Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

brochures:1994-07_relatie-of-identiteit_een-polemiek-over-de-kerk

Relatie of identiteit? Een polemiek over de kerk (1994)

Eerste druk: februari 1993, tweede druk: juli 1994.

Bij de tweede druk
Afgezien van een ietwat andere formulering hier en daar, vond wijziging ten opzichte van de eerste druk plaats in zoverre minder uitvoerig wordt doorgesproken over de beweging Reformanda, terwijl meer aandacht is gegeven aan de kritiek van de synodaal gebonden predikant ds. H.J.D. Smit op het onderwijs van prof. Dr. K. Schilder. Aan deze kritiek werd onlangs opnieuw stem gegeven in een publikatie van het GSEV, waaraan ook ds. Smit een bijdrage leverde. De hervormde predikant ds. J.J.C. Dee reageerde hierop in een tweetal artikelen in het Ned. Dagblad (18 juni en 2 juli 1994). Ds. Dee laat in deze artikelen zien hoe ds. Smit in zijn kritiek op Schilder onverantwoord te werk gaat en afbreuk doet aan het fundamenteel goede dat Schilder ons heeft nagelaten.
Intussen moet in dit vijftigste jaar na de Vrijmaking vooral duidelijk zijn dat de door ds. Smit en anderen noodzakelijk geachte heroriëntatie niet op zichzelf staat. Daaraan ligt ten grondslag de grote ramp die zich in het midden van de tachtiger jaren heeft voltrokken in het midden van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, toen van synodewege een leer over de Kerk werd geijkt, waarin het ‘Onderhoudende artikel 31 DKO’ van de Vrijmaking het veld moest ruimen voor het niet voor vast en bondig houden van de met gemeen accoord gemaakte Gereformeerde Geloofsbelijdenis. Het is een ramp die niet minder groot is dan wat zich in diezelfde Kerken in het midden van de veertiger jaren voltrok. De christelijke Kerk kan zich nu eenmaal niet ongestraft vergrijpen aan haar eigen Geloofsbelijdenis. Want niet daartoe is zij vrijgemaakt, doch uit kracht van de waarheid. En die luistert nauw. Ook een halve eeuw na de Vrijmaking.

Lutjegast, juli 1994.
J. Hoorn

In het spoor van de waarheid

In de artikelen van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis die handelen over de Kerk komen wij de volgende zinnen dan wel zinsneden tegen:
Artikel 27:
Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene Kerk
Deze Kerk is geweest van den beginne der wereld af en zal zijn tot het einde toe
Artikel 28:
Onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht
Zich af te scheiden van hen die van de Kerk niet zijn
Artikel 29:
Wij geloven dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid uit den Woorde Gods behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij
Dewelke (namelijk de hypocrieten, J.H.) in de Kerk onder de goeden vermengd zijn en intussen van de Kerk niet zijn
Zo de Kerk de reine predikatie des Evangelies oefent
Artikel 30:
Wij geloven dat deze ware Kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie, …namelijk dat er Dienaars of Herders moeten zijn
Dat er ook Opzieners en Diakenen zijn, om met de Herders te zijn als de Raad der Kerk
Door dit middel zullen alle dingen in de Kerk wel en ordelijk toegaan
Artikel 31:
Wij geloven dat de Dienaren … tot hun ambten behoren verkoren te worden door wettige verkiezing der Kerk
Zo zeggen wij dat een ieder de Dienaar des Woords en de Ouderlingen der Kerk in bijzondere achting behoort te hebben om des werks wille dat zij doen
Artikel 32:
Hoewel het nuttig en goed is dat zij die Regeerders der Kerk zijn onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der Kerk.
Tot zover een eerste reeks van aanhalingen uit deze zes artikelen over de Kerk. Het zijn aanhalingen waarin steeds met zoveel woorden wordt gesproken van de Kerk.
En dan nu een tweede reeks:
Artikel 27:
Dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende van Jezus Christus
Gelijk daaruit blijkt dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan
Artikel 28
De hals buigende onder het juk van Jezus Christus
Artikel 29:
Houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd
En wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonden vlieden en de gerechtigheid najagen
Artikel 30:
Naar de geestelijke politie die ons onze Heere heeft geleerd
Artikel 31:
En aangaande de Dienaars des Woords, in wat plaats dat zij zijn, zoo hebben zij eenzelfde macht en autoriteit, zijnde altegader Dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk
Artikel 32:
Dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze enige Meester geordineerd heeft.
Tot zover een tweede reeks van aanhalingen uit dezelfde zes artikelen. Het zijn aanhalingen waarin steeds met zoveel woorden wordt gesproken van onze Heere Jezus Christus, en dat in verband met de Kerk.
En dan geven we nu nog de volgende citaten:
Artikel 27:
Gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest
Tezamen gevoegd en verenigd met hart en wil in één zelfde Geest door de kracht van het geloof
Artikel 28:
Zoo is het ambt aller gelovigen volgens het Woord Gods
Artikel 29:
Wij geloven dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid uit den Woorde Gods behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij
Kortelijk, zoo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods
Maar zij strijden daartegen door de Geest alle dagen van hun leven
Zij (namelijk de valse kerk, J.H.) vervolgt degenen die heilig leven naar het Woord Gods
Artikel 30:
Namelijk dat er Dienaars of Herders moeten zijn om Gods Woord te prediken
Artikel 31:
Met aanroeping van de Naam Gods en goede orde, gelijk het Woord Gods leert
Artikel 32:
Waartoe geëist wordt de excommunicatie of ban, die daar geschiedt naar den Woorde Gods met hetgeen daaraan hangt
Tot zover een derde reeks van aanhalingen uit eveneens dezelfde zes artikelen. Het zijn aanhalingen waarin steeds met zoveel woorden wordt gesproken van de Geest en/of het Woord. En dat ook nu in verband met de Kerk.
Deze derde reeks is tegelijk de laatste. Want alle drie samengenomen bieden zij ons genoeg grond om te komen tot de volgende slotsom, die in drie stukken bestaat.
Ten eerste dat deze zes artikelen van onze belijdenis handelen over het stuk van de Kerk.
Ten tweede dat dit een stuk is waarin Jezus Christus, de Zoon van God, domineert, en wel als Diegene die in al deze artikelen wordt aangewezen als de ware Zaligmaker en het enige Hoofd der Kerk.
Ten derde dat dit tegelijk een stuk is waarin Geest en Woord de dienst uitmaken, en wel als die Twee waardoor deze artikelen de Kerk van meetaf geheiligd en verzegeld en tot het einde toe geregeerd laten worden.
En deze drie stukken zijn één, gelijk zij van zichzelf bewijzen. Het is immers steeds de Kerk die in deze stukken met zoveel woorden genoemd wordt. Zij vormt dan ook ontegenzeggelijk het onderwerp van de zes artikelen waaruit wij hierboven hebben geciteerd en op grond waarvan wij tot zoëven genoemde slotsom hebben geconcludeerd.
Wat dit voor een slotsom is?
Vast en zeker één waarvan de taal ons niet onbekend in de oren klinkt. Zij het misschien niet zozeer vanwege onze bekendheid met deze zes artikelen van onze Geloofsbelijdenis, in die zin dat wij de slotsom daarvan wellicht nog nooit zo hebben opgemaakt, dan toch zeker vanwege onze bekendheid met ons tweede belijdenisformulier, de Heidelbergse Catechismus. Als vanzelf herkennen we hier de stem van Zondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
, die inzake het stuk van de Kerk zegt dat de Zoon van God Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, vergadert, beschermt en onderhoudt. Waarbij wij allen weten wat deze stem nog meer zegt.
En horen wij van een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, met daaraan toegevoegd de verzekering dat wij daarvan levende leden zijn en eeuwig zullen blijven, dan grijpen wij, om in die genade bevestigd te worden, als vanzelf ook naar ons derde formulier, dat immers vol is van deze genade van de verkiezing en dat op een goed moment uitbreekt in de zekere jubel dat daar altijd zal zijn een Kerk der gelovigen, die gefundeerd is in het bloed van Christus, haar Zaligmaker, die Zichzelf voor haar heeft overgegeven aan het kruis, als een bruidegom voor zijn bruid, en die daarom wederkerig vurig door haar bemind en standvastig door haar gediend wordt (zie DL II par. 9).
En daarmee is de zaak hier rond en echt vast en bondig gemaakt.
Dat is te verstaan, daarmee staan wij hier in het stuk van de Kerk met niet minder dan drie formulieren achter ons. En reeds de Prediker wist in zijn dagen dat twee meer kracht betekent dan één en dat een drievoudig snoer niet licht verbroken wordt (vgl. Prediker 4:1212 Kan iemand er één overweldigen, twee zullen tegenover hem kunnen standhouden; en een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken.).
En een echt snoer vormen deze drie formulieren. Want ook al zijn zij drie, zij zijn nochtans één, één snoer, waarvan de draden elkaar omgeven, zodat zij tezamen een sterk geheel vormen. Niet zonder reden spreken wij immers van onze Drie Formulieren van Enigheid, omdat zij alle drie staan voor éénzelfde zaak en gedrieën éénzelfde taal spreken. Zij doen dat vast en zeker ook in het stuk van de Kerk. Wij hoorden dat al.
Ja, we zitten hier echt goed in het stuk van de Kerk. Het is een stuk waaraan we beslist houvast hebben, een stuk van formaat om zo te zeggen, van vast en onveranderlijk formaat. Het zijn dan ook echt formulieren die ons dit stuk in handen geven. En het woord ‘formulier’ spreekt van wat vast is en bondig, van wat zwart op wit vastligt en een mens niet tussen de vingers doorglipt.
Ja, wie de Drie Formulieren van Enigheid aangrijpt, grijpt daarmee ook het stuk van de Kerk, dat zich hier echt laat grijpen. Geen van drieeën verzwijgen ze het, alle drie spreken ervan. En dat op voorgang van het oudste van de drie, dat niet minder dan zes van zijn zevenendertig artikelen aan dit stuk wijdt.
Echt een hoofdstuk dus om zo te zeggen. Nee, geen hoofdstuk apart dat wel van zoveel vraagtekens is voorzien, dat een mens zich daaraan beter niet kan wagen. Maar echt een hoofdstuk dat nodigt tot lezen en herlezen en dat zich niet tevergeefs laat lezen. Het heeft beslist zijn eigen zinvolle inhoud. Wat we er totnogtoe uit gelezen hebben bewijst dat wel. En dat was niet eens alles. Waarbij wij vooral niet vergeten dat ons van enige ingewikkeldheid tot dusver geen spoor is gebleken. Integendeel, al lezende konden we bijeenverzamelen en tenslotte lezende kwamen we tot een duidelijke slotsom. Dat is tot een hoofdsom, waarin we alles konden begrijpen en waarin het onderwerp duidelijk voor ons kwam te staan.
Echt een hoofdstuk dus met een eigen onderwerp, waarbij de weg vast niet ingewikkeld is. In de middelste van onze drie reeksen van citaten zagen wij dan ook gedurig een enig Hoofd gaan en staan, onze Heere Jezus Christus. En hoe zouden wij met het zicht op Hem de weg niet zien? Hoe zou daar recht achter Hem de weg niet lopen, ook in het stuk van de Kerk? Hij die immers Zelf gezegd heeft, zonder daarvan ook maar enig stuk van de leer uit te zonderen: ‘lk ben de weg en de waarheid en het leven’ (zie Johannes 14:66 Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.). Gelijk Hij ook in het verlengde daarvan tot Zijn discipelen heeft gezegd: ‘Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen’ (zie Johannes 16:12-1512 Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; 13 doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. 14 Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. 15 Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen.).
En dat weten wij, Jezus heeft woord gehouden. De Geest der waarheid is gekomen en de apostelen zijn geleid in de volle waarheid. En wij in hen, in hun woord, dat één is met dat van Mozes en de Profeten.
Wij weten dus nu waaraan wij toe zijn met dit stuk van onze belijdenis. Wij verkeren hier echt in het klimaat van de waarheid, wij ademen hier beslist van de Geest der waarheid. Ja, wij grijpen hier zonder meer een stuk van de waarheid.
Van welke waarheid?
Van dezelfde waarheid. Ja, van de ene volle waarheid die van den beginne was. Dat wil zeggen van de waarheid die hier van meetaf haar stem verhief, vanaf artikel 1 en die dat bleef doen tot en met artikel 26, en die dat zal blijven doen, totdat het uur van de waarheid ten volle slaat bij de laatste bazuin (artikel 37).
Ja, éénzelfde waarheid die hier bovenal is, boven al deze artikelen, boven alle stukken van onze Geloofsbelijdenis. Inclusief het stuk van de Kerk.
Nee, wij stellen de Kerk niet bóven de waarheid. Dat is beslist rooms. Wij vinden haar in het spóór van de waarheid. Dat is voluit katholiek en zuiver gereformeerd. Naar onze voluit katholieke zuiver gereformeerde Geloofsbelijdenis, die het spoor van de waarheid recht trekt en die ons daarom op een goed moment niet om de tuin leidt, om de Kerktuin, maar ons daarin beslist binnenleidt. Opdat wij wederom leren Paradijslucht te ademen. Ja, opdat wij komen, zien en ons verwonderen.
Veel valt hier te zien.
Niet minder dan zes artikelen maken hier hun opwachting.
Dus treden wij toe.
Wat iets anders is dan zo maar binnenvallen.
Dit laatste moeten wij beslist niet doen, hoeveel artikelen ons hier ook trekken. Daarvoor is dit stuk te heilig. Want inderdaad, het is de Heere volle ernst in het stuk van de Kerk. Evenals in de andere stukken van de waarheid, is het Hem in dit stuk begonnen om onze zaligheid, om onze volle gelukzaligheid beide in leven en sterven.
Juist daarom is Zijn Kerkhof van alle kanten wel-omheind en van oude dagen af wel-bewaakt. Nee, niet door blaffende hofhonden die niet bijten maar door het slagzwaard van de Geest dat staat in de toegang aan de zijde van zonsopgang en dat zich flikkerend heen en weer wendt (vgl. Genesis 3:2424 En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.). Nee, wij kunnen hier niet zo maar binnenvallen. Dan vallen wij door de scherpte des zwaards.
Wij kómen hier niet eens binnen.
Tenzij.
Tenzij wij onze voeten werkelijk hebben gewend aan het spoor van de waarheid, waarin God Zelf ons voorgaat, gelijk al in artikel 1.
Dat is tegelijk, tenzij wij werkelijk onze harten hebben gewend tot Hem, die hier Zelf de weg is, gelijk zojuist nog beleden in artikel 26.
Zo alleen gaat de slagboom van de Hof hier voor ons open. Zo alleen ontsluit het slagzwaard van de Geest ons hier de toegang, de toegang tot het geboomte des levens in de Kerkhof van onze God, die geen kerkhof is van onze gedachten, alwaar wij onze doden leggen, doch die is de Kerkhof van Gods verwachten, alwaar Hij Zijn wandelingen houdt, hén aldaar verwachtend, die van Hem kunnen en mogen verwachten al hun zaligheid voor heden en toekomst, voor lichaam en ziel, in leven en in sterven.
Ja, onze harten moeten brandende zijn in ons.
Waarbij wij vooral ook niet moeten vergeten onze voet te behoeden nu wij naar Gods Huis gaan (zie Prediker 4:1717 Behoed uw voet, als gij naar Gods huis gaat; immers, naderen om te horen is beter dan het offeren der dwazen, want die weten niet, dat zij kwaad doen.).
Immers de oude slang is nog springlevend. Behoedzaam volgt hij, als een ware moordenaar loerend op de kerk en ieder lidmaat daarvan (zie artikel 12).
Ja, herinnert u artikel 12, waar wij haar eigenlijk niet verwachtten maar waar wij haar toch levensecht te zien kregen, de Kerk. Nee, niet buiten maar in het spoor van de waarheid en daarom zélf en in al haar lidmaten belaagd door hem die de waarheid niet kan uitstaan.
Dat is daarom tegelijk naar al haar vermogen al haar lidmaten tegen deze gevaarlijke tegenstander behoedend, zelf haar leden van meetaf bij de hand nemend om hun te leren hun voeten goed te zetten in het spoor van de waarheid. Zulks aan de hand van haar goede belijdenis.
Ja, we herinneren het ons nu weer, het was beslist haar uitgestoken hand, de hand van haar uitgesproken belijdenis, die ons leerde lopen. Nee, niet langs de lange lindelaan maar in het spoor van de waarheid, in het ene rechte spoor van de volle waarheid.
En zo komen wij, die al een heel stuk van de weg hebben afgelegd, ja, die bij onze openbare geloofsbelijdenis heel de weg reeds hebben afgelegd, zo komen wij nu tot het hoofdstuk, waarin de Kerk zelf haar armen naar ons uitbreidt en zichzelf ten volle voor ons ontsluit, ons beslist nodigend om te komen, hetzij voor het eerst, hetzij bij vernieuwing.
Ja, wij mogen echt komen, echt binnenkomen. In het hoofdstuk van de kerk.
Wel te verstaan, zonder enig eigen kerkidee, hoe goed we dat misschien ook vinden. Want wij deden onderweg geen ideeën op en kregen bij onze openbare geloofsbelijdenis geen ideeën mee. We kregen een opdracht mee, waarom we zelf hadden gevraagd en die we persoonlijk verklaarden op ons te nemen. De welomschreven opdracht namelijk om in leven en in sterven standvastig te blijven in al de hoofdstukken van de christelijke leer. Ook in het hoofdstuk van de Kerk, dat we niet meekregen als een leeg hoofdstuk en daarmee als een uitgelezen hoofdstuk om onze ideeën in kwijt te kunnen, doch als een echt vol hoofdstuk. Als een hoofdstuk, dat allang vol geschreven staat. Zwart op wit. Zonder ons voor ons.
Nee, niet naar enig idee van enig voorganger uit vroeger of later tijd maar naar hetgeen dit hoofdstuk metterdaad is, namelijk een stuk van het amen der kerk, waarin zij trekt en voorttrekt in het spoor van haar enige Voorganger, Wiens Woord beslist de waarheid is en die beslist de Voorganger was toen wij in het openbaar ons geloof beleden voor God en Zijn heilige gemeente.
Ja, een enige geloofsbelijdenis die wij aflegden en een enig geloofsstuk, dat van de Kerk, waarin het enige ware Woord echt de dienst uitmaakt. Gelijk wij ons herinneren uit onze derde reeks aan citaten. En daarmee een hoofdstuk dat genoeg heeft in zichzelf, dat zichzelf verklaartikel Zonder ons voor ons.
En duidelijk ook.
Te zeker trok de belijdenis ons vanaf artikel 1 tot en met artikel 26 mee in het ene spoor van de waarheid dan dat zij ons nu in het onzekere zou kúnnen laten dan wel op twee of meer sporen zetten. Zoals al gezegd, van enige onduidelijkheid in dit hoofdstuk bleek ons tot dusver dan ook niets. Wel van het tegendeel. Wat wij eenvoudig moeten doen is naderen, dichterbij komen.
Nee, niet om te offeren. Dat komt straks.
Maar om te hóren. Dat is het a.b.c. van alle ware godsdienst. Herlees Prediker 4:1717 Behoed uw voet, als gij naar Gods huis gaat; immers, naderen om te horen is beter dan het offeren der dwazen, want die weten niet, dat zij kwaad doen..
Om te lezen dus en te herlezen.
Om te lezen hetgeen geschreven staat. En om het geschrevene te overleggen en ter harte te nemen. Om het zo te laten schrijven in onze harten en te leggen in onze mond. Waarmee wij tegelijk onze harten en gedachten reinigen van hetgeen niet geschreven staat. Opdat wij hoe langer hoe meer vol worden van de zin van Christus, één van zin en één van gevoelen met allen die van Christus zijn (vgl. 1 Korintiërs 1:1010 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen.).
Zo alleen trekken wij in het spoor van de waarheid.
Zo alleen houden wij ons aan de belijdenis van de waarheid, aan de goede gereformeerde belijdenis, die echt goed voor ons is.
Ook in het stuk van de Kerk.
Waarom zou zij ook niet?
Zij is immers een echt protestantse geloofsbelijdenis, die in niets tégen maar in alles vóór de waarheid is.
Kan zij ons meer goed doen?
En kunnen wij haar meer goed doen? Meer dan dat we ons van harte met haar verenigen en eenvoudig in haar spoor trekken?
Vast en zeker doen we onszelf daarmee geen schade. In elk geval houden we dan woord. En wie daarmee begint, begint goed. Hij doet wat prijzenswaardig is voor God en wat lof verdient onder de mensen.

