijdenis ons wapenen tegen dit gevaar?
Door ons er nadrukkelijk bij te bepalen dat de heilige kerk soms een tijdlang heel klein kan zijn, zodat zij wat haar uiterlijk betreft bijkans niets voorstelt (NGB 27).

Wat blijft evenwel ook in zo’n tijd recht overeind staan?
Deze heilige kerk!
Laat zij in de ogen der mensen dan zo goed als niets voorstellen, in de ogen van de Heere stelt zij ook dan alles voor. Deze Heere is het, die Zich ook in zo’n gevaarlijke tijd de kerk bewaart. Voor Hem staat zij gedurig en wel als een altijd heilig en vol getal. Artikel 27 spreekt wat dat betreft van zevenduizend bewaarden en Openbaring 71 Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of over enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, 3 en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben. 4 En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls. 5 Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, 6 uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, 7 uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend, 8 uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden. 9 Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. 10 En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam! 11 En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, 12 zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen. 13 En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? 14 En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. 15 Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, 17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. van honderd- vierenveertigduizend verzegelden. Dat zijn sprekende getallen, getallen die echt spreken van de bewaring van de kerk, waarbij er niet één ontbreekt.
Het is een bewaring die rust in Gods geopenbaarde en openbaar wordende verkiezing, geopenbaard in het Woord en openbaar wordend in de tijd, waarin de Zoon van God Zich heus een kerk vergadert, die heilig is, dat is in waarheid uitverkoren.
Hoe veelzeggend is het dus te spreken van een heilige kerk of een heilige vergadering. Daarmee is in principe alles gezegd en alles rotsvast gezet. Zo komt alles tot zijn recht vanaf het begin tot het einde, namelijk het eeuwig Evangelie van God inzake de kerk, dat heel echt in de tijd is begonnen en dat even echt met de tijd tot zijn voleinding komt.
Héden is het die tijd.

En het synodale spreken daartegenover van een totale kerk?
Dat is goed beschouwd nietszeggend.
Daarmee wordt in principe alles verloochend en op losse schroeven gezet, namelijk heel de tijd, heel de geschiedenis, die de Zoon van God gebruikt om Zich een kerk te vergaderen, tot het eeuwige leven uitverkoren.
Heden is het niet echt de beslissende tijd van dit heilig Evangelie; uiteindelijk moét het allemaal nog en kómt het allemaal nog. Wel te verstaan volgens de synodale leer die de enige algemene kerk doodgewoon inzet met de totale vergadering van na dezen, wanneer zij allen “in zichtbare heerlijkheid de ene gemeente der uitverkorenen vormen, waarvan gesproken wordt in de doopsformulieren”, en wanneer zij dus “tenslotte volkomen rein in het eeuwige leven een plaats ontvangen te midden van de gemeente der uitverkorenen.” Als zou zó de orde en de loop van Gods heilig kerkevangelie zijn en als zouden onze doopsformulieren zo beginnen!
Daarna heel verzekerd verklaren dat Christus de Zijnen niet alleen ‘hier en nu’ maar ook in de hele tijd van deze wereld vergadert, baat niet. Het is niet meer dan een open deur intrappen, waardoor men des te meer bewijst dat men het hier en nú van Christus’ kerkvergaderend werk niet écht serieus neemt. De synodale leer laat dit hier en nu gewoon overstaan tot morgen.
Zo is hier een leer die intijds van geen wezenlijk resultaat wil weten. Dat vindt zij veel te concreet en veel te grijpbaar. Of beter gezegd dat vindt zij veel te eng en te bekrompen. Enig resultaat wordt door haar dan ook prompt verwezen naar het kleine kerkje met een kleine k, dat is naar de plaatselijke kerk, die men toch vooral moet onderscheiden van de grote kerk met haar grote totaal van na dezen. Dat is pas echt kerk. De plaatselijke kerk blijft daarbij altijd in de schaduw staan.
Zo is hier anders gezegd een leer die anderen ervan beschuldigt volmaaktheids-drijvers te zijn, terwijl zij principieel gezien zichzelf aan dit kwaad schuldig maakt. Heemse en Spakenburg doen alsof zij zo maar – dat is zonder enig beginsel – op één dag met alles en iedereen in volle reinheid de volle zaligheid van de hemelse blijdschap en heerlijkheid binnenvliegen.
Maar zo werkt dat niet. Wij zijn niet als God, zelfs niet als de engelen; wij zijn mensen, niet meer dan stof. Daarenboven mensen die diep zijn gevallen. We moeten onszelf niets verbeelden en niet menen dat we zo maar de voleinding bereikt hebben. Er moet nogal wat aan ons gereformeerd worden zal daar weer sprake zijn van volle gelukzaligheid.
Héden is het de aangewezen tijd van die zo noodzakelijke reformatie. Morgen niet. Waarom de Heilige Geest ook zegt: “Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn” (Hebreeën 3:7,87 Daarom, gelijk de heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem hoort, 8 verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn.).
Het met zichzelf ingenomen vlees hoort deze tijdig waarschuwende stem van de Geest niet. Het vindt de totale vergadering van Heemse en Spakenburg best goed, in elk geval best goed bedoeld.

Hoe maakt u de balans op van dit vierde hoofdstuk?
De vooropgezette onderscheiding tussen plaatselijke en algemene kerk verhindert de synodale leer de kerk recht en fundamenteel te onderscheiden als een heilige vergadering, gelijk artikel 27 van de algemene kerk spreekt. In plaats daarvan kan de synodale leer moeilijk anders dan van haar spreken als een totale vergadering.
Daarin gaat het maar niet om twee verschillende spreekwijzen maar om twee geheel verschillende principes.
Het ene, dat spreekt van een heilige vergadering, spreekt wezenlijk van de kerk, naar wat zij altijd is; het grondt haar in Gods verkiezing van eeuwigheid af en weet haar zodoende echt in de tijd te laten bestaan. Het weet ook dat in de heiligheid van de kerk haar altijd volle getal begrepen is.
Het andere, dat spreekt van een totale vergadering, spreekt niet wezenlijk van de kerk; het beoordeelt haar niet naar haar altijd blijvende hoedanigheid of kwaliteit maar naar haar uiteindelijke hoegrootheid of kwantiteit. Het laat de kerk zodoende drijven op het (grote) getal in plaats van te eerbiedigen dat het juist de kerk is waarin haar getal meekomt. Het weet daarom ook geen recht te laten wedervaren aan het feit dat de heilige kerk soms heel klein is in de ogen der mensen, noch ook weet het de kerk echt in de tijd tot haar recht te laten komen; het schuift de kerk feitelijk voor zich uit naar het hiernamaals en neemt haar zodoende niet serieus in het hiernumaals.
Kortom, even grondig en verantwoord als het is te spreken van een heilige vergadering, zo oppervlakkig en onverantwoord is het te spreken van een totale vergadering. Wie dit laatste zegt, laat zich niet beheersen door Gods eeuwig voornemen inzake de kerk maar door eigen vooringenomenheid waardoor hij niet onderscheidt waarop het aankomt.

Hoe wordt deze balans bevestigd?
Door de vier in ons vorig hoofdstuk al genoemde Schriftplaatsen waarop de Spakenburgse uitspraak zich beroept, namelijk Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.; Handelingen 20:2828 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.; Efeziërs 5:25,2625 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, 26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord. en Hebreeën 12:2323 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben.. Deze Schriftplaatsen bieden geen grond van de kerk te spreken als een totale vergadering. Des te meer echter om haar in ere te houden als een heilige vergadering.
Heel duidelijk komt dit uit in Efeziërs 5:25,2625 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, 26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord., waar de apostel met het oog op het heilig te houden huwelijk wijst op Christus “die Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het Woord en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet”.
Hoe heilig luidt de klok hier. Wie hier spreekt van een totale vergadering, weet niet waar de klepel hangt.
Diezelfde heiligheid is in geding in Handelingen 20:2828 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft., waar de apostel met het oog op het gevaar van binnendringende dwaalleraars de oudsten te Efeze zo vermaant: “Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u als opzieners gesteld heeft om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft.” Paulus spreekt hier niet kwantitatief van de gemeente Gods maar heel duidelijk kwalitatief: hoe duur gekocht is zij! Hoe groot is daarom de verantwoordelijkheid van de opzieners.
Wat betreft Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen., deze tekst tekent ons de gemeente van Christus niet als een totale kerk aan het einde van de tijd maar als een wel-gefundeerde kerk de tijden door, gebouwd niet op drijfzand maar op de rotsbodem van de van Boven geopenbaarde belijdenis van de waarheid, gelijk op dat moment door Petrus verwoord, ook namens de andere discipelen. Met het oog hierop bad Christus ook voor de heiliging van Zijn apostelen in de waarheid (vgl. Johannes 17:1717 Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid.). Overigens hopen wij in ons volgende hoofdstuk nog terug te komen op Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen..
Wat tenslotte Hebreeën 12:2323 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben. betreft, hier is geen sprake van een totale maar van een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen die ingeschreven zijn in de hemelen. En van de eerstgeborenen geldt dat zij de Heere heilig zijn (vgl. Lucas 2:2323 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here.). In datzelfde verband van Hebreeën 121 Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. 2 Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. 3 Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt. 4 Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde, 5 en gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, 6 want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt. 7 Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? 8 Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards, en geen zonen. 9 Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven? 10 Want zíj hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Híj doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid. 11 Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid. 12 Heft dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën, 13 en maakt een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, doch veeleer geneze. 14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. 15 Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods, dat er geen bittere wortel opschiete en verwarring stichte, en daardoor zeer velen zouden besmet worden. 16 Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor één spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht. 17 Want gij weet, dat hij later, toen hij (toch) de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zocht. 18 Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, 19 tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; 20 want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. 21 En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving. 22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, 23 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, 24 en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. 25 Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt). 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27 Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. 28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, 29 want onze God is een verterend vuur. is sprake van een genaderd zijn tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen en tot God, de Rechter over allen en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel – dit alles tot verklaring van het meerdere van het Nieuwe Verbond ten opzichte van het oude Sinaï-verbond (vers 18-2118 Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, 19 tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; 20 want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. 21 En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving.) -, terwijl de betreffende pericoop dan eindigt met de indringende waarschuwing: “Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk verwachten, dankbaar zijn en hierdoor onze God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur” (vers 28,2928 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, 29 want onze God is een verterend vuur.).
Ja, hoe heilig is onze God.
Hoezeer wordt de gemeente daarom vermaand deze heiligheid van God te ontzien door met eerbied en ontzag op Hem te zien en zo zichzelf in heiligheid voor God te stellen.
Nu de synodale leer op grond van deze door haar zelf aangevoerde Schriftplaatsen van de kerk spreekt als een totale vergadering, bewijst zij daarmee voorbij te zien aan wat zo duidelijk de spits is van dit onderwijs van de Heilige Geest. Zij heeft dit onderwijs gelezen door haar eigen gekleurde bril. En wie de Schrift zo leest, is niet machtig in de Schriften zoals Apollos, maar legt haar eigenmachtig uit (Handelingen 18:2424 En een zekere Jood, genaamd Apollos, geboortig uit Alexandrië, een geleerd man, doorkneed in de Schriften, kwam te Efeze.; 2 Petrus 1:2020 Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat.). Het einde daarvan is niet de lichtende heerlijkheid van God in het nieuwe Jeruzalem maar definitieve rampzaligheid in de buitenste duisternis waar geween is en knersing der tanden (Jesaja 60:22 Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.; Matteüs 22:1313 Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.).
Scherp? Inderdaad, zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Wie er niet van houdt de dingen grondig te analyseren, doet er beter aan met de dienst van God zich niet in te laten. Deze is te heilig om er oppervlakkig en vooringenomen mee om te gaan.

5. Geen kerk tenzij als een vergadering of samenkomst

5.1. Waaraan doet de synodale leer met haar totale vergadering tegelijkertijd te kort?
Aan het feit dat de kerk echt een vergadering is.
Nietwaar, wie van de enige algemene kerk spreekt als de totale vergadering van Christus’ gekochten, zegt niet zozeer dat de kerk bestaat in de vergadering van deze gekochten alswel dat zij bestaat uit het totaal van deze gekochten.
Dit geldt te meer wanneer men deze spreekwijze niet maar zonder meer gebruikt doch juist om de algemene kerk daarmee te onderscheiden van de plaatselijke.
Zeker tegen die achtergrond laat het spreken van ‘de totale vergadering’ praktisch geen ruimte voor het feit dat de algemene kerk voluit een vergadering is. Als vanzelf verwordt zij dan tot het totaal of de totaliteit van alle gekochten (zie hiervoor onder 4.2.). Dan vormt dus niet de vergadering het constituerende element van de kerk maar het totaal of de totaliteit der gelovigen. En dat is wezenlijk iets anders.
De algemene kerk is niet het totaal of de optelsom van alle gelovigen. De gereformeerde belijdenis stelt haar anders aan ons voor.
Artikel 27 zegt van haar: dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen. En artikel 28 handhaaft deze orde van zaken door te verklaren dat allen van hoog tot laag zich hebben te voegen tot deze heilige vergadering, die de vergadering is dergenen die zalig (moeten) worden en waarbuiten geen zaligheid is.
Zo dan is de enige algemene kerk echt een vergadering van de gelovigen.

Wat zegt dit?
Heel wat meer dan een kerk als het totaal of de optelsom van de gelovigen. Want dit laatste is niet meer dan wat het zegt: alle gelovigen bij elkaar geteld. En dat kan nog zo’n indrukwekkend totaal zijn, maar één ding is het niet: de enige algemene kerk. Het dekt niet de naam der kerk.
Want wie kerk zegt, zegt vergadering der gelovigen. Wie bij deze vergadering niet begint en eindigt maar in plaats daarvan de kerk zoekt in het totaal van de gelovigen, die blijft aan het tellen en komt aan de kerk niet toe. Zo iemand gaat van huis tot huis en ziet aan het kerkhuis voorbij. Hij weet geen maat te houden; hij laat het getal van de kerk niet bepaald worden door de orde van de kerk, die in één woord gezegd vergaderorde is.
Zo immers stellen Schrift en belijdenis orde op zaken als het om de kerk gaat, haar onderscheidend als de vergadering der gelovigen. Zo bestaat de kerk echt en vooral ook recht, recht voor Gód. Zo komt de kerk echt uit in deze wereld en vooral ook recht, recht voor God. Zo komen de dingen, die ons van God geschonken zijn tot hun recht. Het is de zaligheid van God aan het adres van hen die uit kracht van Zijn eeuwige verkiezing zalig moeten worden en die daartoe allen hoofd voor hoofd hun plaats ontvangen in de kerk der verkiezing, waar voor hen allen plaats is, omdat deze kerk is een vergadering der gelovigen. Het is de vergadering van Hem, die geen God is van wanorde maar van vrede, die niet zomaar wat doet op goed geluk af maar die alles altijd góed doet, goed doordacht en goed voorbereid, recht op het geluk af. Dat is: betamelijk en in goede orde (vgl. 1 Korintiërs 14:33,4033 want God is geen God van wanorde, maar van vrede. (...) 40 Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden.; zie ook de inzet van de gereformeerde kerkorde in artikel 1).
Hoe veelzeggend is het dus van de heilige kerk te spreken als een vergadering. Daarmee is hier in principe alles gezegd, namelijk dit ene, zo fundamentele dat de kerk beslist geen toevallige ongeorganiseerde samenloop van mensen is die zich massaal als kuddedieren laten samendrijven, maar een hechte, terdege georganiseerde instelling van God, waarbij de dingen wel en ordelijk toegaan, in goede orde en naar vaste regelmaat.

Kunt u dit nog nader onderbouwen?
Wie van een vergadering spreekt en de dingen daarbij serieus neemt, die weet van vergaderorde en van vergadertijd.
Zo iemand weet van een officieel en ordelijk samenroepen, waarbij niemand over het hoofd wordt gezien, èn van een idem dito samenkomen, waarbij niemand onder de voet wordt gelopen. En zo wordt de vergadering geconstitueerd, zo neemt zij vaste vorm aan en is zij handelingsbevoegd, niét als een totale vergadering, want zo’n vergadering overschreeuwt zichzelf en loopt onherroepelijk uit de hand, maar als een wettige vergadering, die haar eigen orde heeft, haar eigen statuut om daaraan de hand te houden op straffe van anders onwettig en buiten de orde te handelen.
Dit alles klemt te meer nu het hier niet een profane vergadering betreft inzake burgelijke aangelegenheden maar een heilige vergadering tot onderhouding van de heilige godsdienst. Het is een dienst die niet spontaan van beneden opkomt uit enig mens, maar die soeverein van bovenaf wordt gedicteerd door de enige waarachtige en eeuwige God. Deze God is het dan ook die deze heilige vergadering heeft ingesteld of geïnstitueerd en die haar uitroept en samenroept.
Hij doet dat door de stem van het Evangelie, namelijk Zijn heilig en goddelijk Woord. Hij doet dat met het oog op de burgers of onderdanen van Zijn hemels Koninkrijk. Hij doet dat niet uit naam van allen maar in de Naam van die Ene, met het oog op Wie zij allen plechtig en uit één mond verklaren: “Onze hulp is in de Naam van de Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft”, en in Wiens Naam hun allen openlijk verkondigd en betuigd wordt: “Genade zij u en vrede.”
Het is dus wel ordelijk van de kerk te spreken als een vergadering, als een heilige vergadering. Zo staan de dingen hier vast en komen zij tot hun recht. Zo komt de kerk tot haar recht. Dat is te verstaan, zo komt zij tot haar God en Koning om Hem te ontmoeten (vgl. Exodus 19:1717 Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan de berg.). Zo komt zij tot de rechte godsdienst, die vast en zeker wil worden onderhouden, naar vaste regelmaat. Dat is naar de regel van het heilig Woord, dat zijn eigen orde heeft.
Zo dan komt dit Woord hier tot zijn recht, niet in wanorde maar in vrede, tot vrede van allen die tot Gods vrede zijn gepredestineerd.
Zo dan tenslotte – want dat is altijd weer het begin en het einde van alles – zo dan komt God aan Zijn recht, dat is aan Zijn volk, en geeft Hij Zijn rechten aan de Zoon (vgl. Psalm 721 Van Salomo. O God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings. 2 Hij richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendigen met recht. 3 Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen, in gerechtigheid. 4 Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks, Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker. 5 Men vreze u, zolang de zon er is, en zolang de maan er is, van geslacht tot geslacht. 6 Hij zij als de regen die neerdaalt op het grasland, als regenbuien die de aarde besproeien. 7 In zijn dagen bloeie de rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is. 8 Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde. 9 Mogen voor hem de woestijnbewoners zich bukken, zijn vijanden het stof lekken; 10 de koningen van Tarsis en de kustlanden hem geschenken brengen, de koningen van Saba en Seba hem schatting offeren, 11 mogen alle koningen zich voor hem nederbuigen, alle volkeren hem dienen. 12 Voorwaar, hij zal de arme redden, die om hulp roept, de ellendige, en wie geen helper heeft; 13 hij zal zich ontfermen over de geringe en de arme, hij zal de zielen der armen verlossen. 14 Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog. 15 En hij zal leven; men zal hem van het goud van Seba geven, men zal bestendig voor hem bidden, de ganse dag hem zegenen. 16 Een overvloed van koren zij in het land; op de toppen der bergen golve zijn vrucht als op de Libanon, en de stedelingen mogen opbloeien als het kruid der aarde. 17 Zijn naam zij voor altoos, zolang de zon er is, bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, hem gelukkig prijzen. 18 Geloofd zij de Here God, de God van Israël, die alleen wonderen doet. 19 En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen. 20 De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde.). Deze is een eeuwig Koning, die zonder onderdanen niet kan bestaan (NGB 27). Daarom bestaat het niet anders of Hij doet de Zijnen in Zijn Naam en volgens Zijn vergaderorde aantreden in heilig krijgssieraad, terwijl zij luide zingen: “De zaligheid is van onze God, die op de troon is gezeten, en van het Lam” (Psalm 1101 Van David. Een psalm. Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten. 2 De Here strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers te midden van uw vijanden. 3 Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op. 4 De Here heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek. 5 De Here is aan uw rechterhand. Hij verplettert koningen ten dage van zijn toorn; 6 Hij houdt gericht onder de heidenen, hoopt lijken op, verplettert hoofden op het wijde veld. 7 Hij drinkt onderweg uit de beek; daarom heft hij het hoofd op.; Openbaring 7:1010 En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!). Zuiver overeenkomstig deze orde bestaat de heilige kerk in deze wereld. Zo onderscheidt zij zich echt als kérk, niet buiten of zonder maar in en als een heilige vergadering.
Anders gezegd: zo komt de naam van de kerk ten volle tot zijn recht. Het is die zo betekenisvolle naam, waarmee de Geest Zelf haar onderscheidt in het Woord. Het is de echt bijbelse naam gemeente, een naam die in het Spakenburgse rapport al te onecht en gemaakt wordt weergegeven met het latijnse ‘ecclesia’. Want als men hier dan toch een vreemde taal ten gehore wil brengen coram populo, voor het volk, laat men dat dan ook goed doen, dat is origineel. Dan neme men zijn toevlucht dus niet tot het latere latijnse ‘ecclesia’, dat wel heel wat lijkt maar dat goedbeschouwd niet meer is dan namaak-latijn, dat het gewone volk niets zegt. Dan schrijve men, of beter gezegd dan luistere men naar het echt origineel Griekse ekklèsia (zie ook J. van Bruggen in: Aantekeningen bij de Heidelbergse Catechismus, zondag 21).
Dat hóórt tenminste. Zo weet het volk precies waaraan het toe is. Ook het kerkvolk van vandaag, dat wel zoveel weet dat niet Latijn maar Grieks de grondtaal is van het Nieuwe Testament.
5.4. Wat valt er dan precies te horen in dit voor ons vandaag vreemde maar in die tijd echt sprekende Griekse woord ekklèsia, dat naar men heeft geteld niet minder dan honderdvierenveertig keer voorkomt in het Nieuwe Testament, voor het eerst in Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.?
Dit zelfstandig naamwoord, waarin het werkwoord oproepen of dagvaarden meeklinkt, dient in het Grieks ter aanduiding van een vergadering of samenkomst. En dan niet van een zo maar spontaan opkomende vergadering, die veeleer een samenscholing is, maar van een georganiseerde, wettig bijeengeroepen vergadering, die handelingsbevoegd is en bindende uitspraken kan doen.
Het gezaghebbende Grieks-Engels woordenboek van Liddell Scott geeft als betekenis van ekklèsia: assembly duly summoned. Het woord ekklèsia spreekt dus van een op ordelijke wijze uitgeschreven en wettig bijeengeroepen vergadering.
Als zodanig is hier het woord waarmee de echt op haar burgers bedachte Griekse wereld in haar tijd haar volksvergadering aanduidde. Dat wil zeggen de tot de publieke aangelegenheden wettig samengeroepen vergadering van de burgers van de stad, die een staat was in het klein. Zulk een vergadering werd oorspronkelijk samengeroepen door een daartoe aangewezen heraut. Daarbij ging het niet om een vergadering, waartoe jan en alleman behoorde, maar alleen zij die burgers waren in de volle zin van het woord. Dat wil zeggen zij die te midden van een vaak internationale stadsbevolking het Griekse burgerschap hadden en die als zodanig geroepen en gerechtigd waren mee te spreken en mee te stemmen in de wettige volksvergadering.
Welnu, dienovereenkomstig is hier het woord waarmee de echt op Zijn onderdanen bedachte Geest van God in Zijn tijd Zijn volksvergadering aanduidt. Dat wil zeggen de tot de publieke godsdienst wettig samengeroepen vergadering van de burgers van het Koninkrijk der hemelen. Het zijn zij die weliswaar leven op deze aarde te midden van allerlei volkeren maar die hun politeuma in de hemelen hebben (Filipp. 3:20.) en die als zodanig geroepen en gerechtigd zijn hun stem uit te brengen in deze heilige vergadering, niet hun tegenstem maar hun amenstem. Het is de stem die amen zegt op de stem van het Evangelie en die daarmee dit Evangelie als rechtsgeldig aanvaardt en voor bindend verklaart (zie o.a. Deuteronomium 27:11-2611 Op die dag gebood Mozes het volk: 12 Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt, zullen zich op de berg Gerizim opstellen om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin. 13 En op de berg Ebal zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali. 14 Dan zullen de Levieten met luider stem voor alle mannen in Israël betuigen: 15 Vervloekt is de man, die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Here, het maaksel der handen van een werkman, en dit in het verborgene opstelt. En het gehele volk zal antwoorden: Amen. 16 Vervloekt is hij, die zijn vader of moeder veracht. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 17 Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 18 Vervloekt is hij, die een blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 19 Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 20 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 21 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 22 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 23 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 24 Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 25 Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 26 Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.).
Het betreft hier dan ook een vergadering waarin het Evangelie de beslissende stem heeft. Geen vergadering dus die zichzelf samenroept maar die gedagvaard wordt door de Stem van het Evangelie, gelijk ook haar recht (van bestaan) en haar volmacht meekomen met en gegrond zijn op dit Evangelie.
Over de volmacht van deze vergadering lezen wij onder meer in Matteüs 16:1919 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen., dat direct volgt op vers 1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen., waar Christus voor het eerst in het Nieuwe Testament spreekt van Zijn ekklèsia die Hij belooft te bouwen op deze petra, dat is op het heilig Evangelie van God.
De ekklèsia van Christus is geen democratie maar een theocratie, die geregeerd wordt naar de wil van God, gelijk ons die in het Evangelie wordt bekendgemaakt.
5.5. Wat is dit bij nader toehoren voor Evangelie?
Gelukkig geen Evangelie dat zich uit in een vreemde, voor ons mensen onverstaanbare taal, ook dan niet wanneer het daarin zo vaak voorkomende woord ekklèsia opklinkt. Maar Evangelie dat ons aanspreekt in gewone mensentaal, in taal die wij dagelijks bezigen en waarin wij bijvoorbeeld wekelijks zeggen dat wij naar de kerk gaan, een zegswijze waaraan echt niets onecht of oneigenlijk is. Zulke gewone menselijke taal gebruikt het Evangelie, opdat door dat middel zijn buitengewone Goddelijke boodschap tot zijn recht zal komen. Het is een boodschap die ons zegt dat God een welbehagen heeft niet in engelen maar in mensen, terwille van wier redding Hij zelfs engelen in mensentaal laat spreken (vgl. Lucas 2:1313 En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende.; Hebreeën 2:1414 Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen.; 2:1616 Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham.).
Het is tegelijkertijd Evangelie dat terwille van deze blijde boodschap zijn eigen orde heeft, ook zijn eigen vergaderorde. En dat is niet een vreemde, voor ons mensen onnatuurlijke orde, waarbij ons woord vergadering eigenlijk niet past. Het is een heel natuurlijke orde, die een heel natuurlijke vergadering met zich brengt. Zo natuurlijk dat zij ook de woorden vergaderplaats en vergadertijd met zich brengt. Een mens kan nu eenmaal niet overal vergaderen, want dan vergadert hij nergens echt. Al evenmin kan een mens altijd vergaderen, want dan blijft hij echt geen mens en wordt hij op den duur alleen nog maar vergaderd zonder zelf te vergaderen.
Zo dan betreft het hier een echte vergadering met een echte vergaderplaats en een echte vergadertijd, dat wil zeggen met een vast vergaderritme.

Wat is dit bij nader toezien voor een ritme?
Gelukkig geen vreemd onnatuurlijk ritme dat eigenlijk niet bij de mens past, maar een ritme dat zuiver is afgestemd op de oorspronkelijke mens, op de mens zoals hij in den beginne is geschapen naar het beeld van God zijn Schepper. Want hier is een vergaderritme dat ons nog altijd herinnert aan Gods eigen scheppingsorde van den beginne, dat is aan Zijn scheppingsweek, waarin God in zes dagen alles schiep en waarin Hij op de zevende dag rustte (Genesis 2:1-31 Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer. 2 Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht.).
Het Evangelie van God (inzake de kerk) is in geen enkel opzicht onnatuurlijk, veel minder nog is het tegennatuurlijk, dat is révolutionair. Het laat de natuur juist weer tot haar recht komen; het stelt weer orde op zaken in deze door de zonde ordeloos geworden wereld. Het zoekt weer op wat verloren is gegaan en schept rust en vrede in deze rusteloze en verstoorde schepping. En dat dankzij onze Heere Jezus Christus, die door Zijn dood en opstanding de ware rust(dag) heeft aangebracht, de sabbathsrust die nog overblijft voor het volk van God in de schepping van God (vgl. Hebreeën 4:1-101 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.).
Vandaar die echt rust brengende nog altijd blijvende vergadering van deze Heere en Zijn volk op Zijn dag. Dat is op de (= elke) eerste dag van de week (vgl. Johannes 20:19-2319 Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! 20 En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen. 21 [Jezus] dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. 22 En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest. 23 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.; Handelingen 20:77 En toen wij op de eerste dag der week samengekomen waren om brood te breken, hield Paulus een toespraak tot hen en, daar hij van plan was de volgende dag te vertrekken, zette hij zijn rede voort tot middernacht.; 1 Korintiërs 16:22 elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden.).
Vandaar ook die echt rust brengende nog altijd blijvende zin van het sabbathsgebod tot onderhouding van de kerkdienst en tot het vooral op de rustdag naarstig komen tot de gemeente van God, om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Heere openlijk aan te roepen en de armen christelijke handreiking te doen, alsmede tot het naar het principe van deze rustdag al de dagen van het leven van zijn boze werken rusten en de Heere door Zijn Geest in zich laten werken om zo de eeuwige sabbath in dit leven te beginnen (HC 103).
En ziedaar de kerk of gemeente van God in de ware zin van het woord. Of beter geschreven van het Woord.
Zuiver overeenkomstig dit Woord is de kerk de tot de heilige godsdienst geroepen en de door die dienst bepaalde, bepaald op de rustdag vergaderende gemeente van Christus. Gelijk zij dan ook van rustdag tot rustdag als zodanig wordt aangesproken in de Naam van Hem, die nimmer om de zaak heenpraat maar de dingen altijd noemt bij hun ware naam, tot de ware rust van Zijn ware gemeente. Het zijn de rust en de gemeente die heel gewoon met de rustdag beginnen, overeenkomstig Gods eigen scheppingsorde die heilig is en onaantastbaar.
En aan iets anders dan aan deze gemeente, aan deze op de rustdag samenkomende en zich naar de eeuwige rustdag uitstrekkende heilige congregratio of coetus der ware Christgelovigen komt de naam van kerk niet toe. Laten wij daarom deze heilige vergadering, dit door God Zelf verordineerde instituut van de kerk, niet zonder meer overeind staan, dan laten we de kerk echt vallen. Dan weerspreken we de duidelijke taal van de Geest in het Woord en doen we tekort aan de ware naam van de kerk. En ook aan haar ware zinvolheid. We laten haar dan niet recht uitkomen in deze wereld tot de publieke belijdenis van Gods Naam; we laten haar dan opgaan in de massa en maken haar tot een anonieme kerk.
Hoe gevaarlijk is het daarom deze heilige vergadering, waarvan de gereformeerde belijdenis uitgaat in te ruilen tegen de totale vergadering van de synodale leer. Want dan is niet de vergadering der gelovigen zonder meer het constituerende element van de kerk. Veeleer is het dan een totaal aan gelovigen dat in onze voorstelling van de kerk domineert. En dan is het maar één stap meer en we stellen ons de enige katholieke kerk echt voor als de totaliteit van alle gelovigen zonder enige vergadering.
5.7. Wat moet van een dergelijke vergadering-loze voorstelling van de kerk gezegd worden?
Dat zij van alle werkelijkheidszin is ontbloot.
Met een dergelijke voorstelling laten we de algemene kerk niet nuchter gelovig met de beide benen op de grond staan, op de vlakke grond van deze aarde, die dankzij de kruisheuvel Golgotha kerkgrond is, grond waarop het nieuwe Jeruzalem neerdaalt van God (Openbaring 211 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. 2 En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, 4 en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. 5 En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. 6 En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. 7 Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. 8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood. 9 En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. 10 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; 11 en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant. 12 En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls. 13 Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. 14 En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams. 15 En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur. 16 En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17 En hij mat haar muur op: honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. 18 En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. 19 En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist. 21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. 22 En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. 24 En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar; 25 en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn; 26 en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. 27 En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.).
We rekenen dan niet met Gods neerbuigende goedheid en buigen onszelf niet in alle nederigheid over de plattegrond van de kerkstad, zoals die open voor ons ligt in Schrift en belijdenis. Met als gevolg dat we onszelf alle inzicht ontnemen in de ruimtelijke ordening die de kerkstad van Boven hier beneden vertoont. Dít is haar ruimtelijke ordening dat zij vanwege de menigte van mensen en vee daarin dorpsgewijze gelegen is en bewoond wordt. Dat wil zeggen als een open stad, die zich naar rechts en naar links uitbreidt, terwijl de Heere Zelf haar is tot een vurige muur rondom en heerlijkheid binnen in haar (vgl. Zach. 2:4,54 Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. 5 Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert.).
In plaats van zich eenvoudig te houden aan deze in de Schrift ons gegeven en in de belijdenis weergegeven plattegrond, die ons zulk een duidelijk zicht geeft op de overal verspreid liggende en derhalve altijd nabij liggende kerk van God, gaat deze synodale voorstelling haar eigen gang.
Zij ziet eigenwijs over de kerk hier en nu heen, onafgebroken naar de einder turend, met als opgegeven motief dat we vooral bedacht moeten zijn op het totaal van de kerk maar met als werkelijk motief dat men meer ziet op tien kerkvogels van diverse pluimage in de lucht dan op het uitgedrukte gebod van God de hand te geven aan Eén en te komen tot Zijn heiligdom, (vgl. 2 Kronieken 30:88 Weest thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de Here uw hand en komt tot zijn heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de Here, uw God, opdat zijn brandende toorn zich van u afkere.). En zo domineert in deze synodale totaal-kerk niet de rechte kerkorde van de Geest maar de echte wanorde van het vlees, dat zichzelf niet weet te tuchtigen maar de vleugels wijd uitslaat.
En tijdens zo’n vlucht krijgt het oog natuurlijk van alles en nog wat te schouwen. Zo bijvoorbeeld dat ‘iemand ergens in de wereld de Bijbel gaat lezen en daardoor tot geloof komt’, waarbij dan niet gewoon geldt dat zoiets niet buiten de kerk om gaat maar dat zoiets ten diepste niet buiten de kerk om gaat (vgl. rapp. Sp. punt 4.3.2 midden). Dan schouwt men dus echt diep.
En ook echt ver. Want dan ziet men ze van heinde en ver komen, uit alle volk en stam en taal en natie, waarbij dan niet gewoon geldt dat Christus Zijn kerk uitbreidt tot aan de einden van de aarde, maar dat Hij overal gelovige mensen plaatst op de weg naar de kerk, waarbij we dan heel deemoedig aan Hem overlaten te bepalen hoe lang of hoe kort deze weg buiten de kerk zal zijn (vgl. rapp. Sp. punt 4.5.7. en 4.5.8.).
En zo zouden we door kunnen gaan met het reproduceren van dit soort even diepe als ondiepe synodale vergezichten, die ons niets recht en grondig laten zien als door twee ogen, die het verband tussen de dingen weten vast te houden, maar alles scheef en oppervlakkig als door een oog, dat alles op zichzelf bekijkt en geen verband weet te ontwaren. Alles wat we daarom door dit synodale oog èn te zien èn te horen èn te lezen krijgen ten bewijze van waar geloof buiten de kerk èn ten bewijze van de breedheid van Christus’ kerkvergaderend werk – o, onzinnige zichzelf verterende combinatie! – stelt alles bij elkaar genomen niets voor, even weinig als het koningschap van Éénoog in het land der blinden. Zij die wonen in het land der levenden, dat de ogen des Heeren doorlopen, zien maar zo dat niets van heel deze synodale bewijsvoering staat binnen het kader van de heilige kerkorde van de Geest. Het dient alles slechts tot bevrediging van het vlees en tot stichting van de wanorde die daarbij behoort. Het is een orde die strijd voert tegen de Geest, die niet zonder reden vele tientallen keren het woord gemeente of ekklèsia heeft geschreven. Opdat wij namelijk precies zouden weten hoe de dingen van God ervoor staan en welke Zijn heilige orde is als het om de kerk gaat.
Zij is in één woord gezegd vergader-orde.
5.8. Wat valt in dit verband te leren van de onlangs verschenen commentaar van dr. J. van Bruggen op Mattheüs?
Heel veel goeds.
In geding zijn daarbij Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. en 18:1717 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar., de beide plaatsen bij Mattheüs waar het woord ekklèsia gebruikt wordt.
Daarbij merken we vooraf op dat Van Bruggen wat eerstgenoemde tekst betreft per vergissing stelt: “Het woord ekklèsia komt alleen hier in Matteüs voor” (zie blz. 312). Deze vergissing bewijst de auteur zelf doordat hij vervolgens bij hoofdstuk 18:1717 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. terecht stelt: “Voor de tweede en laatste keer gebruikt Matteüs hier in zijn evangelieboek het woord ekklèsia” (zie blz. 349). We voegen daaraan nog toe dat in 18:1717 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. het woord ekklèsia tot twee keer toe wordt gebruikt.
Intussen geeft Van Bruggen vooral in zijn verklaring van laatstgenoemde tekst duidelijk aan wat de zin en functie van het woord ekklèsia is. Wij citeren: “Het woord ekklèsia betekent in het Grieks van Matteüs’ tijd eenvoudig ‘vergadering, openbare samenkomst’ (Zie ook Handelingen 19:4040 Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd om de dag van heden, daar er geen enkele reden is aan te voeren, waarover wij verantwoording zullen kunnen afleggen, terzake van deze samenscholing. En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering.). Het hangt van de context af, aan wat voor soort vergadering valt te denken” (zie blz. 349).
In een excurs in kleine letter toont de auteur deze betekenis van ekklèsia nader aan, met name door te verwijzen naar het gebruik ervan bij Josephus. Samenvattend laat Van Bruggen zien dat ekklèsia functioneert ter aanduiding van een heel echte vergadering of samenkomst. Dat wil zeggen van een vergadering die wordt bijeengeroepen en weer ontbonden. Of wil men een bijeenkomst of vergadering met een begin en een eind. Ook wijst Van Bruggen op het gebruik van het overeenkomende Griekse werkwoord ekklèsiazein, dat betekent ‘een vergadering beleggen’. Interessant is tenslotte te vermelden dat de commentator stelt dat aan ekklèsia verbonden is de gedachte van wat publiek of openbaar is. Dit laatste dan te verstaan in de zin van wat allen gemeenschappelijk raakt in onderscheiding van wat particulier of privé is.
Kortom, het is wel duidelijk wat het betekent wanneer de Schrift van de kerk spreekt als een ekklèsia. Daarmee stelt zij ons de kerk voor als een openbare vergadering of samenkomst, die wordt bijeengeroepen en weer ontbonden, met een begin en een eind. Zo tenminste leert Van Bruggen ons wat betreft de betekenis van het woord ekklèsia.
5.9. Wat dient hieraan evenwel toegevoegd te worden?
Ondanks het feit dat Van Bruggen zelf stelt en bewijst dat het woord ekklèsia in Mattheüs’ tijd eenvoudig als betekenis heeft openbare vergadering of samenkomst, verklaart hij het in de beide plaatsen waar de evangelist dit woord gebruikt toch niet in deze ene en zelfde zin.
We lezen wat dat betreft in zijn verklaring van hoofdstuk 18:1717 En allen grepen Sostenes, de overste der synagoge, en zij sloegen hem vóór de rechterstoel; maar Gallio trok er zich niets van aan.: “Wanneer de zondaar ook nu nog weigert te gehoorzamen aan de opdracht tot boete en herstel (18,17), moet men het zeggen aan de vergadering. Voor de tweede en laatste keer gebruikt Matteus hier in zijn evangelieboek het woord ekklèsia. In 16,18 beloofde Christus: “Op deze steenrots zal ik mijn ekklèsia bouwen”. Het ging daar om een nieuwe en toekomstige grote Vergadering van gelovigen. In 18,17 kan het woord niet dezelfde functie hebben als in 16,18. Nu is immers geen sprake van ‘Mijn (Christus’) vergadering’ en het zou ook moeilijk zijn over een broeder te spreken tot deze toekomstige wereldkerk” (zie opnieuw blz. 349).
Eén bladzijde verder sluit de auteur zijn exegese van dit vers dan zo af dat hij de ekklèsia van hoofdstuk 18:1717 En allen grepen Sostenes, de overste der synagoge, en zij sloegen hem vóór de rechterstoel; maar Gallio trok er zich niets van aan. verstaat van ‘de gezamenlijke bijeenkomst van de leerlingen in onderscheid van de actie van één resp. twee à drie discipelen’.
Van Bruggen maakt hier dus duidelijk onderscheid. In 18:1717 En allen grepen Sostenes, de overste der synagoge, en zij sloegen hem vóór de rechterstoel; maar Gallio trok er zich niets van aan. betekent ekklèsia de concrete bijeenkomst van de gezamenlijke leerlingen, een bijeenkomst waartoe men zich kan wenden met het oog op een broeder, terwijl ekklèsia in 16:1818 En dit deed zij vele dagen lang. Maar toen dit Paulus verdroot, wendde hij zich tot de geest en zeide: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. En hij ging uit op datzelfde uur. ziet op de nieuwe toekomstige grote wereldkerk, waartoe men zich moeilijk kan wenden vanwege een (aan de zonde vasthoudende) broeder. Het betreft hier dus geen concrete levensechte vergadering “met een begin en een eind”, zoals Van Bruggen zelf ons het woord ekklèsia leerde verstaan, maar een vergadering “in theorie”, een vergadering die kennelijk zo groot is dat zij zich niet eenvoudig laat bijeenroepen en weer ontbinden.
Het valt dan ook op dat Van Bruggen, hoewel de tekst daartoe geen aanleiding geeft, de ekklèsia van 16:1818 En dit deed zij vele dagen lang. Maar toen dit Paulus verdroot, wendde hij zich tot de geest en zeide: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. En hij ging uit op datzelfde uur. de eer toekent van een hoofdletter (“een toekomstige grote Vergadering van gelovigen”), dit in onderscheiding van de ekklèsia van 18:1717 En allen grepen Sostenes, de overste der synagoge, en zij sloegen hem vóór de rechterstoel; maar Gallio trok er zich niets van aan., die het met een kleine letter moet doen.
En zo zijn we hier exegetisch en daarmee ook leerstellig even ver van huis als in de synodale leer met haar onderscheiding tussen Kerk en kerk.
Van Bruggen, die er in de al genoemde kleine letters op blz. 349/350 terecht tegen waarschuwt dat we het woord ekklèsia niet moeten maken tot een theologisch begrip en die wat betreft het gebruik van dit woord bij Josephus op een goed moment zelfs tussen haakjes opmerkt “buiten de concrete samenkomst bestaat niet een grotere hoogheid, die ‘de Vergadering, het Godsvolk’ zou zijn”, ontkomt er desondanks zelf niet aan de ekklèsia van 16:1818 En dit deed zij vele dagen lang. Maar toen dit Paulus verdroot, wendde hij zich tot de geest en zeide: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. En hij ging uit op datzelfde uur. te maken tot een theoretische vergadering, die kennelijk iets zo groots en toekomstigs is (“deze toekomstige wereldkerk”), dat men voor het heden moeilijk een goed woord van haar kan verwachten met het oog op een broeder die heden nog vermaand moet worden tot God zich te bekeren.
Intussen leert het direct volgende vers van dit hoofdstuk, namelijk vers 1919 En enigen van degenen, die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken., ons reeds beter. En dat te meer als we bedenken dat dit vers zakelijk terugkeert in het direct volgende vers van hoofdstuk 18, namelijk in vers 1818 en velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden.. Gelijk dan deze beide verzen zakelijk met elkaar overeenstemmen en elkaar bevestigen, zo ook de ekklèsia van 16:1818 En dit deed zij vele dagen lang. Maar toen dit Paulus verdroot, wendde hij zich tot de geest en zeide: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. En hij ging uit op datzelfde uur. en van 18:1717 En allen grepen Sostenes, de overste der synagoge, en zij sloegen hem vóór de rechterstoel; maar Gallio trok er zich niets van aan..
Jammer dat Van Bruggen hier toch onderscheidt. Want wat hij ons leert inzake het woord ekklèsia is wel zo goed, verkwikkend en verfrissend, dat men dat niet moet prijsgeven aan de echt slechte kerktheorie van Heemse en Spakenburg, die er met haar al te scherpzinnige ontleedkunst niet voor terugschrikt het ene zo levende en sprekende woord ekklèsia gewoon in stukken te snijden.

Want hoe onderbouwt de synodale leer haar in feite vergadering-loze voorstelling van de algemene kerk?
Doordat zij, zoals we aan het begin van ons vorige hoofdstuk al hebben geciteerd, Christus’ kerkvergaderend werk als volgt ontleedt: “Christus vergadert de zijnen niet alleen IN samenkomsten, Hij vergadert hen daartoe ook UIT het hele menselijke geslacht. Uit alle volken en stammen en natiën en talen.” (zie opnieuw rapp. Sp. punt 4.5.5.).

Wat is het eerste dat het Spakenburgse rapport hier verklaart van Christus’ kerkvergaderend werk?
Dat Christus de Zijnen vergadert IN samenkomsten.

Hoe weet het rapport dat zo zeker?
Dat geeft het niet nader aan.
Het behoeft dat uiteraard ook niet te doen. Want wat voor zich spreekt, moet men voor zich laten spreken. En het spreekt voor zich dat wanneer Christus de Zijnen vergadert, Hij dat in samenkomsten doet. Men vergadert nu eenmaal niet buiten of zonder maar door en in samenkomsten. Wie hier het ene zegt, zegt het andere. Dat is duidelijk.
Het is dan ook duidelijk niet de bedoeling van het rapport ons ervan te doordringen dat Christus de Zijnen in samenkomsten vergadert.