Naar het begin van de waarheid

Alles goed en wel horen we iemand zeggen, maar liggen de dingen hier wel zo eenvoudig? Zeker, er valt genoeg te lezen in het hoofdstuk over de Kerk. Uiteindelijk niet minder dan zes artikelen, waarin niet weinig gezegd wordt. Maar is het vele hier wel zo goed?
Spreekt dit alles wel voor zich? Had de Kerk er in het verleden niet beter aan gedaan hier wat minder te zeggen, te meer nu het hier een hoofdstuk betreft waarin zij aan zichzelf toekomt?
Anders gevraagd: is de weg hier wel zo eenvoudig als voorheen? Wij bedoelen nu als in de voorafgaande artikelen, vanaf artikel 1 tot en met 26?
Niet dat ook daaronder geen stukken zijn, waarmee een mens niet zomaar klaar is, maar onoverkomelijke struikelblokken kwamen we daar toch niet tegen. Het begon eenvoudig in artikel 1 met de belijdenis van de enige en eenvoudige God die woont in de hemel, en het bleef uiteindelijk eenvoudig tot in artikel 26 toe met de belijdenis van onze al evenzeer enige en vooral ook eenvoudige Middelaar en Voorspraak Jezus Christus, die vandaag eveneens troont in de hemelen voor het Aangezicht van de Vader.
Ja, dat alles begrijpen wij en we stemmen er ten volle mee in. En we leren onze kinderen niet anders. Maar nu het vervolg, het hoofdstuk over de Kerk. Is dat toch geen hoofdstuk apart, een hoofdstuk dat zijn eigen moeilijkheden heeft? Dat is te verstaan zijn eigen onoverkomelijke moeilijkheden, die ons hoe dan ook doen vastlopen. En waardoor onze wegen hoe dan ook uiteenlopen, is het vandaag niet dan morgen wel, doch in elk geval nog voordat we halverwege de weg zijn?
Want nee, met het tweede gedeelte van dit hoofdstuk, de artikelen 30 tot 32, daarmee hebben we zoveel moeite niet. Dat de Kerk geregeerd moet worden door Dienaren, Ouderlingen en Diakenen, die door de Kerk zelf tot hun ambten verkozen behoren te worden en die van hun kant geen heerschappij over het erfdeel des Heeren mogen voeren door een bovenschriftuurlijke kerkorde, dat alles aanvaarden wij. Daarvoor staan wij. Want het juk van een over allen regerende paus verwerpen wij hartgrondig, hetzij deze mens vanuit het verre Rome de zaken dirigeert, hetzij vanuit het meer nabije Utrecht, hetzij vanuit welke plaats ook, onverschillig of dat nu Heemse is of Grootegast of Kampen of Spakenburg of welke andere plaats ook. Want dat alles maakt wezenlijk natuurlijk geen verschil.
Doch daarmee zijn we er niet.
Want het stuk van de Kerk begint nu eenmaal niet met de zaak die artikel 30 aan de orde stelt en die door de artikelen 31 en 32 wordt bevestigd. We zouden het vast en zeker ook niet zo’n geslaagd begin vinden. In elk geval, de Kerkklok begint eerder te luiden. Dat bewijst artikel 27 wel en vervolgens de artikelen 28 en 29.
En zijn het niet juist deze drie artikelen die zich moeilijk zonder meer laten beamen, dat is eenvoudig en zonder verwijt, zonder dat er vragen komen en vragen blijven komen?
Nee, niet dat er in deze artikelen geen dingen staan, waarop we van harte amen zeggen. Artikel 27 bijvoorbeeld vinden we vast en zeker een meesterlijk stuk, dat ons allen aanspreekt. Echt katholiek om het zo te zeggen. En welk mens wil nu niet katholiek zijn? Zelfs Rome begint hier niet met tegenstemmen. Maar daarna volgen onherroepelijk de artikelen 28 en 29. En staan daarin geen dingen die moeilijk zijn om te verstaan? Sterker nog, staan daarin geen dingen die toch eigenlijk onuitstaanbaar zijn en die we liever ten onderhouden om niet door de mensen veroordeeld te worden dan dat we ze in het openbaar belijden tot onze rechtvaardiging voor God?
Want zeker, de Heere, die is God, in de ware volle zin van het woord, Hij alléén, de enige ware God. Zo is het eenvoudig naar artikel 1 van onze belijdenis. Maar de Kerk, is zij ook echt de Kerk, in de ware volle zin van het woord, zij alléén, de enige ware Kerk? Hoe zal dat eenvoudig waar zijn naar artikel 29 van de belijdenis? Dat is zonder de vraag of er meer dan één ware Kerk kan bestaan en met antwoord op die vraag zoveel hoofden zoveel zinnen. En daar zitten we met ons allen al aan de grond in het geloofsstuk van de kerk. Dat is in het vraagstuk van de Kerk, dat wat ons betreft uit meer dan één stuk bestaat, uit meer dan één vraag.
Want zeker, geen enkele zaligheid buiten Jezus Christus. Hoe zouden we het anders durven stellen? We zouden onze Heere afdanken als een halve Zaligmaker. Еn dat doen wij niet. Want wij zijn wel katholiek maar niet róóms-katholiek. Want dat is halfslachtig en verteert zichzelf. Wij zijn gereforméérd katholiek. Dat is katholiek in de ware volle zin van het woord, waarbij het niet een kwestie is van hier wat daar wat, doch van alles of niets. Een derde weg is hier niet overeenkomstig het beslist volle woord katholiek. En daarom: de vólle zaligheid in Jezus Christus. Dat is: buiten Hem geen enkele zaligheid. Gelijk wij Hem dan zo ook geloven en belijden naar artikel 22 van onze belijdenis, met beslistheid verwerpend iedere leer die niet zo van Hem spreekt.
Maar geen enkele zaligheid buiten de Kerk, wat doen wij daar nu mee? Hoe houden we dat eenvoudig vol, gelijk artikel 28 met zoveel woorden van ons vraagt? Want dit hoort toch al te veel naar de zaligmakende Kerk, waarvan Rome de mond vol heeft? En we zijn als gereformeerden toch niet halverwege de reformatie blijven staan? We hebben toch niet alleen het hoofdstuk van Jezus Christus en al Zijn verdiensten van roomse zuurdesem gereinigd, maar evenzeer ook het hoofdstuk van de Kerk? Om zo weer echt Kerk te zijn in de volle zin van het woord, dat is gereformeerde katholieke Kerk in alle stukken van de christelijke leer. Maar wat doen we dan met een Kerk, waarbuiten geen enkele zaligheid is? Nogmaals, dat riekt toch al veel naar Rome, dat er niet voor terugschrikt de Kerk boven het Woord van God te stellen en Jezus Christus als een enig Hoofd te onttronen? En daaraan doen wij als protestanten niet mee. Wij stellen de Kerk niet boven en zelfs niet gelijk aan Jezus Christus, buiten wie immers geen enkele zaligheid is.
Maar wat doen wij dan wel? Wat doen wij met dat woord, dat buiten de Kerk geen enkele zaligheid is? Dat houden we met ons allen toch niet eenvoudig vol, dat is zonder enige verklaring, waarbij de een dit woord zus verklaart en de ander zo en een derde nog weer anders, terwijl een vierde hier niets verklaart, omdat hij wel heel zeker weet dat het hier toch eigenlijk om een oneigenlijk stuk gaat in onze belijdenis. Het betreft hier immers niet meer dan een oud gevleugeld woord van ons aller dierbare kerkvader Cyprianus, een woord dat op onverklaarbare wijze in onze belijdenis is terechtgekomen en daar een heel eigen leven is gaan leiden. Een leven van ongetwijfeld veel lijden. En lijden wij zo niet allen aan het stuk van de Kerk, gelijk het in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis voor ons staat? Is dit hoofdstuk ondanks zijn meesterlijke beginartikel en zijn drie goed te begrijpen slotartikelen uiteindelijk toch niet één stuk lijdensstof, juist vanwege die twee tussenliggende artikelen, die blijkbaar niet anders kunnen dan alleen maar domineren in plaats van werkelijk te evangeliseren? Doen we er daarom niet beter aan eenvoudig terug te keren naar het begin? Wij bedoelen nu naar het begin van de christelijke Kerk toen men zich in het stuk van de Kerk vergenoegde met het artikel ‘Ik geloof een heilige algemene christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen’?
Dat is toch de spijker precies op zijn kop geslagen?
Bovendien, bewijzen wij niet iedere zondag voluit gereformeerd te zijn door ons juist dit artikel in het hart te laten drijven? Wat willen we dan nog meer?
Gaat het vele dat onze Geloofsbelijdenis ons biedt in het stuk van de Kerk daar niet al te zeer bovenuit? Met alle gevolgen van dien?
Nu, laat ons inderdaad niet meer dan gereformeerd willen zijn. Dat is om te beginnen nuchter, nuchter van zin.
Zijn we dat, dan zullen we niet meteen beginnen te weerspreken dat in de zes artikelen die onze belijdenis wijdt aan het stuk van de Kerk een en ander moeilijk is te verstaan. Evenals dat trouwens ook het geval is met de overige artikelen. Ook wat dat betreft vormt het hoofdstuk over de Kerk beslist geen hoofdstuk apart, geen hoofdstuk waarmee we in een handomdraai klaar zijn om meteen te kunnen doorstomen naar het stuk van de Sacramenten, de artikelen 33 tot 35, waarover met name in de Vrijmakingsjaren zoveel te doen is geweest. Zij die deze strijd zelf hebben meegestreden en daarbij met beslistheid het goede deel hebben gekozen, zullen toch niet weerspreken dat dit niet vanzelf ging. Anders gezegd, dat dit niet een kwestie was van natuurlijk is dit goed en natuurlijk is dat verkeerd.
Zo werkte en werkt dat niet in het stuk van de Sacramenten. Noch ook in de overige stukken van de christelijke leer. Ook niet in het stuk van de Kerk.
Het behoort tot de eigen aard van al deze stukken dat zij ons niet zomaar aanvliegen en vanzelf aanspreken. Zodat wij hier maar zo kunnen zeggen: ja, zo is het natuurlijk.
Dat wij zo gauw niet klaar zijn, komt niet vanwege enig gebrek of enige onduidelijkheid in enig stuk van de leer. Dat komt vanwege gebrek in ons, dat een bepaald ernstig gebrek is. Het is het gebrek van onze eigen aard, die ons ons levenlang parten blijft spelen en die allesbehalve van harte willig en bereid is eenvoudig ja en amen te zeggen op welk stuk van de leer dan ook. Daartoe moet telkens weer de weerstand van ons weerbarstig hart overwonnen worden. En dat bij elk stuk van de leer, dat zijn eigen moeite, zijn eigen last met zich brengt. Niet om ons bovenmate te belasten en de adem bijkans af te snijden maar om ons vlees grondig te besnijden en onze harten levend te snijden voor God.
Daarom behoren wij gedurig op onze hoede te zijn voor ons eigen vlees, juist ook dan wanneer een en ander moeilijk is te verstaan. Dan moeten we geen wegen zoeken om onder die last vandaan te komen maar daaronder gewillig onze hals buigen, tot verderf van ons vlees en tot behoud van onze geest.
In het andere geval gaat het met ons de andere kant uit. Dan grijpen we de moeilijkheden in de stukken van het geloof niet aan tot ons nut, maar dan verdraaien wij om die moeilijkheden de leer van de zaligheid tot ons eigen verderf. Gelijk dat naar het woord van de apostel het deel is van de onkundige en onstandvastige lieden, die geen begrip hebben van een leer die in alle delen tot zaligheid is (zie 2 Petrus 3:1616 evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften.).
Inderdaad, een stuk nuchterheid is geboden. Al lezende moeten we niet vergeten wie wij zélf zijn. Wat ons eenvoudig ongerijmd lijkt, is daarom niet ongerijmd!
God geeft ons een betrouwbaarder kompas om op te varen. En dat heeft al vaker de wijsheid der wijzen verdorven en het verstand der verstandigen verdaan (vgl. 1 Korintiërs 1:1919 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen.).
Nuchterheid.
Dat betekent in de tweede plaats ook dat we ons geen moeilijkheden moeten laten aanpraten die er niet zijn.
Zeker, niet minder dan zes artikelen dienen zich bij ons aan in het hoofdstuk van de Kerk. Maar deze artikelen staan echt niet alle zes tegelijk bij de deur te dringen, waarbij ze elkaar bijkans verdringen en overschreeuwen. Als zou de een het nog beter weten te zeggen dan de ander, zodat wij door de bomen het bos niet meer zien.
Zo werkt dat niet in een gereformeerde belijdenis.
Er heerst hier beslist orde, een goede en vaste orde waarvan wij veel kunnen leren.
Want dit is geen orde om de orde maar een orde die naar de waarheid is. Dat wil zeggen een orde die staat in dienst van de waarheid. Opdat die bovenal zij.
Het is de waarheid die hier vaststaat in zes artikelen, die alle zes vast in het gelid staan, waarbij er niet één van zijn plaats loopt dan wel voor zijn beurt spreekt. Alle zes spreken ze op hun beurt, waarbij zij ieder hun eigen bijdrage leveren aan het geheel. Wat dat betreft gaat het hier echt om zes artikelen, die zich successievelijk laten lezen en die stuk voor stuk de moeite van het lezen waard zijn. Geen hoofdartikel dus met even zovele duplicaten voor het archief, maar echt zes van elkaar te onderscheiden artikelen, die alle hun eigen steen bijdragen aan het vast gebouw van Gods gunstbewijzen. Zo spreekt bijvoorbeeld artikel 28 over het ambt, dat is de plicht van de gelovigen zich als levende stenen te laten invoegen in dit gebouw van God, terwijl bijvoorbeeld artikel 30 spreekt over de wijze, waarop het huis van God geregeerd moet worden.
Kortom, hoeveel wij hierboven ook konden samenlezen uit deze artikelen, dat doet niets af van het feit dat het hier geen zes identieke artikelen betreft, waarbij het koekoek één zang is, doch zes duidelijk van elkaar te onderscheiden artikelen, die alle hun eigen plaats innemen en hun eigen bijdrage leveren binnen het geheel.
Wij moeten dit onderscheid niet nivelleren maar ten volle honoreren. In het andere geval lezen we deze artikelen niet grondig maar lezen we er in oppervlakkigheid overheen. We laten dan de katholieke waarheid omtrent de Kerk niet voluit schitteren, we ontnemen haar dan hoe langer hoe meer haar ware glans en haar volle heerlijkheid. Ja, wij ontkomen dan niet aan het gevaar dat niet wij ons door deze artikelen laten gezeggen maar precies omgekeerd, zodat wij ze laten opdraven voor ons eigen ontworpen kerkwagentje in plaats van ze alle zes de enige katholieke Kerkwagen van God te laten trekken.
Daarom moet nu ook gauw het volgende gezegd worden. Want hoeveel verscheidenheid er binnen deze zes artikelen ook is, toch heerst hier voor alles eenheid. Deze artikelen laten zich terdege van elkaar onderscheiden, maar even beslist laten zij zich niet van elkaar scheiden. Zij vormen een hechte eenheid, zij zijn over en weer elkaars leden, tezamen één lichaam vormend.
En dat allereerst om reden dat zij alle zes leden zijn van éénzelfde Geloofsbelijdenis, evenzeer als dat geldt van de overige der zevenendertig artikelen van deze belijdenis. Ook daarmee vormen deze zes dus een eenheid, zijnde altegader artikelen van het ene lichaam der belijdenis.
Die eenheid komt met zoveel woorden uit in het telkens terugkerende begin ‘Wij geloven en belijden’ of kortweg ‘Wij geloven’ of ‘Wij belijden’.
En dit begin is geen dubieuze halfslachtige aangelegenheid. Nee, daarbij is het hart ten volle verzekerd en daarbij opent de mond zich wijd. En dat bij allen zonder onderscheid.
Kortom, dit begin is beslist een kwestie van ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond’. Gelijk de belijdenis dan zo ook begint in artikel 1.
En ook al wordt dit begin niet met zoveel woorden herhaald, dit is ook de volle inzet van de artikelen 27 tot 32. Zij zijn alle zes zonder onderscheid geloofsartikelen. Daarin is in de eerste plaats hun onderlinge eenheid gelegen, een eenheid die zij delen met de overige artikelen.
En dan vormen zij vervolgens ook hierom een eenheid, omdat zij alle zes betrekking hebben op éénzelfde stuk van de leer.
Immers, zoals wij weten laten zich binnen de belijdenis verschillende stukken van de christelijke leer onderscheiden, die daarin in goede orde behandeld worden. Zo is daar bijvoorbeeld het stuk van God en Zijn Woord (artt. 1-11) en dat van Gods werk in schepping, onderhouding en regering van alle dingen (artt. 12-13). Of ook het al genoemde stuk van de Sacramenten (artt. 33-35).
Zo nu bieden ook de artikelen 27-32 een bepaald stuk van de leer; een stuk dat niet meer is, dat ook niet minder is dan de overige stukken. Het is een stuk dat zijn eigen plaats inneemt binnen het geheel en dat als zodanig gerespecteerd wil worden. Dat wil zeggen als stuk van het geloof, als stuk van de geloofsbelijdenis. En dan niet als een eerste-, tweede- of derderangs stuk maar gewoon als een stuk van het geloof. Dat wil zeggen als een fundamenteel stuk, dat men niet zo zo moet laten staan doch vast en ongebroken, ongeschokt en ongeschonden. Dat wil zeggen dat men het moet laten staan gelijk het staat, gelijk het vaststaat in deze zes fundamentele artikelen van onze belijdenis.
En daarmee beginnen we door te respecteren dat deze zes artikelen, hoezeer ook onderscheiden, alle zes spreken met het oog op dit ene zelfde stuk. De eigen bijdrage die elk van deze artikelen levert is dus geen vrije bijdrage, die los staat van het onderwerp. Zo vrij gaat het niet toe in de gereformeerde leerschool in het vak van de gereformeerde geloofsleer. Want zoiets levert niets op wat echt goed is en zinvol. Het betreft hier dan ook beslist een voorgeschreven, van te voren bepaalde bijdrage, een bijdrage die geheel en al bepaald is door het aan de orde zijnde onderwerp.
Naar dat onderwerp schikken deze zes artikelen zich. Niet met tegenzin maar met zin. Dat is niet op onzinnige maar op beslist zinnige wijze. Zeg maar zinvol, alle zes vol van éénzelfde zin.
We konden ons verhaal dan ook beginnen met volop samen te lezen. Wel een bewijs dat het hier echt gaat om een geheel. En dat is niet een onsamenhangend geheel, waaraan kop noch staart is vast te knopen; het betreft een echt samenhangend welgeordend geheel, dat echt een begin heeft en een vervolg en een einde.
Die samenhang blijkt bijvoorbeeld wanneer artikel 28 zijn startpunt neemt in ‘deze heilige vergadering’, daarmee direct aansluitend bij de in artikel 27 beleden vergadering. Of ook wanneer we halverwege artikel 29 de afsluitende zinsnede lezen: ‘en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden’ (namelijk van de ware Kerk). Het is een zinsnede waarin kort maar krachtig heel de inhoud van het voorafgaande artikel 28, wordt gehandhaafd en meegenomen.
Inderdaad, een samenhangend aaneengesloten verhaal, waarbij het ene artikel het volgende roept en waarbij het volgende het voorgaande bevestigt. Zeg maar een logisch verhaal, dat zich terdege laat begrijpen.
Nee, niet door een koe of een schaap maar wel door de mens, die van God zijn Schepper de voortreffelijkste gave heeft ontvangen van wijsheid en inzicht, van kennis, overleg en verstand. Om te kunnen onderscheiden waarop het aankomt.
Nee, wij worden niet geroepen om in vliegende vaart deze artikelen te doorkruisen, met het verstand op nul en de blik op oneindig.
Wij worden geroepen om deze artikelen in alle rust ter hand te nemen en ze stuk voor stuk terdege onder ogen te zien, met de volle inzet van ons hart en niet minder met de inzet van heel ons verstand. Zo leren wij hier geloven en belijden.
Zo beginnen wij hier vast en zeker te begrijpen, waarop het in al deze artikelen aankomt.
En dat is heel echt en heel eenvoudig de Kérk.
Wat zegt u?
De Kerk. Heel gewoon de Kerk.
Gelijk dan ook in de eerste hierboven gegeven citaten telkens weer eenvoudig sprake is van de Kerk. Zo bijvoorbeeld in de zinsnede uit artikel 29: ‘Zo de Kerk de reine predikatie van het Evangelie oefent’. Of wanneer daar in bijvoorbeeld artikel 32 gesproken wordt van hen ‘die Regeerders van de Kerk zijn’.
Ja, wij lezen het zelf en wij begrijpen het zelf, het is heel echt de kerk die hier in het midden staat, terwille waarvan deze zes artikelen hier staan.
Het zijn even zovele artikelen die wij moeten lezen en herlezen, moeten wegen en overwegen, niet met tegenzin maar met zin, niet eigenzinnig maar alle naar hun eigen volle zin.
Opdat wij kennis opdoen, zuivere kennis.
Van de Kerk.
Ja, opdat wij geloven en belijden, met hart en mond, het stuk van de Kerk.
Is daarmee alles gezegd?
Ja, voor wat betreft het onderwerp waarvoor deze zes artikelen zich inzetten.
Nee, voor wat betreft de volle inzet waarmee zij dit doen. Daarvoor moeten we hier letten op het begin, op het beginartikel, waarvan er zich geen zes of vijf, zelfs geen twee doch slechts één laat vinden. Het is zegge en schrijve artikel 27. Ook dat behoort tot de goede orde van dit hoofdstuk. Het heeft een enig beginartikel, waar de volgende artikelen ten volle achter staan en waarin de Kerk meteen ten volle voor ons staat. Dat is in haar beslist unieke, onvergelijkelijke heerlijkheid.
Want inderdaad de Kerk van onze belijdenis is geen ding waarvan er dertien in een dozijn gaan. Hier past noch het getal dertien noch het woord dozijn. Zoveel te beter past hier die echt enige aanduiding die onze Nederlandse Geloofsbelijdenis gebruikt, die zij alléén gebruikt en die zij gebruikt alleen hier aan het begin van artikel 27. Want inderdaad, noch de Catechismus noch de Dordtse Leerregels gebruiken deze aanduiding. Hetgeen uiteraard niet wil zeggen, dat zij de zin, de zegging ervan niet kennen. Zeer zeker wel. En in de Geloofsbelijdenis komt zij alleen hier direct aan het begin van artikel 27 voor. Het is een aanduiding die in twee woorden bestaat en waarvan de beide woorden elk voor zich spreken. Hoeveel te meer spreken zij samen. Ja, deze woorden spreken beslist boekdelen, zij reiken oneindig hoog en oneindig ver. Zo hoog en zo ver dat zij de Kerk van boven nota bene hierbeneden bij ons thuisbrengen. En dat niet maar alsof maar heel echt, in de volle zin van het woord. De kerk van onze belijdenis is namelijk de enige katholieke Kerk.
Hoor dáár de beide termen die de Nederlandse Geloofsbelijdenis laat vallen, zodra zij het stuk van de Kerk inluidt. Doet zij dat, dan laat zij de Kerkklok meteen volop luiden, als een stem die galmt door gans Jeruzalem, ja door gans de wereld en door gans de tijd. Dan wéét zij van geen Kerk in afgeleide zin, van een bepáálde Kerk van een bepaalde tijd of van een bepaalde plaats. Dan weet zij slechts van de kerk, dat is van de Kerk in al haar volheid. Dan toont zij ons geen Kerk op het smalst, dan toont zij ons de Kerk op haar breedst. Echt katholiek.
Het is een woord dat inderdaad spreekt van de volheid der Kerk. Het is een volheid die letterlijk alles omvat en insluit, namelijk álle tijden en álle plaatsen. Dat is anders gezegd: héél de tijd en héél de wereld. Die beide zijn beslist van en voor de Kerk.
Ja, de Kerk is echt algemeen of katholiek. Zij laat zich niet opsluiten binnen een bepáálde tijd en zij laat zich niet binden aan een zékere plaats. Zij zoekt en vind metterdaad de einden der aarde en het einde der tijden (vgl. Matteüs 28:19,2019 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.).