Wat is wel de opzet van wat de synodale leer hier verklaart?
Ons ervan verzekeren dat Christus’ vergaderwerk ook nog een andere kant heeft, dat dit werk meer omvat.
Daarbij is die andere kant niet dat nu Christus de Zijnen in samenkomsten vergadert, de Zijnen zich door Hem in samenkomsten moeten laten vergaderen om zich zo te onderwerpen aan de rechte kerkorde. Gelijk artikel 28 dit dan ook met zoveel woorden uitspreekt.
Nee, die andere kant is hier dat Christus de Zijnen ook vergadert uit het hele menselijke geslacht.
Wat de synodale voorstelling betreft gaat het hier dus niet om één en dezelfde vergader-acte, maar behoren wij echt te onderscheiden tussen vergaderen in samenkomsten èn vergaderen uit het hele menselijke geslacht.

Wat dient van deze onderscheiding gezegd te worden?
Dat zij ons niet wordt ingegeven door de gereformeerde leer.
Deze leer verklaart in enen, rechttoe rechtaan, dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente vergadert, beschermt en onderhoudt (HC 54).
De synodale leer schijnt de dingen dus veel grondiger te bekijken, in elk geval anders. Zij onderscheidt echt tussen vergaderen in samenkomsten en vergaderen uit het hele menselijke geslacht. Deze leer vindt het enerzijds blijkbaar zo vanzelfsprekend dat zovelen al zolang in samenkomsten vergaderd worden, dat zij zich moeilijk kan voorstellen dat deze allen daarmee nog altijd vergaderd worden uit het hele menselijke geslacht. Het zijn kennelijk geen gewone mensen meer die hier vergaderd worden.
En anderzijds vindt zij het blijkbaar zoiets onvoorstelbaars dat Christus nog zovelen ertoe roepen zal, dat zij zich niet kan voorstellen dat Hij dat echt dóen zal, echt in samenkomsten. Het is kennelijk geen gewoon vergaderd worden wat aan deze mensen ten deel valt.
Ja, het is wel een hoogst merkwaardige ontleedkunst, waarmee de synodale leer hier opereert en het mes zet in Christus’ vergader-werk.
Om het met een voorbeeld duidelijk te maken: de synodale afgevaardigden zitten kennelijk al zo lang in hun vergaderingen bijeen, dat zij zich niet meer kunnen voorstellen dat zij in al hun vergaderingen echt afgevaardigden zijn en blijven uit het hele land. Hun eigen onderscheidingszin verbiedt het hun tenminste deze twee zaken eenvoudig te laten samenvallen.
Maar het is een beslist dwaze onderscheidingszin, die echt niets uiteenzet. Hier wordt gewoon in- en uitgepraat, waardoor de enige algemene kerk in twee kerken uit elkaar wordt gepraat, waarvan de ene wordt vergaderd niet uit het hele menselijke geslacht maar in samenkomsten en de andere niet in samenkomsten maar uit het hele menselijke geslacht. En dat dan beide onder de noemer van het ene en zelfde werkwoord vergaderen.
Dat is tegelijkertijd onder het Hoofd van de ene en zelfde Vergaderaar Jezus Christus, die de Zijnen hier niet bijeen vergadert maar uit elkaar, èn in èn uit. Zeg maar rechts en links van Zich.
En zo zit men hier altijd goed, hetzij men wel hetzij men niet in de samenkomsten is. Altijd wordt men hier óf op de ene óf op de andere manier door Christus vergaderd. Of men moet al niet door Hem vergaderd worden. Maar dat valt hier feitelijk nooit te zeggen.
Want altijd staat hier naast Zijn vergaderen in samenkomsten Zijn vergaderen uit alle volk en stam en taal en natie. Kortom, echt smal is de weg hier nooit (Matteüs 7:1414 want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.). Men kan hier altijd twee kanten uit. Echt gebonden wordt men hier nooit en daarom ook nooit echt samengebonden, door geen vergadering en door geen vergaderwerk van Christus. Altijd is het hier vergaderen in naast vergaderen uit. Nooit zijn deze twee hier in enen verbonden tot samenbinding van allen die de Zoon van God zich vergadert.
Heel echt houdt de synodale leer twee ijzers in het vuur, die zij niet kan missen om zichzelf op de been te houden en de ander als ketters te kunnen brandmerken.
Anders gezegd, nimmer wordt men hier eenvoudig gesteld in de volle ruimte van de katholieke kerk. Altijd blijft hier ook buiten ruimte.
Nimmer wordt men hier met volle ernst vermaand om toch te komen tot die ene uitverkoren en kostbare hoeksteen, die door God is gelegd in Sion. Want uiteindelijk rolt deze steen ook wel buiten Sion, op de weg naar Sion, alwaar Heemse en Spakenburg haar rustig laten rollen zolang zij willen; dat is tot aan de jongste dag.
Nimmer behoeft men hier dus metterdaad te rekenen met die ene Herder van die ene kudde, die één is en eenvoudig in al Zijn doen, die de Zijnen in éénzelfde acte èn doet ingaan èn doet uitgaan èn weide doet vinden (vgl. Johannes 101 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; 5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. 6 In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. 7 Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. 8 Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; 12 maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - 13 want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. 14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, 15 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. 17 Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. 18 Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen. 19 Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om die woorden. 20 En velen van hen zeiden: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luistert gij naar Hem? 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden voor een bezetene, een boze geest kan toch de ogen van blinden niet openen? 22 Toen kwam het Vernieuwingsfeest te Jeruzalem; het was winter. 23 En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel nog in spanning? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit. 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam mijns Vaders, die getuigen van Mij; 26 maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. 27 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn één. 31 De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? 33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden? 35 Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, 36 zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet, 38 doch indien Ik ze doe en gij Mij toch niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat gij weten en erkennen moogt, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader. 39 Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen. 40 En Hij vertrok weer naar de overzijde van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef daar. 41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van deze zeide, was waar. 42 En velen daar geloofden in Hem.).
Dat is die hen door éénzelfde Geest en Woord èn vergadert èn beschermt èn onderhoudt in de enigheid van het ware geloof (HC 54).
In plaats van zichzelf te schikken naar dit ene, allen gelijk op bindende en samenbindende kerkwoord van de soevereine Zoon van God, schikt de synodale leer haar zelf verzamelde brandhout om anderen het vuur daarmee na aan de schenen te leggen. Het is het dorre hout van haar alles en allen in één keer ontbindende kerktheorie; een theorie die goed beschouwd iedereen vrijlaat en geen mens echt bindt om te komen en waaraan zij de werkelijk vrije Zoon van God met handen en voeten wil binden door Zijn Naam aan deze vergadertheorie te verbinden, terwijl zij zichzelf door niets en niemand laat binden. Zelfs niet door dat ene zo dominerende Schriftwoord van de Dominus der kerk, namelijk het woord ekklèsia, dat is gemeente, dat is vergadering. Hemel en aarde brengt zij in beweging, ja, vanaf de einden der aarde en tot aan het einde der tijden roept zij Gods gunstgenoten tevoorschijn om zich hoe dan ook te kunnen onttrekken aan de zo duidelijke zin van dit eens voor alle tijden en plaatsen geschreven Schriftwoord.

Wat is dan, zo vragen wij nog eens, de duidelijke zin van het woord vergadering?
Het is geen woord, waaraan een mensenkind geen houvast heeft, maar waarmee het echt uit de voeten kan, concreet als het is en niet abstract.
Het is om de volle waarheid te schrijven een zelfstandig naamwoord of substantief, waarin vast en zeker staat uitgedrukt het wezen of de substantie, dat is het resultaat van het zelfstandig werkwoord vergaderen, waarmee dit zelfstandig naamwoord onder één noemer staat.
Daarbij staan deze beide woorden hier onder het ene Hoofd Christus, die de ene Vergaderaar is, van Wie hier alle actie uitgaat, en die nooit iets doet of het geschiedt, die nimmer enige vergader-acte verricht of daar ís Zijn vergádering, Zijn kring van vergaderden. Daarvoor is Hij Wie Hij is, God en geen mens, het uitgedrukte Beeld van de Zelfstandigheid des Vaders, die alle dingen draagt door Zijn krachtige woord, die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er (vgl. Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.; Psalm 33:99 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.).
En zó is daar Zijn heilige vergadering uit kracht van Zijn heilige vergader-acte, welke twee één zijn in Hem, die het Zelf is, de ware Ik ben, de ene Zelfstandige, die Zijn ambt en plicht van Kerkvergaderaar werkelijk vrij en zelfstandig uitoefent, daarin van geen mens afhankelijk en door geen mens na te rekenen en te verklaren. Hij laat Zich in dat werk slechts geloven en belijden, dat is loven en prijzen.
Ieder die zichzelf mans genoeg acht dit ene heilige vergaderwerk van de Christus te ontleden en in tweeën uiteen te trekken, overschat zichzelf. En wat erger is, zo iemand komt niet in geloof tot Hem, de levende Steen, noch ook laat hij zichzelf als een levende steen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis. Voor zo iemand is de hoeksteen Christus tot een steen des aanstoots en een rots der ergernis, waarover hij onherroepelijk valt en die onherroepelijk op hem valt, waartoe hij in zijn ongehoorzaamheid aan het Woord ook bestemd is (vgl. 1 Petrus 2:4-84 En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, 5 en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. 6 Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. 7 U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, 8 voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.).
Dit laatste is dan ook de even vreselijke als rechtvaardige bestemming van de synodale leer, die zich met haar eigenmachtige ontleding van Christus’ vergaderwerk gedurig aan HEM stoot, namelijk aan dat ene door Hemzelf uitverkoren en kostbaar geachte, op vele plaatsen in de Schrift te lezen woord ekklèsia. Het is het woord dat ons de christelijke kerk van alle plaatsen en tijden zo duidelijk en concreet voor ogen stelt en wel, om nogmaals te spreken volgens dr. Van Bruggen in zijn commentaar op Mattheüs, als een vergadering, als een openbare samenkomst of bijeenkomst. Heemse en Spakenburg wensen pertinent niet te trekken onder het zachte alle zaligheid trekkende en alle gelovigen samentrekkende juk van dit woord. Veeleer blijken deze synodes als een onwillige os de verzenen tegen de prikkels te slaan, hoe zwaar hun dat ook moet vallen (vgl. Handelingen 26:1414 en toen wij allen ter aarde vielen, hoorde ik een stem tot mij spreken in de Hebreeuwse taal: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? Het valt u zwaar tegen de prikkels achteruit te slaan.).

Want waaraan neemt de leer van deze synodes vooral aanstoot?
Aan het feit dat tot verklaring van de enige algemene kerk eenvoudig wordt gewezen op de concrete vergadering of samenkomst der gelovigen.
Niet dat zij deze verklaring zonder meer afwijst. Zelf hoorden we haar dan ook al spreken van samenkomsten, waarin Christus de Zijnen vergadert. Maar zodra Christus’ kerk- vergaderend werk uitsluitend op de noemer van deze samenkomsten wordt gezet, zegt zij daartegen beslist nee.
Wat dat aangaat trekken Heemse en Spakenburg zuiver in het spoor van de contra-reformatie van de 16e eeuw, die geen bezwaar had tegen de leer van het geloof, maar die zich des te feller keerde tegen de leer van het geloof alleen, sola fide (vgl. J. van Bruggen in Het Amen der Kerk, bij artikel 22 par. 7). Zo wil ook de tegenwoordige synodale contra-reformatie wel weten van de vergadering of samenkomst der gelovigen maar niet van deze samenkomst alleen. Reeds de synode van Heemse achtte dit laatste een “verwrongen” verklaring van de betreffende zinsnede van artikel 27, die voor haar “helemaal onaanvaardbaar” is, terwijl haar hoogleraar-adviseur deze verklaring publiek brandmerkte als “een heel eigen opvatting” over wat de kerk is (zie rapp. Heemse, punt 5.1 en het ‘Besluit tenslotte’ van deze snode, alsmede het interview met prof. J. Kamphuis in het blad Koers van 7 december 1984).

Hoe verdedigt de synodale leer haar afwijzing van deze zogenoemde “heel eigen opvatting”?
Door te stellen dat het lichtvaardig en onverantwoord is de in artikel 27 genoemde en in artikel 28 terugkerende heilige vergadering te verstaan als de concrete bijeenkomst of samenkomst der gelovigen.
Weliswaar wenst zij vast te houden aan de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’, maar zij wil deze worden niet paren aan en verstaan als respectievelijk ‘doen bijeenkomen of samenbrengen’ en ‘bijeenkomst of samenkomst’. Zij wijst deze koppeling af als niet meer dan woord-overeenkomst, die geen recht doet aan de zaak zelf, die de Schrift aanduidt met de termen ‘vergaderen’ en ‘vergadering’. In het Spakenburgse rapport lezen we wat dat betreft:
“De mening dat Christus’ vergader-activiteit en het bijeenkomen van de gelovigen samenvallen, wordt door appellanten wel op het lichtst verdedigd; bij de een, doordat hij zegt: vergaderen is toch hetzelfde als ‘doen bijeenkomen’?; bij de ander, door naast het woord ‘vergadering’ steeds het woord bijeenkomst als synoniem te zetten.
Het wijzen op woord-overeenkomst is echter niet voldoende. Men dient zich te confronteren met de zaak, die naar de Schrift wordt aangeduid met ‘vergaderen’ en ‘vergadering’” (zie rapp. Sp. punt 7.5.2.2.).

Wat spreekt het Spakenburgse rapport hier feitelijk uit?
Dat de woorden ‘doen bijeenkomen’ en ‘bijeenkomst’ weliswaar synoniem zijn met de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’, maar dat zulk een door het rapport vervolgens als woord-overeenkomst aangeduide zaak ons niet echt verder helpt. De zaak zelf komt daarmee niet uit de verf. Dat wil zeggen, de zaak die de Schrift met de betreffende woorden aanduidt.
Dit laatste zal echt onderzocht dienen te worden, wil men hier verder komen.

Wat is in de synodale stukken het resultaat van dit onderzoek?
Dat laat zich daarin niet vinden.
De synodale stukken tellen vele bladzijden en gebruiken nog heel wat keren meer de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’, maar nergens wordt onderzoek gedaan naar de vraag wat toch wel de zin is die deze termen in de Schrift hebben. Even gemakkelijk als het blijkbaar is anderen te verwijten dat zij zich feitelijk te buiten gaan aan een lichtvaardig woordenspel in een ernstige zaak, immers in deze heilige vergadering, zo moeilijk schijnt het zelf iets bij te dragen tot verklaring van de zaak in geding. Spakenburg zwijgt hier tenminste in alle talen behalve dat het de noodzaak van Schriftonderzoek op dit punt uitspreekt.
Dat men op die manier weinig geloofwaardig overkomt, is duidelijk. Veeleer geeft men zichzelf dan een brevet van onvermogen. Of wellicht moeten we zeggen van onwil, waardoor men niet wil aanvaarden wat zonder meer duidelijk is. De vraag tenminste welke de zaak is die de Schrift aanduidt met de termen ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ is duidelijk, al geldt daarbij uiteraard dat uit de contekst moet blijken, aan wat voor soort vergadering valt te denken. Maar dat er altijd aan een vergadering gedacht moet worden is duidelijk.
Niet minder duidelijk is daarom dat het betoog dat het
Spakenburgse rapport hier tegenover appellanten houdt, beslist onverantwoord is, om niet te zeggen onzinnig.

Hoe verantwoordt u dit laatste?
Dat is niet zo moeilijk.
Nietwaar, mensen die zelf schrijven dat Christus de Zijnen in samenkomsten vergadert en die vervolgens zelf schrijven dat we in de woordparen ‘vergaderen en doen bijeenkomen’ en ‘vergadering en bijeenkomst’ van doen hebben met woord-overeenkomst en dus met twee verschillende woorden die zakelijk met elkaar overeenkomen, maar die dan uiteindelijk toch de zaak van het ene stel woorden – in dit geval ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ – niet willen verstaan in de zin van het andere stel – in dit geval ‘doen bijeenkomen’ en ‘bijeenkomst’ -, zulke mensen bewijzen in de meest letterlijke zin van het woord dat zij buiten hun zinnen zijn.
Zij schrijven zo maar wat en zij verklaren zo maar wat. Zonder erbij stil te staan wat zij feitelijk verklaren, verklaren zij dat Christus de Zijnen in samenkomsten vergadert. Als zou men daarmee niet zélf het werkwoord ‘vergaderen’ gebruiken in de zin van doen samenkomen of bijeenkomen! En zonder erbij na te denken wat zij feitelijk schrijven, schrijven zij dat we in de woorden ‘vergadering’ en ‘bijeenkomst’ van doen hebben met woord-overeenkomst. Als zou men daarmee niet zélf uitspreken dat het hier twee zelfstandige naamwoorden betreft die zakelijk met elkaar overeenkomen!
En voor de derde keer: zonder zich te realiseren wat zij feitelijk beweren, beweren zij dat woord-overeenkomst ons zakelijk niet verder helpt, omdat men moet letten op de zaak die de Schrift met de betreffende termen aanduidt. Als zou de vraag welke de zaak is die de Schrift met een bepaalde term aanduidt een andere zijn dan die naar het woord dat zij daartoe gebruikt! En als zou de verklaring van de zaak in geding een andere zijn dan de verklaring van het woord in geding! Zodat wie een daarmee overeenkomend woord toevoegt, zich niet te buiten gaat aan ijdele woord-overeenkomst, maar blijft binnen de perken van de zaak zelf, deze verduidelijkend en bevestigend met behulp van een gelijkbetekenend woord.
Kortom, de wijze waarop het Spakenburgse rapport zich hier sterk zoekt te maken tegenover appellanten, is heel eenvoudig bedrog; het is een hol betoog zonder inhoud. Goed beschouwd wordt hier een onheilig spel gespeeld met het heilig wonder van de taal en met het A.B.C. van haar verklaring.

Kunt u hierop nog nader ingaan juist nu hier zoveel op het spel blijkt te staan?
De zaak in geding wordt altijd bepaald en verklaard door het woord in geding. Woord en zaak komen met elkaar overeen, zodat woordovereenkomst zaak-overeenkomst betekent en woordverklaring verklaring van de zaak.
Nee, zo is dat helaas niet in H. en S., in Heemse en Spakenburg. Maar zo is dat gelukkig wel in de H S, in de Heilige Schrift. De taal waarin zij is geschreven is niet ijdel en misleidend maar echt betrouwbaar en terzake doende. De Schrift bedoelt wat zij zegt en zij zegt wat zij bedoelt. Daarvoor is zij dan ook ingegeven van de Heilige Geest, die niet alleen de diepten van God doorzoekt en zuivere kennis heeft van Gods gedachten, maar die deze gedachten ook zuiver weet te verwoorden. De Geest weet Zijn zin en mening echt en recht te zeggen en Hij bedoelt ook echt wat Hij met zoveel woorden zegt. Opdat wij zeker zouden wéten van de dingen die ons van God in genade zijn geschonken en daarvan recht zouden spreken met woorden die ons door de Geest geleerd zijn (vgl. 1 Korintiërs 2:10-1310 Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. 11 Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. 12 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. 13 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.).
Daarbij hebben wij mensen, die van onszelf o zo hardnekkig zijn en onbesneden van hart en oren, het geluk dat deze Geest met het oog op één en dezelfde zaak meerdere woorden ter beschikking staan, die Hij vaak ook metterdaad gebruikt, gelijk Zijn hier geciteerde woorden reeds bewijzen (Handelingen 7:5151 Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij.). En de Geest doet dat niet om onze oren te vermoeien met een veelheid aan ijdele woorden, maar om ons de zaak zelf des te duidelijker voor ogen te stellen en des te meer op het hart te binden. Gelijk diezelfde Geest – want ónze taal is Zijn schepping – ook ons over meerdere woorden doet beschikken tot verklaring en bevestiging van de zaak in geding. En dan moeten wij niet zo bot en stomp zijn deze echt goede gave van God en deze echt Geestelijke wijze van onderricht te minachten en te diskwalificeren als niet meer dan zinloze woord-overeenkomst; dan moeten wij zo wijs zijn dit wonder van de taal te waarderen en daarvan een verantwoord gebruik te maken ten dienste van de zaak in geding, tot stichting van elkaar.
Wie de dingen zo niet weet te benaderen en wie derhalve het woord en zijn bevestiging met overeenkomende woorden niet aanvaardt in hun eigen zin en zeggingskracht, is een beslist eigenzinnig en ongezeggelijk mens, om niet te zeggen een onGeestelijk mens die niet aanvaardt de dingen die van de Geest van God zijn.
Zo iemand verklaart zichzelf onmachtig tot enige Schriftverklaring; hij weet de zin van de Schrift niet te grijpen in het woord van de Schrift.
Hij scheidt de zaak van het woord. Of beter geschreven de Zaak van het Woord. Dat wil zeggen de dingen van God van de woorden van God. En dan is men bepaald arm. Scherper gezegd, dan is men bepaald onzakelijk en onzinnig bezig. Het enige wat men dan nog kan produceren is een mooiklinkend verhaal met schittering van menselijke woorden zonder betoon van Geest en kracht (vgl. 1 Korintiërs 1:1717 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. en 2:1-51 Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. 2 Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. 3 Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; 4 mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, 5 opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God.).
De synodale theorie over ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ vormt een schitterend staaltje van dergelijke holle klanktheologie, die niets van doen heeft met theo-logie in de echte zin van het woord.

Want wat is goed beschouwd het resultaat van deze synodale vergader-theorie?
Het is enerzijds een theorie die kans ziet Christus de Zijnen in samenkomsten te laten vergaderen zonder dat dit impliceert dat Hij hen vergadert uit het hele menselijke geslacht. Dat Christus op die manier geen echte mensen vergadert doch hooguit onmenselijke wezens, is duidelijk.
Het is anderzijds vooral een theorie die kans ziet Christus de Zijnen te laten vergaderen uit het hele menselijke geslacht zonder dat dit impliceert dat Hij hen in samenkomsten vergadert. Dat Christus op die manier geen mens echt vergadert, doch er een onmenselijke en onwezenlijke vergaderactiviteit op nahoudt, is eveneens duidelijk.
Dan kan men voor dit laatste natuurlijk wel de woorden ‘vergaderen’ en ‘vergadering’ handhaven, maar die woorden moeten dan inderdaad tussen hoge komma’s staan, in die zin dat men ze niet serieus moet nemen. Men citeert deze woorden dan op de klank af zonder dat men ze naar hun eigen zegging respecteert. Men neemt dan dus oude vertrouwde woorden in de mond maar ontdaan van hun eigen zin en zegging.
En zo geeft men voet aan de duivel, wiens gedachten ons niet onbekend zijn (vgl. 2 Korintiërs 2:1111 Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.). Zijn sterke kant is ongetwijfeld de goede woorden van God na te bootsen en er intussen zijn eigen verkeerde zin in te leggen (vgl. 2 Korintiërs 11:13-1513 Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. 14 Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. 15 Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal zijn naar hun werken.). Kerkvolk dat van God geleerd is en dus echt theologisch geschoold (vgl. Johannes 6:4545 Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.), hoort gelukkig door zulke goedklinkende taal heen. Het laat zich niet naar huis sturen met een goede Schriftklank, tenzij deze gedragen wordt door het goede Schriftwoord en vol is van de rechte Schriftzin, die men duidelijk zal moeten zéggen zonder daarbij voor tweeërlei uitleg vatbaar te zijn. Juist daartoe geeft Christus de heilige samenkomsten, waarin Hij met de Zijnen handelt, niet tussen hoge komma’s maar ernstig en waarachtig, naar het Evangelie des kruises, dat ongelovige Joden en eigenwijze Grieken tussen hoge komma’s zetten maar dat allen die geloven krachtdadig samentrekt in deze heilige vergadering (vgl. Johannes 12:32,3332 en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken. 33 En dit zeide Hij om aan te duiden, welke dood Hij sterven zou.).
En willen we dit Evangelie niet tussen hoge komma’s zetten, dan zullen we moeten beginnen de woorden, waarin het zich bij ons aandient serieus te nemen. Dit houdt tegelijk in de eerbiediging dat de Schrift in gewone mensentaal is geschreven, zodat ten aanzien van haar taal de regel geldt dat woord-overeenkomst recht doet aan en verantwoord is ten overstaan van de zaak in geding.
Zo onzinnig en eigenwijs is de Bijbel niet geschreven dat hij voor deze grondregel, voor dit A.B.C. tot zinnige en verantwoorde verklaring niet in aanmerking komt.

Waaraan maakt het Spakenburgse rapport zich hier feitelijk dus schuldig?
Zoals al gezegd aan het lichtvaardig omgaan met de taal, die God spreekt en die Hij ons geeft te spreken, opdat wij daarin allereerst Zijn deugden verkondigen (vgl. 1 Petrus 2:99 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.).
In plaats van met de hand op de dichtgehouden Bijbel anderen te verwijten dat zij niet serieus onderzoeken wat de Schrift terzake leert, hadden de grondleggers van de synodale leer ongetwijfeld een heel wat zinvoller bijdrage geleverd, wanneer zij begonnen waren met hun theologische wijsheid terzijde te stellen om in plaats daarvan eenvoudig te beginnen daar waar alle goede Schriftverklaring begint. En dat is vragen naar de zin van het betreffende woord. En inzake die vraag hebben theologen niet het alleenrecht, daarin hebben zij allen recht van spreken. Dat is te verstaan, daarin heeft recht van spreken de taal die zij allen spreken en die eer en meer is dan alle wetenschappen, ook eer en meer dan alle theologie. En wanneer daar dan verschil van mening is over de zin van een woord dat de Schrift gebruikt, dan legge men de Schrift voorlopig rustig terzijde en dan werpe men een terzake doende blik in Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, als men het tenminste van deze taal moet hebben. Zoiets werkt echt goed, als men tenminste echt goed wil en niet individualistisch maar gemeenschapstichtend wil bezig zijn.
Had Spakenburg in het onderhavige ‘meningsverschil’ deze wijsheid beproefd, dan had men in elk geval twee dingen geleerd, althans kunnen leren.
In de eerste plaats wel dit dat zij die het woord ‘woordovereenkomst’ gebruiken, een woord van eigen makelij hanteren, of wil men een zelf in elkaar gezette woordcombinatie. En zoiets levert doorgaans weinig goeds op. Dat blijkt hier wel. Want niet alleen betreft het hier geen zuiver Nederlands woord – iets wat men op zich reeds zoveel mogelijk dient te vermijden, zeker in geschreven stukken -, maar vooral betreft het hier geen woord dat de bedoelde zaak zuiver en duidelijk weergeeft, zonder voor tweeërlei uitleg vatbaar te zijn.
Wat die zaak betreft, daarvoor gebruiken wij het zelfstandig naamwoord synonymie en het bijvoeglijk naamwoord synoniem. En wil men de betekenis daarvan anders weergeven, in meer Nederlands klinkende taal, dan spreke men niet van wóórd-overeenkomst maar van overeenkomst in betékenis. Dat hóórt wel even iets anders, om niet te zeggen héél anders! Woord-overeenkomst hóórt echt niet; de ware zin ervan spreekt er niet uit. Blijkt uit het verband al dat men doelt op overeenkomst in betekenis, nochtans heeft het woord evenzeer de gevoelswaarde van overeenkomst in klank, wat wij met een minder bekend woord aanduiden als homonymie. Dat wil zeggen woorden die gelijk luiden maar van verschillende betekenis zijn, bijvoorbeeld ‘hart’ en ‘hard’ of ‘arm’ (= niet rijk) en ‘arm’ (= deel van het lichaam). Homonymie is dus heel iets anders dan synonymie. Gelijk klankenexegese heel iets anders is dan woordexegese, zoals ieder begrijpt.
Meent men dus de ander een onvoldoende te moeten geven omdat deze zich sterk maakt met synonieme woorden, dan houde men de dingen zuiver en dan verwijte men hem niet het werken met wóórd-overeenkomst, dat al te veel weg heeft van klankenexegese, maar dan verwijte men hem het werken met woorden die overeenkomen in zin of betekenis. Dat hóórt tenminste.
En zo kan ieder voor zichzelf wel uitmaken wie hier werkelijk hart heeft voor de zaak en wie alleen maar hard schrééuwt. Gelijk ieder wel weet dat het werken met synonieme woorden allesbehalve een onvoldoende verdient.
In de tweede plaats leert Van Dale ons dat zij die spreken van ‘vergadering of bijeenkomst’ niet alleen twee echt Nederlandse woorden gebruiken maar vooral ook twee woorden die wat hun zin betreft elkaar niet uitsluiten maar insluiten. Het betreft hier om het zo te noemen een terdege verantwoorde woordcombinatie, waarvan de delen gelijk op trekken en elkaar bevestigen en verklaren.
Zo waar als het zal zijn wat Van Dale ons leert onder het woord synoniem, namelijk dat echte synoniemen zeldzaam zijn en er bijna altijd verschil is in gevoelswaarde en gebruikssfeer, zo waar is het met inachtneming van het hier door Van Dale gestelde, dat de woorden ‘vergadering’ en ‘bijeenkomst’ echt synoniem of gelijkbetekenend zijn.
Een en ander samenvattend staat Van Dale achter de volgende stelling: Even onzuiver en onverantwoord als het is het spreken van ‘vergadering of bijeenkomst’ aan te duiden als woord-overeenkomst en te misduiden als niet meer dan woord-overeenkomst, die aan de zaak in geding geen recht laat wedervaren, zo zuiver en verantwoord is dit spreken zelf.
Het is een spreken dat de zin van het woord ‘vergadering’ recht duidt. Een mens moet dat niet tegenspreken. Daarmee helpt hij zichzelf niet.

Maar maakt men de dingen op deze manier niet al te zeer tot een kwestie van de Nederlandse taal, terwijl het ons toch te doen moet zijn om de taal van de Schrift?
Wie dit tegenwerpen, doen dat niet terecht.
God houdt er niet een eigen, voor ons in wezen vreemde en onnatuurlijke taal op na, zoals we al eerder zagen. Hij spreekt ons aan een ieder in onze eigen taal waarin wij geboren zijn (Handelingen 2:5-125 Nu waren er Joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle volken onder de hemel; 6 en toen dit geluid gekomen was, liep de menigte te hoop en verbaasde zich, want een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. 7 En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeërs? 8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. 12 En zij waren allen buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, en zij zeiden de een tot de ander: Wat wil dit toch zeggen?).
Heel dichtbij ons is het Woord, in onze mond en in ons hart, om het te geloven en te belijden (vgl. Deuteronomium 30:1414 Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen.; Romeinen 10:88 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken.).
Ja, het Woord is echt vlees geworden (Johannes 1:1414 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.). En de Geest is echt uitgestort op alle vlees (Handelingen 2:1717 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen.). En de Zoon vergadert en onderhoudt Zich echt een gemeente uit het hele menselijke geslacht, uit alle volk en stam en taal en natie (Openbaring 5:99 En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie.).
Zo dan is deze algemene of katholieke kerk in de taal van God en mensen, dat is in de taal van Schrift en Geloofsbelijdenis, een heilige vergadering of samenkomst.
Althans voor hen die Nederlands spreken.
En zij die Frans spreken bevestigen dit door met de Franse tekst van artikel 27 te spreken van une saincte congregation et assemblée.
En zij die Latijn spreken volmaken dit door met de Latijnse tekst van dit artikel te spreken van congregatio sancta seu coetus, terwijl zij zonder moeilijk te doen instemmen met de vertaling die Lepusculus Vallensis in Belijden naar het Woord daarvan geeft: vergadering of bijeenkomst.
Nee, onze meertalige vaderen, die meesters waren in de taal van het geloof, waren zo gek nog niet dat zij de dingen meer dan eens dubbel en dwars zeiden. Opdat namelijk de waarheid ondubbelzinnig zou vaststaan, ook voor hun afgescheiden kinderen na hen.
Zo dan zeggen zij die uit het geloof zijn, uit de afscheiding of wederkeer, allen altijd overal hetzelfde en spreken zij allen in éénzelfde zin van de kerk, overeenkomstig die zo fundamentele kerkzin van artikel 27, die ons de enige algemene kerk voorstelt als een heilige vergadering of samenkomst van de ware gelovigen.
Het is een voorstelling waarin geen woord Frans staat, waaraan niets onduidelijk is en onzuiver en onverantwoord, noch ook irreëel dan wel irrelevant. Het is een voorstelling die beslist recht is en zuiver en terzake doende. Zij wordt van alle kanten gedekt door het ene Woord, dat volstrekt geloofwaardig is en nergens met twee monden spreekt.
Alleen het ongeloof wil hier niet aan. Het noemt verwrongen wat recht is, het noemt helemaal onaanvaardbaar wat helemaal van de Geest van God is, het noemt een heel eigen opvatting wat heel echt de belijdenis van allen is, het noemt een sektarische versmalling wat van voluit katholieke breedte en lengte en hoogte en diepte is.
Het ongeloof wil niet aan ondubbelzinnig Nederlands en duidelijk Frans en bondig Latijn en nog altijd levend Grieks. Want het aanvaardt niet de echt katholieke of oecumenische taal van de Geest, Wiens Woord levend is en krachtig en die altijd recht spreekt en echt aanspreekt, recht op de man af.
Het ongeloof houdt altijd een slag om de arm. Anders ontbindt het zichzelf en helpt het zichzelf de wereld uit. En dat doet het niet. Het blijft IN- en UITpraten en het houdt dat zolang vol dat het zichzelf tenslotte TEGENpraat, zonder zichzelf dat bewust te zijn. Het begint met te onderscheiden tussen vergaderen IN samenkomsten èn vergaderen UIT het hele menselijke geslacht en het eindigt met het tegen elkaar uitspelen van ‘vergadering’ en ‘samenkomst’, als twee woorden die elkaar zakelijk niet zouden dekken!
Met als resultaat geen resultaat.
Met als resultaat niet de enige kerk van God maar een eigen kerk van en voor de mens; niet de kerk als het concrete, altijd voorhanden resultaat van het vrijmachtig scheppende Woord van God, die de dingen die niet zijn roept alsof zij waren (vgl. Romeinen 4:1717 gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld - voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept.), maar de kerk als het ongrijpbare, steeds terugwijkende resultaat van ‘s mensen vrijuit fantaserende geest, die ijdel roemt van de dingen die niet zijn alsof zij waren en die deze dingen dekt met de naam der kerk.

Hoe maakt u de balans op van dit vijfde hoofdstuk?
Wezenlijk voor de enige algemene kerk is dat zij bestaat niet in de optelsom of het totaal maar in de vergadering van de gelovigen, die een heilige vergadering is.
Christus die de Zijnen vergadert uit het hele menselijke geslacht, doet dit door deze vergadering onder hen (in) te stellen en te verordineren.
Daarbij betreft het geen vergadering in oneigenlijke of onechte zin maar in de echte zin van het woord. Gelijk het woord vergadering zich in onze taal ook niet in oneigenlijke zin laat gebruiken. Het betreft hier derhalve een levensechte vergadering, die op deze vlakke grond wordt uitgeroepen en geconstitueerd door de stem van het Evangelie en waarbij woorden passen als vergadertijd en vergaderplaats.
In deze heilige vergadering of samenkomst heeft de kerk haar enige bestaansvorm, komt zij recht uit in deze wereld en komt haar ware naam, waarmee de Geest haar bij uitstek noemt in het Woord, tot zijn volle recht. Het is de naam ekklèsia of gemeente, een naam die de kerk onderscheidt als de tot de heilige godsdienst openlijk samengeroepen vergadering van het volk van God, dat zijn politeuma heeft in de hemelen.
De synodale leer strijdt niet voor maar tegen deze Schriftuurlijk belijnde, zuiver gereformeerde voorstelling van de kerk. Zij onderscheidt tussen vergaderen in samenkomsten èn vergaderen uit het hele menselijke geslacht. Daardoor speelt zij een spel met de kracht van het werkwoord vergaderen en met de zin van het zelfstandig naamwoord vergadering, als gevolg waarvan zij de algemene kerk maakt tot een abstract en ongrijpbaar iets en de antithese tussen kerk en wereld opheft. Weliswaar handhaaft zij op papier het woord vergadering, maar van de zin ervan distantieert zij zich, zoals blijkt uit het feit dat zij zich hier niet wil binden aan woorden die ontegenzeggelijk van gelijke zin en strekking zijn, namelijk de woorden bijeenkomst en samenkomst.
Ten grondslag aan deze vervluchtiging van de kerk ligt de eigenmachtige onderscheiding tussen de plaatselijke en de algemene kerk, waarbij deze laatste wordt beschouwd als de totale vergadering van de gekochten van het Lam. Het is een beschouwing die niet alleen het totaal van de kerk laat domineren over haar heiligheid, maar die vooral ook de ogen toesluit voor het zo wezenlijke, constituerende element van de kerk als een vergadering of samenkomst van de gelovigen.

Hoe wordt deze balans bevestigd door de vervolgartikelen over de kerk?
Doordat artikel 28 de gelovigen beveelt de enigheid van de kerk te onderhouden door zich (in levende lijve) te voegen bij deze heilige vergadering, hetzij aan wat plaats God die gesteld heeft, ook al zou daaraan de dood of enige lijfstraf hangen.
Doordat artikel 29 de gelovigen vermaant de ware kerk te onderscheiden in haar merktekenen van de zuivere prediking, de zuivere sacramentsbediening en de rechte tuchtoefening. Het zijn merktekenen, waarvan duidelijk is dat deze niet functioneren buiten of zonder maar in de vergadering of samenkomst der gelovigen.
De artikelen 30, 31 en 32 met hun verdediging van respectievelijk de Schriftuurlijke regering der kerk, de wettige verkiezing van deze regering en de rechte orde der kerk, waartoe behoort de excommunicatie of ban, stellen ons de kerk in gelijke zin voor, namelijk als de geordende plaatselijke gemeente of samenkomst der gelovigen.
Wie in andere zin van de kerk spreekt, spreekt niet van de kerk.

Wat weet men nu dus heel zeker?
Waar de klepel hangt zodra Heemse en Spakenburg de klok luiden. Dat betekent niet gewoon samenkomen. Of men moet dit laatste al echt willen. Wil men echter anders, dan kan ook dat.
Gelukkig dat de gereformeerde belijdenis daardoor niet van slag raakt maar eenvoudig blijft luiden gelijk zij luidt. En dat betekent zo langzamerhand heel echt niet meer samenkomen waar Heemse en Spakenburg de (kerk)dienst uitmaken. Of men moet dit laatste al per se willen.
Maar ook dan blijft de gereformeerde belijdenis echt luiden gelijk zij luidt. Daarvoor is zij wat zij is: een voluit gereformeerde GELOOFSbelijdenis. Dat is niet een belijdenis van de grootste gemene deler maar van de ene grote Heler, in Wiens kracht zij echt samentrekt allen die door het geloof in Hem zijn. Gelijk zij daarom ook wederkerig wegtrekt van hen die uit het geloof niet zijn, niet willen zijn.
Dit laatste is hier de andere kant van de zaak, de andere kant van deze heilige vergadering.
En dat is echt een ándere kant dan die Heemse en Spakenburg ons willen aanpraten.
Daarop nu nog weer willen terugkomen, heeft geen zin. Het houdt de zaak alleen maar op. Dat is de Kerk. Het bewijst slechts hoe gemakkelijk men synodaal gebonden is en hoe moeilijk het is te staan alleen in de vrijheid van de ware christelijke Belijdenis. Gelukkig dat deze vrijheid is die van het nooit geboeide altijd boeiende Woord van God.
In het spoor van dat Woord moeten we verder. Aan de hand van de gereformeerde belijdenis, die geen gelovige vrijaf geeft maar hen allen stuk voor stuk met handen en voeten bindt aan deze heilige vergadering of samenkomst. Nogmaals openen we een nieuw hoofdstuk, ditmaal het laatste, om aan deze belijdenis in al haar delen recht te doen. En om er zo ook definitief in bevestigd te worden dat de synodale leer aan deze belijdenis in genen dele recht doet. Veeleer helpt zij Pelagianen en Remonstranten opnieuw in het zadel.
En daarmee is niet enig mens gediend.
Noch de enige God.

6. Geen kerk tenzij van de ware gelovigen of uitverkorenen

  1. Wat is het derde en laatste element in de constituerende kerkzin van artikel 27?

Dat de kerk bestaat in de ware gelovigen of uitverkorenen. Gezegd wordt immers: dewelke is een heilige vergadering van de ware Christgelovigen, die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus, gewassen als zij zijn door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.

Hoe zegt artikel 27 ditzelfde nog eens met andere woorden?
Door te eindigen met de verklaring dat deze heilige kerk, hoezeer ook verspreid en verstrooid door de hele wereld en wat dat betreft dus zonder enig samenbindend centrum hier beneden, toch te zamen gevoegd en verenigd is, namelijk in eenzelfde Geest door de kracht van het geloof.

Hoe trekt artikel 28 ons verder in dit spoor van de Geest, dat het spoor is van het geloof?
Door ons op het hart te binden wat het ambt, de plicht is van alle gelovigen met betrekking tot de kerk. Daarbij maakt het artikel ons duidelijk dat deze plicht maar niet een kwestie is van zich uiterlijk bij de kerk voegen – hoe zou wat het gelóóf voor God behoort te doen ooit in uiterlijkheden kunnen bestaan! – doch zich hartelijk bij de kerk voegen. Dat is in de Geest van het geloof, onderhoudende de enigheid van de kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, de hals buigende onder het juk van Jezus Christus, dienende de opbouwing der broederen, naar de door God ons verleende gaven. Ja, hier bestaat alles in het geloof alleen, in het geloof in God.

Hoe wordt deze geloofsleer inzake de kerk door artikel 29 geheiligd en volmaakt?
Door ons te leren dat wij ijverig en met goede voorzichtigheid moeten onderscheiden welke wel de ware kerk is. Daarbij laat dit artikel domineren wat hier zonder meer behoort te domineren. En dat is niet de kerk zelf. En al evenmin de naam van de kerk. Want ook de sekten en niet te vergeten de valse kerk roepen zich alom als de ware kerk uit.
Beslissend is hier alleen het woord dat de kerk spreekt en waardoor zij heel haar optreden laat beheersen. Is dat inderdaad het loutere Woord van God? Richt zij zich in alles naar dat Woord en verricht zij in alles dienst aan het Woord, niet meer noch minder willende zijn dan dienstmaagd van het Woord? Dient zij, hoe groot haar zwakheid hierin ook is – een zwakheid die de ware kerk in deze bedeling niet te boven komt; opdat zij zich niet te zeer verheft en te veel verbeeldt; gelijk wederkerig ook niemand zich boven haar iets moet verbeelden – dient zij desondanks toch in alle beslistheid de loop van het zuivere Woord van God?
Want, om de dingen recht en zuiver te stellen, de kerk, de wáre kerk is in de grond anders niet dan een door Geest en Woord bepaalde kerk. Zij is om de volle waarheid te zeggen een geloofsgemeenschap, die zich met hart en ziel hecht aan de dingen die boven zijn, waar Jezus Christus is, haar enige Hoofd, in Wie haar volle rechtvaardiging ligt en zonder Wie zij afzichtelijk is om aan te zien als een lichaam zonder hoofd.
Vandaar ook dat artikel 29 in één rechte lijn met het voorafgaande en dat dan nu met het oog op hen die zich laten kennen als mensen die echt van de kerk zijn, als enig beslissend criterium aanwijst het geloof. Dat wil zeggen het ware christelijke geloof, in de kracht waarvan deze ware kerkleden de enige Zaligmaker Jezus Christus aannemen en niet afwijken naar rechts of naar links. Niet alsof daar geen grote zwakheid meer in hen is, maar zij strijden daartegen in de kracht van de Geest, waarbij zij gedurig de toevlucht nemen tot hun Heere Jezus Christus, in Wie zij de vergeving van hun zonden hebben door het geloof in Hem.