En wij horen het maar zo: de gereformeerde belijdenis spreekt hier echt anti-Rome. Want Rome laat de Kerk niet echt katholiek of algemeen zijn. Rome brengt de Kerk niet echt bij ons thuis. Rome houdt de Kerk aan zich en het bindt de kerkleden aan zich. Rome is bovenal. O zeker, Rome roemt de Kerk wel als echt katholiek en het noemt zijn Kerk wel echt katholiek. Het doet niets liever dan dat. Maar dat is en blijft een doen met de mond, gelijk het ook met de mond in Jezus roemt als een volkomen Zaligmaker (vgl. Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
en artikel 22). Met de daad weet Rome van geen katholieke Kerk. Metterdaad is katholiek bij Rome altijd róóms-katholiek. Gelijk zo dan ook haar officiële naam voluit luidt: Rooms-Katholieke Kerk. Met een veelzeggend verbindingsstreepje ertussen. Want inderdaad, Rome verbindt de katholiciteit van de Kerk aan zichzelf en het verklaart deze katholiciteit vanuit zichzelf.
Bij Rome is de Kerk niet in Rome gekomen omdat de Kerk echt algemeen is of katholiek, de hele oecumene zoekend en zo ook Rome. Doch precies andersom. Rome heeft in de loop der tijden zichzelf verheven, en dat zozeer dat het zelf de Kerk binnen haar muren heeft gehaald. Nee, niet maar van oost of van west doch vanuit de hemel zelf en wel in de persoon van de Paus als stedehouder van de Christus, die deze-Christus-door-Zijn-Geest-en-Woord-in-het-midden-der- gemeenten niet aan één stuk door als de waarheid laat werken, doch die deze waarheid in zijn katheder ten onderhoudt om haar tevoorschijn te halen zovaak het de Paus belieft ex cathedra te spreken. Zo lopen in het roomse leerhuis de lijnen. Dat is te verstaan: één lijn naar Boven uitgeworpen, waarop alleen de Paus vastrecht heeft en even zovele buitenlijnen, waarvoor de gelovigen moeten boeten. Zo gaat wat Rome betreft de waarheid de wereld in. Dat is vanuit Rome in de met de waarheid bezakte en bepakte Paus, die spreekt wanneer hij spreekt en die reist waarheen hij reist. En zo is wat Rome aangaat de Kerk echt Katholiek.
Inderdaad, echt róóms-katholiek.
En daarmee een twee-namig monster dat zichzelf verteert, hoezeer de roomse leer hier ook op dat twee-namige staat om zo zichzelf een naam te maken in de wereld. Maar de gereformeerde leer laat de hoogspanning van het soevereine en hoogheilige Woord van Boven daar dwars doorheen slaan en de zaak uit elkaar spatten.
Want wat rooms is ís niet katholiek en wat katholiek is ís niet rooms. Deze twee gaan niet samen, zij staan tegenover elkaar.
Echt katholiek daarentegen is de gereformeerde leer. Het is de leer die de waarheid niet in een katheder van één alleen doet zijn maar die haar in het midden van de gemeente van állen doet zijn, namelijk van zovelen als de Heere onze God ertoe roept. Het is de leer die de waarheid katholiek doet zijn, die allen en allen zelf met het hart doet geloven en met de mond belijden (vgl. het begin van artikel 1).
En die uit kracht daarvan de Kerk katholiek doet zijn, niet van één alleen maar van allen, van allen zonder onderscheid, van allen die met het hart geloven en met de mond belijden, die de katholieke waarheid geloven en belijden, de waarheid die altijd overal door allen wordt geloofd en beleden, door allen die geloven.
En zo is de Kerk waarlijk katholiek. Dat is katholiek in de waarheid, in de katholieke waarheid, in de belijdenis van die waarheid. Dat is in de katholieke gereformeerde belijdenis. Gelijk de Kerk in die belijdenis dan ook met zoveel woorden katholiek wordt genoemd.
Dat is dus geen róóms-katholieke Kerk met een verbindingsstreepje.
Dat is al evenmin een gereforméérd-katholieke Kerk met een verbindingsstreepje. Als zouden er twee verschillende stromingen zijn binnen de katholieke Kerk en als zou men ook in andere dan in gereformeerde zin katholiek kunnen zijn. Dat is als men dan tóch met twee woorden wil spreken en dat kan heel nuttig zijn en verhelderend werken, dat is de gereformeerde katholieke Kerk, zónder verbindingsstreepje. Want deze twee woorden staan elk op eigen benen, zonder dat ze elkaar ook maar een moment in de weg staan dan wel voor de voeten lopen. Beide woorden drukken namelijk exact hetzelfde uit. En dat is niets minder dan de eigen zelfstandigheid van de plaatselijke Kerk, van iedere plaatselijke Kerk. Anders gezegd: beide woorden maken pas op de plaats voor de kerk, voor de Kerk, in de ware volle zin van het woord. Dat is voor de Kerk, hetzij aan wat plaats dat god haar gesteld heeft. Gelijk de gereformeerde confessie de katholiciteit van de Kerk dan ook met zoveel woorden aldus verklaart in het midden van artikel 28.
Dit is ook de reden waarom de gereformeerde leer, en dat in onderscheid van de roomse, heel echt weet te spreken van Kerken, van Kerken in het meervoud. Het is het meervoud dat recht doet aan de katholiciteit van de Kerk, het meervoud dat weet van even zovele zelfstandige plaatselijke kerken. Het zijn kerken die niet tegen enige andere kerk aanleunen maar die zelf ten volle Kerk zijn, niet op zichzelf staande maar op de waarheid steunende, die zij wederkerig tot steun en stut zijn (vgl. 1 Timoteüs 3:1515 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.), zijnde altegader zonder enig onderscheid Kerken van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk. Gelijk ook de Dienaren van deze Kerken, aan wat plaats dat zij zijn, eenzelfde macht en autoriteit hebben, altegader zijnde Dienaren van deze zelfde Bisschop en van ditzelfde Hoofd (zie artikel 31). Dit is ook de reden waarom het behoort tot de hoofdsom van de naar artikel 32 van onze belijdenis ingerichte gereformeerde Kerkorde, dat geen Kerk over andere Kerken, geen Dienaar over andere Dienaren, geen Ouderling of Diaken over andere Ouderlingen of Diakenen enige heerschappij zal voeren (zie K.O. artikel 84).
Ja, een machtige aangelegenheid, deze katholiciteit of algemeenheid van de Kerk. Het is een aangelegenheid die de Kerk niet bij ons wegtrekt hoog de lucht in, waardoor zij tot een voor ons ongrijpbare zaak wordt, maar die de Kerk echt bij ons thuisbrengt. Nee, niet in afgeleide róómse zin, die de katholiciteit van de Kerk afleidt van Rome en die haar zodoende laat verdwijnen achter een torenhoge hiërarchie, maar in niet-afleidende gereforméérde zin, die ons rechtstreeks leidt tot de Kerk zelf en ons oog scherpt voor haar ware katholiciteit, dat is voor haar eigen zelfstandigheid, hetzij aan wat plaats dat God haar heeft gesteld.
Ja, een echt wondervolle aangelegenheid, deze waarlijk katholieke of algemene of gereformeerde Kerk.
Het is een aangelegenheid, die de Kerk zélf bij ons thuisbrengt. Nee, niet als een zinloze en bedrieglijke Kerk maar als een beslist zinvolle ware Kerk. Als een Kerk namelijk die vól is van de waarheid, in de kracht waarvan zij gaat en staat, ja, uit kracht waarvan zij waarlijk vrij is, vrij om te gaan en te staan, alwaar Gód haar doet gaan en staan. En dat is door héél de tijd en door héél de wereld.
Ja, een beslist geloofwaardige aangelegenheid, deze echt katholieke of algemene of gereformeerde of vrijgemaakte Kerk.
Want nee, dit zijn geen vier holle klanken, dit zijn hier beslist volle woorden, die onverbrekelijk samengaan, alle vier even vol van éénzelfde waarheid, van de algemene of katholieke of gereformeerde of vrijgemaakte waarheid. Want de waarheid IS vrijgemaakt, dóór Christus, die de waarheid is, en zij doet de Kerk vríj zijn, vrij om te zijn wat zij in waarheid is: algemene of katholieke of gereformeerde Kerk (vgl. Johannes 8:3232 en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.).
Zo dan vier woorden, die alle vier gelijk op van kracht zijn. Of die géén van vieren van kracht zijn! Een derde weg is hier niet. Want de Kerk is algemeen of katholiek, dat is gereformeerd, dat is vrijgemaakt, of zij is géén Kerk. Het is hier alles of niets.
Zo spreken is zuiver katholiek, zuiver gereformeerd, zuiver vrijgemaakt.
Anders gezegd, men moet deze vier woorden niet naar eigen zin gebruiken – dan spreekt men eigenzinnig-, men moet ze gebruiken naar hún zin, naar de zin die zij van zichzelf hebben en die zij zélf verklaren te hebben. In het andere geval devalueert men deze woorden en wie dat doen, dienen niet de reformatie van de Kerk maar werken mee aan haar deformatie.
Zo dan vier termen, die ons alle vier gelijk op en zonder onderscheid de Kerk echt thuisbrengen. Gelijk zij daarom ook wederkerig ons echt thuisbrengen, thuis in de Kerk zélf, thuis bij Moeder. Dat is bij Vader.
Ja, wie in deze wereld, die geen vader heeft, de Kerk heeft gevonden, die heeft iets goeds gevonden, die heeft een ware moeder gevonden, Moeder de Kerk. En in haar God de Vader.
Inderdaad, wie de Kerk heeft tot Moeder, die heeft God tot Vader. Het is dan ook deze God en Vader Zélf, die de Kerk in deze wereld laat vinden ter plekke wáár Hij haar laat vinden. En die dat doet in volstrekte zelfstandigheid, zonder Zich daarvan door enig stedehouder te laten afhouden dan wel daarin te laten ophouden. Zelf houdt Hij daartoe Zijn stedehouders vast in handen om hen voor Zich te laten uitgaan en achter Zich aan te roepen, wie Hij wil en waar Hij wil en wanneer Hij wil (vgl. D.L. I,3). Opdat aldus de Kerk zal blijken te zijn wat zij in waarheid is: echt vrije, katholieke kerk. En dat in Hem, die is Wie Hij is: de eigen Zoon van God, de enige Stedehouder Gods, die zetelt rechts van God in het hemelse Jeruzalem, dat waarlijk vrij is, vrij in Hem, de waarlijk vrije Zoon van God (zie o.a. Galaten 4:2626 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.).
En dit alles is wel zo vol van de waarheid, dat daarbuiten géén waarheid is, geen katholieke gereformeerde waarheid. En dus géén Kerk, geen katholieke Kerk.
Deze waarlijk vrijgemaakte algemene Kerk is dan ook een beslist enige Kerk.
Hoor daar het andere woord, of beter gezegd het eerste woord waarmee onze belijdenis de Kerk uitroept en dat we reeds hoorden vallen, niet zonder het woord katholiek, waaraan we totnutoe uitvoering aandacht gaven.
Daarom kunnen we nu korter zijn voor wat betreft het woord enig. Want in de grond der zaak zijn beide woorden van éénzelfde zin. Beide zijn zij namelijk vol van éénzelfde waarheid, van de enige katholieke waarheid. Daardoor wordt èn de enigheid en de katholiciteit van de Kerk bepaald. Deze twee sluiten elkaar over en weer dus in. Gelijk ook de Catechismus ons leert wanneer hij, sprekende van de heilige algemene christelijke Kerk, verklaart dat de Zoon van God Zich deze vergadert uit het hele menselijke geslacht in de enigheid van het ware geloof. Met de katholiciteit van de Kerk houden wij dus vast aan haar enigheid en met de enigheid der Kerk belijden wij haar katholiciteit. Nee, niet in roomse maar in gereformeerde zin. Dat is uit kracht van de waarheid, die in alles bovenal is.
Zo dan is de enige Kerk beslist waar en is deze enige ware Kerk beslist algemeen of katholiek, dat is gereformeerd. En omgekeerd is de waarlijk gereformeerde katholieke Kerk beslist enig, een enige katholieke vrijgemaakte Kerk, buiten dewelke daar van géén Kerk sprake is, in geen tijd en aan geen plaats, ook in geen van deze zes artikelen, van geen Kerk in de zin van onze zuiver gereformeerde voluit katholieke Geloofsbelijdenis.
Een echt exclusief begin dus hier in artikel 27, waarbij het geen kwestie is van hier wat daar wat, van zus wat zo wat. Maar een begin waarbij onze belijdenis alles – dus ook héél dit hoofdstuk – zet alleen op die noemer van de Kerk, van de Kerk in de ware volle zin van het woord. En dat betekent een enige ware katholieke algemene gereformeerde vrijgemaakte Kerk. Of geen kerk. Een derde weg is hier niet.
Inderdaad, een beslist exclusief begin. Enig katholiek luidt de Kerkklok hier terstond.
Of men het nu hoort of niet.
Daarvan wordt dit begin niet anders. En daarom begint deze Kerkklok niet anders te luiden. Gelukkig niet. Hoe zou anders ooit enig vlees behouden worden voor God?
Ligt het ons zwaar op de maag, dit begin?
Laten we dan nuchter zijn. We wilden toch terug naar het begin, naar het begin van de katholieke Kerk? En dat níet om artikel 27, dat we een meesterlijk artikel vonden. Echt katholiek om het zo te zeggen.
Welnu, dit is bet begin van de katholieke Kerk, dit is haar ware katholiciteit. Het is een katholiciteit, waarbij woorden passen als enig en waar en vrijgemaakt en gereformeerd. En daarom nogmaals, laat ons nuchter zijn. Immers, laat zich een sprekender begin denken?
Want wij kennen ze toch, al deze termen? Zij spreken toch in de geschiedenis van de Kerk en wat meer is in de belijdenis van de Kerk? Nee, niet als holle maar als echt volle klanken, waarmee de waarheid zich sterk maakt om echt ver te klinken en tot het einde toe te blijven doorklinken. En die daarom ook als zodanig gebruikt zijn en heden door ons gebruikt willen worden. Of men moet ze niet gebruiken!
Ja, wij kennen ze toch, deze termen? Nee, niet mèt verbindingsstreepje. Zo zijn ze ons nimmer geleerd. Maar zónder verbindingsstreepje. Het eerste is echt rooms, het laatste zuiver gereformeerd. Want gereformeerd-katholiek is niets. Dat houdt niet vast aan de enige katholieke waarheid. Als zou róóms-katholiek ook iets zijn. Als zouden deze zich beide bewegen op het enige katholieke vlak. En gereformeerd-vrijgemaakt is niets noch ook vrijgemaakt-gereformeerd. Het laat de gereformeerde katholieke waarheid niet in enen bestaan, als een waarheid uit één stuk. Als zou men ook niet-, vrijgemaakt gereformeerd kunnen zijn. Als zouden deze twee niet over en weer in elkaar opgaan en elkaar niet over en weer insluiten en omarmen.
Ja, een beslist geloofwaardig begin, waarbij; alle termen vol zijn van dezelfde katholieke waarheid. Zuiver in de kracht van die waarheid begint artikel 27 het stuk van de Kerk. Dat is zuiver naar het begin van die waarheid, gelijk daarvan meteen in artikel 1 van onze belijdenis wordt gesproken.
Het is het begin dat spreekt van Hem, die eenvoudig het Begin is en ook de Voleinding van alle hoofdstukken van de christelijke belijdenis. Daarvoor is Hij Wíe Hij is; gelijk Hij Zich zo ook laat kennen en belijden; een enig en eenvoudig Geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen (artikel 1). En die Zich als zodanig laat kennen in het Aangezicht van Hem, die sprekend Zijn beeld is en die wij dan ook in gelijke termen belijden, namelijk als onze enige en eenvoudige Voorspraak voor het Aangezicht van de Vader (artikel 26).
Ja, hoe sprekend de belijdenis van een enige katholieke Kerk en dat juist als het begin van het hoofdstuk van de Kerk. Trefzeker grijpt de belijdenis daarmee terug op wat zonder meer haar begin is in artikel 1. Zuiver in het vlak van dat begin beweegt de belijdenis zich hier.
En dat betekent dat zij de Kerk geen moment trekt in het menselijke vlak, doch haar van meetaf ziet staan op het vlak van God Zelf, dat een immer betrouwbaar, nimmer hellend, altijd ongebroken vlak is. Zeg maar een vlak uit één stuk. Zo nu ook de Kerk, die sprekend het beeld van God weerspiegelt. Híj de enige eenvoudige God, in Christus. En zíj de enige katholieke Kerk, eveneens in Christus, haar enige katholieke Bisschop.
Nee, de belijdenis trekt de Kerk geen moment in het vlak van de mensen, die niet anders kunnen dan stukwerk leveren en met verbindingsstreepjes werken; zij laat de Kerk aan één stuk door staan in het vlak van Hem, die naar het begin van de waarheid GOD is, God uit één stuk, die nimmer stukwerk levert.
En daarom een Kerk uit één stuk, een enige katholieke of algemene Kerk,
Beslist geloofwaardig. In God door Christus.
Of men haar nu zo gelooft of niet.
Daarvan wordt zij niet anders, daarbij past zij zich niet aan.
Zij staat hier gelijk zij hier staat: zuiver gereformeerd naar het begin van de waarheid.
Zo is zij.
En dit is te meer geloofwaardig omdat artikel 27 naar dit begin blijft spreken, tot het einde toe. Het is hier aan één stuk door uit God, door God en tot God.
Anders gezegd, de enige katholieke Kerk is hier beslist geen veel te hoog aangeslagen toon die geen been heeft om op te staan. Integendeel, deze enige katholieke kerkklok luidt heel dit artikel door en krijgt hier al meer voet aan de grond. Ieder die dat met eigen oren hoort en met eigen ogen ziet. Nietwaar, om te beginnen wordt de Kerk hier uitgeroepen als een heilige vergadering van de ware gelovigen die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus. Dat is dus echt katholiek, waarbij heel het bestaan van de Kerk zuiver van bovenaf wordt verklaard vanuit Christus, die van GOD is.
En dan: deze heilige Kerk is geweest vanaf het begin der wereld en zal zijn ten einde toe, gelijk daaruit blijkt dat Christus een eeuwig Koning is, die zonder onderdanen niet zijn kan. Dat is niet minder katholiek, waarbij heel de tijd van de Kerk gegarandeerd wordt van bovenaf, dankzij de eeuwige heerschappij van Jezus Christus, die metterdaad Koning is, van GOD gegeven.
En vervolgens: deze Kerk wordt van God bewaard of staande gehouden tegen het woeden der gehele wereld, gelijk blijkt uit de zevenduizend bewaarden gedurende de gevaarlijke tijd onder Achab. Katholieker kan het al haast niet. Een volheid van zevenduizend, die hun been stijf hielden toen zij allen door de knieën gingen. Of nee, die niet hun been stijf hielden maar die staande werden gehouden door God voor God.
En dan tenslotte: deze Kerk is noch plaats- noch persoonsgebonden, zij laat zich echt vinden door de hele oecumene heen, zonder nochtans in evenzovele brokstukken uiteen te vallen, tezamen gevoegd en verenigd als zij is met hart en wil in éénzelfde Geest door de kracht van het geloof. En ziedaar de katholiciteit van de Kerk ten voeten uit: een Kerk aan wier voeten heel de wereld is onderworpen, die alle grenzen hierbeneden doorbreekt, zonder dat zij zelf op enigerlei wijze wordt gebroken of verdeeld. Zo’n Kerk moet wel van boven zijn uit God, zij moet wel vol zijn van de ene zevenvoudige Geest van God en staan alléén door het geloof, dat zich richt op God.
Ja wij horen het zelf, het is hier door heel dit beginartikel heen éénzelfde hooglied: uit God en door God en tot God.
En daarmee een hooglied, dat zuiver spreekt in de lijn van het begin, van het begin van de waarheid, van de enige katholieke waarheid. Het is het begin, waarin álles is begrepen en waarnaar álles zich richt, alle stukken van de leer, ook dat van de Kerk. Het is het begin, dat weet van een enig en eenvoudig Geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen, de enige ware God, God in Geest en in waarheid. Volstrekt geloofwaardig, hierboven en hierbeneden. In het Wóórd, dat van den beginne was en dat vlees is geworden en waarvan wij hebben gehoord en gezien (zie Johannes 11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. 6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. 14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. 15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; 17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. 19 En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26 Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. 28 Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte. 29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is. 35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 36 En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods! 37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus. 38 Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen: 39 Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi - wat, vertaald, wil zeggen: Meester - , waar houdt Gij verblijf? 40 Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren; 42 deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus. 43 Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus. 44 De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem: Volg Mij. 45 Filippus nu was uit Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus. 46 Filippus vond Natanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. 47 En Natanaël zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. 48 Jezus zag Natanaël tot Zich komen en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is! 49 Natanaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom. 50 Natanaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël! 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen. en 1 Johannes 1:1-51 Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens 2 - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is - 3 hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. 4 En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen zij. 5 En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis.). Vandaar de Kerk.
Dat is: van Hem de Kerk.
Vandaar dit huis van de waarheid hierbeneden.
Vandaar deze woonstede Gods in de Geest van Boven.
Vandaar de Kerk als een beslist geloofwaardig stuk.
Vandaar de enige katholieke Kerk, zuiver ingericht naar de waarheid die bovenal is (vgl. artikel 7). Vandaar de ware gereformeerde Kerk, met handen en voeten gebonden aan het Woord van Boven, dat een waarlijk vrijmakend Woord is.
Vandaar de enige ware vrijgemaakte Kerk, aan één stuk door vast en bondig in de kracht van het enige Kerkwoord dat ons vrijmaakt en van de ware Kerkorde die ons vrij houdt, vrij tot het onderhouden van de ware godsdienst (zie artikel 32, vgl. ook KО artikel 31).
Wee ons, wanneer wij de Kerk niet zó voor vast en bondig houden.
Ja, wee ons wanneer wij de enige katholieke Kerk niet zo met de beide benen van de gereformeerde leer en de gereformeerde kerkorde vast op de grond laten staan. Nimmer krijgen we dan enig idee van wat de Kerk is. Zelf laten we haar dan op de vleugels van onze ideeën de lucht in vliegen. En daarmee Hem, die niet houdt van hoogdravende ideeën maar die heel gewoon spréékt. Met betoon van Geest en kracht (vgl. 1 Cor.2:1-51 Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; 2 en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld. 3 En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren. 4 Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet; 5 maar wie zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem zijn.).