En alles wat hier niet is uit het geloof?
Dat is echt zonde.
Voor God.
Dat dient de ware kerk niet echt.
Dat draagt echt bij tot stichting van die andere kerk, die wel zo sluw is dat zij van begin tot einde in alle talen zwijgt. Wel te verstaan wat betreft haar ware naam.
Toch blijft zij niet verborgen en is zij voor het ware geloof niet de grote onbekende. Daarvoor staat zij te duidelijk uitgedrukt in het Boek van de waarheid, gelijk zij dan ook dienovereenkomstig haar naam krijgt opgedrukt in de belijdenis van de waarheid.
Haar naam luidt voluit: de valse kerk. Dat is tegelijk: de valse kerk. Dat is beide delen gelijk uitgeschreven: de valse kerk.
Vast en zeker een sluwe slang, de kerk van deze naam, die wat haar betreft opereert zonder deze naam. Zij gaat echt haar gang zonder geloof, in ongeloof.
Gelukkig dat haar sluwe gang ons wordt geopenbaard in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament, die te zamen het ene Boek van de waarheid constitueren en die ons zodoende de waarheid grondig leren. Ook in het stuk van de kerk.
Dit is hier de volle waarheid dat daar tweeërlei kerk is. Gelijk er van meetaf in het heilig Evangelie sprake is van tweeërlei zaad. Reeds in de tent van Adam en Eva, gelijk naderhand in die van Abraham en Sara (Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.; Galaten 4:21-2821 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder. 27 Want er staat geschreven: Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeën kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft. 28 En gij, broeders, zijt, evenals Isaak, kinderen der belofte.).
Voor ons evenwel is er maar één kerk, één echte kerk. Het is de enige katholieke, die kerk is niet zonder geloof maar in het geloof, in het geloof alleen. Want alles wat niet zuiver in het geloof groeit maar wat integendeel zonder geloof opgroeit en aan het geloof vastgroeit en boven het geloof uitgroeit, is in de grond anders niet dan kerk in schijn, waar Hij dwars doorheen kijkt die God is in Geest en in waarheid en op Wie het vlees, dat is het uiterlijk van de kerk echt geen indruk maakt.
Zelf maakt Hij echt indruk op de kerk, in wier midden Hij wandelt en tot Zijn rust komt. En dat zozeer dat Hij Zijn beeld op haar drukt, haar gedurig door Zijn Woord formerend en reformerend als Zijn woonstede in de Geest, die Heere is en levend maakt.
Immers zegt de Heere: “De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u spreek, die zijn Geest en die zijn leven” (vgl. Johannes 6:60-6660 Vele dan van zijn discipelen hoorden dit en zeiden: Deze rede is hard; wie kan haar aanhoren? 61 Jezus nu wist bij Zichzelf, dat zijn discipelen hierover morden, en Hij zeide tot hen: Geeft u dit aanstoot? 62 Wat dan, indien gij de Zoon des mensen daarheen zaagt opvaren, waar Hij tevoren was? 63 De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven. 64 Maar er zijn sommigen onder u, die niet geloven. Want Jezus wist van den beginne, wie het waren, die niet geloofden, en wie het was, die Hem verraden zou. 65 En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij het hem van de Vader gegeven zij. 66 Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.).
6.6. Wat dient daarom de les te zijn, die wij trekken uit deze eerste drie artikelen over de kerk en die ongetwijfeld bevestigd wordt door de laatste drie artikelen over haar (resp. NGB 27-29 en 30-32)?
Dat wij het wezen en de heerlijkheid van de kerk moeten zoeken niet in uiterlijke dingen, die zonder het geloof kunnen bestaan en ook veelal bestaan. Zoals een groot getal, een goed lopende organisatie of indrukwekkende kerkgebouwen, die millioenen kosten.
Dit alles betekent niets voor God, tenzij het gedragen wordt door een waar geloof. Want het geloof alleen is fundamenteel om kerk te zijn.
Het is het geloof dat Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt en buiten Hem niets anders meer zoekt (vgl. NGB 22).
Zonder dit ware geloof blijft er van de kerk niets over. Uiterlijk kan zij dan heel wat lijken maar goed beschouwd stelt zij dan niets voor.
Zij staat dan niet op haar plaats, in de diensthouding voor God.
Zij functioneert dan niet waartoe zij eens voor altijd in haar ware Hoofd is geïnstitueerd en waartoe zij gedurig weer in haar ware leden wordt geconstitueerd. Namelijk als dienstmaagd van het ware Woord van God, dat haar is toevertrouwd en dat zij moet uitdragen. Dat is tegelijk als moeder van het ware zaad van God, dat haar in de schoot wordt geworpen en dat zij moet dragen (zie o.a. Jesaja 40:9-119 Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God! 10 Zie, de Here Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit. 11 Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. en Jesaja 541 Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeën gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de Here. 2 Maak de plaats voor uw tent wijd, en men spanne de kleden uwer woningen uit, wees er niet karig mee, maak uw touwen lang en sla uw pinnen vast. 3 Want naar rechts en links zult gij uitbreiden en uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de verwoeste steden bevolken. 4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd staan; word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; ja, gij zult de schande van uw jeugd vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken. 5 Want uw man is uw Maker, Here der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. 6 Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de Here geroepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd - zegt uw God. 7 Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; 8 in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Here. 9 Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn noch u zal dreigen. 10 Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here. 11 Gij, ellendige, door storm voortgedrevene, ongetrooste, zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen, 12 Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen. 13 Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn; 14 door gerechtigheid zult gij bevestigd worden. Weet u verre van onderdrukking, want gij hebt niet te vrezen, en van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen. 15 Valt men heftig aan, dan gaat dat van Mij niet uit; wie u aanvalt, zal over u vallen. 16 Zie, Ik ben het, die de smid geschapen heb, welke het kolenvuur aanblaast en naar zijn kunst het wapen vervaardigt, maar Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernielen. 17 Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten des Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren. en Galaten 4:26,2726 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder. 27 Want er staat geschreven: Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeën kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft.).

Hoe behoren wij de kerk dus nooit te verklaren?
Als een op zichzelf staand instituut, dat bestaat los van de ware gelovigen, en dat buiten of zonder dezen functioneert. De kerk is kerk in verbondenheid met en in betrokkenheid op de gelovigen. Zoals een lichaam leeft, functioneert en tot zijn recht komt in zijn leden, zo de kerk in de gelovigen, die dan ook haar leden zijn, haar levende leden.
De kerk is altijd kerk van de gelovigen. In hen bestaat zij, aan hen hecht zij zich, tot hen strekt zij zich uit, voor hen staat zij open, over hen ontfermt zij zich, hen neemt zij op in haar gemeenschap om hen te vertroosten, gelijk een moeder haar kinderen.
En wederkerig zijn de gelovigen, de ware gelovigen, altijd de gelovigen van de kerk. In haar gemeenschap leven en bewegen zij zich, van haar zijn zij, aan haar hechten zij zich, tot haar strekken zij zich uit, aan haar kant staan zij, door haar laten zij zich vertroosten, gelijk een man troost vindt bij zijn moeder (vgl. Jesaja 66:10-1410 Verheugt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, 11 opdat gij met volle teugen u laaft aan haar rijke moederborst. 12 Want zo zegt de Here: Zie, Ik doe haar de vrede toestromen als een rivier en de heerlijkheid der volken als een overvolle beek; dan zult gij zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieën gekoesterd worden. 13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. 14 Als gij het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand des Heren zal zich aan zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden.).
Zo dan is de troost van de gelovigen gelegen in de kerk, in wier gemeenschap zij tot hun volle bestemming komen, tot al hun zaligheid in Christus Jezus. Gelijk omgekeerd de blijdschap van de kerk gelegen is in de gelovigen, in wier wandel in de waarheid haar blijdschap vervuld wordt.
De kerk en de gelovigen zijn dus niet twee maar één. Zij geven elkaar de hand en gaan wederkerig in elkaar op. Zij hebben niets elk voor zich maar alles gemeenschappelijk. Haar Zaligmaker is hun Zaligmaker, haar leven hun leven, haar blijdschap hun blijdschap, haar droefheid hun droefheid, haar strijd hun strijd, haar geloof hun geloof, haar verlossing hun verlossing.

Hoe verklaart u deze hechte wederzijdse verbondenheid van de ware kerk en de ware gelovigen?
Niet zozeer vanuit de kerk noch vanuit de gelovigen alswel vanuit Christus, in Wie altijd de volle verklaring van alles ligt, ook van de onderscheidene elementen van de constituerende kerkzin van artikel 27.
Van Hem is de kerk van deze zin. Als Zijn lichaam behoort zij Hem toe, die haar Hoofd is en die Zich voor haar heeft overgegeven om haar voor de prijs van Zijn eigen bloed te maken tot Zijn onvervreemdbaar bezit (vgl. Handelingen 20:2828 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.; Efeziërs 5:25-2725 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, 26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, 27 en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet.).
Van Hem ook zijn de gelovigen van deze zin. Als Zijn leden, die Hem door een waar geloof zijn ingelijfd, behoren zij Hem toe, die hun enige Zaligmaker is, van Wie zij al hun zaligheid verwachten, gewassen als Hij hen heeft met Zijn bloed en geheiligd en verzegeld met Zijn Heilige Geest tot Zijn onvervreemdbaar eigendom (vgl. HC 20, NGB 27). Zo dan zijn deze twee – de kerk èn de gelovigen – één, één in Christus, één in Zijn bloed, één in Zijn Geest en Woord. Woord en Geest zijn dan ook de middelen waardoor Christus Zich een kerk formeert en reformeert; het zijn tegelijk de middelen waardoor Hij Zich de Zijnen formeert en reformeert (zie o.a. HC 123).
Daarom staan de kerk en de gelovigen niet vreemd tegenover elkaar maar zijn zij eigen aan elkaar. Zij zijn om zo te zeggen van elkanders vlees en gebeente. Zij, de kerk, het lichaam en de gelovigen de leden.
Leven in de gemeenschap van Christus, Hem ingelijfd zijn, dat betekent voor de gelovigen dus leven in de gemeenschap van de kerk en haar ingelijfd zijn. En het omgekeerde is evenzeer waar: leven in de gemeenschap van de kerk, betekent voor de gelovigen leven met Christus.

Hoe kunt u dit ook zeggen?
Wie gezegend is met God als Vader, is gezegend met de kerk als moeder.
Gods kinderen zijn geen halve wezen, geen kinderen zonder moeder; zij zijn dat niet om Christus’ wil, de Zoon des Vaders, die op aarde niet kwam noch was zonder de kerk als moeder (vgl. Openbaring 12:1-51 En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; 2 en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. 3 En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. 4 En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden. 5 En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon.). En Gods kerk is geen kinderloze vrouw; zij is dat niet om Christus’ wil, die als de gehoorzame Knecht van Jahwe Zichzelf tot een schuldoffer zou stellen. Zo zou Hij nakomelingen zien en een lang leven hebben. Ja, zo zou Hij, de Rechtvaardige, velen rechtvaardigen en van Godswege een deel ontvangen onder velen (vgl. Jesaja 53:10-1210 Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. 11 Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. 12 Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft., met daarna Jesaja 54:1-31 Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeën gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de Here. 2 Maak de plaats voor uw tent wijd, en men spanne de kleden uwer woningen uit, wees er niet karig mee, maak uw touwen lang en sla uw pinnen vast. 3 Want naar rechts en links zult gij uitbreiden en uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de verwoeste steden bevolken.).
Daarom heet Hij ook de Eerstgeborene onder vele broederen (vgl. Romeinen 8:2929 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen.). En zij om Zijnentwil moeder der gelovigen.

Hoe wordt deze ene ongedeelde zegen van God als Vader en van de kerk als moeder gegrepen?
Door het geloof.
Immers, de rechtvaardige zal léven uit gelóóf (Habakuk 2:44 Zie, opgeblazen, niet recht, is zijn ziel in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.; vgl. ook Romeinen 1:16,1716 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.; Gal.3:1111 er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt.; Hebreeën 10:3535 Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten.). Maar wie niet gelooft, voorwaar hij wordt niet bevestigd, noch in de gemeenschap van God, noch in de gemeenschap van de kerk. Want zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (vgl. Jesaja 7:99 en Samaria blijft het hoofd van Efraïm en het hoofd van Samaria blijft de zoon van Remaljahu. Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd.; Hebreeën 11:66 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.).
Zonder geloof geen leven met God, de Stichter van het verbond.
Zonder geloof geen band met Christus, de Middelaar van het verbond.
Zonder geloof geen leven uit de Heilige Geest, de andere Trooster van het verbond.
Zonder geloof geen band met de kerk, de andere partij van het verbond.
Wie niet gelooft, is vreemd aan dit alles.
Maar wie gelooft, grijpt de volle zegen van dit alles in één keer en hij wordt dagelijks bevestigd, èn in de gemeenschap van de enige ware God èn in de gemeenschap van de enige ware kerk.

Naar welke regel verklaart u deze dingen dus?
Naar de regel van het ware geloof, waaraan het eigen is ons in te lijven in Christus, die het Hoofd is van Zijn christelijke kerk en die zonder onderdanen niet zijn kan (HC 20,50; NGB 27).
Zo dan kan voor het geloof de kerk niet zijn zonder Christus’ ware leden en onderdanen. Voor het geloof is de kerk geen holle maar een volle vergadering, vol van de ware gelovigen. Gelijk deze gelovigen wederkerig vol zijn van de kerk. Niet buiten haar maar in haar zoeken en vinden zij al hun zaligheid voor heden en toekomst. Zoals de Schrift zegt: “een ieder van hen is in haar geboren, en zij zingen bij reidans: al mijn bronnen zijn in u” (Psalm 871 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige bergen; 2 de Here heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3 Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! sela 4 Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De Here telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. sela 7 En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!). En op een andere plaats: “Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand; mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde” (Psalm 1371 Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten. 2 Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers; 3 want daar begeerden zij die ons gevangen hielden, van ons een lied, en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon: Zingt ons een der liederen van Sion. 4 Hoe zouden wij des Heren lied zingen op vreemde grond? 5 Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete (mij) mijn rechterhand; 6 mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde. 7 Reken, o Here, de kinderen Edoms de dag van Jeruzalem toe; hun die zeiden: Breekt af, breekt af, tot op de grond ermee! 8 Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden hetgeen gij ons hebt aangedaan; 9 gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren.).

Waar ziet het ware geloof dus beslist geen leven noch levensmogelijkheid?
Buiten de kerk als moeder.
In het andere geval zou het zich thuisvoelen bij vreemden. En hoe zou dat ooit kunnen! Hoe zouden wij des HEEREN lied zingen op vreemde grond (Psalm 137:44 Hoe zouden wij des Heren lied zingen op vreemde grond?)?
Het hooglied van het geloof laat zich alleen zuiver zingen en komt alleen tot zijn bestemming, dat is tot God, in de kerk. Wie het van haar niet leert en in haar gemeenschap niet zingt, valt uit de toon en zingt vals. Hij speelt de vijanden van het geloof in de kaart en misleidt zichzelf. Zo iemand leert niet van Christus, die een ware Voorganger en Voorzanger van de gemeente is. Want zegt Hij in Oude en Nieuwe Testament beide: “Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen; in het midden der gemeente zal ik U lofzingen (Psalm 22:2323 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.; Hebreeën 2:1212 en Hij zegt: Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.).
Wie uit dit doen van Christus niet wil leren de unieke betekenis van de kerk als de plaats waar alle zaligheid van Christus’ dood en opstanding voorhanden is, heeft noch de Vader noch de Zoon. Zo iemand volgt de stem van vreemden na en houdt zich niet aan het katholieke geloof.

Wat doet dit geloof daarom onder alle omstandigheden en door alle tijden heen?
Het houdt de kerk en de gelovigen vast bijeen en wel door de kerk aan te wijzen en aan te prijzen als een heilige vergadering van de ware gelovigen.
Als zulk een vergadering is de kerk door God in de wereld gesteld. En deze eer komt haar alleen toe. Alleen door de kerk zal men van ware gelovigen spreken. Want alleen door Isaäk zal men van het zaad van God spreken. Dat is door Sara, de vrije kerkmoeder. Zo heeft God Zelf in Zijn vrijmacht bepaald en een en andermaal bevestigd (vgl. Genesis 21:1212 Maar God zeide tot Abraham: Laat dit niet kwaad zijn in uw ogen, om de jongen en om uw slavin; in alles wat Sara tot u zegt, moet gij naar haar luisteren, want door Isaak zal men van uw nageslacht spreken.; Romeinen 9:77 en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken.; Gal.4:21-3121 in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen. 22 Daarom [ook] werd het hem gerekend tot gerechtigheid. 23 Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend, 24 maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, 25 die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.).
En daaraan verandert geen mens iets. Geen Abraham of Sara, hoeveel Hagars zij ook in dienst hebben; ook geen Heemse of Spakenburg, hoeveel Hagarenen zij ook baren. God wordt niet van Hagarenen gediend, alleen van Zijn eigen vrije welbehagen. En Christus heeft geen halfbroers en halfzussen, alleen volle broers en volle zussen. Hij is Zijn broeders in alles gelijk geworden en doet hen allen gelijk op met Zich erven, ook in het stuk van de kerk. Zo is Hij een volkomen Zaligmaker, een Middelaar uit één stuk, die nimmer stukwerk levert en niemand stiefmoederlijk behandelt. Dat past niet bij Hem, die geen eng en bekrompen mens is maar de loyale en royale God van het verbond, rijk voor allen die Hem aanroepen.
Wie de dingen zo niet durft te stellen, mist de vrijheid en de vrijmoedigheid van het geloof. Zo iemand is geen theoloog, niet van God geleerd, hij is van zichzelf geleerd en spreekt zuiver menselijk en dus menselijk bekrompen van de dingen van God. Zo iemand dwaalt wel zeer; hij kent noch de Schriften, die niet gebroken kunnen worden, noch de kracht van God, die één is en ongebroken (vgl. Matteüs 22:2929 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods. en Johannes 10:3535 Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden.).

Welk Schriftbewijs dient bij dit derde en laatste element van de constituerende kerkzin van artikel 27?
Lepusculus Vallensis vermeldt in Belijden naar het Woord allereerst Matteüs 11:2525 Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard.: “Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U”.
Daarna Joël 2:3232 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.: “En het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HEERE zal roepen”.
Ook wordt vermeld Handelingen 2:2121 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden., waar Joël 2:3232 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen. wordt aangehaald.

Wat is de zegging van dit Schriftbewijs?
Wat betreft Matteüs 111 En het geschiedde, toen Jezus zijn bevelen aan zijn twaalf discipelen ten einde had gebracht, dat Hij vandaar vertrok om te leren en te prediken in hun steden. 2 Johannes nu hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen: 3 Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? 4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: 5 blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. 6 En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt. 7 Terwijl dezen heengingen, begon Jezus tot de scharen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen? 8 Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in weelderige kleding? Zie, die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven der koningen. 9 Maar waarom zijt gij dan gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. 10 Deze is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U heen bereiden zal. 11 Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij. 12 Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar. 13 Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; 14 en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. 15 Wie oren heeft, die hore! 16 Doch waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen toeroepen: 17 Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar gemaakt. 18 Want Johannes is gekomen, niet etende en niet drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. 19 De Zoon des mensen is gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken. 20 Toen begon Hij de steden, waarin de meeste krachten door Hem verricht waren, te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden: 21 Wee u, Chorazin, wee u, Betsaïda! Want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij zich in zak en as bekeerd hebben. 22 Doch Ik zeg u, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u. 23 En gij, Kafarnaüm, zult gij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij nederdalen; want indien in Sodom de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, het zou gebleven zijn tot de dag van heden. 24 Maar Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u. 25 Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. 26 Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. 27 Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren. 28 Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; 29 neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; 30 want mijn juk is zacht en mijn last is licht., daar looft en prijst Jezus de Vader om het wondere geheim van het messiaanse Evangelie. Hier is Evangelie, waarvan het grijpen en begrijpen zuiver een kwestie is van Gods nederig welbehagen. Wijzen en verstandigen kunnen er niet mee uit de voeten. Dat wil zeggen zij, die wijs zijn van zichzelf, die bij zichzelf te rade gaan en naar eigen menselijke maatstaven overleggen. Hun zegt het Evangelie van God niets; het pakt hen niet, het boeit hen niet. Zij hebben gedurig hun bedenkingen (vgl. Matteüs 11:16-1916 Doch waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen toeroepen: 17 Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar gemaakt. 18 Want Johannes is gekomen, niet etende en niet drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. 19 De Zoon des mensen is gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken.) en zeggen steeds: ja, maar …. Zo blijft het Evangelie voor hen verborgen en wordt het hun meer en meer tot een aanstoot en ergernis.
Dit in tegenstelling tot de kinderen, tot hen die niet eigenwijs op de dingen vooruitlopen en zelf de weg invullen, maar die wijs zijn met Vader en op Hem hun ogen slaan om van Hem te leren. Zij worden echt geleerd en krijgen te zien wat geen oog ooit heeft gezien, geen oor ooit heeft gehoord en in geen mensenhart ooit is opgeklommen, al wat Gód bereid heeft degenen die Hem liefhebben (vgl. 1 Korintiërs 2:6-96 Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht teniet gaat, 7 maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God (reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. 8 En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. 9 Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben.).
Dat is het wonderlijke van het Evangelie van de alleenwijze Heere des hemels en der aarde. Deze Heere schept geen behagen in de kracht van het paard noch in de benen van de man, maar Hij toont Zijn welbehagen aan wie Hem vrezen en die op Zijn welwillendheid hopen (Psalm 147:10,1110 Hij heeft geen welgevallen aan de kracht van het paard, noch behagen in de benen van de man; 11 de Here heeft welbehagen in wie Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen.). De zodanigen krijgen op Vaders tijd en wijze Zijn welbehagen te zien. Het is Zijn welbehagen in de Zoon, aan Wie de Vader alles heeft overgegeven en die zegt: “Komt tot Mij en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor uw zielen” (Matteüs 11:27-2927 Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren. 28 Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; 29 neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen.).
Dit is ook de les van Joël 2:3232 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen., dat ons ontkoming aan het strenge gericht van God garandeert in de weg van het aanroepen van de Naam van de Heere. Dit aanroepen, waarvan wij voor het eerst horen in de dagen van Seth en Enos (Genesis 4:2626 En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos. Toen begon men de naam des Heren aan te roepen.), ziet op het zich ootmoedig stellen voor het Aangezicht van de Heere om met erkenning van eigen zwakheid en verlorenheid van Hem verlossing te verwachten. In die weg is daar vast en zeker verlossing, en wel op de berg des Heeren en te Jeruzalem als de plaats die de Heere daartoe aanwijst, tot behoud van allen die Hij daartoe roept en verkiest. Want het hangt niet daarvan af of iemand wil dan wel of iemand loopt maar van God die Zich vrijmachtig ontfermt (vgl. Exodus 33:1919 Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des Heren voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm. en Romeinen 9:15,1615 Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn. 16 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.).
En hier zien we het geheim van de kerk, die in haar bestaan niet gerechtvaardigd wordt door wat wijs en sterk is in de ogen der mensen, zoals bijvoorbeeld een groot genoeg getal om iets te kunnen betekenen, maar zuiver door het welbehagen van God, dat het deel is van wie op de Heere hopen en in Zijn Naam hun hulp belijden. Zij staan ‘zo maar’ middenin de kerk, die God juist daartoe middenin de wereld heeft gesteld, tot plaats van behoud voor allen die behouden moeten worden. Dat is tot moeder van het Godgeheiligd zaad. Opdat dit zaad niet zal sterven maar leven en overleven.
Want dat weten we, zaad dat op zichzelf blijft en niet in de moederschoot wordt ingebracht, overleeft niet en draagt geen vrucht; het heeft geen leven blijvend in zich. Elk kind is daarvan het levende bewijs.
En wie dit laatste te natuurlijk vindt tot verklaring van het Geestelijke leven van de kinderen Gods, is met al zijn wijsheid niet bepaald wijs. Hij verstaat niet de fundamentele betekenis van de kerk als de geboorteplaats van het leven uit de Geest. In oppervlakkigheid verwacht hij zulk leven te vinden buiten de schoot der kerk. En hij meent het daar ook echt te vinden op grond van de Schrift. Daarbij moet hij langdurig met allerlei Schriftwoorden experimenteren om het te creëren en wat er dan tenslotte uitkomt, bestaat heel simpel in het eigenmachtig vaneenscheiden van wat de alleenwijze Heere van hemel en aarde vrijmachtig heeft samengevoegd, namelijk God èn de kerk. Dat is Vader èn Moeder, die wij gelijk op moeten eren. Dat is tegelijk: moeder èn de kinderen, die wij gelijk op moeten onderscheiden. Want zo Vader, is het een welbehagen geweest voor U, zo nam innerlijke ontferming vaste vorm aan voor Uw Aangezicht en werd zij concreet vlees en bloed, grijpbaar voor mensenkinderen van deze aarde. Immers, in de kerk, die door u is gesteld tot moeder der gelovigen.
Dit geheimenis is voorwaar groot, maar juist zo eerbiedigen wij de band van gemeenschap tussen de ware kinderen van God en de ware kerk van God, een gemeenschap die is gegrond in de Eniggeborene van de Vader, die Eerstgeborene van de kerk is geworden en om Wiens wil Gods aangenomen kinderen ook de hare zijn, door haarzelf gebaard en door niemand anders.
Dat mist in geen geval.