Om de bevestiging van de waarheid

En dan nu de vijf vervolgartikelen in het hoofdstuk van de Kerk, de artikelen 28 tot en met 32.
Zijn dit inderdaad vervolgartikelen? Artikelen dus die ons echt verder willen trekken en bevestigen in het spoor gelijk de belijdenis dat in artikel 27 begon te trekken? Anders gevraagd, laten deze artikelen de Kerk van artikel 27 eenvoudig in het midden staan?
Of is het misschien zo dat zij op bepaalde wijze afstand nemen van deze Kerk, hetzij in meerdere dan wel in mindere mate? Zodat wij hier hoe dan ook behoren te onderscheiden? Zij het misschien niet tussen twee los van elkaar staande Kerken maar dan toch wel tussen de Kerk zus en de Kerk zo? Weet de belijdenis dus om een voorbeeld te noemen van de Kerk gelijk God die kent èn in onderscheiding daarvan van de Kerk gelijk wij haar kennen? En is de eerste dan wellicht de Kerk van artikel 27 en de laatste die van de artikelen 28 tot 32?
Of om nog een voorbeeld te noemen: weet de belijdenis van een enige katholieke Kerk die niet geregeerd wordt door Dienaren en Ouderlingen èn in onderscheiding daarvan van een Kerk die naar artikel 30 wel zo geregeerd wordt?
En zo ja, betreft het hier dan een onderscheiding tussen enerzijds artikel 27 en anderzijds de artikelen 28 tot 32? Of valt de onderscheidingslijn ergens anders binnen deze artikelen? En zo ja, waar dan precies? En zijn daarbij mogelijk meerdere onderscheidingslijnen aan te wijzen? En zo nee, waarom dan niet?
Om kort te gaan, spreken deze zes artikelen eenvoudig van de Kerk, dat is in enerlei zin, zodat hier de woorden identiteit en identiek op hun plaats zijn? Of gebruikt de belijdenis het woord Kerk hier in meerderlei zin, zodat hier in elk geval de woorden relatie en relatief moet vallen? Dat is anders gezegd het werkwoord onderscheiden? Wel te verstaan als het gaat om de Kerk, gelijk zij in deze artikelen ter sprake komt?
Ziedaar de vraag die wij onder ogen willen zien.
Waarom wij dat willen? Omdat er sommigen zijn die de waarheid hier geweld aandoen. En dat is allesbehalve gereformeerd. Gereformeerd is de waarheid eenvoudig laten staan gelijk zij staat en van haar laten horen gelijk zij van zich laat horen. Zo doet men echt goed, èn zichzelf èn de ander. Ja, zo gelooft en belijdt men. In het andere geval gelooft en belijdt men niet.
En dit laatste is vast niet de bedoeling van onze Geloofsbelijdenis, die niet zonder reden heet gelijk zij heet.
Nu hebben wij zoëven aan de orde gestelde vraag al beantwoord. Althans inzoverre wij ons verhaal zijn begonnen met een drietal reeksen aan citaten uit deze zes artikelen, op grond waarvan wij tot de slotsom kwamen dat de belijdenis in deze artikelen handelt over de Kerk.
En wanneer zij dat doet, dan doet zij dat. Dat is wel duidelijk.
Of zijn wij in ons citeren en dus ook in ons concluderen al te goedgelovig geweest en derhalve onverantwoord? In die zin namelijk dat wij ons daarbij hebben laten leiden alleen door het wóórd Kerk, terwijl bij nader toehoren duidelijk is dat de zin van dit woord in al deze artikelen niet éénzelfde kan zijn en ook metterdaad niet is?
Dat dan ook de zin van de trefwoorden uit onze tweede en derde reeks aan citaten, namelijk Jezus Christus, Geest en/of Woord, niet steeds één en dezelfde zal zijn maar zich dienovereenkomstig zal aanpassen, dat behoeven we uiteraard niet afzonderlijk aan te tonen. Want dat spreekt dan voor zich.
Wij gaan dus nader toehoren, waarbij wij ons dan nu vanzelfsprekend niet vergenoegen met de enkele zin of zinsnede, waarin het woord Kerk voorkomt. Nee, wij gaan heel gewoon luisteren naar de zaak zelf, die in de onderscheidene vervolgartikelen aan de orde is. Daarbij zullen we de orde van de belijdenis in acht nemen door bij het begin te beginnen. Dat is dus bij artikel 28.
Allereerst stellen we dan de volgende vraag.
Is de zaak die dit artikel aan de orde stelt, dat wij de Kerk waarbij de gelovigen zich volgens dit artikel behoren te vragen, moeten onderscheiden van de enige katholieke Kerk die artikel 27 aan de orde stelde?
Antwoord: nee.
De zaak van artikel 28 is dat de gelovigen zich geen van allen op zichzelf mogen houden maar dat zij allen schuldig zijn zich te voegen bij de Kerk, haar enigheid onderhoudende. Staat deze Kerk volgens artikel 28 min of meer los van de katholieke Kerk van artikel 27 of betreft het hier éénzelfde Kerk? Dit laatste.
Tot twee keer toe immers, zowel in het eerste als in het tweede gedeelte, verwijst het artikel de gelovigen met zoveel woorden naar deze (heilige) vergadering.
Daarmee kan blijkens het woordje ‘deze’, dat immers een bepaald aanwijzend voornaamwoord is, geen andere dan een reeds bepaalde vergadering bedoeld zijn. En inderdaad kwamen we in onze citaten al tegen dat artikel 27 ons de enige katholieke Kerk aanwijst als een heilige vergadering. Dat gebeurde meteen aan het begin van het artikel. Ja, het was het eerste wat artikel 27 ons inzake de katholieke Kerk verklaarde. Kennelijk moet dat bij ons allen vooropstaan zodra de Kerk aan de orde is, namelijk dat zij is een heilige vergadering en wel van de ware Christgelovigen, die al hun heil verwachten van Jezus Christus, gelijk artikel 27 meteen toevoegde.
Daarbij willen we allereerst opmerken dat artikel 27 dus niet spreekt van een zichtbare vergadering en al evenmin van een onzichtbare vergadering; het spreekt van een heilige vergadering. Beide eerstgenoemde termen zijn hier geen andere dan door ons zelf ingevoerde termen. Het zijn geen termen van het algemeen geloof. Dat geloof sprak van meetaf aan niet van een achtbare heilige Kerk en al evenmin van een onzichtbare heilige Kerk. Het sprak eenvoudig van een heilige Kerk, een heilige algemene christelijk Kerk. Zuiver in die lijn spreekt artikel 27 van de algemene Kerk als een heilige vergadering der ware Christgelovigen.
Kortom, de termen zichtbaar en onzichtbaar zijn niet eigen aan de gereformeerde katholieke geloofsleer in het stuk van de Kerk. Het zijn hier beslist oneigenlijke termen. De vraag waarom iemand als CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. in zijn Institutie gedurig deze termen gebruikt zodra hij in boek IV hoofdstuk 1 over de Kerk begint te handelen, is wellicht interessant voor deze of gene. Maar duidelijk is dat allen die geloven en belijden in de zin van het algemeen geloof van deze termen niet weten. Wel te verstaan in het stuk van de Kerk. Zij brengen ons dan ook geen stap dichterbij huis, bij het enige katholieke Kerkhuis. Daarbij passen niet de temen zichtbaar – onzichtbaar. Die zijn hier niet terzake doende. Zij doen niet anders dan onze aandacht afleiden van wat hier wel terzake doende is. En dat is de heiligheid van de Kerk. En die heiligheid is niet een kwestie van wat zich al dan niet laat zien. Zij is gegeven met Hem, die de Heilige is in ons midden en die niet gezien maar gehóórd wil worden en geloofd! Hóór Israël, de Heere is onze God. Ja, wij geloven de Kerk. En dat geloof is niet uit het zien maar uit het horen, en het horen is door het (heilig) Woord van God (Romeinen 10:1717 Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.).
Zo dan een enige Kerk, dewelke is een Heilige vergadering van de ware gelovigen. Dat is het begin van artikel 27. Еn op die zaak kwam het artikel met geen woord terug. Het noemde zélfs niet één keer weer het woord vergadering, maar sprak in het vervolg van ‘deze heilige Kerk’ of kortweg van ‘deze Kerk’. Wat vooropstond bleef dus eenvoudig vooropstaan, namelijk dat de katholieke Kerk is een heilige vergadering.
En dan is het artikel 28 dat de draad juist hier weer opneemt door met zoveel woorden te spreken van ‘deze heilige vergadering’. We lezen immers als het begin van dit artikel: ‘Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering de vergadering is van hen die zalig worden en dat buiten haar geen zaligheid is, … dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen en daarmee te verenigen, onderhoudende de enigheid der Kerk’.
De belijdenis geeft hier dus met zoveel woorden aan dat het geen andere maar precies dezelfde heilige vergadering is, waarvan èn de beginzin van artikel 27 spreekt èn de motiverende voorzin van artikel 28 (‘aangezien’). Ja, het is deze vergadering zelf die in artikel 28 vooropgezet wordt en die heel dit artikel blijft regeren tot in zijn slotzin toe. Van enige onderscheiding valt hier dus niet te spreken.
Er is hier zonder meer identiteit.
Derhalve is het de enige katholieke Kerk zelf die aan de orde blijft in dit eerste vervolgartikel. En dit dan op precies dezelfde wijze waarop artikel 27 haar meteen aan ons voorstelde, namelijk als een heilige vergadering.
Hoe wordt deze identiteit meteen ook bevestigd door de motiverende voorzin van artikel 28?
Doordat het artikel in deze voorzin zakelijk precies hetzelfde zegt van deze heilige vergadering als wat de beginzin van artikel 27 reeds zei. Wie deze beide zinnen met elkaar vergelijkt, die hoort daarin zonder moeite enerlei katholieke taal, waarvan de woorden elkaar over en weer bevestigen. Nietwaar, verklaart de beginzin van artikel 27 dat het hier een vergadering betreft van de ware gelovigen die van Jezus Christus al hun zaligheid verwachten, daar maakt de voorzin van artikel 28 dat terstond vast en bondig door te zeggen dat het hier gaat om de vergadering van hen die zalig worden. Dat is met andere woorden precies hetzelfde gezegd, waarbij de voorzin van artikel 28 zo formuleert dat daarin de unieke rijkdom van deze vergadering duidelijk uitkomt. Men is niet tevergeefs lid van haar; in haar midden grijpt een mens de zaligheid in Jezus Christus.
En zegt de beginzin van artikel 27 met zoveel woorden dat het hier de vergadering betreft van hen die AL hun zaligheid van Jezus Christus verwachten, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest, daar bevestigt de voorzin van artikel 28 dit terstond door te verklaren dat buiten deze vergadering geen (enkele) zaligheid is. Daarmee zegt deze voorzin niet iets anders van deze vergadering, dat als zodanig niet opgesloten ligt in de beginzin van artikel 27, doch daarmee verklaart hij expliciet wat artikel 27 reeds impliciet zei van deze vergadering.
We kunnen ook zeggen: artikel 28 biedt hier de toepassing en de toespitsing van artikel 27. Gelijk dat bijvoorbeeld ook het geval is in zondag 11b van de Catechismus ten opzichte van zondag 11a. En uiteraard zijn hier meer voorbeelden te noemen van deze gereformeerde leermethode, waarbij het vervolg het begin bevestigt en onderstreept.
Daarbij is duidelijk dat artikel 28 in deze voorzin zijn eigen formulering kiest. Doch het doet dat niet om op zijn beurt ook eens iets eigens te zeggen van deze vergadering; het doet dat niet om artikel 27 te verbeteren en te overtreffen en om dingen naar voren te brengen waarvan artikel 27 kennelijk geen kaas heeft gegeten. Zo eigenwijs en zelfstandig opereert dit vervolgartikel niet. Het zijn dezelfde zaligen en het is dezelfde zaligheid, die in de voorzin van artikel 28 terugkeren. En de eigen wijze waarop het artikel de dingen daarbij formuleert is niet eigenwijs maar echt wijs en terzake doende; zij houdt onmiskenbaar duidelijk verband met de zaak, waarom het dit artikel is te doen, namelijk de plicht der gelovigen bij de Kerk zich te voegen, een zaak waarop wij nog terugkomen.
Maar wat daarbij vooropgaat en vooropstaat, dat is dezelfde heilige vergadering waarvan beide artikelen in dezelfde zin spreken, èn in de beginzin van artikel 27 en in de voorzin van artikel 28. Dat wil zeggen in éénzelfde voluit katholieke zin, waarbij het altijd een kwestie is van alles of niets.
Zo dan, aangezien de enige katholieke Kerk een vergadering is van hen die al hun zaligheid van Jezus Christus verwachten, is er buiten deze vergadering geen zaligheid. Dit laatste is dus geen oneigenlijk stuk dat eigenlijk niet thuishoort in de gereformeerde belijdenis over de Kerk. Het is daarin zonder meer een wezenlijk stuk, een fundamenteel stuk, ja een beslist katholiek stuk van het geloof, waarmee de Kerk staat of valt. Wat dat aangaat is het hier evenals in zondag 11b en in artikel 22 van tweeën één: òf buiten deze heilige vergadering is géén zaligheid, òf deze vergadering is niet de vergadering van hen die waarlijk door Jezus Christus gered worden. Zij is dan niets anders dan een menselijke vergadering, niet de heilige Kerk van God.
Een derde weg is hier niet.
En daarom betreft het hier niet een ongrijpbaar gevleugeld woord van ene kerkvader Cyprianus of wie het ook geweest mag zijn, want wat doet dat er uiteindelijk niet toe, een woord dat vele eeuwen lang een ondergronds bestaan zou hebben geleid en dat te onzaliger ure op onverklaarbare wijze in de gereformeerde belijdenis zou zijn neergestreken om daar een geheel eigen leven te gaan leiden, dat eigenlijk niet past in onze bovengrondse openbare Geloofsbelijdenis en dat een gereformeerd mens, wil hij tenminste echt katholiek zijn, daarom maar beter ten onder kan houden. Verre van dat.
Artikel 28 spreekt hier zonder meer in de zin van het algemeen geloof, dat van oude tijden af een enige katholieke Kerk heeft beleden en dat daarmee impliciet verklaard heeft, gelijk het kennelijk ook van meetaf door meerderen expliciet zo is gezegd, dat er buiten de Kerk geen zaligheid is. Zuiver in de lijn van dat geloof verklaart artikel 28 zich in dezen. Het doet dat in zeven nederlandse woorden, waarin geen woord frans staat en welke zeven woorden dan ook echt niet op even zovele verklaringen van onze tijd en van onze wijsheid zitten te wachten. Deze woorden hebben zichzelf de eeuwen door verklaard. Zij spreken zonder meer voor zich. Evenzeer als het voor zich spreekt wanneer een moeder tegen haar kinderen zegt: blijf binnen, buiten is het noodweer. Dan is wel duidelijk dat het inderdaad geen weer is buiten.
Nee, geen moeilijk te begrijpen woord. Wel een moeilijk te geloven en te aanvaarden woord. Dat wil zeggen even moeilijk als de enige katholieke Kerk moeilijk is te geloven.
Nee, niet wanneer wij haar in de ruimte laten zweven. Dan blijft zij ver van ons huis en dan houden we daarmee alle ruimte onder het ‘buiten haar geen zaligheid’. Want dat is dan zo rekbaar als elastiek.
Maar wel wanneer wij de Kerk eenvoudig nemen, gelijk artikel 27 haar meteen aan ons voorstelt, namelijk als een heilige vergadering van de ware gelovigen. En gelijk artikel 28 in dezelfde zin van haar spreekt.
Het is een zin die deze vergadering heel concreet laat bestaan op de vlakke grond van deze aarde, ter plekke waar God haar stelt. Een mensenkind kan zichzelf er heel echt bijvoegen. Ja, het is zulk een vaste en bondige vergadering, dat men hier heel echt kan spreken van ‘buiten haar’ en derhalve ook van ‘binnen haar’. In deze termen immers leert artikel 28 ons te spreken en te denken als het gaat om deze heilige vergadering, die de enige katholieke Kerk naar artikel 27 is.
Ja, het wordt nu moeilijk de Kerk te geloven. Wij kunnen nu maar één kant meer uit en die kant kon wel eens tegenvallen na het zo hooggestemde artikel 27.
En het wordt nu moeilijk te geloven dat buiten haar geen zaligheid is. Want hoe concreet komt dit ‘buiten haar’ nu tot ons, hoe vast en welomlijnd staat het hier voor ons, ja hoe dicht komt het hier bij ons. Het vuur wordt ons hier na aan de schenen gelegd. We kunnen geen kant meer uit en worden hier van voren en van achteren bezet.
En tóch, of beter gezegd juist zó staat dit woord hier als een volstrekt geloofwaardig woord. Dat is als een goed verklaarbaar en goed toepasbaar woord. Want nee, dit zo zwaar geladen woord, dat niet wil weten van enige zaligheid buiten de Kerk, hangt hier niet in de lucht, zodat geen mens er greep op kan krijgen, het staat hier met beide benen middenin deze heilige vergadering en het spreekt met beide ogen gericht op déze vergadering, van háár verklarend dat buiten haar géén zaligheid is.
Zo staat het hier als een beslist zinvol woord. Dat is als een woord dat vol is van zaligheid, vol van dezelfde zaligheid waarvan deze vergadering vol is, ja vol van de zin tot zaligheid voor een ieder die gelooft, gelijk deze vergadering daarvan vol is, zijnde de vergadering van hen die door het geloof zalig worden.
En zó wil dit woord dan ook geloofd en beleden worden. Dat is toegepast en gebruikt worden.
Nee, niet als een ongevaarlijk woord, waarvan een mens zich schouderophalend kan afmaken. Als zou het een woord betreffen dat zichzelf overschreeuwt en dat uiteindelijk toch niet meer is dan een holle klank.
Veel minder nog als een machtswoord dat ons een pracht kans biedt om hen die buiten zijn in één keer af te maken. Als zou dit woord daartoe staan in de belijdenis van de Kerk en als zou de Kerk daartoe pijler en fundament van de waarheid zijn.
Wanneer wij op één van deze manieren met dit woord omgaan, gebruiken wij het niet goed maar goed verkeerd, niet echt machtig maar beslist eigenmachtig. Dan laten we dit woord niet gerechtvaardigd naar huis gaan maar laten we het ledig heengaan (zie Lucas 18:1414 Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.). Ja, dan heiligen we dit zo kostbare woord niet in onze harten, altijd bereid tot verantwoording van de hoop die in ons is aan ieder die ons rekenschap vraagt, met zachtmoedigheid en vrees (vgl. 1 Petrus 3:1515 Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze.), doch dan ontheiligen we onszelf daarmee, niet bereid om onszelf in de kracht van dit woord te bevestigen in de volle zaligheid die van God is en die Hij in heilig welbehagen schenkt alwaar Hij die schenkt.
Anders gezegd wij grijpen dit woord dan niet met beide handen aan om op de grond daarvan onze eigen zaligheid te werken met vreze en beven (vgl. Filippenzen 2:1212 Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven.). En dat terwijl dit ontegenzeggelijk de enige zin is en de ware zinvolheid van dit woord.
Want ook dit woord behoort heel echt tot de gereformeerde geloofsleer, die in alle delen leer is tot zaligheid een ieder die gelooft (vgl. Romeinen 1:16,1716 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.). Wie dit woord zo niet verklaart, verklaart het niet. Hij laat het niet recht overeind staan alwaar het recht overeind staat, namelijk middenin de heilige vergadering der ware gelovigen. En al evenmin laat hij het echt aanspreken alwie het echt aanspreekt, namelijk de gelovigen van deze vergadering.
Zo dan geen woord dat als een holle klank in de ruimte verdwijnt maar een woord dat vaststaat in de volle ruimte van de Kerk der gelovigen, voor deze allen zonder onderscheid aandragend de enige grond van wat hun aller ambt is volgens het heilig Woord van God.
Zo alleen wordt dit woord hier èn geheiligd èn gerechtvaardigd. Geheiligd van boven uit God, Wiens eigen wil het is de Zijnen al hun zaligheid in Jezus Christus te doen vinden in deze heilige vergadering. En zo ook wordt dit woord hierbeneden gerechtvaardigd in deze zijn eigen vergadering, waar het met beide benen middenin staat en die zelf de enige grond is van dit woord. Gelijk zij ook zelf als enige dit woord recht overeind houdt als pijler en fundament van de waarheid, van de enige katholieke waarheid, waarbuiten geen waarheid is, geen zaligheid (vgl. 1 Timoteüs 3:1515 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.).
Zo dan een woord dat beslist ongeloofwaardig is … tenzij dan. Tenzij dan vanwege deze heilige vergadering, met de geloofwaardigheid waarvan dit woord staat en vaststaat en spreekt en aanspreekt. Een woord derhalve dat staat mèt en in de Kerk en dat vált zonder en buiten de Kerk.
Daarom ook een woord dat geen mens aanspreekt… tenzij dan. Tenzij dan de mens die staat op heilige Kerkgrond. En dat is de mens die de Kerk gelooft en belijdt; nee niet naar eigen zin maar naar de heilige zin van artikel 27 die de zin is van artikel 28 en welke mens zich naar deze zin voegt bij deze heilige vergadering, alwaar dit woord staat gelijk het daar staat, de dienst tot zaligheid verrichtend in het huis van God, aldaar de wacht betrekkend bij de volle zaligheid die zich in dit huis laat vinden en daarmee tot volle rechtvaardiging van hen die deze wacht in heilig geloof passeren om alhier al hun zaligheid te zoeken in Christus Jezus.
Ja, hier alleen staat dit woord en hier alleen spreekt het aan. Zo alleen is het wat het is: woord tot zaligheid een ieder die gelooft. En nooit anders dan zo, hoe men het ook wendt of keert.
Alwie het daarom anders wendt of keert, die moet tot God zich bekeren en tot de Kerk zich wenden, opdat hij beter lere. Opdat hij daar leert grijpen, wat zich daar echt laat grijpen: de volle zaligheid in Jezus Christus door het geloof in Hem.
En zal een mens die zaligheid grijpen, dan moet hij beginnen zich te onderwerpen aan de ene eenvoudige zin, waarin de belijdenis in deze beide artikelen van de enige katholieke Kerk spreekt. Het is een zin die wel zo eenvoudig is dat het begrijpen ervan geen mens te boven kan gaan en dat het geloven ervan wel een gave van boven moet zijn, van de Vader der lichten, bij Wie geen verandering is noch zweem van ommekeer. Wat Hij doet, dat doet Hij, eenvoudigweg en zonder verwijt, niet ten dele maar ten volle. Daarvoor is Hij Wie Hij is, de enige eenvoudige God.
Ja, enerlei taal, enerlei echt eenvoudige taal, èn die van de verklarende beginzin van artikel 27 (‘dewelke is enz.’) èn die van de funderende voorzin van artikel 28 (‘aangezien enz.’); enerlei echt katholieke taal met het oog op eenzelfde heilige vergadering; enerlei heilige taal met het oog op de enige katholieke Kerk van God, waaruit deze beide volzinnen in enen gesneden zijn. Dat wil zeggen de beginzin van artikel 27 impliciet in zich dragend wat de ten volle gemeende voorzin van artikel 28 expliciet uitdraagt. En dit laatste niet voor niets maar tot volle verklaring van het ambt aller gelovigen, dat dit artikel ехрliciet aan de orde stelt.
Wie dit vatten kan, laat hij het vatten.
Want een weelde is het de dingen gereformeerd te verklaren.
Een mens behoeft dan zelf niets te verklaren, hem wordt dan alles verklaard; een mens rechtvaardigt dan niet zichzelf, hij wórdt dan gerechtvaardigd.
Voor God door God.
Naar de regel die is uit geloof tot geloof, uit zaligheid tot zaligheid.
Alles wat daar bovenuitgaat dient niet de verklaring van de gereformeerde confessie noch de vestiging van de gereformeerde Kerk. Het dient slechts tot bevrediging van het vlees.
En wie dit vat, die vat daarmee tegelijk dat deze inderdaad zuiver gereformeerde regel van verklaring – een regel die alle woord van de leer verklaart en doet meewerken tot zaligheid een ieder die gelooft – die vat tegelijk dat deze regel niet alleen opgaat voor het hoge woord waarmee artikel 28 inzet, maar evenzeer voor het eigenlijke woord waarom het dit artikel is begonnen, namelijk het ambt der gelovigen bij de Kerk zich te voegen.
Want inderdaad is dit ambt de eigenlijke zaak van dit artikel gelijk wij reeds zagen. Evenals we reeds zagen dat men ook deze zaak evenals die van de voorzin naar de Kerk toe moet verklaren. En dus niet met het gezicht afgewend van de Kerk en haar leden.
Intussen is het goed hierbij nog afzonderlijk stil te staan, gelijk wij dat ook toezeiden. En wel met het oog op de weerstand van ons aller vlees, dat zich nergens aan de Geest wil onderwerpen, ook niet in het hier beleden ambt aller gelovigen, en dat daarom altijd weer een standplaats zoekt, het liefst een preekstoel, voor zijn buitenkerkelijke exegese van dit ambt. De lucht zit er vol van. En de kranten staan er bol van. En anders wel het leerboek dat in zwang is gekomen bij het voortgezet onderwijs. Wij doelen op het vrijgemaakt-gereformeerde Onderwijs met verbindingsstreepje.
Tevergeefs echter.
Artikel 28 wordt daarvan niet anders. Het blijft spreken gelijk het spreekt. En dat is duidelijk, voor slechts enerlei richting vatbaar. Ook voor wat betreft de eigenlijke zaak of wil men de hoofdzaak van het artikel, gelijk deze in de hoofdzin duidelijk voor ons staat. Deze luidt immers: ‘Wij geloven, (aangezien enz.), dat niemand van wat staat of kwaliteit hij zij zich behoort op zichzelf te houden om op zijn eigen persoon te staan, maar dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen en daarmee te verenigen’.
Inderdaad, duidelijk komt het onderwerp van artikel 28 hier op ons af. Het is een onderwerp dat geen onderscheid maakt. Allen krijgen zij hier schouder aan schouder hetzelfde juk te dragen, hetzij men van de schouders opwaarts boven allen uitsteekt hetzij men wat dat betreft onder de maat blijft. Dat maakt hier geen verschil. Allen moeten zij hier gelijk op bukken. In dat opzicht leert de Kerk hier zonder enig aanzien van de persoon, sprekend het beeld van Hem, haar Maker en haar Man, die inderdaad de persoon niet aanziet. Want alwie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen (zie o.a. 1 Samuël 16:6,76 Toen zij binnenkwamen, en hij Eliab zag, dacht hij: Zeker staat hier voor de Here zijn gezalfde. 7 Doch de Here zeide tot Samuël: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan. en Romeinen 10:11-1311 Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; 13 want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.).
Anders gezegd, in het geen onderscheid maken blijkens de termen ‘niemand’ en ‘zij allen’, aangescherpt met ‘van wat staat of kwaliteit hij zij’, spreekt artikel 28 echt katholieke taal, zuiver afgestemd op de taal van de beginzin van artikel 27 die ons de katholieke Kerk aanwees als zuiver een vergadering van de ware gelovigen. Alleen het geloof is hier maatgevend. En verder helemaal niets.
Opnieuw constateren wij dus enerlei taal, èn die van de beginzin van artikel 27 èn die van de hoofdzin van artikel 28, waarbij de laatste spreekt naar dezelfde regelmaat van het geloof als de eerste.
Intussen, dit generlei onderscheid betekent niet dat men de hoofdzin van dit artikel daarom moet en kan hanteren zonder de nodige onderscheidingszin. Zo onzinnig is deze hoofdzin niet dat hij zichzelf te buiten gaat en zijn ambt in het wilde weg laat neerkomen op ieder hoofd, op iedere persoon, die de indruk wekt het kleed van dit ambt wel te staan. Zo werkt dat niet. Daarvoor is het ambt aller gelovigen een veel te kostbare aangelegenheid. Het loopt niet met zichzelf te koop. Geen mens ook die voor zichzelf dit ambt kan kopen. Laat staan voor anderen.
Hier is een ambt dat alleen maar dient. Niet schreeuwerig en opdringerig, wel met aandrang en vasthoudendheid volgens het Woord van God. Wel te verstaan ter plekke wáár het dient.
En dat is niet op de markt waar gulden en daalder voortdurend stuivertje wisselen en waar daarom eenvoudig de regel geldt dat wie wil koopt en dat wie niet wil niet koopt. Naar deze vrije marktregel voegt artikel 28 zich niet. Want hoe men het ook wendt of keert, hier staat geen hoofdzin vrij van een aangezien-zin. Dat is geen hoofdzin zonder zijn eigen voorzin, die de hele hoofdzin regeert en daaraan van begin tot einde stuur en richting geeft. Een voorzin dus, die de hoofdzin echt van voor zijn aangezicht doet uitgaan.
Wil men daarom de hoofdzin recht zien gaan en staan, dan moet men om zo te zeggen over de schouders van de voorzin heenkijken. Scherper gezegd, dan moet men zien door de ogen van deze voorzin. En dat zijn zoals we ons herinneren heilige ogen die scherp zien en die nauwlettend de wacht betrekken bij deze heilige vergadering, daarin terdege wakend èn over de echte kandidaten van de zaligheid (‘zij is de vergadering van hen die zalig worden’) èn tegelijk daarmee over de volle zaligheid van deze kandidaten (‘en dat buiten haar geen zaligheid is’).
Welnu, het is eenvoudig van hieruit dat de hoofdzin begint te spreken en aan te spreken. Wel te verstaan zonder aanzien van enig persoon maar niet te verstaan zonder aanzien van enige voorzin. Doch integendeel alleen maar met volledig aanzien van de geheel enige voorzin, die hier echt op de achtergrond staat en blijft staan en die de hoofdzin van meetaf bepaalt en ten einde toe blijft bepalen. Zo dan, waar de voorzin staat, daar begint de hoofdzin zich op te richten. En dat is zoals we zagen middenin deze heilige vergadering.