En elke leer die deze Christocentrische, altijd kerkelijk gebonden samenhang van de dingen van God niet eerbiedigt en naar dit nederig welbehagen van Vader zich niet schikt?
Zulk een leer is niet uit God; zij eert noch de Vader noch de Zoon, ook al roemt zij hemelhoog van Gods barmhartigheid en heeft zij de mond vol van Gods vrijmacht.
Zulke roem deugt dan niet. Zulke barmhartigheid mist dan alle diepgang en is in wezen niets anders dan een plotselinge opwelling van lievigheid. En zulke vrijmacht mist dan alle vastigheid en is goed beschouwd niets anders dan gevaarlijke willekeur, waarop geen staat valt te maken.
Met andere woorden, we zitten dan in echt remonstrantse wateren, waar het anker van de ziel niet wordt neergelaten in de vaste grond van Gods vrije wil, maar waar onze voeten wegzakken in ‘t modderig slijk van ‘s mensen vrije wil, waarvan men hier echt veel verwacht en waarnaar men hier echt alles verklaart, zelfs die grote verborgenheid van de kerk, van dat machtige bewijsstuk van de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog.
En daarmee zitten we hier opnieuw in de tegenwoordige vrijgemaakte kerkleer, waarin dit destijds te Dordrecht veroordeelde pelagiaanse remonstrantisme weer uit de hel tevoorschijn wordt gebracht. Uiterlijk weliswaar gekleed in het vertrouwde taalgewaad van onze voet bij stuk houdende Dordtse vaderen, maar in werkelijkheid al te deemoedig het hoofd leggend in de schoot van de eerwaarde Episcopius en zijn kornuiten, die onze vaderen zij het in misschien minder welluidende taal maar niet zonder goede grond uit het midden van hun katholieke vergadering hebben gedonderd. Opdat namelijk het oecumenisch welbehagen van God zijn loop zou hebben, tot redding ook van de nog komende kerkgeslachten.
Heemse en Spakenburg nemen heel gewoon een loopje met dit welbehagen.

Hoe bewijst u dat deze synodes inderdaad toegeven aan de verdoemelijke leer van de remonstranten, die God onttroont en de mens op de troon zet?
Ontegenzeggelijk bestaat de synodale leer in de verdediging van waar, levend en vruchtdragend geloof buiten de kerk. Niet dat de synodes ontkennen, dat we de kerk moeten eren als de vergadering van de ware gelovigen, waarbuiten geen zaligheid is, maar eer en meer dan de kerk is God.
Van Hem moeten wij niet aards denken en menen dat Hij in de schaduw van de kerk staat. Willen wij Hem, de soevereine God, naar waarde eren en Hem niet als een dode afgod opsluiten in ons kerkhuis, dan kunnen we niet heen om waar en levend geloof buiten de kerk (zie naast vele plaatsen in de synodale stukken met name Heemse, Besluit II, gronden ad 1).
Vastberaden strijden Heemse en Spakenburg voor dit buitenkerkelijk geloof. Menen zij werkelijk dat zij daarmee strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd (Judas : 3)?

Waarom zegt u dat door deze synodale stellingname het oude remonstrantisme weer in het zadel wordt geholpen?
Dat wordt duidelijk als men let op de motivering die de synodes voor hun leer aanvoeren. Deze motivering is uitgesproken remonstrants. Zij bestaat namelijk in de volgende twee stellingen.
Ten eerste in die van de onwil van de mens bij de kerk zich te voegen.
Ten andere in die van de vrijmacht van God, waardoor Hij ook buiten de kerk het ware geloof kan werken en metterdaad werkt.

Betreft het hier twee los van elkaar staande stellingen of laat zich hier een duidelijke samenhang constateren?
Vast en zeker dit laatste voor wie hier doordenkt.
Nietwaar, wie spreekt van waar geloof buiten de kerk gelet op de onwil van de mens met de kerk zich te verenigen, moet tegelijkertijd wel werken met de stelling dat God machtig is ook buiten de kerk het ware geloof te werken en in stand te houden.
En wie omgekeerd hamert op het aambeeld van Gods almacht, waardoor Hij ook buiten de kerk de wedergeboorte en het levende geloof kan werken, onderdrukt bepaald niet de onwil van de mens bij de kerk zich te voegen. Veeleer bevordert hij dan die onwil en geeft er een goede voedingsbodem aan.
Het betreffen hier dus inderdaad twee stellingen die arm in arm gaan, met als resultaat een hoop menselijke onwil gecombineerd met een even grote hoop Goddelijke vrijmacht.
Laten we dichterbij komen en dit wondere synodale verschijnsel nader bezien. Daarbij vraagt een mens zich uiteraard af hoe de synodes ooit tot deze stellingname hebben kunnen komen.
Dat is dus onze volgende vraag.

Waaraan ontleent de synodale leer twee genoemde stellingen?
De eerste aan het voor alle gelovigen geldende soevereine gebod van God bij de kerk zich te voegen, aan de leer van de kerk dus zoals beleden in artikel 28 NGB.
De synodale leer werkt namelijk als volgt met dit aan de gelovigen opgelegde gebod: “Daarmee is impliciet de mogelijkheid gegeven, dat er onder hen zullen zijn die om redenen van rang of stand of om welke reden ook, zich ten opzichte van de kerk individualistisch willen opstellen: zich van haar afzijdig houden en zich bij haar niet voegen, zich niet met haar verenigen” (zie rapp. Sp. punt 4.1.3.1). Opnieuw poneert de synodale leer dezelfde mogelijkheid met een beroep op het tweede gedeelte van artikel 28: “Daarmee is impliciet de mogelijkheid aangegeven, dat er gelovigen zijn die leven in een gemeenschap of betrekkingen onderhouden waarmee zij moeten breken “(idem punt 4.3.1.2.).
Duidelijk zien we de synodale leer hier werken met de stelling van de vrij-gezinde mens, die bij de kerk zich niet wil voegen, waarvoor deze leer dan de mogelijkheid gegeven acht met het spreken van artikel 28.
En wat voorts die tweede stelling betreft, namelijk dat God vrijmachtig is ook buiten de kerk het ware geloof te werken, deze stelling ontleent de synodale leer aan het soevereine welbehagen van God met betrekking tot de gelovigen, om hun namelijk de zaligheid te schenken in de kerk. Dat raakt dus eveneens de leer van artikel 28, waar dit welbehagen nadrukkelijk vooropstaat in de zinsnede: aangezien deze heilige vergadering de vergadering is van hen die zalig worden en dat buiten haar geen zaligheid is.
De synodes nu werken dit welbehagen zó uit, dat God óns daardoor wel aan de kerk bindt voor het genieten van de zaligheid, maar Zelf blijft Hij vrij om ook buiten de kerk mensen met het levende geloof te begiftigen en deelgenoot te doen zijn van de zaligheid in Christus Jezus. En dat is een vrijheid, die God in voorkomende gevallen ook echt neemt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het geval van Rachab, van de romeinse hoofdman en van de kamerling uit Morenland (zie opnieuw Heemse, Besluit II, grond ad 1).

Wat moet van deze benadering van de leer der zaligheid gezegd worden?
Geen goed woord.
Want hier is niets echt goed. Hier wordt het pure Evangelie van God met zijn reine redenen overstemd en krachteloos gemaakt door menselijke drogredenen.

Waarom is dat zo?
Omdat hier niet alleen aan het vrije welbehagen van God maar ook aan de mens en zijn wil een beslissende stem wordt toegekend. En dat kan nooit echt goed zijn, hoe aannemelijk dat ook klinkt. Dat is altijd echt remonstrants, hoeveel contra-remonstrantse klanken daarbij ook opklinken.
Het soevereine bevel van God aan Zijn gelovigen bij de kerk zich te voegen laat zich nu eenmaal in geen enkel opzicht verklaren vanuit de mens en zijn gezindheid, vanuit zijn wil zich al dan niet te voegen. Dit gebod is zuiver een kwestie van Gods soevereine wil, waardoor het Hem behaagt Zijn gelovigen allen en een ieder de zaligheid te schenken in de kerk. Zo toch is Gods welbehagen, in Zijn Woord ons geopenbaard, waarin Hij Sion uitroept als de plaats van behoud (Joël 2:3232 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.) en de kerk aanwijst als de vergadering van hen die krachtens Zijn onveranderlijk voornemen zalig moeten worden en waarbuiten geen zaligheid is.
Dit laatste is dan ook het enige, dat artikel 28 zelf opgeeft als reden en motivering van het in dit artikel uitgedrukte gebod bij de kerk zich te voegen. Het is een reden, die reeds opgesloten ligt in wat artikel 27 van de kerk belijdt en die in artikel 28 expliciet wordt genoemd en vooropgezet. Zo immers ziet de opzet van dit artikel eruit: Wij geloven,
Aangezien…, dat niemand enz. enz.
Duidelijk verklaart het gebod van artikel 28 zichzelf in de hier vooropgezette redengevende zin.
En elke andere verklaring, dat is elke andere motivering tot verklaring en rechtvaardiging van het hier in geding zijnde gebod van God is een eigenmachtige, die niet héél de leer der zaligheid zet uitsluitend op de ene noemer van Gods vrijmachtig welbehagen en die derhalve ook de factor mens in rekening brengt. Dat is hier en nu de onwil van de mens met de kerk zich te verenigen. Dat is anders gezegd de vrije wil van de mens zich al dan niet bij de kerk te voegen.
En ziedaar de remonstrantse slang rondschuivelen in het synodale gras, dat niet groeit en bloeit zuiver bij de gratie van God maar ook bij die van de mens.
De gereformeerde geloofsleer zegt altijd dat God redenen genomen heeft uit zichzelf. Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen (Romeinen 11:3636 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.). Heel de leer van het Evangelie vindt in Hem en in Hem alleen haar volle rechtvaardiging. Maar de synodale leer spreekt anders. Zij laat ook de mens een constituerende factor zijn; zij neemt tot verklaring van de leer der zaligheid in artikel 28 redenen uit de mens, die “om redenen van rang of stand of om welke reden ook” er geen behagen in schept bij de kerk zich te voegen. Vanuit deze onwillige mens verklaart zij het heilige en rechtvaardige en goede gebod van God en met deze individualistisch gezinde mens laat zij Gods oecumenisch gezinde wil in de pas lopen.
Maar zó lopen de dingen van God niet! Zo loopt God niet, zo loopt niet het welbehagen van God, noch ook de kerk van God. Zo loopt de kerk niet vol; zo is zij geen vergadering, waarin krachtens Gods welbehagen samenkomen degenen die behouden worden. Zo loopt de kerk leeg, want zo wordt voet gegeven aan de niet-willende mens, naar wie het welbehagen van God hier van kracht wordt verklaard. Dat wil zeggen: krachteloos wordt verklaard, als een welbehagen namelijk dat echt wel goed wil maar dat het niet echt goed doet, omdat de mens niet wil. Vanwege die mens staat Gods genade hier stil.
Om kort te gaan, het is inderdaad een echt remonstrantse slang, die hier onder de dekmantel van artikel 28 wordt binnengelaten op het in beginsel weer herstelde paradijsdomein van de kerk. En deze slang heeft al gebeten nog voordat aan artikel 28 zelf echt de mond is gegund om zichzelf meer dan genoegzaam te verantwoorden en te rechtvaardigen. Het schijnt wel dat God het proefgebod in het paradijs eerst heeft afgekondigd en verantwoord ná des mensen val in zonde!
En dat weten wij, als de slang gebeten heeft vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet, hoe krachtig hij zijn bezwering ook laat klinken (vgl. Prediker 10:1111 Indien een slang bijt vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet.).

Hoe krachtig klinkt de synodale bezwering hier dan?
Heel krachtig.
Dat wil zeggen, naar het hóórt zuiver afgestemd op de volle kracht en geldigheid waarmee artikel 28 op ons afkomt.
Want nadat het Spakenburgse rapport met een beroep op dit artikel de mogelijkheid van het individualisme, dat zich bij de kerk niet voegt, vooropgezet heeft, gaat het meteen als volgt verder:
“Artikel 28 wijst zulk individualisme onvoorwaardelijk af; in deze vergadering komen immers bijeen degenen die behouden worden en buiten haar is er geen heil” (zie opnieuw rapp. Sp. punt 4.1.3.1.).
Heel echt komt artikel 28 nu dus aan het woord om het uur van de waarheid te slaan. En dat gebeurt niet zacht. Alle registers worden hier om zo te zeggen opengetrokken. Met beide handen grijpt het rapport artikel 28 nu aan om in de kracht daarvan de zonde van het individualisme onvoorwaardelijk af te wijzen.
Intussen, hoe krachtig en zuiver gereformeerd de taal ook is die het rapport artikel 28 nu laat spreken, zij baat niet. Want deze taal wordt hier beslist niet gehanteerd zuiver binnen het door dit artikel zelf vooropgezette kader van de kerk der gelovigen, zij wordt hier ook en feitelijk alleen maar gehanteerd binnen het door het rapport zelf vooropgezette kader van de individualistisch gezinde mens, die om de kerk zich niet bekommert.
En eenmaal met deze mens in zee gegaan, kan men vervolgens nog zulke krachtige gereformeerde taal aanslaan, maar zulke taal slaat hier niet aan; zij vindt hier geen klankbodem. Zij wordt eenvoudig weggewuifd door de eenmaal vrij verklaarde mens, die vaart waarheen hij wil. En dat helemaal nu hem die vrijheid nadrukkelijk is voorgespiegeld als nota bene gegeven met de gereformeerde belijdenis van artikel 28. Dan is het hek helemaal van de dam en is er werkelijk geen houden meer aan.

Waar blijven we hier dus varen?
In echt remonstrantse wateren.
En dat dan nu in volle vaart met alle hens aan dek en alle zeilen bijgezet. Dat is met de echt contra-remonstrantse gereformeerde leer van artikel 28 als lading aan boord. Of beter gezegd als vlag in top.
En zo’n vlag wappert altijd krachtig. Dat is eigen aan wat gereformeerd is. Maar zij keert het schip niet. Dat is niet eigen aan wat een vlag is. Zij maakt wel duidelijk uit welke hoek de wind hier waait. En dat is ontegenzeggelijk uit de hoek van het remonstrantisme, dat altijd weer des mensen wil laat domineren tot verklaring van de leer der zaligheid en dat altijd weer mogelijkheden ziet deze leer bij de mens te laten aansluiten. Zo te doen is eigen aan het remonstrantisme, dat de mens mans genoeg acht zelf het roer van de zaligheid in handen te nemen, waarna het God vrij verklaart en goed genoeg acht met Zijn heilig Woord de vlag te hijsen en met Zijn Heilige Geest in de zeilen te blazen.
Nee, er valt inderdaad geen goed woord te zeggen van deze synodale leer, hoeveel goede woorden er op zichzelf genomen ook in staan. Haar beginsel deugt niet. Dat is niet van boven uit God en vindt daarom geen rust in Gods vrije welbehagen, op de grond waarvan de kerk der gelovigen van artikel 27, inclusief het ambt aller gelovigen van artikel 28, groeit en bloeit. Haar beginsel is van beneden uit de mens en doet daarom niet anders dan wroeten in de grond van Gods enig welbehagen, waarin het handen en voeten wil geven aan de geest van het individualisme, die zich met de kerk en het ambt aller gelovigen en hun rechte verklaring eenvoudig niet laat verenigen.
Wie deze twee wel met elkaar wil verenigen, gelijk de leer der synodes doet, leert niet zuiver naar God, hij leert echt naar de mens.
In de leerschool van Heemse en Spakenburg houdt het geloof geen zuivere godsdienst over, alleen maar mensendienst, die erop uit is het vlees te strelen en aan zijn trekken te laten komen en die de Geest in dat spoor wil laten meetrekken.
Hoe duidelijk laat dit kwade beginsel zich aanwijzen in het Spakenburgse rapport.
En dat helemaal nu dit rapport zelf ons de goede leer van artikel 28 zo duidelijk en krachtig weet voor te lezen.

Want wat betekent goed gehoord de Spakenburgse voorlezing van dit artikel met het daarin resoluut uitgesproken verbod van alle individualisme?
Het is een voorlezing waarin de synodale leer trefzeker haar eigen vonnis velt en zichzelf openlijk tentoonstelt als een tegen zichzelf verdeeld huis.
Want één ding staat vast, het is van tweeën één:
òf artikel 28 wijst de zonde van het individualisme niet onvoorwaardelijk af;
òf, zo het dit wel doet, is met dit artikel aan geen gelovige al dan niet impliciet de mogelijkheid gegeven, zoals het synodale rapport stelt, maar voor iedere gelovige expliciet elke mogelijkheid afgesneden zich in een geest van individualisme aan de kerk te onttrekken.
Niet minder vast staat dat het tweede óf hier van kracht is. En daarmee zakt heel de rondom artikel 28 opgetrokken synodale kerkleer als een kaartenhuis in elkaar. Deze leer staat niet vast in de zuivere redenen van Gods Woord, zij is een menselijke drogreden, die ten overstaan van artikel 28 geen been heeft om op te staan. Zodra zij dit artikel zelf aan het woord laat komen, zaagt zij de tak door waarop zij zelf zit.
Wat intussen onbeweeglijk overeind blijft staan is dit artikel, dat zich er beslist niet voor laat lenen als een mooie vlag te wapperen op de zelf in elkaar getimmerde al te onverantwoorde trekschuit van een hier opnieuw opduikend sektarisch remonstrantisme. Hier is een artikel dat zich ten volle inzet en blijft inzetten voor het door God ontworpen en daarom echt diepgang en vaart hebbende katholieke kerkschip van de ware Christgelovigen, hun allen en een ieder opdragend om beslist te doen wat naar het Woord van God het ambt aller gelovigen is, namelijk zich voegen bij de kerk, op straffe van anders te doen tegen de uitdrukkelijke ordonnantie van God.
Het is het ambt, waarvan de in artikel 28 uitgedrukte belijdenis zich in geen enkel opzicht laat verklaren vanuit de vrij verklaarde zich al dan niet voegende mens, maar zuiver en alleen vanuit de Zich metterdaad vrij ontfermende God, in de kracht van Wiens welbehagen dit ambt geen mooie theorie is doch schone werkelijkheid, die daadwerkelijk groeit en bloeit en vruchtdraagt. En wel in de vaste grond van de kerk, tot de blijvende formatie en reformatie van de kerk; dat is van de enige kerk, die in haar bestaan en voortbestaan niet los staat op aarde in enig mens maar vast gefundeerd is in de hemelen, in het altijd vrije nooit gebonden welbehagen van de enige God.

Wat dienen wij tegelijkertijd te bedenken wanneer dit vrije welbehagen van God in geding is?
Het is niet alleen de enig beslissende grond tot fundering van de kerk aller gelovigen van artikel 27 en van het ambt aller gelovigen van artikel 28, het is ook de werkelijk beslissende grond tot verklaring en rechtvaardiging van deze beide zaken, die in wezen één zijn.
Want dit welbehagen is niet van immer onberekenbare, innerlijk verdeelde mensen die zomaar wat zeggen of doen, ongestadig als zij zijn op al hun wegen. Dit welbehagen is van Hem die is de altijd vastbesloten, nimmer dubieuze God van het verbond, die echt weet wat Hij moet, die ten volle meent wat Hij zegt en die beslist wil wat Hij doet. God is geen mens dat Hij zou kunnen liegen, noch een mensenkind dat Hij op Zijn schreden zou moeten terugkeren. Bij Hem is geen verandering noch zweem van ommekeer (vgl. 1 Samuël 15:2929 Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben.; Jakobus 1:1717 Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer.). Zijn welbehagen is daarom altijd ernstig en waarachtig en werkelijk serieus te nemen. Het is niet maar een beleefde aanbeveling of een vriendelijke aanrading, het is het soevereine bevel van de Heer der heren aan Zijn Israël.
Dat geldt ook in het stuk van de kerk, waarin God ernstig en waarachtig betoont wat Hem aangenaam is, namelijk dat de gelovigen bij haar zich voegen. En Hij belooft ook met ernst aan allen die in gehoorzaamheid dit bevel opvolgen, de rust der zielen en de zaligheid in Christus Jezus (vgl. DL III/IV, 8).
En daarom is het ongehoord – en dat raakt de tweede stelling waarmee we de synodale leer zich sterk zagen maken – daarom is het ongehoord dit welbehagen van God zó aan te grijpen, dat het óns, mensen, wel met handen en voeten aan de kerk bindt maar dat het God met Zijn Woord en Geest vrij laat; vrij namelijk om ook buiten en zonder de kerk het ware geloof en de daaraan verbonden zaligheid te werken en te schenken.
Zulk spreken hóórt wel vroom en deemoedig, maar dat is schijn. In wezen is het hoogmoedig en goddeloos. Het neemt Gods welbehagen niet werkelijk serieus als een zaak die Hem echt beháágt, waar Hij Zelf met hart en ziel en met alle krachten achter staat.
Zeggen dat God ook wel anders kan, is niet anders dan Hem brutaliseren en trotseren in Zijn heilig welbehagen. Het is Hem verzoeken om af te wijken van Zijn eigen vrije wil, als zouden wij sterker zijn dan Hij (vgl. 1 Korintiërs 10:2222 Of willen wij de Here tot naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij?). Het past ons, mensen niet te spreken van wat God kán zonder daarbij te blijven binnen de perken van wat Hij wíl. Anders maken we Hem tot een tegen Zichzelf verdeeld menselijk wezen in plaats van Hem te eerbiedigen als een enig en eenvoudig Geestelijk Wezen, die één is en eenvoudig in al Zijn doen (NGB 1).
De vraag naar wat God kán heeft geen bestaansrecht los van de vraag naar wat Hij wil. Beter gezegd nog, los van de vraag naar Wie Hij IS. En Hij is, Wie Hij zégt te zijn: geen innerlijk verdeeld mens, ongestadig op al zijn wegen, maar de vastbesloten God van het verbond, die niet maar al Zijn kunnen doch al Zijn welbehagen doet en die in alles werkt naar de raad van Zijn wil (vgl. Jesaja 46:1010 Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen. en Efeziërs 1:1111 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil.). Hij heet geen sterke God zonder wonderbare Raadsman; bij Hem is geen kracht zonder overleg. Hij is geen mens die zichzelf te buiten gaat, Hij is God die Zichzelf volkomen in de hand heeft en die Zichzelf in absolute vrijheid bindt aan Zichzelf.
Zo dan kan God niet alles. Hij kan wat Hij wil. Dat is: Hij doét wat Hij wil. Gelijk Hij ook niet doet wat Hij niet wil. Dat kán Hij niet doen. Want Zichzelf verloochenen kan Hij niet (vgl. 2 Timoteüs 2:1313 indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet.).
God is niet de grote Onberekenbare, van Wie een mens de meest wonderlijke dingen moet verwachten, Hij is de grote Constante, op Wie een mens altijd aan kan. Hij is in één woord gezegd de HEERE, de almachtige God van het verbond, voor Wie geen gesproken woord te wonderlijk is (Genesis 18:1414 Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn? Te bestemder tijd, over een jaar, zal Ik tot u wederkeren, en Sara zal een zoon hebben.; Lucas 1:3737 Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen.).
Zo dan is Gods macht altijd de macht van Zijn wil, van Zijn verlossingswil dergenen die op Hem hopen. Gelijk omgekeerd Zijn wil altijd de wil is van Zijn macht, die Zijn almacht is. Want Hij spréékt en het is er, Hij gebiedt en het staat er (Psalm 33:99 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.).
Zo nu is Zijn wil een metterdaad vrije wil. Dat wil zeggen de wil van Hem, die vrijmachtig doét wat Hij wil en die almachtig formeert wat Hij spreekt. Gelijk Hij omgekeerd even vrijmachtig niet doet wat Hij niet wil en niet schept wat Hij niet gebiedt. Daarvoor is Hij God en geen mens, heilig in ons midden.
En wat Hij wil is ons niet onbekend, evenmin als wat Hij niet wil. Hij wil de kerk, terwille van hen die zalig moeten worden, en Hij wil geen zaligheid buiten de kerk. Hij wil daarom dat allen die in Hem geloven bij de kerk zich voegen, koste wat het kost, ook ofschoon het zo ware dat enz. Waarom ook een ieder die om welke reden dan ook van de kerk zich afscheidt, doet tegen de uitdrukkelijke, in het Woord uitgedrukte ordonnantie van God. En wie mocht menen dat met dit laatste niet alles is gezegd tot volle aanneming van een ieder die in geloof bij de kerk zich voegt en tot besliste afwijzing van een ieder, die zulks niet doet, die rekent niet met GOD, met Zijn allesbeslissend welbehagen.

Wat moeten wij daarom doen?
Terugkeren tot de gronden van onze Dordtse vaderen, die een mens waarlijk thuisbrengen bij God. Aan praten met een uitgesproken remonstrantse broederschap komt toch geen einde. Dat is in Dordt wel gebleken. Wie remonstrants gevoelt, laat zich niet aanspreken op het heilig Woord van God, zelfs niet op zijn eigen woorden. Zo iemand wil altijd vrij zijn, zelfs van zijn eigen moeder, die hem heeft gebaard en grootgebracht. Nooit onderschrijft hij van harte enige kerkelijke confessie, want hij is niet kerkelijk gezind maar vrij-gezind. Hij wil niet confessioneel gebonden zijn maar vrij met de Bijbel kunnen omgaan. Liever dan zich te onderwerpen aan de onderwijzing en tucht der Kerk, sticht hij zichzelf een broederschap waar hij zichzelf stichtelijk bezighoudt.
En inderdaad, zo houdt een mens de eer aan zich en kan hij zichzelf waarmaken. Zo behoeft hij nooit echt te geloven, te geloven dat hij gered en bekeerd moet worden, dat hij zelf bekeerd moet worden en dat hij slechts bekeerd kan worden van bovenaf, door de Geest van God, die waait niet waarheen ménsen willen maar waarheen Hij wil. En dat is niet daarheen waar de geest van het individualisme opspeelt en de geest van de vrije gezindte zich verheft, maar daarheen waar zij allen bewogen worden en dientengevolge nu ook zichzelf bewegen door de volle stroom van de vrije gunst, die eeuwig hem bewoog (DL III/IV,12).
In Zijn Eniggeborene (DL 1,2 en 11,2).
Dat is in het Evangelie van de Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen zowel in het oude als nieuwe Testament zalig te maken (DL III/IV,6).
O, o, die Dordtse confessie, wat wéét zij de dingen van God hoogheilig te houden en trefzeker te zeggen. Dat was toen echt contra-remonstrants en naderhand echt anti-barthiaans en anti-synodaal. Dat is nu echt anti-Heemse en contra- Spakenburg.
Dat is altijd echt pro de waarheid als een echt protestantse, katholieke belijdenis, die geen leugen weerspreekt tenzij door nadrukkelijk de waarheid te belijden en die geen mens als ketters verwerpt tenzij deze mens tegen de uitgedrukte waarheid blijkt te strijden.
En zo blijft deze confessie opkomen.
Vóór het geloof tegenover alle ongeloof.
En vóór de constante, altijd vereiste strijd van het geloof tegenover alle verslapping en deformatie van het geloof.

Waarin bestaat de derde pijl die de synodale leer op haar boog heeft en waarmee zij wat haar aangaat de christelijke religie al evenzeer in het hart treft?
In het uit elkaar halen van onze inlijving in Christus en onze inlijving in de kerk van Christus.
De leer van de synodes spreekt van twee inlijvingen, waarvan zij weliswaar met de mond verklaart dat deze twee bij elkaar behoren maar die zij metterdaad uit elkaar trekt en als twee afzonderlijke acten voorstelt: “De inlijving bij Christus door waar geloof (antw. 20 HC) en de inlijving in de christelijke kerk (antw. 74 HC) zijn niet dezelfde zaak of één werk van de Here” (zie Besluit Sp. D 1, gronden 2, en rapp. Sp. punt 4.3.).
Daarbij beroept de synodale leer zich met name op de gereformeerde doopsformulieren, die duidelijk zouden leren dat het hier twee afzonderlijke acten betreft, die een mens niet in één keer met beide handen moet willen aangrijpen. Hij wil dan in één keer grijpen wat God echt in twee keer doet.

Wat moet tegen deze synodale voorstelling van zaken gezegd worden?
Wie de dingen van God zo benadert, spreekt geen levende geloofstaal; hij hanteert het mes van eigen ontleedkunst, waardoor hij het levende geloof aan stukken snijdt.
Even irreëel en ongerijmd als het bijvoorbeeld is het evangelie van God de Vader te willen verklaren zonder het evangelie van God de Zoon – de Catechismus doet dat dan ook niet in zondag 9 zo irreëel en ongerijmd is het te spreken van inlijving in Christus zonder te rekenen met inlijving in de kerk. Men snijdt het evangelie dan niet op de volle maat van het geloof.
Het is immers door een waar geloof dat wij Christus worden ingelijfd en Zijn leden zijn. En het is door ditzelfde ware geloof, dat wij de christelijke kerk worden ingelijfd en haar levende leden zijn. Bij de volwassenen de kinderen inbegrepen (HC 74).
Voor het geloof is het daarom dode theorie deze twee inlijvingen afzonderlijk naast elkaar te laten staan in plaats van ze in elkaar te laten bestaan en ze elkaar over en weer te laten verklaren en bevestigen.
Inlijving in Christus is ongrijpbaar als een geest zonder lichaam wanneer zij geen vlees en bloed krijgt in onze inlijving in de kerk van Christus, die Zijn lichaam is, Zijn lijf.
En omgekeerd is inlijving in de kerk dood als een lichaam zonder geest, wanneer zij niet haar Geest en waarheid ontvangt in onze inlijving in Christus, die ons Hoofd is en zonder Wiens Geest geen lidmaat van de kerk leeft.
Zo dan, wie hier het ene verklaart, verklaart het andere en zo iemand bevestigt en fundeert zichzelf in de dingen die ons van God geschonken zijn en die voor het ware geloof altijd één zijn. Omdat de God van dit geloof één is (Jakobus 2:1919 Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen.).
Het omgekeerde is ook waar. Wie hier het ene wil verklaren met nadrukkelijke uitsluiting van het andere, kapt zichzelf de handen af. Hij gooit alle goede verklaringsmateriaal over boord en snijdt het evangelie op z’n smalst. Erger nog, hij snijdt het ene volle evangelie van God tot verlossing van zondaren in stukken, als ware de Auteur van dit evangelie geen God maar een mens, die niet anders kan dan de dingen stukje bij beetje in elkaar zetten.
De gereformeerde doopsformulieren bedanken er dan ook stichtelijk voor hun stem te geven aan de al te magere inlijvingstheorie van Heemse en Spakenburg. Zo’n theorie dient niet tot stichting van de gemeente noch tot de groei van het geloof naar de volwassenheid. Het is verre van deze formulieren dat zij ons de inlijving in de kerk voorstellen als een aparte acte, die men terdege los moet zien van de inlijving in Christus.
Zulk een gescheiden voorstelling zou men misschien kunnen verwachten bij een kind, dat nog niet verder is dan het lezen van losse woorden. Maar wie breder is onderwezen en volwassen is in het geloof, leest in deze formulieren dit als de rijkdom van de doop, dat hij de verzegeling is van onze publieke inlijving èn in Christus èn in de kerk van Christus. Men behoeft slechts te luisteren naar de eerste vraag aan de doopouders, waarin van de kinderen der gelovigen wordt verklaard dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten van Zijn gemeente behoren gedoopt te wezen.
Het ene gaat hier gelukkig samen op met het andere. En wie dat niet gelukkig vindt en het liever houdt met de synodale voorstelling van zaken, die moet consequent zijn en er beslist op staan tweemaal gedoopt te worden om zo ten volle verzekerd te zijn van zijn volle zaligheid.

Wat kan daarom onze conclusie zijn op dit punt?
De niet eenvoudige maar enkelvoudige voorstelling van de synodes is niet echt maar gekunsteld. Zij is echt gezocht. Zij past precies in de synodale kraam, die eerst waar en levend geloof om niet weggeeft en die achteraf het artikel van de kerk duur betaald wil hebben als een artikel dat blijkbaar niet in de gratis-koop van het geloof begrepen is. Lieden die zo te werk gaan zijn geen mensen uit één stuk. Zij tekenen zichzelf als de slechte arbeiders van Filippenzen 31 Overigens, mijn broeders, verblijdt u in de Here! Hetzelfde aan u te schrijven is voor mij niet verdrietig en voor u is het veilig. 2 Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis! 3 Want wíj zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen. 4 Ofschoon ik voor mij wel reden zou hebben om ook op vlees vertrouwen te stellen. Indien een ander meent op vlees te kunnen vertrouwen, ik nog meer: 5 besneden ten achtsten dage, uit het volk Israël, van de stam Benjamin, 6 een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de gemeente, naar de gerechtigheid der wet onberispelijk. 7 Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht. 8 Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, 9 en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof. 10 (Dit alles) om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, of ik, aan zijn dood gelijkvormig wordende, 11 zou mogen komen tot de opstanding uit de doden. 12 Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben. 13 Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, 14 maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. 15 Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren; 16 maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder! 17 Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt. 18 Want velen wandelen - ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende - als vijanden van het kruis van Christus. 19 Hun einde is het verderf, hun God is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind. 20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen., die niet uit de besnijdenis zijn maar uit de versnijdenis. Zij snijden het geloof niet naar de enige regel en op de heilige maat van zijn eigen onderscheidene artikelen. Zij snijden het daarvan los om het op eigen onheilige maat te snijden. Wat zij zodoende als waar, levend en vruchtdragend geloof aan de man brengen – want in die bewoordingen prijzen de synodes hun geloof-zonder- kerk aan – is in wezen niets anders dan ten dode toe bestemd geloof, dat vanwege bloedarmoede wel moet sterven, afgetrokken als het is van zijn eigen voedingsartikelen. In dit geval van het artikel van de kerk, dat op deze manier niet langer wezenlijk is voor het geloof, niet fundamenteel en essentieel maar accidenteel en bijkomend, waar het geloof ook wel zonder kan. Dan is de kerk voor het geloof niet een kwestie van to be or not to be maar van to be or well to be. Dan vaart het geloof wel zonder de kerk maar beter met de kerk.
Mensen die zo leren staan niet alleen op één lijn met de slechte arbeiders van Filippenzen 31 Overigens, mijn broeders, verblijdt u in de Here! Hetzelfde aan u te schrijven is voor mij niet verdrietig en voor u is het veilig. 2 Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis! 3 Want wíj zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen. 4 Ofschoon ik voor mij wel reden zou hebben om ook op vlees vertrouwen te stellen. Indien een ander meent op vlees te kunnen vertrouwen, ik nog meer: 5 besneden ten achtsten dage, uit het volk Israël, van de stam Benjamin, 6 een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de gemeente, naar de gerechtigheid der wet onberispelijk. 7 Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht. 8 Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, 9 en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof. 10 (Dit alles) om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, of ik, aan zijn dood gelijkvormig wordende, 11 zou mogen komen tot de opstanding uit de doden. 12 Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben. 13 Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, 14 maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. 15 Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren; 16 maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder! 17 Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt. 18 Want velen wandelen - ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende - als vijanden van het kruis van Christus. 19 Hun einde is het verderf, hun God is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind. 20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen., zij zijn feitelijk ook van dezelfde mentaliteit als de lieden van Jakobus 21 Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons. 2 Want stel, er kwam in uw vergadering een man binnen met een gouden ring aan zijn vinger en in prachtige kleding, en er kwam ook een arme binnen in schamele kleding, 3 en gij zoudt opzien tegen de man met de prachtige kleding en zeggen: neem gij hier deze goede plaats, maar tot de arme zoudt gij zeggen: ga gij daar staan, of ga beneden bij mijn voetbank zitten, 4 zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden? 5 Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben? 6 Doch gíj hebt de arme smadelijk behandeld. Zijn het niet de rijken, die u geweld aandoen en die u voor de rechtbanken slepen? 7 Zijn zij het niet, die de goede naam, welke over u aangeroepen is, lasteren? 8 Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wèl. 9 Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding. 10 Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden). 11 Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag, zijt gij toch een overtreder van de wet geworden. 12 Spreekt zó en handelt zó als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden. 13 Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel. 14 Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? 15 Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, 16 en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? 17 Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood. 18 Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken. 19 Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen. 20 Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt? 21 Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde? 22 Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; 23 en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd. 24 Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof. 25 En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan? 26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood., die hoog opgaven van hun levende geloof in God zonder dat zij hun geloof bevestigden in de daarbij behorende geloofswerken. Met beroep op de werken van vader Abraham en van de hoer Rachab, laat Jakobus dan op overtuigende wijze zien dat zulk geloof krachteloos is en dood; het baat een mens niet en werkt niet zijn gerechtigheid voor God. Men leze en herleze dit echt levende onderwijs van Jakobus om te zien hoe deze werker met het Woord onderscheidene Schriftplaatsen weet samen te voegen tot één sprekend geheel, dat van begin tot einde is doortrokken van de ene Geest van het geloof, die het geloof altijd met alle stukken van de leer doet werken.
Door deze onderwijsmethode geleerd, sluiten wij dit punt als volgt af: “Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de kerk geen stand houdt voor God? Is niet Abraham, de vriend van God, als vader van de kerk bevestigd, toen hij door het geloof zijn zoon Isaäk op het altaar legde, overwegende dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken? Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof zich richtte op de kerk en dat dit geloof leefde van de kerk; en het Schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Tot een menigte van volken zal Ik u stellen, en hij werd gesterkt in zijn geloof en gaf Gode eer. Gij ziet dat een mens vaststaat in het stuk van de kerk en niet slechts in geloof. En is niet evenzo Rachab de hoer in de gemeenschap van de kerk opgenomen en bevestigd, toen zij voor de oren van de boodschappers belijdenis deed van haar geloof in de levende God en hen door dat geloof langs een andere weg liet heengaan, zonder hen evenwel los te laten? Zo dan, gelijk de geest zonder lichaam geen bestaansgrond heeft, zo het geloof niet zonder de kerk (vgl. Jakobus 2:20-2620 Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt? 21 Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde? 22 Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; 23 en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd. 24 Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof. 25 En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan? 26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood. en verder alle Schriftplaatsen die hier doorklinken).
Nee, zo spreekt niet de dode kerktheorie van Heemse en Spakenburg, zo spreekt wel het levende en krachtige kerkwoord van Hem die één is, één in Wezen, één in doen.
Dit laatste geloven zelfs de duivelen en zij sidderen (Jakobus 2:1919 Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen.). Heemse en Spakenburg bewijzen niet voor deze God te vrezen. Zij verklaren ijskoud dat Zijn evangelie van inlijving in Christus èn in de kerk van Christus niet één werk is, niet één en hetzelfde werk. Zo dan snijden zij het geheel enige Evangelie van God rustig in stukken.
Voor een kerk die zulke dwaasheid begaat en die deze dwaasheid aanprijst als de wijsheid van God, die ons behoudt, moet een mens beslist bedanken, wil hij zijn geloof tenminste niet in één keer in rook zien opgaan op het altaar van de duivel maar het aan één stuk door laten werken voor God, tot behoud van de ziel.

Hoe maakt u de balans op van dit zesde en laatste hoofdstuk?
Overeenkomstig het Woord van God omschrijft artikel 27 van de belijdenis de kerk als een heilige vergadering van de waarlijk gelovige Christenen, die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus, gewassen als zij zijn door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.
Het is een omschrijving die ons wil leren dat het wezenlijke van de kerk niet gelegen is in uiterlijke dingen maar alleen in het ware geloof in Christus. De heerlijkheid van de kerk is deze dat zij is de moeder der gelovigen, de moeder van het zaad van God. Het is een heerlijkheid, die alleen de kerk toekomt. Door haar alleen zal men spreken van waar geloof en van ware gelovigen.
Met andere woorden, de gereformeerde belijdenis leert ons geen kerk los van de ware gelovigen. En omgekeerd leert zij ons geen ware gelovigen los van de kerk. Zij voegt deze twee van meetaf samen. Het is hun samenvoeging in de ene Geest van het geloof, door Wie èn de kerk als het lichaam van Christus èn de ware gelovigen als Zijn leden eeuwig leven en geregeerd worden.
Zo dan zijn de enige kerk en de ware gelovigen niet twee maar één. De kerk is de kerk van de gelovigen en de gelovigen zijn de gelovigen van de kerk.
En wat volgens het eenstemmig getuigenis van Schrift en confessie samengevoegd en verenigd is in de ene Geest van het geloof, daar moet geen mens een speld tussen willen krijgen, zoals Heemse en Spakenburg dat onophoudelijk proberen met hun leer van waar geloof buiten de kerk.
Het is een leer die niet gericht is op de lof van Gods Naam in het midden van Zijn gemeente en die daarom ook niet de stichting van de gemeente dient. Zij ontbindt de enige ware kerk door haar te maken tot een middelmatige zaak, waar het ware geloof als het erop aankomt ook wel zonder kan. Daarmee ontbindt zij tegelijkertijd dit geloof door het op zichzelf te zetten in plaats van het te gronden en te bevestigen in zijn eigen artikelen die samen één lichaam vormen.
Zo dan strijdt de synodale leer niet voor maar tegen het ene katholieke lichaam van het geloof. Zij snijdt de kerk daaruit weg, althans in eerste instantie, zulks in strijd met artikel 27, dat ons de kerk zonder meer voor ogen stelt als een stuk, waaraan het geloof niet voorbijgaat maar dat het beslist belijdt, dat het nodig heeft te belijden om niet te sterven maar te leven, om geen dood geloof te zijn maar levend en vruchtdragend.
Wat het ware geloof belijdt, is nimmer middelmatig maar altijd fundamenteel, onmisbaar tot de zaligheid.

Hoe wordt de uitkomst van deze balans bevestigd door artikel 28?
Doordat dit artikel de gelovigen verbiedt aan de kerk zich te onttrekken om zich op zichzelf te houden. De gelovigen zijn schuldig bij de kerk zich te voegen om zo haar enigheid te onderhouden.
Daarbij betreft het hier een gebod van God, dat geen onderscheid maakt; het geldt de gelovigen allen en een ieder, wie zij verder ook zijn. Allen staan zij gelijk op onder de verplichting bij de kerk zich te voegen.
Dit zonder onderscheid bevestigt wat artikel 27 reeds van de enige kerk beleed, namelijk dat zij algemeen is of katholiek; dat wil zeggen kerk van en voor allen die uit het geloof zijn. Dienovereenkomstig behoren zij allen zich met de kerk te verenigen, dienende de opbouwing van de broederen als onderlinge lidmaten van éénzelfde lichaam.
Daarbij betreft het tegelijk een gebod dat onder alle omstandigheden van kracht is, ook ofschoon het zo ware dat de magistraten en plakkaten der overheden daartegen waren en dat de dood of enige lijfstraf daaraan hing. Gods gebod is bovenal; men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen (vgl. Handelingen 4:1919 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven.; 5:2929 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen.; NGB 7; artikel 31 KO).
Allen die om welke reden dan ook van de kerk zich afscheiden zijn niet te verontschuldigen; zij handelen tegen het uitgedrukte gebod van God, aldus de slotzin van artikel 28. Het betreft hier dus heel duidelijk een allen altijd overal bindende uitspraak van God zelf, die geen uitzondering tolereert.
De synodale leer houdt deze uitspraak niet voor vast en bondig, maar licht er de hand mee. Zij stelt dat met deze uitspraak de mogelijkheid is gegeven dat ware gelovigen zich in een geest van individualisme aan de kerk onttrekken, waarbij zij dan dit gegeven van onttrekking laat fungeren als achterliggend motief van het spreken van artikel 28. Zodoende weerspreekt de synodale leer niet alleen het gebod van dit artikel, dat immers allen zonder pardon bindt en geen gelovige de ruimte laat zich te onttrekken. Maar vooral ook doet deze leer daarmee tekort aan het enige motief, waardoor artikel 28 wordt bewogen, namelijk het soeverein welbehagen van God, waardoor Hij de kerk doet zijn de vergadering van hen die zalig worden en waarbuiten geen zaligheid is.
Niet enkel op grond van dit welbehagen verklaart de synodale leer het gebod van God in artikel 28, maar mee op grond van de niet-willende mens, die kennelijk wel aan het geloof en aan de zaligheid wil maar beslist niet aan de kerk. Met deze vrijgezinde mens laten Heemse en Spakenburg het vrijmachtig welbehagen van God in de pas lopen en naar dit vrijgevochten vlees verklaren zij het niet-geboeide Woord van God (vgl. 2 Timoteüs 2:99 waarvoor ik kwaad lijd en zelfs boeien draag als een misdadiger. Maar het woord van God is niet geboeid.).
En dat is toch echt de omgekeerde wereld. Of beter gezegd de omgekeerde kerk. Het is uitgesproken de valse kerk die zo doet en leert, de kerk die zich aan het juk van Jezus Christus niet wil onderwerpen (NGB 29).
Ja, de synodale leer betekent werkelijk het einde van het Evangelie van de kerk, dat geen ander Evangelie is dan dat van vrije genade alleen. Met verloochening van dit Evangelie zijn Heemse en Spakenburg door de knieën gegaan voor de baäl van het remonstrantisme, waaraan het zozeer eigen is de ‘vrome’ mens aan zijn trekken te laten komen, dat hier geen andere oplossing mogelijk is dan dat het door de zevenvoudige Stem van het katholieke Evangelie uit het midden van de katholieke kerk wordt gedonderd (vgl. Psalm 291 Een psalm van David. Geeft de Here, gij hemelingen, geeft de Here heerlijkheid en sterkte; 2 geeft de Here de heerlijkheid van zijn naam, buigt u neder voor de Here in heilige feestdos. 3 De stem des Heren is over de wateren, de God der heerlijkheid doet de donder weerklinken, de Here over de geweldige wateren. 4 De stem des Heren is vol kracht, de stem des Heren is vol glorie. 5 De stem des Heren breekt ceders, ja, de Here verbreekt de ceders van de Libanon. 6 Hij doet ze opspringen als een stierkalf, de Libanon en de Sirjon als een jonge woudos. 7 De stem des Heren klieft vuurvlammen, 8 de stem des Heren doet de woestijn beven; de Here doet de woestijn van Kades beven; 9 de stem des Heren doet de hinden jongen werpen en zij ontschorst de wouden. Maar in zijn paleis zegt ieder: Ere! 10 De Here troonde boven de zondvloed, ja, de Here troont als koning in eeuwigheid. 11 De Here zal zijn volk sterkte verlenen, de Here zal zijn volk zegenen met vrede.).
Die oplossing, die verlossing is dan ook werkelijk gekomen, van boven uit God, in de door Hem gegeven Afscheiding of Wederkeer anno Domini 1986.
Opdat het zij, gelijk geschreven staat: ere aan de HEERE (vgl. Psalm 29:99 de stem des Heren doet de hinden jongen werpen en zij ontschorst de wouden. Maar in zijn paleis zegt ieder: Ere! en 1 Korintiërs 1:3131 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here.).