En daarom ook: waarop de voorzin gericht is, daarop ook de hoofdzin. En dat is zoals we zagen op de zaligen of gelovigen van deze heilige vergadering en op de zaligheid van deze gelovigen of heiligen.
Ja, zo is dat en niet anders.
Wat dat aangaat zijn voorzin en hoofdzin van éénzelfde zin, van éénzelfde gezindheid. Zij vallen elkaar niet af maar reiken elkaar over en weer de hand. En zij doen dat niet ergens in de ruimte maar uitgerekend in deze heilige vergadering, waarop zij beide van meetaf hun oog gericht hebben.
Het valt de aandachtige hoorder dan ook op – maar wie hoort vandaag nog echt aandachtig? Teveel immers wordt heden ten dage onder gereformeerde naam verkondigd dan dat een christenmens dat alles serieus kan nemen; wij moeten terug naar het begin! – het valt de aandachtige hoorder dan ook op dat artikel 28 in zijn hoofdzin niet simpel verklaart dat iedereen schuldig is zich bij deze heilige vergadering te voegen. Nee, de hoofdzin begint met te zeggen dat niemand zich mag onttrekken om op zijn eigen persoon te staan.
Wel een duidelijk bewijs hoezeer de hoofdzin zijn startpunt neemt in deze heilige vergadering. Dat is te verstaan: allen die van deze vergadering zijn zonder onderscheid vermanend zich niet te onttrekken maar bij haar zich te voegen, onderhoudende de enigheid der Kerk.
Wat dat betreft kunnen we dus zeggen dat artikel 28 bepaald onbepaald spreekt.
Bepaald namelijk omdat het artikel zonder meer spreekt met het oog op deze heilige vergadering. Onbepaald omdat het artikel daarbij geen onderscheid maakt doch hun allen en een ieder eenzelfde juk oplegt.
Deze gerichtheid van artikel 28 op de zaligen of gelovigen van deze heilige vergadering, wordt bevestigd door het spreken van de tweede hoofdzin van het artikel. Deze spreekt immers van wat volgens het Woord van God het ambt of de plicht is van alle gelovigen, namelijk zich afscheiden van hen die van de Kerk niet zijn en zich voegen tot deze vergadering, hetzij op wat plaats dat God die gesteld heeft.
Het ‘niemand’ en ‘zij allen’ van de eerste hoofdzin krijgt hier dus zijn uitdrukking in de aanduiding alle gelovigen.
Hoe artikel 28 deze terminologie hier kan gebruiken? Anders gevraagd waar het artikel deze gelovigen vandaan haalt en op wie het met deze allen doelt?
Het antwoord op die vraag spreekt voor zich.
Dit zijn uitgesproken dezelfde gelovigen, gelijk wij ze tevoren reeds in enen in beeld kregen. Namelijk in de beginzin van artikel 27, die van de enige katholieke Kerk sprak als een heilige vergadering van de ware gelovigen.
Het is zuiver in het verlengde van deze beginzin van artikel 27 dat de tweede hoofdzin van artikel 28 spreekt van alle gelovigen, dat is van de gelovigen allen en een ieder.
Dat is dus geen spreken afgezien van doch met aanzien van de beginzin van het eerste artikel.
Het betreffen hier derhalve de gelovigen, gelijk zij met de vergadering der gelovigen van artikel 27 gegeven zijn.
Anders gezegd, artikel 28 begint hier niet zelf een hoop gelovigen uit de grond te stampen, om op die manier het ambt aller gelovigen aan de man te kunnen brengen. Nee, het dient hier eenvoudig de gelovigen die aan de Man gebracht zijn, dat is aan de Vrouw, die door de Man aan de Vrouw gegeven zijn en die daarom van háár zijn, van de enige katholieke Kerk.
Het zijn heel eenvoudige deze gelovigen, de gelovigen van deze vergadering, aan wie artikel 28 het ambt aller gelovigen met zoveel woorden oplegt. Wel te verstaan volgens het Woord van God, dat het Woord is van den beginne en dat in het stuk van de Kerk niet het ambt aller gelovigen voorop laat gaan maar de Kerk aller gelovigen.
Want zo is hier de orde, de heilige orde in het stuk van de heilige Kerk. Het is een stuk waarin niet de zaak van artikel 28 maar die van artikel 27 vooropgaat.
Aan die orde moeten wij vasthouden, juist ook terwille van een goed verstaan van artikel 28. In het andere geval verklaren we het stuk van de Kerk niet echt en recht maar krom en verdraaid. We maken er dan maar wat van naar ons eigen believen. We laten de belijdenis dan niet zichzelf verklaren als een in zichzelf volstrekt geloofwaardig en volkomen gerechtvaardigd stuk. Wij slaan dan zélf aan het verklaren om daarmee onszelf geloofwaardig en rechtvaardig te maken. Het einde daarvan is de wanorde, waarbij we als Kerk zien wat we als Kerk zien en waarbij we gelovigen zien wáár we gelovigen zien, om vervolgens daar het ambt aller gelovigen aan de man te brengen.
Daarom moeten we inderdaad gedurig terug naar het begin, naar de beginzin van artikel 27, die een echt goede zin is, ook een echt fundamentele zin, die ons het enig goede beginsel inzake de Kerk leert.
Het is een begin dat ons geen lege en daarmee zinloze Kerk leert maar een volle, echt zinvolle Kerk. Geen begin, dat ons een Kerk leert afgezien van de gelovigen maar met aanzien van de gelovigen. Het is een begin dat de Kerk en de gelovigen niet uit elkaar plaatst en elk op zichzelf laat staan, maar dat deze twee in enen samenneemt en in heiligheid samenvoegt. En wel in deze heilige vergadering, in deze heilige katholieke KERKvergadering, die de vergadering is van hen die waarlijk geloven.
Zo is het begin in het stuk van de Kerk. Het is een begin dat van de Kerk weet te spreken als de Kerk der gelovigen. Het is daarmee tegelijk een begin dat van de gelovigen weet te spreken als de gelovigen van de kerk.
En het is uitgesproken dit begin naar artikel 27, dat met zich brengt het ambt aller gelovigen naar artikel 28.
Zo is hier de orde blijkens onze gereformeerde belijdenis. En die orde is niet niets te achten; zij is geen orde die een mens straffeloos kan negeren. Deze orde is heilig en onaantastbaar. Want zij is een orde die staat in dienst van de waarheid, een orde waarin de Kerk pijler is en fundament van de waarheid.
Dit is hier de duidelijk af te lezen waarheid dat niet het ambt aller gelovigen de Kerk aller gelovigen regeert en impliceert maar precies andersom. Niet de zaak van artikel 28 maar die van artikel 27 vormt het begin van het hoofdstuk van de Kerk. En dat is niet zo maar een begin, dat is niet een mooi aanloopje of een aardig springplankje, waar de echte springers wel zonder kunnen om meteen met artikel 28 te beginnen. Dat is een allesbeslissend begin, zonder hetwelk het vervolg zich niet laat verstaan en in hetwelk heel het vervolg ligt begrepen.
Wee ons daarom wanneer wij dit begin niet ten volle serieus nemen en de goede orde hier niet in acht nemen. Wij komen dan aan enige verklaring van het stuk van de Kerk eenvoudig niet toe. Althans niet aan enige rechte en verantwoorde verklaring. Want dan nemen wij ons uitgangspunt niet in de Kerk zelf, dat is in de Kerk der gelovigen van artikel 27, dan gaan wij uit van de gelovigen van artikel 28. En dat mogen nog zulke gelovige mensen zijn, het zijn en blijven altijd mensen. En op mensen valt niet te bouwen, gelijk ook uit mensen niets valt te verklaren. Ook niet in het stuk van de Kerk, hoeveel mensen daar ook rondlopen en hoezeer mensen hier ook op hun schuldige plicht worden aangesproken. Wie nochtans bij dit laatste begint, die grijpt er altijd naast.
De gereformeerde belijdenis begint dan ook zo niet, gelijk wel blijkt uit de orde die zij hier in acht neemt. En dat is om te beginnen de zaak van artikel 27, namelijk de Kerk der gelovigen, met daaraan gehangen de zaak van artikel 28, namelijk het ambt der gelovigen. Zo staat de hoofdzaak hier voorop. En zo blijft zij hier vooropgaan en vooropstaan, namelijk de enige Kerk, die om te beginnen niet maar een echt gelovige Kerk is doch een echt geloofwaardige Kerk. En dat om te beginnen maar niet vanwege enig gelovig mens die hier zijn plicht doet doch vanwege de enige volstrekt geloofwaardige God, die hier Zijn Woord houdt, Zijn alles scheppende en dragende Woord. Ja, die spréékt en het is ег, die gebiedt en het stáát er (vgl. Psalm 33:99 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er., zie ook Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.).
Met dit van Gods mond uitgaande Woord staat de Kerk der gelovigen en daarmee ook het ambt der gelovigen, dat naar de voorzin van artikel 28 dan ook staat op heilige Kerkgrond (‘deze heilige vergadering’). Gelijk ditzelfde ambt naar de tweede hoofdzin van dit artikel dan ook hangt aan het heilig Godswoord (‘zo is het ambt aller gelovigen volgens het Woord Gods’). Het is precies hetzelfde Woord waaraan ook en allereerst de Kerk der gelovigen hangt naar de beginzin van artikel 27. Daarvoor hebben wij hier dan ook van doen met het alle dingen dragende Woord van God. Het is het Woord van den beginne, waarvan het licht schijnt in de duisternis en waarvan de kracht orde weet te scheppen in de chaos en dat die goede orde weet vast te houden. En dat is voor alles goede orde in de leer die tot zaligheid is. Gelijk dit Woord dan zo ook machtig is ons voor te gaan in het vasthouden van deze leer in goede orde. Ook als in geding is de leer aangaande het Huis Gods en de vraag hoe men zich daarin behoort te gedragen (vgl. 1 Timoteüs 3:1515 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.).
De artikelen 27 en 28 kunnen wat dat betreft echt dienen als pijler en fundament van deze goede orde, die naar het Woord van de waarheid is.
Had de generale synode van Heemse 1984-1985 maar een open oog gehad voor deze inderdaad leerzame orde van wat zij had aanvaard als haar eigen richtlijn (immers de Drie Formulieren van Enigheid). Zij zou er vast en zeker niet aan begonnen zijn een eigen voorstel van orde aan te nemen en daaraan al begonnen zijnde om zo het leerstuk van de Kerk onder ogen te krijgen, zij zou er vast en zeker aan begonnen zijn te grijpen de ware zin van de twee elkaar bevestigende hoofdzinnen en van de alles vast en bondig makende slotzin van artikel 28. Maar Heemse greep deze zin van de gereformeerde confessie niet. In de verste verte niet. Want zij begon zich te vergrijpen aan de goede orde van deze confessie. Gelijk duidelijk valt af te lezen van de door haar in het geheim samengestelde en daarna publiek opgestelde pijler, die niet toevallig niet als opschrift draagt ‘Dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen’ maar ‘De roeping zich bij de Kerk te voegen’. Want het is deze roeping der gelovigen die zonder meer domineert in het Heemser leerhuis, in de schaduw waarvan de Kerk der gelovigen hier verdwijnt. Eén blik op de opbouw van haar leerrapport laat dat reeds zien. En nadere kennismaking met de inhoud van dit rapport bevestigt een christenmens erin dat het inderdaad het ambt aller gelovigen is dat hier de toon aangeeft en de dienst uitmaakt. Dat wil zeggen ook en allereerst buiten de Kerk. Zodat deze laatste hier inderdaad hoe langer hoe meer buiten ons gezichtsveld komt. Zij ontvangt niet zonder meer alle ruimte in het synodale leerhuis om daar echt voor zich te spreken met alles wat aan haar hangt, inclusief het ambt der gelovigen naar artikel 28. Héémse sprak voor haar. Wel te verstaan volgens een eigen scheve orde die strijdt voert tegen de enige rechte orde van de gereformeerde confessie.
En hoewel haar opvolgster, de generale synode van Spakenburg-Noord 1987 met zoveel woorden werd gewezen op deze omgekeerde orde, liet zij zich dit niet welgevallen maar viel zij Heemse in dezen bij. Want hoeveel kritiek zij ook had op de orde van haar voorgangster, dat betrof in genen dele deze zoëven gesignaleerde wanorde in het leerhuis van Heemse. Dat betrof alleen maar het feit dàt Heemse de leerstoel had beklommen om een uitspraak te doen in de leer rondom de zaak Grootegast: volgens Spakenburg was dat kerkrechtelijk onverantwoord. Het raakte niet wàt Heemse vervolgens vanaf haar leerstoel had gezegd. Dat was om zo te zeggen beslist ex cathedra gesproken en werd dan ook als zodanig door Spakenburg overeind gehouden.
Nadere kennisname van het Spakenburgse rapport in dezen en van de daaraan hangende besluitvorming, een besluitvorming die dus in de letterlijke zin van het woord in twee stukken uiteenvalt, in een ‘verboden te spreken’ kerkrechtelijk en in een ‘goed gesproken’ leerstellig gedeelte, nadere kennisname van dit laatste gedeelte laat er geen twijfel over bestaan dat zo de stand van zaken is in Spakenburg. Begint men haar rapport terzake te lezen en komt men daarbij tot het beslissende onderdeel, waarin andermans gevoelen begint te spreken, namelijk onderdeel 4, dan komt allereerst de verklaring van het ambt der gelovigen naar artikel 28 aan de orde in punt 4.1., terwijl daarna in punt 4.2. de Kerk der gelovigen naar artikel 27 ter sprake komt. Dat is dus zuiver naar de omgekeerde orde van Heemse.
En nee, deze orde van behandeling is niet maar een toevallige synodale samenloop van omstandigheden, die zich op rekening van de zaak Grootegast laat schrijven, zodat zij na de synodale oplossing daarvan vanzelf wel weer opklaart. Dit is typisch vrijgemaakt. Dat wil zeggen vrijgemaakt op z’n smalst. Het is de voluit katholieke gereformeerde confessie echt op haar smalst gelezen. Als zou deze confessie in het stuk van de Kerk uiteindelijk maar één ding zeggen en dat is dat iedereen zich bij de ware Kerk moeten voegen. Ziedaar het enige kenmerk waardoor de Gereformeerde Kerken tussen haakjes vrijgemaakt in Nederland zich onderscheiden. Allereerst naar buiten en vanzelf ook naar binnen. Zo deden zij al een hele tijd en zo doen zij.
Ter illustratie daarvan valt te wijzen op een onlangs in De Reformatie verschenen uitvoerige artikelenserie naar aanleiding en ter (voorlopige) beoordeling van de statutenwijziging bij het ND. De serie is bedoeld als een (eerste) bijdrage aan en vooral ook als een oproep tot gemeenschappelijke bezinning op hetgeen was en zijn moet. Daarbij zal naar het oordeel van de schrijver, prof. dr. M. te Velde, vooral ook moeten worden doorgesproken over het stuk van de Kerk.
Wat intussen zijn eigen bijdrage op dit punt betreft, deze blijkt dan voor alles te bestaan in het naar voren brengen van de stelling dat iedereen zich bij de ware Kerk moet voegen. Wel tot tien keer toe wordt juist die stelling in stelling gebracht. En dat steevast juist in déze bewoordingen. Alsof er in de verste verte geen katholieke Kerk bestaat of een heilige Kerk. En alsof artikel 28 geen andere woorden kent dan alleen ‘zich voegen bij’. En alsof, wanneer men dan toch zo hecht aan de term ware Kerk, artikel 29 niet zonder reden niet formuleert dat iedereen zich daarbij moet voegen maar dat het niemand toekomt zich daarvan te scheiden. Doch De Reformatie doet hier niet anders dan eentonig slaan op het ene zelfde aambeeld dat ieder zich bij de ware Kerk moet voegen.
Dat men op die manier artikel 29 vleugellam slaat nog voordat het zich heeft kunnen oprichten tot verklaring van zijn eigen zaak, met het oog waarop het vast en zeker de terminologie ‘ware Kerk’ gebruikt, is duidelijk. En niet minder duidelijk is dat men op deze manier de Kerk der gelovigen naar artikel 27 haar eigen allesbeheersende plaats in deze artikelen ontneemt. Wat hier domineert is het ambt aller gelovigen naar artikel 28. Wel te verstaan: niet in het licht van artikel 27 maar in een handomdraai artikel 29 erbij nemend.
En dat is inderdaad de confessie in het stuk van de Kerk op haar smalst. Het is typisch vrijgemaakt, waarbij men niet zichzelf onafgebroken stelt in het ene rijk geschakeerde licht van de confessie, gelijk dit meteen volop schijnt in artikel 27 om vandaaruit ook heel artikel 28 te doorschijnen en evenzo ook artikel 29, doch waarbij men deze confessie leest met zichzelf continu op de voorgrond. Dat is zelf de confessie te boven gekomen zijnde om de schuldige plicht ervan op andermans hoofd te doen neerkomen.
Doch zo is men hoe goed bedoeld ook al te gemakkelijk vrijgemaakt. Want zo behoeft men niet zelf met het hart te geloven tot eigen zaligheid. Zo belijdt men met de mond voor anderen tot hun zaligheid (lees liever tot hun veroordeling: zij doen niet wat zij moeten doen). En dat is niet echt vrijgemaakt, niet echt katholiek; het is zuiver rooms, echt naar de zin van Rome, dat de gelovigen aanprijst niet de enige zalige Kerk van God maar zichzelf als de alleenzaligmakende Kerk. En dat is echt de omgekeerde orde, die alle genade van God, ook in Diens kerkewerk, zet in de schaduw van de zelfwerkende mens.
Wat dat betreft is de ‘gekke’ Kuitert zo gek nog niet wanneer hij in zijn bestseller “Het algemeen betwijfeld geloof” de kerkopvatting van de Vrijgemaakte Gereformeerden op één lijn plaatst met die van de Rooms-Katholieken, daaraan tussen haakjes toevoegend: ‘Hoe merkwaardig, deze twee in elkaars gezelschap aan te treffen!’ (a.w. blz. 209). Zelfs Kuitert, die echt niet tegen samenwonen is, begrijpt dit rooms-vrijgemaakte samenkomen dus niet echt. Dit in onderscheiding van de gereformeerde confessie, die heel goed weet hoe boeiend de geest van Rome is voor het vlees. Overigens is deze geest niet alleen die van De Reformatie maar evenzeer die van het ND. Wat dat aangaat zijn de voormannen van beide kranten ondanks alle onderlinge verschil dat zij zeker hebben ten principale één, allen tezamen uitgesproken synodaal. Dat is uitgesproken onordelijk in de leer.
Hoe goed had Spakenburg er daarom aan gedaan definitief af te rekenen met de wanorde in het Heemser leerhuis. Maar zij zette die juist des te vaster en maakte die voorgoed vast en bondig. Opdat zo het stuk van de Kerk voortaan zuiver geleerd zou worden en niemand met Heemse op de loop zou kunnen gaan. Want pas op voor de gevaarlijke gieren op de linkerflank, die azen op de Heemser gronden om met beroep daarop de Kerk in ‘t midden van het dorp te laten. Want dat behoort niet als het echt om de Kerk gaat, om de Kerk der gelovigen. Maar pas vooral ook op voor die enge mussen en zwaluwen in het midden, die met geen stok willen uitvliegen en die het ambt aller gelovigen zo dichtbij huis brengen, dat zij God bijkans in de ogen vliegen en overschaduwen. In elk geval zetten zij Hem in de schaduw van de Kerk.
Ziedaar de gedachten die tussen Heemse en Spakenburg in De Reformatie werden gepubliceerd en die de voormannen in Spakenburg elkaar over en weer de hand deden reiken, vastbesloten om als één man achter het Heemser leerhuis te staan, hoe scheef ook opgetrokken en hoe onordelijk ook ingericht.
Intussen, scheef getrokken of voorgoed scheef getrokken en verboden te spreken dan wel voorgoed verboden te spreken, daarvan trekt de gereformeerde belijdenis zich niets aan. Zij spreekt gelijk zij spreekt. En zij heeft haar huis ingericht gelijk zij dat heeft ingericht. En dat is echt in orde, volgens een orde die voor zich spreekt.
Het is een orde die de Kerk aller gelovigen niet zet in de schaduw van het ambt aller gelovigen maar die het ambt aller gelovigen zet in het volle licht van de Kerk der gelovigen. Zo en niet anders gaat het toe in het gereformeerde leerhuis.
Wie dit vat, die vat het en hij laat het zich zijn leven lang niet weer afnemen. Hij is er blij mee als een kind, dat al lerende doorkrijgt wat voor zich spreekt. Ja, zo iemand heeft werkelijk iets goeds gevonden, dat hem al zijn leermeesters doet overtreffen, namelijk de gereformeerde leermethode. Het is een methode die van geen gebod van God wil weten en die geen ordonnantie van God van kracht verklaart tenzij dan in de volle kracht en op de vaste grond van het Evangelie van God.
En wie dit niet vat, kan het nochtans vatten. Dan moet hij worden als een kind en weer catechisatie gaan volgen. Niet aan de hand van allerlei goed bedoelde catechisatieboekjes waarin zeer zeker wel goede dingen staan, maar aan de hand van het zonder meer goede catechisatieboek, de Heidelbergse Catechismus. Het is een Catechismus, die het stuk van de heilige katholieke Kerk verklaart in de zin van de gemeenschap der heiligen. En die deze zin niet in twee stukken uit elkaar laat vallen maar die in enen verklaartikel
Dat is om te beginnen in het voor alle lidmaten geldend evangelie van hun deelgenoot zijn van Christus en al Zijn gaven en schatten.
Dat is daarna in het voor alle lidmaten geldend gebod zijn gaven tot nut en zaligheid van de andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te wenden (HC, 55).
Zo staat het er echt goed, echt evangelisch in de goede zin van het woord.
En zuiver volgens deze leermethode is ook onze Geloofsbelijdenis opgezet in haar respectievelijke artikelen 27 en 28, speciaal voor wat betreft de beginzin van artikel 27 en de hoofdzin van artikel 28. De overeenkomst met HC 55 laat zich hier maar zo grijpen, tot in de zaak zelf toe.
Beide formulieren, de Catechismus en de Geloofsbelijdenis, zijn dan ook één in de waarheid, één in orde en methode tot zuivere voorstelling van de waarheid. Wat dat betreft passen deze twee elkaar en zijn zij zuiver op elkaar afgestemd, niet in holle maar in beslist volle klanken, vol van de zaak zelf.
Zo nu ook zijn de beide artikelen 27 en 28 één, één in de zaak zelf, beide gelijk op gericht tot zuivere voorstelling van de Kerk volgens gereformeerde leermethode. Dat is om te beginnen en om te eindigen de Kerk der gelovigen naar de beginzin van artikel 27, impliciet in zich dragend het ambt der gelovigen, gelijk de hoofdzin van artikel 28 dit expliciet uitdraagt. Ja, het is inderdaad een weelde de dingen gereformeerd te verklaren, volgens gereformeerde leermethode. Zo worden de dingen inderdaad verkláárd. Niet krom maar recht, niet ten dele maar ten volle, niet zinloos maar beslist zinvol.
Zo valt er geen woord tussen wal en schip en keert er niets ledig terug. Zo wordt er geen slag misgeslagen en klinkt er geen klank overbodig. Zo dragen alle slagen bij aan het slaan van het uur van de waarheid, dat niet slaat zonder de kerkklok van de gereformeerde confessie, die zuiver gereformeerd slaat.
Haar methode van onderwijs in HC 54 en 55 en in NGB 27 en 28 laat daarover geen twijfel bestaan.
Dat het tegenwoordige leerboek in het voortgezet onderwijs met zijn echt passende titel ‘Leren geloven’ de zin van deze gereformeerde leermethode niet weet te grijpen, althans niet in het stuk van de Kerk, gelijk meteen blijkt uit de eerste twee zinnen waarin het de zaak van artikel 28 nader aan de orde stelt en waarin het deze zaak voorstelt als volslagen overbodig voor allen die dit artikel onderhouden, nee, daarvan begrijpt de gereformeerde confessie niets (zie genoemd boek op artikel 28 onder II, blz. 157 bovenaan).
Een dergelijke voorstelling van zaken vindt zij bepaald niet overtuigend. En zij gelooft daarvan dan ook niets. Zij weet wel beter. Zij weet wel heel zeker dat de zaak die zij in artikel 28 met zoveel woorden voorstaat, voor geen gelovige ook maar in enige mate overbodig is. Juist in het licht van de Kerk der gelovigen naar artikel 27 staat deze zaak hier als beslist zinvol voor allen die van deze Kerk zijn. Ook al zal de gereformeerde confessie graag toestemmen dat artikel 28 op zichzelf genomen volledig gemist kan worden. En wel omdat de zaak zelf waarom het dit artikel is begonnen, volledig opgesloten ligt in artikel 27. Gelijk zij ook opgesloten ligt in antwoord 54 van de Catechismus.
Een goed verstaander verstaat dat en een goed verklaarder verklaart dat. Evenals een goed onderwijzer dat duidelijk weet te maken aan zijn leerlingen. Gelijk hij hun ook duidelijk weet te maken dat men de zinvolheid van artikel 28 niet bewijst met hen die dit artikel niet onderhouden doch met hen die het wel onderhouden. Juist deze laatsten bewijzen dat het hier niet gaat om een tevergeefs woord dat niets uitwerkt maar om een echt krachtig woord dat het goede uitwerkt.
Ja, het is duidelijk dat ‘Leren geloven’ de plank hier misslaat. Het is niet de gereformeerde denkorde van Woord en Geest die de auteur hier parten speelt maar het al te oppervlakkig denken van vlees en bloed, dat niet bedacht is op de dingen van God. Op deze wijze leert men de kinderen niet aan maar af om te geloven en te belijden de zaak van artikel 28. Nooit wordt deze zaak hun zo vlees en bloed. Ja, men verklaart dan het ambt der gelovigen als volslagen overbodig voor de Kerk der gelovigen. Men betrekt deze twee dan niet op elkaar maar trekt ze uit elkaar. En juist dan is er alle reden te stellen dat artikel 28 volslagen overbodig en zinloos is, even overbodig en zinloos als schoolregels zonder school en als leraren zonder leerlingen.
Hoe zinvol en volstrekt geloofwaardig is dit artikel intussen. Nee, niet afgezien van maar juist met het gezicht op hen die doen wat het van hen vraagt. Want zij die dit doen zijn allen stuk voor stuk mensen, die zich van nature liever aan de Kerk onttrekken dan dat zij zich bij haar voegen. Artikel 28 werpt juist tegen die natuurlijke gezindheid van de kerkleden een dam op. Daarbij spant het artikel het paard niet achter de wagen door uit te gaan van de wanorde van weggelopen kerkleden. Daarbij gaat het voor de Kerk der gelovigen uit, gelijk het ook haar achterhoede vormt, hun allen en een ieder van meetaf verbiedend aan de Kerk zich te onttrekken.
Zo is hier een artikel dat bedoeld is voor en gericht is op het bewaren van de goede orde in de Kerk. Allen wordt hier op het hart gebonden hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God. En allen die deze orde van verklaring van artikel 28 niet in acht nemen en zich daarmee niet vergenoegen, zijn revolutionair in de leer. Zij stichten wanorde in de gereformeerde leer. Zij laten deze leer niet sluitende zijn en zichzelf verklaren. Zij strijden tegen de goede orde ervan.
Het is een orde die inderdaad goed is, die echt goed werkt, die loopt als een trein en die de Kerk der gelovigen echt uit de verf laat komen in haar ware zinvolheid.
Ja, het is een orde van leer die wel zo goed werkt dat daaraan beslist is verbonden een orde van dienst, een gereformeerde orde van dienst. Het is een orde van dienst, die vast en zeker is begrepen en voorgeschreven in de naar artikel 32 ingerichte gereformeerde kerkorde.
En al luisterend naar de volle, zuiver op elkaar afgestemde klanken van de artikelen 27 en 28, hebben wij zo langzamerhand tijd genoeg gehad om te begrijpen dat de dienst gaat beginnen.
Zal er gepreekt worden?
Ja, natuurlijk, dat behoort er immers bij.
Zal er echt gepreekt worden, in gereformeerde zin?
Want dat behoort er maar niet bij; dat behoort zonder meer voorop te staan. Immers, artikel 29 komt eraan. En ook dat artikel heeft recht van spreken. Het spreekt tenminste. En goed ook. Het wil tot zijn recht komen. Niet als een mooie vlag op allerlei kerken maar als de enige bestaansgrond van de enige gereformeerde Kerk.
Intussen, voordat we zover zijn dat we beide voeten zetten op de grond van artikel 29, komen we nog eenmaal terug op het middelste van de drie.
Want dit is wel zo’n steengoed artikel dat we feitelijk geen woord ervan moeten overslaan. Overbodig staat hier niets, voor geen gelovige. Alle woorden zijn hier echt zinvol, alle staan ze hier beslist in dienst van de zaak zelf, zuiver afgestemd op de volle beginzin van artikel 27.
Wij gaan dat nog eenmaal horen.
Want wat is het eerste waarop artikel 28 zijn hoofdzin, namelijk zich voegen bij deze heilige vergadering laat uitlopen?
Op het onderhouden van de enigheid der Kerk. Immers, zo horen wij, allen zijn zij schuldig zich daarbij te voegen, onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht enz.
Hoor daar het begin van de participia-zin van artikel 28. Het is de zin die bestaat in vier tegenwoordige deelwoorden (latijn: participia), die alle samen en elk voor zich willen aangeven, waarin de zin van het ‘zich voegen bij’ van de hoofdzin bestaat.
Dat is dus om te beginnen in het onderhouden van de enigheid der Kerk.
Ook weer zo’n sprekend begin, dat echt de weerklank vormt van het begin artikel 27.
Want dat begin sprak van een enige Kerk. Een begin dus dat tegelijk met de Kerk zelf ook haar enigheid proclameert en poneert.
Vandaar nu dat nieuwe begin van artikel 28, dat spreekt van een onderhouden van deze enigheid. Dat is dus geen zaak die hier zomaar uit de lucht komt vallen maar die rechtstreeks genomen is uit en zuiver is afgestemd op de met artikel 27 gegeven enigheid van de Kerk. Echt een kwestie dus van klank en weerklank.
Dan volgt daar als tweede: zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht.
En hier gaat dezelfde regel op. En dat dan nu vooral gelet op het feit dat het begin van artikel 27 de enige Kerk tegelijk aan ons voorstelde als een katholieke Kerk. Als een Kerk dus gelijk we reeds eerder in ons verhaal tegenkwamen, die niet in van alles en nog wat bestaat en die daarom ook niet van alles en nog wat in haar huis toelaat, maar waarin de katholieke waarheid bovenal is. En dat is geen waarheid die ergens hoog in de lucht zweeft maar die concreet tot ons komt in de leer of onderwijzing van de Kerk. Dat is in haar goede belijdenis, waaraan ook hangt de discipline of tucht der Kerk, die allen houdt aan de goede belijdenis en tegen leervrijheid komt beschermen.
Zo dan betekent deze orde, die staat in dienst van de katholieke waarheid, dat zij allen zich aan de onderwijzing en tucht der Kerk behoren te onderwerpen. Het ‘zich voegen bij’ is dus tegelijk een ‘zich voegen naar’, namelijk naar de goede leer en vermaning der Kerk, die naar artikel 27 katholieke Kerk is, huis van bewaring van de katholieke waarheid.
Zo sluit het ene hier het andere in, het evangelie van artikel 27 het gebod van artikel 28.
In de derde plaats volgt dan het stuk: de hals buigende onder het juk van Jezus Christus.
Dat loopt gelijk wij begrijpen met name in de pas met de verklaring van artikel 27 van de enige katholieke Kerk als een heilige vergadering van de ware gelovigen, die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus.
Deze Christus is de enige Heere en Zaligmaker der gelovigen, die de volle zaligheid over hen beschikt. Wederkerig moeten de Zijnen zich daarom aan Zijn juk onderwerpen. Dat is aan Zijn heerschappij die Hij door Zijn Geest en Woord over hen uitoefent.
En zo volgt daar als vierde en laatste stuk: dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven door God hun verleend als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.
Een schitterend sluitstuk, dat echt aansluit bij artikel 27, ja, waarin het geheel enige begin en het beslist volle einde van dit artikel hun weerklank vinden. Het is de weerklank van de enige katholieke Kerk, die met hart en wil te zamen gevoegd en verenigd is in één zelfde Geest door de kracht van het geloof (vgl. slotzin artikel 27).
Zo dan een echt enig sluitstuk, dat hun allen leert hun harten voor elkaar niet te sluiten maar te ontsluiten, en om elkaar te omarmen en de broederhand te reiken, gewillig om de ander te helpen. Niet boven vermogen noch onder de maat, maar naar de gaven die God elk in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil. Want niet wij voorzien in alles, dat doet Hij. En niet Wij zijn de baas, die Hem werk verschaffen maar precies andersom, waarbij Hij de een niet voortrekt boven de ander maar de zaak van allen in het oog houdt, allen goed doende, opdat zij allen het goede werken.
Zo dan een echt katholiek werkstuk, dat hun allen zonder onderscheid verbiedt om zichzelf in hooggevoelendheid afzijdig te houden en de ander te passeren, dan wel uit het gevoel van misdeeldheid verongelijkt aan de kant te gaan staan, en dat allen gebiedt gelijk op van de bedeling te leven. Dat is van de altijd genoegzame bedeling van Gods menigerlei genadegaven, die de Kerk echt katholiek doet zijn. Dat wil zeggen een zelfstandig lichaam dat genoeg heeft om op eigen benen te kunnen gaan en staan. Zeg maar een echt werkende coöperatie, waarvan de leden samen de capaciteit hebben om vooruit te komen, om niet achteruit te gaan maar om op te wassen in kennis en in genade.
Hoe bestáát het als het niet was onder het geheel enige Hoofd van dit geheel enige lichaam.
Om kort te gaan, hoe veelzeggend zijn deze vier tegenwoordige deelwoorden.
Geen van vieren staan zij op eigen benen om hun eigen gang te gaan maar alle vier dienen zij in éénzelfde hoofdzin en samen staan zij in voor de rechte verklaring en de volle ontsluiting van deze hoofdzin. Dat is van het ambt aller gelovigen.
Geen van vieren gaven zij ons de gelegenheid de zin van artikel 28 te ontledigen en tot een holle frase te maken; alle vier geven zij ons handen en voeten om vooruit te komen en om het zich voegen bij de Kerk te grijpen in zijn ware volle zin.
Geen voorstelling van zaken dus die ons de gelegenheid geeft ons in een handomdraai van het ambt aller gelovigen af te maken dan wel ons te eniger tijd daarvan ontslagen te achten. Maar een voorstelling die ons in vier tegenwoordige deelwoorden te verstaan geeft dat met dit ambt ons tegenwoordige leven gemoeid is en dat daarmee al onze dagen heengaan. Nee, niet in zinloosheid maar in ware zinvolheid, in toenemende groei en bloei in de voorhoven van onze God.
Ja, hier is een ambt dat reikt tot in onze grijze jaren.
En niet te vergeten een ambt dat ons al vroeg onder dienst roept, wanneer wij namelijk beginnen op te groeien en ons het lopen geleerd wordt aan moeders hand. Dan breekt langzaam maar zeker ook de tijd aan dat ons geleerd moet worden het ambt aller gelovigen op onze schoudertjes te nemen en daaronder ons halsje te buigen. Want met het natuurlijke komt het geestelijke mee (1 Korintiërs 15:4646 Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke.).
Zo is de orde van Hem, die God is in Geest en in waarheid en die in genade van doen wil hebben met mensen van vlees en bloed door onder hen deze heilige vergadering te stellen. En dat niet als een onnatuurlijk maar als een heel natuurlijke vergadering, waarbij wij ons heel natuurlijk kunnen en moeten voegen. Dat is om te beginnen door heel gewoon te gaan. Naar de Kerk. Niet natuurlijk, in de gezindheid van het vlees, maar Geestelijk, in de gezindheid van de Geest. Dat is met de inzet van heel ons hart en van heel onze persoon, van al onze gaven en van al onze dagen.
Meer dan ooit begrijpen wij nu hoezeer het strijdt met de zin van artikel 28 te stellen dat dit artikel volslagen overbodig is en dus zijn tijd heeft gehad wanneer alle gelovigen zich reeds bij de Kerk hebben gevoegd, gelijk ‘Leren geloven’ ons wil laten geloven. Om dit artikel op die manier elders aan de man te kunnen brengen, namelijk buiten de Kerk.
Kennelijk begrijpt ‘Leren geloven’ niet dat het daarmee zichzelf feitelijk overbodig maakt en uit de markt prijst. Dat is uit de gereformeerde Kerk, die dagelijks gereformeerd moet worden volgens de regel, dat wie geleerd heeft te geloven zijn leven lang moet leren geloven. Gelijk ook zij die geleerd hebben bij de Kerk zich te voegen, hun leven lang moeten leren dat te doen.
Wie deze echt gereformeerde leerregel, die de gelovigen hun leven lang houdt in de leer- en oefenschool van de Geest, niet weet te hanteren (ook inzake artikel 28), bewijst daarmee geen leerling uit deze school te zijn. Metterdaad geldt dat dan ook voor de auteur van ‘Leren geloven’. Hij schaart zich juist onder hen die de goede onderwijzers en onderwijzeressen van deze school vastbesloten de deur hebben uitgewerkt, menende daarmee echt gereformeerd te handelen, niet wetende dat men daarmee eigen harten toesluit en eigen schooldeuren dichtdoet voor wat gereformeerd is. Waarbij na de kerken en de scholen als vanzelf heel de synodale santenkraam van G-organisaties volgt, die in de schaduw van Heemse en in het licht van Spakenburg, dat is samengenomen in de nadagen van vierenveertig, rapporten opstellen inzake de vraag binnen welke perken hun open toelatingsbeleid behoort te blijven. Want te open is natuurlijk ook niet goed. Bovendien behoeven de vrijgemaakte kerken zichzelf ook niet op te heffen, als zou er van de vruchten van de Vrijmakingsboom niets goeds zijn te zeggen. Want zo ligt het natuurlijk ook weer niet. De waarheid moet wel ergens in het midden liggen. Zeg maar tussen vrijgemaakt en synodaal, waar men zich speciaal heil toeëigent, dat niet bestaat in enig stuk van het algemeen geloof noch in enig artikel van de gereformeerde belijdenis. Ja, zo werkt dat wanneer men langzaam maar zeker over de gereformeerde confessie heen naar buiten begint te kijken. Dan hoort men niet meer dat de voltooide tijd, die spreekt van ‘zich gevoegd hebben’, niet echt terzake doende is. Laat staan de al te voltooide tijd van ‘Leren geloven’, die spreekt van ‘zich reeds gevoegd hebben’. Deze tijd is hier beslist misplaatst.
De gereformeerde confessie is niet die van een reeds voltooide tijd, zodat zij feitelijk haar tijd heeft gehad. Zij is die van de tegenwoordige tijd, waarin zij ten volle van kracht is. Zij spreekt niet van wat wij allen hebben geloofd en beleden maar van wat wij allen geloven en belijden, met mond en hart, hier en nu.
In diezelfde tegenwoordige tijd komt ook de hoofdzin van artikel 28 tot ons met de daaraan hangende vier tegenwoordige deelwoorden.
Het is diezelfde tegenwoordige tijd die zuiver is afgestemd op het NU van de katholieke Kerk naar het begin van artikel 27. Het is een begin dat niet inzet met een Kerk die er was – hoewel de Kerk er was vanaf het begin der wereld – noch ook met een Kerk die er zijn zal – hoewel de Kerk er zijn zal tot aan het einde der wereld – maar dat voor alles spreekt van een Kerk die er is. Om het met zoveel woorden te zeggen volgens de oudste tekst van onze belijdenis: Wij geloven en belijden dat er is een enige katholieke Kerk.
En tegelijk met de tegenwoordige tijd van de Kerk der gelovigen naar artikel 27, is daar het heden van het ambt der gelovigen naar artikel 28.
Hoe actueel is dit ambt dus voor een ieder die gelooft.
En hoe vol is het te allen tijde met zijn tegenwoordige deelwoorden. Ja, hoever reikt het. Nee, niet tot ver buiten de Kerk maar tot ver in de Kerk, ons met handen en voeten aan haar bindend, aan haar onderwijzing en tucht. Opdat wij aan haar hand leren geloven, hoe langer hoe meer. Nee, niet volgens de logica van ‘Leren geloven’, dat ons al te gemakkelijk uit de leerschool van de Geest ontslaat en dat ons zodoende afleert te geloven en te belijden, maar volgens de regel van de apostel die luidt: ‘Niet dat ik het reeds verkregen zou hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben’ (zie Filipp. 3:1212 Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro.).
Ziedaar de apostolische regel die ons het enig goede beginsel leert van alle ware godsdienst, dat is van alle christelijke gereformeerde geloofsleer.
Het is de regel die weet van de voltooid tegenwoordige tijd van het Evangelie van God, bestaande in ons gegrepen zijn door Christus Jezus, met daaraan verbonden de nog niet voltooid tegenwoordige tijd van het gebod van God, bestaande tot het voltooien van onze tegenwoordige tijd in het hoe langer hoe meer grijpen van onze gerechtigheid in Christus, totdat wij na dit leven tot de voorgestelde volkomenheid geraken (vgl. HC, 115).
Dat is toegesneden op de zaak van artikel 28: de voltooid tegenwoordige tijd van het Evangelie van God, bestaande in het gevoegd zijn van de gelovigen bij de Kerk door Christus Jezus, met daaraan verbonden de nog niet voltooide tijd van het gebod van God, bestaande in het voltooien van onze tegenwoordige tijd in het ons hoe langer meer voegen bij de Kerk, totdat wij eindelijk in het eeuwige leven onbevlekt gesteld zullen worden te midden van de gemeente der uitverkorenen (vgl. Doopsformulier).
Zalig zijn zij die aan deze regel zich houden en die de leer van de zaligheid in artikel 28 dienovereenkomstig weten te verklaren.
Want zich gevoegd hebben bij de Kerk of zich niet gevoegd hebben bij de Kerk betekent niets, maar of men zich voegt bij de Kerk, héden, nu het de aangewezen tijd daarvoor is.
En allen die naar deze regel zich richten, vrede en barmhartigheid komt over hen, en ook over het Israël van God (vgl. Galaten 6:15,1615 Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. 16 En allen, die zich naar die regel zullen richten - vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods.).
En daarmee zetten we hier echt een punt voor wat betreft onze verklaring van artikel 28.
Want in de eerste plaats, de hier door ons gehanteerde regel van verklaring wordt door het vlees toch niet begrepen, hoeveel woorden men er ook aan wijdt, evenals hij door de onervarenen en schijnheiligen wordt misbruikt, door de satan gehaat en door de wereld bespot (vgl. DL, V,15). Nee, het ongeloof kan deze regel met de beste wil van de wereld niet begrijpen. Het vindt deze verklaring gewoon onzinnig en eigenzinnig.
Het gebod van God naar artikel 28 en zijn rechte verklaring zijn dan ook niet van de wereld noch naar het denkschema van de wereld. Hier is heilig Evangelie van God, dat ons juist komt afscheiden van de wereld, van hen die van de Kerk niet zijn. Ja, hier is heilig Woord van God, dat ons wil heiligen tot de ware dienst van God en dat ons juist daarom gedurig weer trekt uit onze van eigen logica opgetrokken ‘heilige huisjes’ om ons te plaatsen in de heilige woon- en leefruimte van de enige katholieke Kerk, die een woonstede is van God in de Geest. En deze woonstede is wel zo hecht opgericht en zo levensecht ingericht, dat onze leerconstructies daarbij niet in de schaduw kunnen staan, hoe goed doordacht wij die ook vinden en met hoeveel man wij die ook overeind houden. Wat wij mensen op poten zetten, stelt echt niets voor. Wij slaan de plank altijd alleen maar mis, hoezeer ook theologisch geschoold dan wel nog meer theologisch geschoold.
En dan zetten wij in de tweede plaats ook hierom een punt, omdat hieraan eenvoudig geen einde komt, namelijk aan de rechte verklaring van het gebod van God. Een mens raakt daarover niet uitgesproken noch uitgedacht, zonder dat hij daarbij zelf ook maar iets behoeft te zeggen dan wel te bedenken. Alles wordt hem hier voorgezegd, zodat hij het maar zo kan nazeggen in een overvloed aan woorden. Waarbij die overvloed niet een kwestie is van gebod op gebod, regel op regel, hier wat, daar wat (vgl. Jesaja 28:7-137 En ook dezen waggelen van wijn en tuimelen van bedwelmende drank: priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmende drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak. 8 Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over. 9 "Wie wil hij kennis leren en wie wil hij een openbaring doen verstaan? Hun die van de melk gespeend, aan de borst ontwend zijn? 10 Want het is wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat." 11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: 12 Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing - maar zij wilden niet horen. 13 Zo zal voor hen het woord des Heren zijn: wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat, opdat zij bij hun gaan achterwaarts struikelen en te pletter vallen, verstrikt en gevangen worden.) doch een kwestie van genade op genade, van genade voor en genade na (vgl. Johannes 1:1616 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade.).
Diep onder de indruk van die volheid aan genade, raakt de dichter van de Psalm zonder einde niet uitgesproken over de genade en de waarheid van het gebod Gods en weet hij op zeker moment vol verwondering te zeggen: ‘Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien, maar uw gebod is onbegrensd’ (zie Psalm 119:9696 Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien, maar uw gebod is onbegrensd.).
Ja, Gods gebod is onbegrensd en onbeperkt, het is zeer wijd en gaat oneindig diep. Dat geldt vast en zeker ook voor wat wij met het eerste vervolgartikel in het stuk van de Kerk belijden als het grote en eerste Kerkgebod volgens het Woord van God.
Als wij met dit gebod tenminste heilig weten om te gaan door het te laten staan in heilige Kerkgrond en het te verklaren volgens zeer bepaalde regel, in zeer bepaalde zin. Dat is volgens zuiver gereformeerde regel, in echt vrijgemaakte zin.
Dat is op geen enkele manier in hedendaags synodale zin, die zacht gezegd niet echt zinvol is. Dat is beter gezegd: niet vol van de zin van Christus. Dat is scherp gezegd: niet naar de zin van Christus. De synodale verklaring van dit artikel gaat niet uit van het begin, van de Kerk aller gelovigen naar artikel 27. Zij komt daarom eenvoudig niet toe aan het ambt aller gelovigen naar artikel 28, laat staan aan het daarmee verbonden ambt aller gelovigen naar artikel 29.
En aan dit laatste zijn wij nu echt toe, aan dit derde artikel in het stuk van de Kerk, waaruit wij eveneens aan het begin van ons verhaal een- en andermaal, ja tot driemaal toe hebben geciteerd. Geldt hier misschien de regel dat wij de ware Kerk, gelijk artikel 29 ons die bij het licht van Gods Woord aanwijst en aanprijst, moeten onderscheiden van de enige katholieke Kerk naar artikel 27? Zodat hier van identiteit geen sprake is, hooguit van relatie?
Het is een vraag die vast en zeker ontkennend beantwoord moet worden. Al was het alleen al vanwege de vele goede woorden die we de belijdenis in artikel 28 hoorden spreken ten gunste van de enige katholieke Kerk van artikel 27. Het waren even zovele woorden die ons lieten weten hoezeer de belijdenis met hart en ziel aan deze Kerk is gehecht. Alle woorden in haar eerste vervolgartikel bleken precies te sporen met de zaak van de enige katholieke Kerk. Van enige ongelijkheid bleek ons daarbij niets.
Het laat zich dan ook moeilijk voorstellen dat de belijdenis het in zijn tweede vervolgartikel over een andere boeg gooit en alsnog op enigerlei wijze afstand neemt van het enige katholieke Kerkschip dat behouden vaart biedt.
Maar goed, het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Het is wild op allerlei onderscheidingen, juist in het stuk van de Kerk, hoe onhoudbaar deze onderscheidingen ook bleken en blijken. Desondanks worden ze de tijden door volgehouden, telkens weer voor de dag komend in een echt bij-de-tijdse jas, die velen weet te betoveren.
Deze aanhoudende vloedgolf van onderscheidingen is dan ook geen kwestie van bloed en vlees maar van de boze geesten in de hemelse gewesten, die waaien waar zij waaien. En dat is dus in de hemelse gewesten! (zie Efez. 6:10-1210 de Here heeft mijn smeking gehoord, de Here neemt mijn bede aan. 11 Al mijn vijanden zullen beschaamd staan, ten zeerste verschrikt, zij zullen in een oogwenk beschaamd afdeinzen.). Waar zij maar een kier ontdekken, daar waaien zij binnen en waar zij een gaatje ontdekken, daar stormen ze op af.
Het is hier dus echt oppassen geblazen voor de burgers van het hemelse Jeruzalem, die zitting hebben in deze heilige vergadering. Gaat men hier zomaar lukraak zitten zonder de nodige omzichtigheid in acht te nemen, dan zit men binnen de kortste keren op de tocht. Dat is op de wip. En dat vanwege allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt (vgl. Efez. 4:14.).
En juist tegen dit altijd weer dreigende gevaar komt artikel 29 een dam opwerpen. Wij bemerken dat wanneer wij dit artikel lezen gelijk het zich te lezen geeft.
De hoofdzin en daarmee de hoofdzaak komt meteen tot ons direct aan het begin van het artikel. Het zet immers als volgt in: Wij geloven dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid uit den Woorde Gods behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij.
Leest men het artikel verder door, dan constateert men zonder moeite dat deze eerste zin inderdaad de hoofdzaak van het artikel bevat. Alles wat volgt is ondergeschikt aan en staat in dienst van dit begin.
Na het grote en eerste Kerkgebod als beleden in artikel 28, volgt nu dus een tweede Kerkgebod dat daaraan gelijk is. Dit laatste gelet op het feit dat ook artikel 29 evenals het voorafgaande begint met ‘Wij geloven’. Het betreffen hier dus twee geboden, die beide in het geloof worden beleden en die als zodanig aan elkaar gelijk zijn. Wel te verstaan met inachtneming van de orde die de Geloofsbelijdenis hier in acht neemt.
En dat betekent dat voorop moet staan wat hier vooropstaat. En dat is het ambt of de plicht der gelovigen bij de Kerk zich te voegen. Het is een plicht die de gelovigen koste wat het kost moeten nakomen, ook ofschoon het zo was dat de Magistraten en plakkaten der Prinsen daartegen waren en dat de dood of enige lijfstraf daaraan hing.
Maar blijkbaar is daarmee niet alles gezegd, althans niet expliciet. Want meteen volgt nu in artikel 29 als tweede ambt der gelovigen of liever gezegd als tweede stuk van hun ambt dat zij met de nodige ijver en voorzichtigheid moeten onderscheiden welke de ware Kerk is.
Met andere woorden zo mogen we concluderen, de gelovigen moeten wel met alle ijver bij de Kerk zich voegen en aan haar onderwijzing en tucht zich onderwerpen, maar zij moeten dat niet doen met een ijver zonder verstand, waarbij men domweg nazegt wat de Kerk voorzegt. Waarbij men zichzelf dus blindelings aan de Kerk uitlevert en haar slaafs navolgt.
Een dergelijke instelling is uitgesproken rooms; zij strijdt met de ware katholiciteit van het geloof en van de Kerk. Zij doet de Kerk uiteenvallen in een alwetende kerkleiding, de zogeheten geestelijkheid, en in een onwetend kerkvolk, de zogeheten leken. Zij zet daarmee het ware geloof op dood spoor en maakt de ware gelovigen monddood, hen degraderende tot stomme ja-knikkers in plaats van hen te respecteren als mondige christenen, die zelf hebben te geloven en te belijden. Voor een ambt aller gelovigen is hier geen plaats, noch voor de ware vrijheid van een christenmens.
De gereformeerde confessie weet niet van een dergelijke even ongeestelijke als hoogmoedige instelling. Zij weet van meetaf te spreken van allen die met het hart geloven en met de mond belijden. Dat is uitgesproken gereformeerd, het is uitgesproken het ambt aller gelovigen. En dat is geen ambt dat bestaat bij de gratie van het bijzondere ambt maar bij de gratie van God. Gelijk wederkerig het bijzondere ambt niet bestaat bij de gratie van het algemene maar al evenzeer bij de gratie van God, uit Wie en door Wie en tot Wie hier alle dingen bestaan. Wel te verstaan met inachtneming van de orde die hier van kracht is, zodat voorop moet blijven staan wat vooropstaat. En dat is niet het bijzondere ambt gelijk artikel 30 daarvan spreekt maar het ambt aller gelovigen naar de artikelen 28 en 29.
Het is een ambt dat de gelovigen te allen tijde hun eigen vrijheid en verantwoordelijkheid doet behouden. Ook ten overstaan van de onderwijzing en tucht der Kerk. Een mens moet zich daaraan wel onderwerpen maar dan niet in willoze gehoorzaamheid als een stok en een blok, doch met behoorlijke gehoorzaamheid volgens het Woord van God.
Vandaar dat hier met het ene deel van het ambt aller gelovigen, namelijk bij de Kerk zich voegen en aan haar zich onderwerpen, als de keerzijde ervan meekomt het andere deel, namelijk de Kerk toetsen en onderwerpen aan het Woord van God. Gelijk ook de apostel ons voorhoudt als hij zegt: Beproeft de geesten of zij uit God zijn (1 Johannes 4:11 Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.). Gelijk ook een andere apostel zegt: Beproeft alle dingen en behoudt het goede (1 Tessalonicenzen 5:2121 maar toetst alles en behoudt het goede., zie ook NGB,7).
Want er bestaat geen onfeilbare alwetende geestelijkheid, die de waarheid feilloos weet te zeggen en die uit kracht daarvan een onwetend kerkvolk feilloos zeker tot de zaligheid weet te leiden. Zo’n kerkleiding verheft zichzelf al te zeer en maakt zichzelf feitelijk overbodig. Voorzover zij dient, dient zij zichzelf; zij heeft eigen buik tot haar God.
Evenmin als er onfeilbare alwetende christenen bestaan, die zichzelf feilloos zeker tot de zaligheid weten te leiden. Zulke christenen misleiden zichzelf en maken de (dienst van de) Kerk feitelijk overbodig. Voorzover zij aan godsdienst doen, dienen zij een eigen God, niet de enige ware.
Wat wel bestaat is de ene Geest der waarheid die èn de ware Kerk èn de ware gelovigen trefzeker heeft geleid, niet in een stukje van de waarheid maar in de volle waarheid, die nodig is te weten tot zaligheid. Het is de waarheid die feilloos staat uitgedrukt in de Heilige Schrift van God, waarin de gehele wijze van de dienst die God van ons eist zeer uitvoerig beschreven is en waarvan de leer zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is (vgl. opnieuw NGB, 7).
En ziedaar de ware zin, die tegelijk ook de volle mogelijkheid inhoudt van het andere deel van het ambt aller gelovigen, gelijk artikel 29 daarvan spreekt. Het is hun ambt om terdege te onderscheiden welke de ware Kerk zij. De zin daarvan is om in die weg als Kerk der gelovigen en als gelovigen van de Kerk te blijven in de volle waarheid.
Vandaar ook dat hier als enig beslissend criterium geldt het Woord van God, dat de enige onfeilbare regel van het geloof is. Het is een regel die niet misleidt en die ons de ware Kerk feilloos zeker aanwijst. Dat is de ware Kerkdienst.
Het is een dienst die duidelijk kenbaar is. Dat is duidelijk hoorbaar. En wel in het hele, volle Woord van God, waaraan zij stem geeft en in de kracht waarvan zij de gelovigen trefzeker tot de zaligheid leidt. Dat mist in geen geval.
Ook artikel 29 is zinvolle leer van de zaligheid, die haar uitwerking niet mist tot zaligheid van allen die geloven.
Het luistert ook hier dus nauw.
Niet maar de ware Kerk op zich is in geding – zo’n ding bestaat niet – doch de volle waarheid van het ene Woord van God, waarvan de gelovige geen stuk kan missen.
Dat Woord vraagt om oren die horen, niet wat een of andere geestelijkheid zegt, want die weet niets en die zegt niets, maar wat de Geest tot de gemeenten zegt. Want de Geest weet alles en heeft alles gezegd, namelijk de volle waarheid, die dient tot volle zaligheid.
Nogmaals, het luistert hier dus nauw.
In geding is de volle zaligheid der zielen, waarover de belijdenis hier waakt met heilige ijver. Vandaar dat zij meteen ook zegt dat men hier met de nodige ijver en nauwgezetheid te werk moet gaan. Dat betekent dat een mens zich hier inspanning en moeite moet willen getroosten en dat hij opmerkzaam moet zijn en wijs om te onderscheiden wat uit God is en wat uit God niet is.
Luie handen, die zich liever van hogerhand de waarheid laten dicteren, inclusief de vraag hoe men de leer omtrent de Kerk moet exegetiseren, hebben hier een slecht jaar. En zij krijgen nog veel slechtere jaren. Dat mist in geen geval. Zij zijn reeds begonnen te vallen in de handen der mensen. Dat is in de handen van de sekte, hoe zeker zij ook menen, te gaan in het spoor van de Kerk.
Dat dit laatste inderdaad ons deel is wanneer wij geen serieus werk maken van dit andere deel van het ambt aller gelovigen, leert artikel 29 zelf ons met zoveel woorden.
Want evenals artikel 28 heeft ook dit artikel zijn eigen ‘aangezien’ – zin, tegen de achtergrond waarvan het spreekt en zijn zaak bij ons aanbeveelt. En evenals die van artikel 28, spreekt ook deze zin boekdelen. Hij luidt namelijk ‘aangezien dat alle sekten die er tegenwoordig in de wereld zijn zich met de naam der Kerk bedekken’.
En dat spreekt inderdaad boekdelen. Het spreekt van even zovele uit elkaar getrokken heilige boekdelen. Want dat doet de sekte namelijk sekte zijn. De sekte houdt zich niet met beide handen vast aan het ene Boek van de waarheid maar zij haalt daaruit wat van haar ligging is om zodoende zichzelf te stichten. Zij snijdt de waarheid dus niet recht in haar volle lengte en breedte en hoogte en diepte maar zij snijdt in de waarheid, zij snijdt deze op eigen maat, naar eigen believen; dat is eigenmachtig. Intussen is de sekte maar geen aardig idee uit een oude doos, met het bestaan waarvan het geloof niet rekent. Zij is voluit realiteit in deze tegenwoordige wereld, die wat dat betreft een echt boze wereld is, die onophoudelijk samenspant tegen de waarheid van boven en die daartoe heel wat pijlen op haar boog heeft. Het zijn alle sekten die er tegenwoordig in de wereld zijn en die, hoe onderscheiden zij ook zijn, alle twee dingen gemeenschappelijk hebben, namelijk dat zij het lichaam van de katholieke waarheid versnijden en dat zij dat doen onder de naam van de Kerk.