Hoe ziet de eindbalans van dit boek eruit?
Deze moet de lezer zelf opmaken.
En hij doet dat zuiver en goed wanneer hij zich in geloven en belijden laat gezeggen door de gereformeerde, katholieke belijdenis, zijnde de Drie Formulieren van Enigheid, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels.
In voortdurende gebondenheid aan deze geloofsbelijdenis is hier gepleit voor wat gereformeerd is, tegen wat niet gereformeerd is.
Anders dan in gebondenheid aan de belijdenis van de kerk mag een gereformeerd predikant ook niet leren, zal hij tenminste niet zichzelf ipso facto schorsingswaardig maken, maar werkelijk zijn wat hij behoort te zijn: een vrije dienaar van de vrije genade van God.
Geprezen zij deze God, die Zijn vrijgemaakte kerk niet overgeeft in de handen van de vrijgezinde mens en die juist daarom geen van Zijn dienaren de vrijheid geeft Zijn ene Woord te veranderen, ook al vragen allen daar om.
Want het Woord is bovenal (NGB 7).
Daaraan verandert geen mens iets.
En dat Woord keert niet ledig terug.
Daarvoor zal God zorgen.
Tegen Hem geldt geen raad en vermag geen geweld iets. Welke enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, zij eer en heerlijkheid in eeuwigheid, Amen (DL V,15).

Hebt u hieraan nog iets toe te voegen?
Nee. Want dit is alles. Gods Woord is alles. En de volkomen vrucht daarvan zullen wij genieten aan gene zijde van Schelfzee en Jordaan in het eeuwige leven.
Zeg dus de kinderen Israëls dat zij voorttrekken (Exodus 14:1515 Toen zeide de Here tot Mozes: Wat roept gij zo luid tot Mij? Zeg tot de Israëlieten, dat zij opbreken.). Heemse en Spakenburg zeggen dat niet; die drijven af op de golven van het individualisme. Zij weten van geen pad door diepe wateren en laten ons zodoende niet grijpen de hoop die voor ons ligt. Haar hebben wij als een anker der ziel dat veilig en vast ligt en dat reikt tot in de hemelen, waarheen Jezus voor ons als Voorloper is binnengegaan (Hebreeën 6:18,1918 opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. 19 Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel.). Heere, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven (Johannes 6:6868 Simon Petrus antwoordde Hem: Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven.).
Een beter Advocaat laat zich niet vinden (NGB 26).
De genade is met allen die begeren te geloven en te belijden naar de waarachtige reformatie van het gereformeerde katholieke Evangelie van onze Heere Jezus Christus.

Bijlage: Akte van Afscheiding of Wederkeer van de Gereformeerde Kerk te Grootegast anno Domini 1986

AKTE VAN AFSCHEIDING OF WEDERKEER
van de Gereformeerde Kerk te Grootegast
anno Domini 1986
Wij, ondergetekenden, leden van de gemeente van de HEERE Jezus Christus te Grootegast, hebben sedert geruime tijd ernstig bederf opgemerkt in de Kerk, zowel in de handhaving van de zuivere op Gods onfeilbaar Woord gegronde leer, waaraan is verbonden de reine bediening van de sacramenten en het rechte gebruik van de kerkelijke tucht, als in de regering van de Kerk naar de geestelijke politie, die onze HEERE ons heeft geleerd in Zijn Woord. Daardoor is de gemeente gekomen onder een onwettig hiërarchisch juk, dat strijdt tegen het zachte juk dat onze HEERE Christus Zijn gelovigen beveelt op zich te nemen (vgl. Matteüs 11:28-3028 Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; 29 neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; 30 want mijn juk is zacht en mijn last is licht.).
Onder leiding van de kerkeraad werd de laatste jaren meer en meer positie gekozen voor een aan de Schriften vreemde leer omtrent de Kerk, die in toenemende mate bindend werd opgelegd aan de bijzondere ambtsdienst in Christus’ gemeente en zo aan de gemeente zelf. Het betreft hier een al vele jaren sluimerende en ook wel openlijk uitgesproken leer, die de gemeente van Jezus Christus ertoe wil verleiden te spreken van en te rekenen met ware gelovigen onder hen die leven buiten de gemeenschap van de heilige algemene Christelijke Kerk en die derhalve brengt tot verloochening van de door God gezette vijandschap en de door Hem gemaakte scheiding tussen hen die van de Kerk zijn en die van de Kerk niet zijn. Deze leer werd voorgesteld als de Schriftuurlijke leer omtrent de Kerk door zich te beroepen op artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, van welk artikel werd gesteld dat het bedoelt te spreken met het oog op ware gelovigen buiten de Kerk. Ook werd ter verdediging van deze leer een beroep gedaan op historische gedeelten uit de Schrift, die zo werden uitgelegd dat daarin voorkomende personen dienden als voorbeelden van gelovigen buiten de Kerk.
Door het onderwijs van Gods Woord en de gereformeerde belijdenis, dat onze herder en leraar en enige van zijn medeambtsdragers met toewijding gaven en trouw verdedigden, werd bovenomschreven leer al meer openbaar als niet anders dan een gangbare, menselijke opvatting omtrent de Kerk, die is uitgedacht buiten de Schrift, die zich op artikel 28 NGB niet laat funderen maar dit artikel eigenmachtig uitlegt en die uiteindelijk strijdt tegen heel het Woord van God doordat zij omverstoot het artikel des geloofs, waarmee wij geloven de algemene Christelijke Kerk (vgl. D.L. V.d.D. II,1).
Dit Woord toch leert ons een heilige algemene Christelijke Kerk, die een heilige vergadering is van de ware gelovigen, al haar zaligheid verwachtende van Jezus Christus. Zij is de van God uitverkoren gemeente van Christus, die Hij, de Zoon van God, vergadert, beschermt en onderhoudt in enigheid van het ware geloof (Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.; Efez. 1:3-143 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, 7 Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asa, 8 Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia, 9 Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia, 10 Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amon, Amon verwekte Josia, 11 Josia verwekte Jechonja en diens broeders ten tijde van de Babylonische ballingschap. 12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, 13 Zerubbabel verwekte Abihud, Abihud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud.; 4:1-161 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. 2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. 3 En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. 4 Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. 5 Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, 6 en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 7 Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. 8 Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, 9 en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 11 Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem. 12 Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. 13 En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, 14 opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: 15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: 16 het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan.). Zij is Zijn Bruid, die Hij heeft liefgehad en voor wie Hij Zich heeft overgegeven om haar te heiligen (Efez. 5:25,2625 Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.). Zij is de Kerk van de gelovigen, die gefundeerd is in het bloed van Christus en in wier midden de kinderen van God ontvangen de weldaden van de vergeving van de zonden en het eeuwige leven (Matteüs 26:26-2826 En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. 27 En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. 28 Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.; 2 Korintiërs 5:18-2118 En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft, 19 welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd. 20 Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. 21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.; Jesaja 37:3232 Want van Jeruzalem zal een overblijfsel uitgaan, en van de berg Sion wat ontkomen zal; de ijver van de Here der heerscharen zal dit doen.; Joël 2:3232 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.).
Naar Gods vaste belofte, hun in hun doop betekend en verzegeld, zijn de heiligen en gelovigen leden van deze uitverkoren Kerk, en zij hebben in Christus, hun trouwe Zaligmaker, de zekerheid dat eeuwig te blijven. Ondanks eigen grote zwakheid en ondanks het felle woeden van de gehele wereld, laat God de Zijnen niet zo vallen, dat zij uitvallen uit de gemeenschap van de Kerk. Door God, die getrouw is, worden zij ten einde toe in haar gemeenschap bewaard. “Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één.” Zo getuigt onze Zaligmaker Zelf in Johannes 10:27,28,29,3027 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn één.. En dit is het getuigenis van heel Gods Woord, waartoe wij enkele plaatsen noemen: Psalm 23:66 Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen.; 92:13-1513 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; 14 geplant in het huis des Heren groeien zij in de voorhoven van onze God; 15 zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn.; 130:7,87 Israël hope op de Here, want bij de Here is goedertierenheid, bij Hem is veel verlossing; 8 Hij zelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.; 1 Korintiërs 1:8,98 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here.; 10:1313 Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.; 2 Timoteüs 2:1919 En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.; 1 Petrus 1:2323 als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.; 1 Johannes 3:99 Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren..
Het Woord van God leert ons eveneens dat de gelovigen, allen en een ieder, schuldig zijn ware en levende leden te zijn van deze heilige Kerk. Allen dienen zij de Kerk van God lief te hebben en het goede voor haar te zoeken (Psalm 51:2020 Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem.; 122; 137:5,65 Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete (mij) mijn rechterhand; 6 mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde.). Allen dienen zij in haar midden de ware eredienst te oefenen (Psalm 5:88 Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid, uw huis binnengaan, mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U.; 22:2323 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.; 40:10,1110 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het. 11 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente.; 116:17-1917 Ik zal U lofoffer brengen en de naam des Heren aanroepen. 18 Mijn geloften zal ik de Here betalen in de tegenwoordigheid van al zijn volk, 19 in de voorhoven van het huis des Heren in uw midden, o Jeruzalem. Halleluja.). Allen behoren zij zich bij haar strijd betrokken te betonen (Richteren 5:2,232 Omdat men zijn lokken los liet hangen in Israël, omdat het volk vrijwillig zich aanbood, prijst de Here! (...) 23 Vervloekt Meroz! spreekt de Engel des Heren, vervloekt, vervloekt zijn inwoners, omdat zij niet gekomen zijn de Here tot hulp, de Here tot hulp, als helden.; Psalm 25:2222 O God, verlos Israël uit al zijn benauwdheden.; 110:33 Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op.). Niemand mag afdrijven en de indruk wekken achter te blijven (Hebreeën 2:11 Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven.; 4:11 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.). Niemand mag zich terzijde opstellen maar allen zijn zij schuldig door het geloof de gemeenschap van de Kerk te zoeken en haar enigheid te onderhouden. Men behoort aan haar onderwijzing en tucht zich te onderwerpen, gewillig aannemende de goede leer van het evangelie en in die leer standvastig blijvende in leven en sterven (Matteüs 11:28-3028 Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; 29 neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; 30 want mijn juk is zacht en mijn last is licht.; Efez. 4:1-161 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. 2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. 3 En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. 4 Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. 5 Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, 6 en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 7 Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. 8 Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, 9 en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 11 Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem. 12 Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. 13 En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, 14 opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: 15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: 16 het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan.; Hebreeën 10:19-2519 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, 20 langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, 21 en wij een grote priester over het huis Gods hebben, 22 laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. 23 Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. 24 En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. 25 Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen.; 35-39). Daartoe behoort dat de heiligen geen gemeenschap mogen zoeken met maar zich hebben af te scheiden van hen die van de Kerk niet zijn (Genesis 24:2,32 En Abraham zeide tot zijn knecht, de oudste in zijn huis, die alles wat hij had bestuurde: Leg toch uw hand onder mijn heup, 3 opdat ik u doe zweren bij de Here, de God des hemels en der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters der Kanaänieten, in wier midden ik woon.; Numeri 16:2121 Scheidt u af van deze vergadering, opdat Ik haar in één oogwenk vertere.; Deuteronomium 7:1-61 Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zeven volken, talrijker en machtiger dan gij, 2 en de Here, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. 3 Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen; 4 want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen, en de toorn des Heren tegen u zou ontbranden en Hij u weldra zou verdelgen. 5 Maar aldus zult gij met hen doen: hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden. 6 Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; ú heeft de Here, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn.; Jesaja 52:1111 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt.; 2 Korintiërs 6:14-7:114 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 15 Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? 16 Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 17 Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine. 18 en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. 1 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods.; Openbaring 18:44 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.). Onderhouden de heiligen dit gebod van God niet, dan maken zij zich schuldig aan geestelijke hoererij en scheiden zich af van het lichaam en de gemeenschap der Kerk (Hosea 4:1414 Ik zal aan uw dochters de ontucht niet bezoeken, die zij bedrijven, noch aan uw schoondochters het overspel dat zij plegen. Want zij zelf zonderen zich af met hoeren, en brengen offers met aan ontucht gewijden. Zo komt het volk dat geen inzicht heeft, ten val.; Openbaring 2:14,2014 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren. (...) 20 Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten.).
Overeenkomstig deze leer van de Schrift hebben de ware christenen vanaf het begin geloofd en beleden een algemene Christelijke Kerk, zoals blijkt uit de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Geloofsbelijdenis van Nicea.
Overeenkomstig deze leer hebben onze vaderen deze Kerk nader beleden in de Drie Formulieren van Eenheid, en dat niet zonder de uitgedrukte belijdenis dat zij die geloven van deze Kerk levend lidmaat zijn en eeuwig zullen blijven, noch ook zonder de uitgedrukte belijdenis dat de gelovigen zich van de Kerk niet mogen afscheiden maar zich bij haar hebben te voegen en zich met haar hebben te verenigen, omdat buiten haar geen zaligheid is (Ned. Gel. Bel. artikel 27 en 28; Heid. Cat. ,55. D.L. III/IV,17; V,9,14).
Ondanks dit naar het Woord beleden onderwijs van de gereformeerde belijdenis, dat bij herhaling naar voren werd gebracht met de oproep de confessie te lezen in het licht van de Schrift opdat er gezamenlijk vordering gemaakt zou worden in het recht verstaan van dit stuk van de Christelijke leer, deed een meerderheid binnen de kerkeraad geen afstand van eerdergenoemde gangbare mening. In plaats daarvan werden zij die deze mening weerlegden om die reden beschuldigd van afwijking van de zuivere leer. Bij dit beschuldigen grondde de kerkeraad zich niet op de in de belijdenis welomschreven leer, maar op wat hij noemde “de leer zoals die in de kerken geleerd wordt.” Daarbij paste dat de kerkeraad zijn hulp zocht bij o.a. de classis Grootegast, waaraan hij vroeg een uitspraak te doen over de in de confessie beleden leer omtrent de Kerk, terwijl hij vervolgens onder bedreiging van schorsing aan deze uitspraak bond. Daarmee ging gepaard dat de kerkeraad met beroep op deze uitspraak van verkiezing tot het bijzondere ambt uitsloot broeders, die de goede leer voorstonden en aan wie de HEERE onmiskenbaar gaven had gegeven tot het wèl regeren van Zijn gemeente. Eveneens weigerde de kerkeraad de toegang tot de doopvont aan ouders die verklaarden met de classicale uitspraak niet in te stemmen.
In dit alles gaf de kerkeraad er blijk van zich aan het Woord van God niet te onderwerpen en zichzelf meer macht en autoriteit toe te kennen dan dat Woord, de gemeente van Christus niet op geestelijke wijze regerend met het gezag van Gods Woord maar op ongeestelijke wijze over haar heersend met de macht van gangbare leringen en kerkelijke uitspraken.
Eenmaal op deze weg gaande heeft de kerkeraad vervolgens onze herder en leraar, zulks met een onrechtmatig beroep op het ondertekeningsformulier, geschorst en hem een jaar later geheel uit zijn ambt ontzet. Dit laatste onder beschuldiging van valse leer, waarbij de kerkeraad zich niet grondde op de naar het Woord beleden leer maar, als tevoren, op de uitspraak van een kerkelijke vergadering, namelijk van de Generale Synode van Heemse 1984-1985, bij welke vergadering hij de predikant langs onwettige weg en zonder Schriftuurlijke gronden had aangeklaagd. Zo bewees de kerkeraad opnieuw de gemeente van Jezus Christus en haar wettige dienaar niet te houden onder de tucht van Gods Woord, maar over dezen te heersen met de macht van kerkelijke uitspraken, wijl het zich niet onderwerpen daaraan straffend met afzetting, daarmee verloochenend artikel 7 van onze geloofsbelijdenis en artikel 31 van onze kerkorde en feitelijk bij vernieuwing invoerend, bevestigend en opleggend een leer die niet is de leer van Gods Woord en de gereformeerde confessie, hetwelk hem reeds vele keren in vele stukken was aangetoond en na de uitspraak van genoemde Generale Synode door onze predikant opnieuw werd aangetoond.
Een tijdlang hebben èn de predikant èn wij opnieuw Schriftuurlijke gronden aangevoerd tegen de door de kerkeraad gedreven en opgelegde leer, terwijl vele rechtvaardige en billijke bedenkingen werden ingebracht tegen de onrechtmatige afzetting van onze herder en leraar, zulks met beroep op de gereformeerde kerkorde, met name de artikelen 31,53,79 en 80, waarbij de kerkeraad met aandrang werd opgeroepen van zijn onwettig, hiërarchisch handelen terug te komen.
Maar alles tevergeefs. Veeleer heeft de kerkeraad zijn handelen bevestigd doordat hij ons die hem hebben vermaand en bestraft, heeft uitgesloten van het gebruik van de heilige sacramenten, die Christus voor Zijn gelovigen heeft ingesteld, zonder ons vanuit Gods Woord aan te wijzen dat wij ons in leer of leven misgaan. Daarbij heeft de kerkeraad in brieven aan ons een en andermaal onomwonden verklaard van de door hem ingeslagen weg niet te zullen terugkomen.
Dit alles overwegende en onderscheidende bij het licht van Gods betrouwbare Woord dat ons vermaant de geesten te beproeven of zij uit God zijn (1 Johannes 4:11 Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.), alsmede bij artikel 29 van onze belijdenis dat ons de duidelijke merktekenen leert van zowel de ware als de valse kerk, is het ons duidelijk dat we in het optreden van deze kerkeraad niet van doen hebben met de ware maar met de valse kerk, die zich en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toeschrijft dan het Woord van God en zich aan het juk van Christus niet wil onderwerpen, die zich meer grondt op de mensen dan op Christus en vervolgt degenen die heilig leven en haar om haar zonden bestraffen en die door dit alles naar Gods rechtvaardig oordeel verwoesting en verderf naar zich toetrekt (vgl. Matteüs 23:3838 Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.; 24:2828 Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen.; Openbaring 171 En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, 2 met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. 3 En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens. 4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. 5 En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. 6 En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verbazing. 7 En de engel zeide tot mij: Waarom verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt. 8 Het beest, dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest was en niet is en er toch zal zijn. 9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft: De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. 10 Ook zijn het zeven koningen: vijf ervan zijn gevallen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. 12 En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest. 13 Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. 14 Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen - want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen - en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. 15 En hij zeide tot mij: De wateren, die gij zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en talen. 16 En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. 17 Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. 18 En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen der aarde. en 18).
Om die reden beloven en verklaren wij, ondergetekenden, ons van deze kerkeraad en die hem volgen af te scheiden en daarmee geen gemeenschap te oefenen, ons aldus in gehoorzaamheid aan het Woord van God en naar artikel 28 van onze belijdenis afscheidende van hen die van de Kerk niet zijn, ons voegende tot de Christelijke Kerk alhier, die gegrond is op de leer van Apostelen en Profeten en die God uit onverplichte barmhartigheid sedert vele jaren hier heeft gesteld en bewaard, mee ook door haar Afscheiding in 1835 en haar Vrijmaking in 1945 en waarin Hij door genade ons een plaats heeft gegeven, onderhoudende de enigheid der Kerk, ons onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht. Wij beloven ons te houden aan de op Gods onfeilbaar Woord gegronde gereformeerde leer en kerkorde, daarmee zoekend en bewarend de gemeenschap van alle ware gelovigen en van elke vergadering, die zich grondt op alleen deze leer en kerkorde en die derhalve met ons de bovenomschreven, thans ook door de Generale Synode van Heemse uitgesproken, aan de Schriften vreemde leer omtrent de Kerk verwerpt (zie de Acta van deze Synode, artikel 131). Wij erkennen, gelijk wij erkend hebben, onze wettige, van God gezonden herder en leraar, zijn leer aannemende met alle eerbied en aan zijn vermaning ons onderwerpende (vgl. het bevestigingsformulier voor dienaren des Woords).
Tenslotte verklaren wij deze afscheiding of wederkeer te volbrengen in de vreze van God, die de Heilige is, en in ootmoedige dankbaarheid tegenover Hem, die ons niet vanwege onze gerechtigheden maar vanwege Zijn gerechtigheid deze vrijmaking heeft bereid, met de bede dat de HEERE in de weg van dit door Hem gewerkte herstel van Zijn Kerk nog moge brengen tot erkentenis van de Waarheid en toevoegen aan de gemeente die zalig wordt.
Grootegast, 9 januari 1986 – 11 februari 1986.1)

1)
Het origineel van de Akte, waarvan de tekst hier onveranderd is weergegeven, bevindt zich in het notulenboek van de Gereformeerde Kerk te Grootegast, waar het is ondertekend door de belijdende leden der gemeente. De Akte werd in een aantal vergaderingen opgemaakt, nadat in een samenkomst op 9 januari 1986 ten huize van br. G. Pars te Grootegast, welke vergadering werd begonnen met Schriftlezing en het aanroepen van de Naam van de HEERE, als aller gevoelen was uitgesproken dat wij naar het Woord van God tot afscheiding behoren te komen en dat wij deze daad zullen vastleggen in een akte van afscheiding of wederkeer. De openbare samenkomsten der gemeente werden voor het eerst weer gehouden op zondag 26 januari 1986, toen de gemeente voor dit doeleinde de beschikking had gekregen over een zaal van “In de Grote Gast” aan de Hoofdstraat te Grootegast.

Paginahulpmiddelen