En ook al is de Kerk dan niet van deze tegenwoordige wereld, zij is wel in deze wereld (zie Johannes 171 Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke, 2 gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vlees, om aan al wat Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven te schenken. 3 Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. 4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. 5 En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was. 6 Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard. 7 Nu weten zij, dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt, 8 want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt. 9 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U, 10 en al het mijne is het uwe en het uwe is het mijne, en Ik ben in hen verheerlijkt. 11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij. 12 Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd. 13 Maar nu kom Ik tot U en Ik spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben. 14 Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, gelijk Ik niet uit de wereld ben. 15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. 16 Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben. 17 Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. 18 Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; 19 en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, 21 opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. 22 En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: 23 Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt. 24 Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt - Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. 25 Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen weten, dat Gij Mij gezonden hebt; 26 en Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.). Daarom is het, gelijk we enkele bladzijden terug al zeiden, echt oppassen geblazen voor hen die zitting hebben in de heilige katholieke Kerk. In het andere geval wordt men hier maar zo bevangen door de snijdende vrieskou van de sekte, die begint te snijden zodra de volle waarheid niet meer recht gesneden wordt.
Wat dat betreft liggen de Kerk en de sekte dus niet mijlen ver uit elkaar. Zij staan om zo te zeggen met de rug stijf tegen elkaar aan. Dat is anders gezegd: alle ruimte die hier niet gevuld wordt met de loutere waarheid van bet Woord van God, is bezet gebied van de sekte.
Zo werkt dat zolang de Kerk nog leeft in deze tegenwoordige tijd, waarin de sekte geen kans voorbij laat gaan en geen lege plaats onbezet laat.
Nee, de keerzijde of wil men het andere deel van het ambt aller gelovigen is echt geen overbodige luxe, voor geen gelovige. De gereformeerde confessie houdt er geen luxe-artikelen op na. Die doen een mens alleen maar zichzelf vleien en doordringen hem niet van het feit dat wij hier geen blijvende stad hebben maar dat wij de toekomende zoeken (vgl. Hebreeën 13:1414 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.). Zij houden een mens niet op de been maar maken hem tot een echte zitten-blijver, die ongemerkt doorschuift naar de bank van de sekte, die stijf aanstaat tegen die van de katholieke Kerk.
Wie in het volle stuk van deze Kerk alleen maar weet te roepen dat iedereen zich bij de ware Kerk moet voegen, ligt zij aan zij met de sekte en warmt zichzelf onder haar dekbed, dat uit niet meer bestaat dan een schitterende overtrek, die aan één stuk door geweven is van een stof die Kerk heet. Alleen doden voelen onder zo’n dekbed geen kou.
Overbodig staat er dus geen woord in artikel 29.
Intussen zullen we niet bij alle delen van dit artikel stilstaan. De hoofdzaak van ons onderwerp – de vraag naar relatie of identiteit – vereist dat niet. Bovendien blijkt artikel 29 zelf erop gesteld de zaken kort te houden. Dat is terzake doende.
Allerlei uit de tijd in de prediking, allerlei vertoon in de sacramentsbediening, allerlei ophef rondom de tuchtoefening is hier zonder meer uit de boze. Het dient slechts tot bevrediging van het vlees niet tot stichting van de katholieke Kerk op de vaste gronden van het Woord. De drie merktekenen van de ware Kerk dienen naakt vertoond te worden, louter stem gevend aan het Evangelie des kruises. Dat betekent recht op het Woord af preken, recht door de tekenen heen laten zien, rechtuit tot de zondaar spreken. Alles wat daar boven uitgaat, bedekt het allerheiligst Evangelie van de genade en de heerlijkheid Gods en maakt het kruis van Christus tot een holle klank (zie 1 Korintiërs 11 Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en Sostenes, de broeder, 2 aan de gemeente Gods te Korinte, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze (Here): 3 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 4 Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is; 5 want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis, 6 gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, 7 zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus. 8 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here. 10 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. 11 Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de (huisgenoten) van Chloë, dat er twisten onder u zijn. 12 Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus! 13 Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? 14 Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; 15 zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. 16 Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. 17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. 18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here. en 2).
Om kort te gaan, want zo maakt artikel 29 zelf de balans op als het gaat om de vraag hoe het lichaam en de gemeenschap van de ware Kerk zich onderscheiden: zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daartegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd.
De ware Kerk bindt zich dus in heel haar huishouding aan het loutere Woord van God. Zij houdt dit Woord bovenal, gelijk het bovenal is. Een echt katholieke trek dus, die de ware Kerk daarin vertoont. En zij verwerpt niet maar sommige of de meeste dingen die tegen dit katholieke Woord ingaan, maar alle dingen die daartegen zijn. Daarin is zij dus niet minder katholiek.
En zij houdt Jezus Christus voor het enige Hoofd, gelijk Deze dan ook naar hetgeen wij met zoveel woorden uitgesproken horen worden in artikel 31 metterdaad en in waarheid is het enige Hoofd en de enige katholieke Bisschop van de Kerk. In het zich houden aan dit Hoofd is de ware Kerk dus uitgesproken katholieke Kerk; de ware katholiciteit van de Kerk komt daarin ten voeten uit.
Ja, het is ons nu wel duidelijk hoe groot het onderscheid is tussen de enige katholieke Kerk naar artikel 27 en de ware Kerk naar artikel 29. Heel wat kleiner dan dat van een gekloofde haar. Van enig onderscheid is hier eenvoudig geen sprake. Althans niet voor wie serieus hoort naar de wijze waarop de gereformeerde confessie ons de ware Kerk voorstelt. Zo iemand hoort met eigen oren hoezeer de confessie het ware Kerkorgel tot drie keer toe, en niet te vergeten tot in zijn alles kort maar krachtig samenvattend slotaccoord toe, zuiver katholiek laat spelen, in alle delen zuiver afgestemd op de volle klanken van het voluit katholieke Woord van God.
Het lijdt dan ook geen twijfel of wij doen beslist recht aan de zin van Woord en confessie, wanneer wij het begin van artikel 29 als volgt lezen: Wij geloven dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid uit den Woorde Gods behoort te onderscheiden welke de ware katholieke Kerk zij, aangezien dat alle sekten die er tegenwoordig in de wereld zijn zich met de naam der Kerk bedekken. En wanneer wij het directe vervolg aldus lezen: Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, dewelke in de heilige katholieke Kerk onder de goeden vermengd zijn en intussen van deze Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn.
Gelijk wij al evenzeer rechtdoen aan de zin van Schrift en belijdenis wanneer wij het naspel op het zostraks al gehoorde slotaccoord als volgt verstaan: Hierdoor kan men wel zekerlijk de enige ware katholieke Kerk kennen en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden.
Daarbij merken we nog op dat het hier de slotzin betreft van het eerste deel van artikel 29. Het is een slotzin die niet alleen de hoofdzaak van dit artikel bevestigt zuiver overeenkomstig het begin, namelijk dat men naarstig en nauwgezet moet onderscheiden welke de ware Kerk zij. Het is tegelijk een zin die de hoofdzaak van het vorige artikel weer opneemt en bevestigt, en dat eveneens zuiver in de pas met het begin van dat artikel, namelijk dat niemand zich op zichzelf mag houden om op zijn eigen persoon te staan, hetwelk artikel 29 dus weergeeft met ‘en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden’. Hoezeer bewijst artikel 29 daarmee artikel 28 nauwgezet te hebben gelezen, daar beginnende waar artikel 28 zelf begon, namelijk dat niemand zich aan de heilige katholieke Kerk mag onttrekken!
En zo vinden de beide delen van het ambt aller gelovigen elkaar in deze slotzin van artikel 29, te zamen gevoegd en verenigd rondom de ware Kerk, die men zekerlijk kan kennen dankzij haar duidelijke merktekenen en die vanwege deze echt katholieke merktekenen zekerlijk dezelfde is als de enige katholieke Kerk naar artikel 27.
Ja, het is de enige katholieke Kerk zélf, waaraan ook artikel 29 ons met handen en voeten bindt.
En wie desondanks deze identiteit ontkent?
Zo iemand verstaat niet dat de ware katholiciteit van de Kerk juist gelegen is in de waarheid die bovenal is. Hij verstaat daarom niet dat de ware Kerk, die de waarheid bovenal houdt, juist daarmee uitgesproken katholiek is!
Anders gezegd, zo iemand laat niet de waarheid het eerste en het laatste woord hebben, hij neemt zelf het laatste woord. En wie dat volhoudt is altijd aan de verliezende hand ten overstaan van de gereformeerde confessie.
Want mensen die per se het laatste woord willen hebben, worden door de belijdenis eenvoudig verwezen naar het laatste deel van artikel 29. Dat wil zeggen naar het huis van de valse Kerk, die zich en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toeschrijft dan het Woord van God, die zich aan het juk van Christus niet wil onderwerpen en die zich meer grondt op mensen dan op God.
En ziedaar de enige onderscheiding tussen Kerk en Kerk, die de gereformeerde belijdenis kent. Het is de onderscheiding tussen de ware en de valse Kerk. Wil men daarom al spreken van de Kerk met een grote K en van de Kerk met een kleine k, dan zou men dat hier kunnen doen. Al is meteen ook duidelijk dat zoiets weinig zinvol is. Want een dergelijk onderscheid hóórt men niet.
De gereformeerde belijdenis gaat ons in deze spreek- of schrijfwijze, hoe zal men het noemen, dan ook niet voor. Zij maakt ons intussen wel duidelijk dat het onderscheid tussen de ware en de valse Kerk heel wat groter is dan dat tussen een kapitale en een niet-kapitale beginletter. Tussen deze twee staat van meetaf het Woord dat van den beginne was.
Het is het hoogheilige Woord van God, dat van meetaf spreekt van tweeërlei zaad, van vrouwenzaad en van slangenzaad, namelijk van de door God Zelf soeverein gezette vijandschap tussen deze twee (vgl. Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.).
Het is daarmee het Woord waarin deze twee, namelijk de ware en de valse Kerk gelijk op begrepen zijn, gelijk zij beide gelijk op begrepen zijn in artikel 29. Wel te verstaan met inachtneming van de orde die hier in acht genomen dient te worden. Zodat hier voorop moet blijven staan wat hier vooropstaat. En dat is niet de valse maar de ware Kerk, inclusief haar ware kinderen (zie het tegelijk meekomende middengedeelte van artikel 29). Nochtans niet zonder direct gevolgd te worden door de valse, die steeds weer loert op de ware Kerk en die haar ware kinderen gedurig op de hielen zit. Zij kan dat eenvoudig niet laten, want zo is haar ware aard overeenkomstig haar eigen vader, uit wie zij is geboren en die een mensenmoorder is van den beginne, die in de waarheid niet is staande gebleven (vgl. Johannes 8:4444 Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen.).
Voortdurende waakzaamheid is de kinderen van God daarom geboden, zullen zij niet vallen in de handen van de valse Kerk. Het is een waakzaamheid, waartoe het hele Woord van God hun ten dienste staat. Waarom zij ook deze wapenrusting Gods moeten aandoen om stand te kunnen houden tegen de verleidingen van de duivel, die niet ophoudt de ware en de valse Kerk met elkaar te vermengen en de laatste te laten domineren ter plekke waar de eerste is gesteld. Zonder dat hem dat evenwel gelukt. Want vast blijft staan en zeker blijft doorgaan het soeverein boven deze twee Kerken staande en het in heiligheid midden tussen deze twee Kerken doorgaande Woord van God, waarvan de Geest tegen de tot in het diepst van haar wezen geschudde en geschokte Kerkmoeder Rebecca zei: ‘Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich vaneenscheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen’ (zie Genesis 25:22,2322 En de kinderen stieten in haar binnenste tegen elkander. Toen zeide zij: Indien het aldus gesteld is, waarom overkomt mij dat? Daarop ging zij om de Here te vragen. 23 En de Here zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.). Ja, dit geheimenis is voorwaar groot, Rebecca wist zich er geen raad mee, maar het ziet op tweeërlei zaad, zuiver in de lijn van het Woord van den beginne. Het ziet op vrouwenzaad en slangenzaad, op ware en valse Kerk.
Het zijn twee Kerken die beide gelijk op begrepen zijn in het ene Woord van God, doch niet zonder tegelijk ook vaneengescheiden te zijn. En dat om te beginnen maar niet als twee los van elkaar staande instituten die wat het lichaam der Kerk betreft part noch deel hebben aan elkaar. Zo simpel liggen de zaken hier niet; zo gemakkelijk komt de ware Kerk niet van de valse af; zo gemakkelijk laat de laatste de eerste niet los. Doch om te beginnen als twee tegenover elkaar staande instituten, die gedurig met elkaar in strijd zijn gewikkeld in en om het lichaam der Kerk, waarbij het de ware Kerk is begonnen om de formatie en reformatie van dat lichaam en de valse om de deformatie en misvorming van dat lichaam.
Het is naar de mens gerekend een voor de ware Kerk bepaald ongelijke strijd die zij wel moet verliezen, doch waarin zij toch te allen tijde zegeviert. Niet in eigen kracht maar uit kracht van het Woord van den beginne, dat zelf deze strijd gaande houdt en daarin het pleit heeft beslecht en beslecht ten gunste van de ware Kerk, haarzelf daartoe voorgaande gelijk het haar voorgaat en de dienst verrichtende gelijk het die verricht, zijnde een tweesnijdend scherp zwaard dat van de mond Gods uitgaat (vgl. Jesaja 49:22 En Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard; in de schaduw zijner hand verborg Hij mij. Hij maakte mij tot een puntige pijl, in zijn pijlkoker stak Hij mij.; Openbaring 2:1212 En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum: Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft. en 19:1515 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.). Het is het zwaard van de Geest, dat vast en onbeweeglijk staat en dat zich flikkerend heen en weer beweegt tussen deze twee Kerken, tot bescherming van de ware en tot veroordeling van de valse.
Het zijn daarmee tegelijk twee Kerken die zich als zodanig van elkaar laten onderscheiden. En wel uit kracht van ditzelfde Woord van God, dat door de eerste op handen gedragen en door de laatste met voeten getreden wordt.
Wie dit vatten kan laat hij het vatten, hoe diep hij daarvoor het Woord van God ook moet laten snijden in eigen overleggingen en gedachten (vgl. Hebreeën 4:12,1312 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.).
Want zo alleen grijpt een mens het zegevierende einde, waartoe de gereformeerde belijdenis tenslotte komt in het vergelijkende stuk van de ware en de valse Kerk, namelijk dat deze twee Kerken lichtelijk zijn te kennen en van elkaar te onderscheiden.
Nee, dit is geen goedkoop einde waartoe de belijdenis de heiligen en gelovigen zo maar laat komen. Dat is wel duidelijk. De gelovigen komen tot dit einde niet buiten het gezicht van de valse Kerk om. Zonder nochtans in haar handen te vallen. Dat is niet minder duidelijk. Want wat hier tenslotte staat, staat er heel echt en beslist hoopvol. Het staat er als een ware prikkel tot altijd ijverige onderscheiding in dezen. En dat is een werkzaamheid die niet zonder vrucht blijft. Want met hoeveel zwakheden de ware Kerk ook nog behept mag zijn in deze bedeling en hoe sluw de valse daartegenover ook te werk mag gaan in deze laatste dagen, deze twee zijn nochtans lichtelijk van elkaar te onderscheiden. Dat blijft hier het gelukkige einde, waaraan het ware geloof zich vasthoudt. Ja, hier blijkt het geloof en de volharding der heiligen, die hun wordt toegerekend tot gerechtigheid en strekt tot zaligheid.
Het is daarmee tegelijk een einde dat alle verontschuldiging ontneemt aan een ieder die te eniger tijd van de ware Kerk zich scheidt en zich laat meetrekken door de valse. Gelijk dat naar Gods rechtvaardig oordeel het vreselijke deel is van een ieder die het stuk van de ware en de valse Kerk lichtvaardig in de mond neemt, zonder vreze en beven.
En dat doen zij die dit stuk losmaken van zijn eigen begin, van zijn eigen beginsel, waarop het stoelt en waarop het alleen maar effect tot zaligheid sorteert.
Dit is het beginsel ervan dat wij eigen zaligheid zullen, werken met vreze en beven (vgl Filipp. 2:1212 en Hij zegt: Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.). Gelijk dat ook het beginsel is van het andere deel van het ambt aller gelovigen naar artikel 28.
Het is het beginsel dat meteen aan het begin van artikel 29 op ons afkomt om zich vast te zetten in onze harten en vrucht te dragen in ons leven, namelijk dat wij zonder ophouden ons zullen benaarstigen uit het Woord van God te onderscheiden welke de ware Kerk zij.
Het is een beginsel, dat ons vast en zeker wil laten delen in de volle gelukzaligheid van de enige katholieke Kerk, een beginsel immers dat ons wil laten groeien en bloeien in het lichaam en in de gemeenschap van de ware Kerk, waardoor het ons tegelijk doet ontkomen aan de greep van de valse Kerk.
Het is een beginsel, dat zolang de gelovigen nog in dit leven verkeren, nooit meer dan een begin oplevert, dan een klein begin van de gevraagde gehoorzaamheid, doch alzo dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige maar naar alle woord Gods beginnen te grijpen Om daaruit te leren onderscheiden hoedanig wel de ware Kerk is. Gelijk zij dienovereenkomstig beginnen te begrijpen wat het stuk van deze Kerk hun wel heeft te zeggen.
Nee, wij zijn er nog niet. Gelijk zij er nog niet is.
Wij zijn nog onderweg. Gelijk zij nog onderweg is.
Onze ogen moeten nog gescherpt, onze voeten nog gericht, onze harten nog besneden, ons denken nog hervormd, ons spreken nog gereformeerd worden.
Gelijk dit alles voor haar geldt.
Totdat wij haar op Zijn tijd zonder enige bedekking zulten zien in haar ware gedaante, gelijk zij is naar het Woord van den beginne: de enige ware katholieke Kerk. Dat is de heilige algemene christelijke Kerk, het begin van het sluitstuk van de artikelen van ons algemeen geloof, van begin tot einde het werkstuk van de drieënige God, waaraan geen mensenhand te pas komt, waarop alleen past het Amen van het geloof.
Het is het Amen dat niet in allerlei zin van de Kerk spreekt, zodat hier niets eenvoudig en absoluut waar is; dat zelfs niet in tweeërlei zin van de Kerk spreekt. Tenzij men denkt aan de tweeërlei Kerk van de geheel enige onderscheiding die de gereformeerde confessie in het stuk van de Kerk maakt, namelijk de onderscheiding tussen de ware en de valse Kerk.
Doch dan betreft het juist een onderscheiding die ons wil bevestigen in het spoor van de enige katholieke Kerk. Want voorop staat dan de ware Kerk. Het is de Kerk, die de enige waarheid katholiek doet zijn, boven alles en boven allen. Het betreft dan dus eenvoudig de enige katholieke Kerk.
Van meetaf gaat de gereformeerde belijdenis ons voor in het spoor van deze Kerk en zij blijft ons daarin voorgaan, in elk geval tot in artikel 29 toe. Dat lijdt geen twijfel. Daarvoor spreekt zij genoegzaam duidelijke taal in de eerste drie artikelen van dit hoofdstuk.
Wanneer wij daarom in dit rechte spoor van de confessie niet trekken en ons spreken over de Kerk daarop niet afstemmen, dan ligt dat niet aan haar. En dan verliest deze belijdenis haar geldigheid voor ons, haar zinvolheid en haar waardevastheid. Dat is haar effect tot zaligheid. Niet omdat zij ons niet wil reformeren en revalideren, maar omdat wij zelf haar dan laten devalueren en degenereren. Om zodoende aan ons eigen gedeformeerde leven en gedegenereerde bestaan een confessionele basis te geven. Dat is een schijn van recht. En daarvoor bedankt de gereformeerde confessie stichtelijk. Zij laat zich niet spannen voor de wagen van de deformatie en zij gaat in dat spoor geen stap mee. Zij staat eenvoudig waar zij staat, op de vaste gronden van het Woord en zij spreekt eenvoudig gelijk zij spreekt, naar de zuivere redenen van dat Woord. En zo spreekt zij inderdaad eenvoudig, recht op de man af. Dat is recht af op de Kerk, op de enige katholieke Kerk, die de waarheid bovenal doet zijn. Dat is rechtaf op de ware Kerk.
Tot haar blijvende instituering als pijler en fundament van de waarheid.
Wie dat niet ziet, ziet dat niet. Hij blijft zitten waar hij zit, te stijf van denken en te stram van ledematen om nog in de benen te komen.
Deconfessionalisering heet dat.
Is dat.
Een vreselijk monster. Eenmaal in de benen gekomen heeft het zoveel tijd niet nodig om een hele Kerk te verslinden.
Slechts weinigen die daaraan ontkomen.
Zovelen als de Heere daartoe roept.
Verkiezing heet dat. Is dat. Vrije Verkiezing uit vrije genade. Verkiezing die niet menigerlei is, maar één еn dezelfde van al degenen die zalig worden, beide in het oude en nieuwe testament (vgl. DL,1,8).
Het is het eerste en het laatste woord, ook in het stuk van de Kerk, die daarom éénzelfde Kerk is in deze drie artikelen.
En daarmee zetten we een punt voor wat betreft dit tweede vervolgartikel in het immer bondige altijd boeiende hoofdstuk van de Kerk. Waarbij wij niet nalaten de volgende vergelijkende slotsom neer te schrijven, die na lezing van deze drie artikelen alleszins verantwoord is. Zij luidt als volgt: even lichtelijk als de ware Kerk zich laat onderscheiden van de valse, zo licht laat zich onderscheiden dat elke andere onderscheiding tussen Kerk en Kerk niet stamt uit het leerhuis van de gereformeerde confessie in de artikelen 27 tot 29.
Des te zekerder weten wij nu waaraan wij toe zijn met de synodale leerhuizen van Heemse en Spakenburg. Het zijn huizen, waarin vele waarheden over de Kerk worden uitgesproken maar DE waarheid omtrent haar staat daarin nergens uitgedrukt. Het zijn anders gezegd huizen, waarin heel wat over de Kerk te berde wordt gebracht maar waarin de Kerk zelf nergens vast en zeker voor ons staat. De eerste drie artikelen over de Kerk komen ter sprake, dat kan niet worden ontkend, maar niet één ervan wordt zonder meer voor vast en bondig gehouden, laat staan alle drie gelijk op, om zodoende de gereformeerde leer over de Kerk als in een hoofdsom sluitende te houden.
Lichtelijk laat zich de synodale ongebondenheid en losbandigheid en bandeloosheid in dezen onderscheiden. Een mens kan wat dat betreft eenvoudig volstaan met zorgvuldig kennis te nemen van de eerste grond van het Spakenburgse besluit D 1 en hij weet precies waaraan hij toe is met de synodale leer.
Het is een grond die wel opkomt voor het goed recht van de plaatselijke Kerk, maar dat is slechts betrekkelijk, relatief. Want in onderscheiding daarvan wortelt in deze grond ook de Kerk ‘die Christus bouwen zal en bouwt door de eeuwen heen, om haar uiteindelijk voor Zich te stellen, stralend, zonder vlek of rimpel (Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen., Efeziërs 5:25,2625 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, 26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord.)’.
Dat betreft hier dus niet éénzelfde waarheid omtrent éénzelfde Kerk, het betreffen hier twee waarheden, zeg maar twee deelwaarheden, die zich niet in enen laten grijpen, in de enige katholieke Kerk, gelijk de gereformeerde confessie alles samenvat in deze Kerk.
Het is tegelijk een grond die artikel 28 wel voor vast en bondig verklaart, doch niet zonder meer maar in zoverre. Daarna moet artikel 29 de rest doen als een artikel dat ‘echter’ nodig blijkt te zijn. Men lette hier op het boekdelen sprekende woordje echter. Het is een woordje dat artikel 29 niet eenvoudig van kracht verklaart met het oog op zijn eigen zaak die het voorstaat, namelijk de bevestiging van de ware Kerk tegenover de valse doch, die dit artikel laat opdraven om de zaak van artikel 28 over te nemen en aan te vullen. Als zou artikel 28 niet zijn eigen boontjes kunnen doppen en niet zelf zijn zaak grondig behandelen en afdoende afhandelen, daarbij niet hulpbehoevend aanleunend tegen artikel 29 doch met beide benen vaststaand in artikel 27.
En zo wordt in het synodale leerhuis geen artikel grondig behandeld en in goede orde afgehandeld, zo loopt hier alles in wanorde door elkaar heen en in elkaar over. Dat is over elkaar heen. Zo blijft hier anders gezegd de volle waarheid omtrent de Kerk, gelijk die in elk van deze artikelen en in deze drie artikelen samen voor ons staat, ореn staan. Als een waarheid met een open einde. In plaats van haar voor vast en bondig te houden, gelijk zij vast en bondig staat uitgedrukt in de gereformeerde belijdenis.
Wat Heemse en Spakenburg betreft is het nog te vroeg om het uur van de volle waarheid in het stuk van de Kerk eenvoudig te laten slaan. Daarvoor moet eerst de jongste dag luiden.
Vandaar dat allen die zolang niet wachten en de gereformeerde belijdenis nu al voor vast en bondig houden moeten zwijgen, tenzij zij de synodale besluitvorming voor vast en bondig houden. Waarbij als in bedekte termen uitgesproken hoofdargument geldt dat de Kerk in en buiten Nederland nooit zo heeft geleerd (zie besluit Heemse, onderdeel II, grond 4).
En zo slaat hier vast en zeker het uur van de leugen. Dat is de klok van de valse Kerk, die Zich op zichzelf beroept, die zichzelf en haar ordinantiën meer macht еn autoriteit toekent dan het boven alle tijden staande katholieke Woord van God en die zich meer grondt op mensen dan op Christus, op Wiens zuivere redenen de Kerk in Nederland en daarbuiten zich alleen beroept. Of zij is geen Kerk.
Nee, wij zouden zo niet schrijven als niet de gereformeerde Kerk zelf ons reeds lang in dat spoor was voorgegaan in haar uitgesproken gereformeerde belijdenis, die ons eenvoudig leert wat zij ons leert.
En dat is beslist goed. En vast en bondig.
En dat veranderen wij piet.
Want de waarheid, die zal men laten staan.
Ook in het stuk van de Kerk,
Hoe zal anders nog enig stuk van de waarheid vaststaan en bovenal zijn? Uitgesproken de Kerk is immers gesteld tot pijler en fundament van de waarheid.
En hoe zal anders ooit enig vlees behouden worden voor God? Uitgesproken de Kerk is immers de vergadering van hen die behouden worden en buiten haar is geen zaligheid.
En voorts, wat de artikelen 30 tot 32 betreft, die zullen wij niet meer afzonderlijk onderzoeken inzake de vraag naar relatie of identiteit.
Want in de eerste plaats is duidelijk dat deze drie artikelen een sluitend geheel vormen.
In de tweede plaats is blijkens het begin ervan duidelijk dat dit geheel zonder meer draait om de ware Kerk naar artikel 29, dat is om de enige katholieke Kerk naar artikel 27. Dit begin luidt immers: Wij geloven dat deze ware Kerk geregeerd moet worden enz.
En in de derde plaats heeft het middengedeelte van artikel 29 ons geleerd dat de katholieke Kerk niet bestaat uit leken die men alles moet voorzeggen, maar uit Christenen die zelf hun belijdenis zeer wel kunnen lezen en verstaan. Niet omdat zij zo goed kunnen lezen maar omdat hun belijdenis zich zo goed te lezen geeft.
Ook in het zes artikelen tellende hoofdstuk van de Kerk.
Het is een hoofdstuk dat ons heel echt de Kerk laat zien, de Kerk zélf, de Kerk in haar unieke heerlijkheid, gelijk zij van begin tot einde is, zichzelf volkomen identiek door heel dit hoofdstuk heen.
Een hoofdstuk dus waarvan alle zes artikelen als één man staan rondom deze enige Kerk, die hier echt in het midden staat en die ons hier ten voeten uit wordt getoond, in alles wat wij van haar moeten weten tot onze zaligheid. Dat is:

háár ware enigheid en algemeenheid of katholiciteit dankzij haar enige Heere (artikel 27).

háár enige wezen of bestaansvorm als een heilige vergadering der ware gelovigen dankzij haar soevereine Vergaderaar, de Heere Jezus Christus (artikel 27).

háár goede onderwijzing en heilzame tocht om ons te houden onder het juk van Jezus Christus (artikel 28).

háár loutere onderscheidingstekenen onder haar enige Hoofd (artikel 29).

háár geestelijke regering in dienst van de ware leer van haar Heere (artikel 30).

háár wettige verkiezing tot die regering van hen die zonder onderscheid dienaren zijn van Jezus Christus, haar enige algemene Bisschop (artikel 31),

háár rechte kerkorde, die niet mag uitgaan boven hetgeen haar enige Meester ons heeft geleerd (artikel 32).

Ja, wij horen het zelf, wij belijden het zelf, het is alles van de Kerk, wat hier de klok luidt, van haar die naar haar eigen beginartikel dan ook een enige Kerk is. Zij wordt hier echt in het zonnetje gezet, in de Zon der gerechtigheid, die hier helemaal over haar opgaat en die haar volop doet stralen als een bruid ten overstaan van haar bruidegom.
Dat is dus geen Kerk afgezien of in onderscheiding van de vervolgartikelen 28 tot 32. Want dan beroven we deze enige Kerk van haar eigen artikelen, die haar naar het Woord van haar Heere toekomen en dan zetten we haar naakt en berooid aan de dijk. Doch Kerk voorzien van en onderscheiden met al deze artikelen, die even zovele KERKartikelen zijn, alle stuk voor stuk op háár maat gesneden en op háár leven toegesneden. En dat niet maat stukje bij beetje, met hier een naad en ginds een naad, of nog erger met hier een steek gevallen еn ginds een scheur getrokken, doch alle te zamen uit één stuk gesneden, als een kleed zonder naad, van begin tot einde geweven van dezelfde stof des geloofs, het enige onfeilbare Woord, en in de kracht van de ene Geest des geloofs, die de enige Kerk eens voor altijd met dit alles heeft bekleed. Dat is die haar eens voor goed door dit alles èn gewassen èn geheiligd èn verzegeld heeft. Dat is anders gezegd, die haar door dit alles èn gefundeerd èn bevestigd èn volmaakt heeft.
Zo dan, wie dit niet te verscheuren kleed dat een mens niet dan om niet krijgt toegeworpen past, die trekke het aan. En hij versta dat het zich slechts in zijn geheel laat aantrekken. Of men krijgt het in het geheel niet in handen.
Een derde weg is hier niet.
Dat staat als een paal boven water, gelijk op met de kruispaal op Golgotha, waaraan Hij Zich in één keer in Zijn geheel enige Persoon heeft laten spijkeren en aan de voet waarvan Hij Zijn kleed zonder naad niet aan stukken heeft laten scheuren maar als een geheel enig stuk heeft laten verdobbelen (vgl. Johannes 19:23,2423 Toen dan de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat één deel, en zijn onderkleed. Dit kleed nu was zonder naad, aan één stuk geweven. 24 Zij zeiden dan tot elkander: Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten, voor wie het zijn zal; zodat het schriftwoord vervuld werd: Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan.). Om in die weg, waarbij Hij Zich al Zijn heerlijkheid in één keer liet afnemen en Zich openlijk te schande liet worden, Zijn geheel enige Bruid te kleden met het kleed van Zijn gerechtigheid en van Zijn waarheid, dat een kleed is, uit één stuk, zonder naad. Opdat zij daarmee bekleed voor Hem zal staan, geheiligd en gereinigd, stralend zonder vlek of rimpel, gelijk zij in waarheid is, naar het Woord van de waarheid (vgl. Efez. 5:25-2725 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven. 26 Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf. 27 En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is.).
Dat is om te beginnen enige algemene Kerk of Gemeente, die de Zoon van God Zich door Zijn Geest en Woord vergadert (begin artikel 27 en zondag 21).
Dat is anders gezegd: Kerk in de ware volle zin van het woord, onverschillig aan welke plaats dat God haar heeft gesteld (slot artikel 27, midden artikel 28).
Dat is om te bevestigen enige ware Kerk, die zich aanstelt naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daartegen zijn (artikel 29).
Dat is tegelijk: ware Kerk die geregeerd wordt naar de geestelijke politie van het Woord van onze Heere (artikel 30).
Dat is om te volmaken wel-geordende Kerk, die zorg draagt voor wel-geordende Dienaren en Ouderlingen, die men wel in ere moet houden, opdat de heilige ordinantie Gods niet geschonden worde (artikel 31).
Dat is tegelijk: waarlijk vrije Kerk onder een niet boven de Schrift bindende kerkorde, opdat alle dingen zullen toegaan in de gehoorzaamheid Gods (artikel 32).
Ziedaar in vogelvlucht het geheel van het hoofdstuk omtrent de enige Kerk. Het is een hoofdstuk dat metterdaad één geheel vormt, waarvan al de artikelen zonder onderscheid spreken ten dienste van deze Kerk, tot haar bevestiging en volmaking. Dat is tegelijk ten dienste van het geloof aangaande haar, tot fundering, bevestiging en volmaking van dit geloof.
Levensecht staat zij daartoe voor ons in al deze artikelen, zichzelf volkomen gelijk door heel dit hoofdstuk heen. In artikel 27 niet minder concreet noch ook anders van wezen dan in bijvoorbeeld artikel 29 of 30. In artikel 29 niet minder katholiek of algemeen dan in artikel 27. In artikel 27 niet meer enig еn heilig dan in bijvoorbeeld artikel 31. In artikel 32 niet minder stralend of met meer rimpels dan in artikel 27.
Want al deze artikelen, hoezeer ook van elkaar onderscheiden, zijn in de grond der zaak één, alle sprekend met het oog op éénzelfde Kerk, die hier constant voor ons staat als de hoofdsom van dit hoofdstuk.
Ja, constant.
Daarvoor staat zij hier dan ook gelijk zij hier staat. Geen moment op zichzelf, in niet één van deze artikelen, maar constant verbonden met Hem, Wiens Naam in al deze artikelen staat uitgedrukt en die is gelijk Hij is, de grote Constante en de vaste bestaansgrond van heel dit hoofdstuk, Zichzelf volkomen gelijk in al deze artikelen, gisteren en heden Dezelfde en tot in de eeuwen. Geen zwak en sterfelijk mensenkind dat vandaag staat en morgen valt, maar de sterke Zoon van God en de zegevierende Zoon des mensen, die alles draagt door Zijn krachtvolle Woord en die te allen dage vaststaat, ook zelfs toen Hij hing aan het kruis op Golgotha, aan de voet waarvan Zijn klederen wel werden gevierendeeld – zie opnieuw Johannes 19:23,2423 Toen dan de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat één deel, en zijn onderkleed. Dit kleed nu was zonder naad, aan één stuk geweven. 24 Zij zeiden dan tot elkander: Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten, voor wie het zijn zal; zodat het schriftwoord vervuld werd: Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan. - maar onder de last waarvan Zijn bestaansgrond gescheurd noch gedeeld werd, Zelf in eigen Persoon onafscheidelijk in Zich te zamen gevoegd en verenigd houdende de Goddelijke en de menselijke natuur (zie artikel 19). Aldus Zichzelf, hoezeer ook naar het vlees geschonden, als een gaaf en ongeschonden offer door de eeuwige Geest Gode opofferende aan het hout des kruises, met vaste stem verklarende: Het is volbracht. Ter bevestiging waarvan Hij stervende het hoofd boog en de levende Geest van Zich liet uitgaan (vgl. Johannes 19:28-3028 Hierna zeide Jezus, daar Hij wist, dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden: Mij dorst! 29 Er stond een kruik vol zure wijn; zij staken dan een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. 30 Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.). Voorwaar, gróót is deze verborgenheid der Godzaligheid, dit geheimenis der godsvrucht (vgl. 1 Timoteüs 3:1616 En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.). Welk mensenkind zal dit ooit vatten, deze zo heilige borgtocht van de Middelaar Gods en die der mensen? Wie ook zal hier niet vrezen en beven ten overstaan van zoveel macht en majesteit? De romeinse hoofdman wel.
Doch wij zeggen dit met het oog op des mensen enige troost in leven en in sterven, een troost die zich hier vast en zeker laat grijpen. Want aldus heeft deze Mensenzoon in Zichzelf door de Geest eens voor altijd vast en bondig gemaakt al de stukken van de christelijke leer, ze dienovereenkomstig verklarende door het Woord dat in die ure van Zijn mond uitging.
Ook het stuk van de Kerk.
Zo dan, wie dit stuk niet aldus verklaart en bewaart, wie het niet aldus intact laat als een gaaf en ondeelbaar geheel, die doet wel verkeerd. Die bewaart niet de verborgenheid van het geloof in een reine consciëntie en verkrijgt zichzelf geen goede opgang als leerjongen van Christus (vgl. het bevestigingsformulier voor Ouderlingen en Diakenen). Zo iemand tast aan het algemeen en ontwijfelbaar christelijk geloof. Ja, zo iemand doet af van de onvergankelijke kracht en waardij van de dood en de offerande van de Zoon van God aan het kruis op Golgotha. God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens in het paradijs van onze God (vgl. Openbaring 22:1919 en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn.).
En dat uit kracht van de primordiale oer-gereformeerde geloofsregel die luidt: alles of niets.
Wat doen we daarom?
Buigen we voor het stuk van de Kerk als één ondeelbaar geheel?
In het andere geval vertreden we het in één keer onder onze voeten en staan we met lege handen. Vier heidense soldaten heeft Christus in dat geval bij de hand om tegen ons te getuigen. Want die waren zo dwaas niet om te verdelen wat zich als één kostbaar geheel bij hen aandiende. Verdeling ervan in vieren zou zonde zijn geweest. Geen van vieren zouden ze daaraan iets hebben. Zij waren daarom zo wijs het onder elkaar te verdobbelen. Alle vier hadden zij daaraan even veel. Want alle vier deden ze daaraan gelijk op mee.
En zij zouden dit zeker niet gedaan hebben als zij geweten hadden van de schitterde waarheid, die opgesloten lag in en uitging van dit aan één stuk geweven kleed zonder naad.
Niet tot veroordeling van deze vier staat de gang van zaken rondom Jezus’ onderkleed dan ook opgetekend in de Schriften, maar tot onze lering en vermaning (vgl. Romeinen 15:44 Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden.). Opdat wij daaruit zullen leren ons aan de waarheid niet te vergrijpen maar deze te grijpen en aan te doen gelijk zij zichzelf aan ons geeft: in al haar stukken één en ondeelbaar.
Ook in het stuk van de Kerk.
Dus moeten wij dit Kerkkleed zo ook aantrekken, opdat wij niet te eniger tijd naakt worden bevonden en ontkleed, maar opdat wij, niets uit elkaar trekkend maar alles op elkaar betrekkend, steeds voortgaan te geloven en te belijden gelijk zij begónnen zijn te geloven en te belijden. Om zo onze geloofsbelijdenis te bevestigen en te volmaken.
Laten wij dan allen die volmaakt zijn aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijn, God zal u ook dat openbaren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder! (Zie Filipp. 3:15,1615 Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten, 16 verwoesting en ellende zijn op hun wegen.).
En dat is voor wat betreft het stuk van de Kerk het spoor dat begint in artikel 27 en dat vandaaruit in één gang doorloopt tot in artikel 32, zonder enig onderscheid, zonder dat er te eniger plaats een nieuwe lijn bijkomt. Overstapplaatsen kent de gereformeerde confessie niet. Men rijdt mee of men zit ernaast.
Wie dat niet onderscheidt maar hier begint te onderscheiden, al is het maar in tweeën, die houdt de waarheid omtrent de Kerk niet vast; hij verdeelt en verscheurt haar. En hij sticht geen vrede maar is een ordeverstoorder; hij geeft oorzaak tot verdeeldheid, partijschappen en scheuringen.
En in zo’n situatie worden tweeërlei mensen openbaar: zij wier monden de waarheid hoe langer hoe meer overschreeuwen èn zij wier harten meer en meer in de waarheid bevestigd worden (vgl. 1 Korintiërs 11:1919 Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kunnen doorstaan.).
De eersten menen het gelijk aan hun kant te hebben. Zelfverzekerd schrijven zij hun kolommen vol, het kerkvolk niet grondig uiteenzettend hetgeen de gereformeerde Kerken vanouds in hun confessie als de waarheid hebben aanvaard maar breedvoerig aanhalend wat allerlei kerkelijke vergaderingen en voorgangers in de loop der tijden hebben verklaard. Zo preken zij voor eigen parochie en schrijven eigen gelijk voor zich uit. Alsof er geen tweede helft van artikel 7 NGB bestaat.
De laatsten hebben het gelijk aan hun kant.
Niet hun eigen gelijk, dat zij zelf uitschrijven maar het gelijk dat voor hen geschreven staat in de gereformeerde confessie, waarvan de waarheid zich niet in tweeën laat verdelen.
Noch over twee kampen.
Men is vrijgemaakte des Heeren of men zit verstrikt en gevangen in eigen redeneringen.

Tot volmaking van de waarheid

En dit is de eenvoudige naakte waarheid in het stuk van de Kerk, gelijk ons dat klaar en duidelijk is nagelaten in de betreffende zes artikelen van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, die zich in haar opschrift boven artikel 1 bij ons aandient als ware christelijke Belijdenis, bevattende de hoofdsom van de leer van God en van de eeuwige zaligheid der zielen. En die daarin niet liegt.
Ook niet in het stuk van de Kerk.
Ja, zo is het. En niet anders.
Ook al zegt de hele wereld dat het zo niet is.
Ook al zegt de hele vrijgemaakte kerkwereld dat het net even anders is. Door namelijk te beweren dat wij hier weliswaar niet moeten scheiden maar wel dienen te onderscheiden. En wel tussen de enige katholieke Kerk naar artikel 27 èn de Kerk hetzij aan wat plaats God die stelt naar artikel 28. Dat is anders gezegd tussen de heilige algemene christelijke Kerk naar zondag 21 èn de ware Kerk naar artikel 29.
Niet dat deze onderscheiding nu eenvoudig parallel loopt met aan de ene kant artikel 27 annex zondag 21 en met aan de andere kant de artikelen 28 en 29. Zo simpel ligt het ook weer niet. Maar de wissel gaat hier wel ergens over, waar dan ook. Daaraan ontkomt niemand die de leer van Heemse en Spakenburg voor vast en bondig houdt.
En wil iemand daarbij het naadje van de kous weten en dus weten waar de overgang nu precies ligt binnen deze drie artikelen. Wel, die moet dat zelf weten en die prikke deze plaats waar hij die prikt. Als hij maar wel bedenkt dat Heemse en Spakenburg die gewoonte niet hebben. Die pinnen zich nergens echt op vast en die slaan hun pinnen nergens echt vast. Dan moet een mens zich immers precies verantwoorden in wat hij beweert en dat schept alleen maar moeilijkheden. Daarom nemen de synodes de zaak van deze drie artikelen gewoon in hoofdlijn. Dat is te verstaan in twee hoofdfijnen, waarvan de ene begint in artikel 27 en de andere eindigt in artikel 29. En zo laten zij de precieze plaats van overgang gewoon in het midden.
Maar wat zij niet in het midden laten is dat men hier moet onderscheiden en van de enige katholieke Kerk moet spreken, in onderscheiding van de ware plaatselijke Kerk.
In het synodale kamp zet men hier dus geen isgelijkteken, zodat hier sprake is van identiteit. Men zet hier ook geen scheidingsteken, zodat deze twee Kerken part noch deel hebben aan elkaar. Dan zou men openlijk twee Kerken leren. En dat doet men niet. Want dat klinkt al te ongeloofwaardig. Men doet dat in bedekte termen. Door hier namelijk een onderscheidingsteken te plaatsen, zodat deze twee Kerken elkaar ten dele raken. Geen identiteit dus maar relatie.
Dat hóórt zo gek nog niet. Nietwaar, een mens moet nou eenmaal onderscheiden in deze door de zonde gebroken wereld. Hij moet niet doen alsof alles nog heel is en ongebroken. Dan rekent hij alleen met de factor God die alles goed doet; dan rekent hij niet met de factor mens die lang niet alles goed doet. Niet dat de gereformeerde confessie te eniger plaats de mens introduceert als een meetellende factor ter bepaling van de dingen die ons van God geschonken zijn. Maar daarmee weten wij wel raad. Wij doen dat zélf. Wij ménsen, geloven en belijden immers. En zo gauw loopt een mens niet in de schaduw van God; hij loopt liever parmantig naast God, om zo ook een stem in het kapittel te hebben, zeker in het kapittel van de Kerk, waar we nu eenmaal met mensen van doen hebben.
Zo wist ds. H.J. Boiten de mannenbroeders acht jaar geleden in Petah-ja al te verzekeren dat de Kerk altijd een daad is van God en van de mensen. Toe maar. Petah-ja of geen Petah-ja, vrijgemaakte des Heeren of geen vrijgemaakte des Heeren, maar de vrijgemaakte Kerk is altijd een daad van God èn van de mensen. En zo laat Petah-ja, daarop aangesproken of daarop niet aangesproken volgens de geloofsregel van het ‘sola gratia’ (zie mijn ‘De troost der Kerk beleden’, blz. 17-19), de mannenbroeders nu al acht jaar naast God paraderen, Hij en zij beiden de Kerk vergaderend. Althans de ware vrijgemaakte naar artikel 29; de enige katholieke naar artikel 27 blijft alleen op Zijn Naam staan. Daarop hebben wij, mensen toch geen vat. Waarbij de mannenbroeders met artikel 29 en het gereformeerde avondmaalsformulier veel ellendigheden en gebreken in zich bevinden, maar daartoe gebruiken zij tot hun vertroosting het sacrament van het heilig Avondmaal naar artikel 35. Wel te verstaan, niet in de katholieke verzameling van het volk Gods maar in de ware verzameling van dat volk, onder zich houdende niet alleen een heilige gedachtenis aan de dood van Christus hun Zaligmaker, met dankzegging, doende aldaar belijdenis van hun geloof en van de christelijke religie, maar ook onder zich houdend een heilige onderscheiding tussen de katholieke Kerk èn de ware Kerk van Christus, hun Zaligmaker, met gelatenheid, doende aldaar belijdenis van deze onderscheiding zonder de Artikelen van de christelijke religie die deze onderscheiding niet leren en onder de artikelen van hun voorgangers die deze onderscheiding propageren.
Ja, bij een dergelijke avondmaalsviering komt men als kerkvolk uit wanneer men in het spoor van Petah-ja trekt en daarbij de lijn eenvoudig doortrekt naar artikel 35. Dat is anders gezegd wanneer men niet zelf de geesten beproeft of zij uit God zijn en daarbij niet eenvoudig vasthoudt aan het beginartikel in het stuk van de Kerk, dat spreekt van een enige katholieke Kerk.
En om hier niet alles te laten neerkomen op de schouders van één ds. Boiten, het was de meeste vergadering van Heemse die dit fundamentele begin van de belijdenis op losse schroeven zette door aan schrijver dezes de vraag te stellen: ‘Welke is de relatie tussen de heilige, algemene, christelijke kerk, zoals beleden in artikel 27 NGB, en de concreet aanwijsbare kerkvergadering, zoals deze in haar kenmerken wordt beleden in artikel 29 NGB?’ (zie ‘De roeping zich bij de kerk te voegen’, blz. 43, vraag 4).
Het valt de lezer direct op: er is blijkbaar nogal wat onderscheid tussen de enige katholieke Kerk naar artikel 27, zoals deze in de Heemser vraag wordt aangeduid met de termen van zondag 21, èn de ware Kerk naar artikel 29, zoals deze in dezelfde vraag wordt aangeduid met een term uit artikel 27 (‘kerkvergadering’). De laatste is blijkbaar zonder meer ‘concreet aanwijsbaar’, wat mee door het woord vergadering moet uitkomen, terwijl dit ‘concreet aanwijsbaar’ aan de eerste wordt onthouden. En dan te bedenken dat strikt genomen niet artikel 29 maar uitgesproken artikel 27 de term ‘vergadering’ gebruikt. En dat ongetwijfeld ter aanduiding en concretisering van de enige katholieke Kerk van dit artikel.
Maar nee, de kerkelijke vergadering van Heemse, en dat geldt ook voor haar opvolgster te Spakenburg, neemt de gereformeerde belijdenis zo strikt niet. Zij gaan willekeurig met haar om. Zij laten haar concreet worden waar zij dat zélf doen. En dat is niet bij artikel 27, dat ons de katholieke Kerk voorstelt als een heilige vergadering, dat is bij artikel 29, dat ons de ware merktekenen van deze Kerkvergadering noemt.
Inderdaad, willekeurig om hier zo te opereren met deze artikelen. Dat is eigenmachtig.
En niet te vergeten ongerijmd en ondoordacht. Als zou de Kerk eer en meer concreet zijn in haar ware merktekenen, zoals expliciet aangewezen in artikel 29, dan in haar ware wezen, zoals expliciet beleden in artikel 27 (‘dewelke is een heilige vergadering).
Een mens moet toch kunnen vatten dat het ene hier het andere insluit en dat deze twee dingen in elkaar bestaan. Het ene – de ware merktekenen der Kerk – hangt in de tocht tenzij het vaststaat in het andere – in het midden van deze heilige vergadering. En omgekeerd mist deze heilige katholieke vergadering alle grond, tenzij zij met hart en ziel hangt aan de ware merktekenen der Kerk. In het andere geval is zij geen katholieke Kerk, die gesticht is in de waarheid, maar een sektarische vergadering, die zich niet houdt aan het fundament. Zo dan gaat het ene, de heilige katholieke Kerk, hier samen op met het andere, de ware Kerk, en bestaan deze twee over en weer in elkaar, gelijk zij dan ook elkaar bevestigen en verklaren.
Jammer genoeg heeft de synodale leer voor dit zo fundamentele beginsel van de gereformeerde confessie geen oog, en dat terwijl juist daarin de kracht van deze confessie is gelegen, als een belijdenis die aldus zichzelf bevestigt en verklaartikel
Al onderscheidend onderkent de synodale leer niet dat het de belijdenis in haar voorstelling van de merktekenen der ware Kerk eenvoudig is te doen om (de handhaving en bewaring van) de ware identiteit van de katholieke Kerk. Dat is anders gezegd om de ware katholiciteit van de Kerk, die er één is in de waarheid.
Nogmaals, de synodale leer heeft daarvoor geen oog; zij weet de lijn hier niet door te trekken maar benadert de dingen hier veel te veel op zichzelf, los van elkaar.
Wat de synodes daarmee bewijzen?
Dat zij de leer over de Kerk niet doordenken.
Dat zij niet gereformeerd denken, niet principieel.
Dat zij geen beginselvastheid kennen, geen vasthoudendheid ten aanzien van het ene beginsel, waarvan heel de confessie is doortrokken. Ook in het stuk van de Kerk.
Het is het beginsel van de waarheid, van de enige katholieke waarheid, waarin de ware eenheid van heel de confessie is gelegen. Ook van alle Kerkartikelen.
De synodale leer daarentegen is doortrokken van het principe van de onderscheiding, waardoor zij de kerkelijke wagen constant op twee sporen laat rijden, op dat van artikel 27 en op dat van artikel 29. Zonder dat zij daarbij in staat is deze twee tot één te herleiden.
Men leze hier het Spakenburgse rapport in onderdeel 4.5.5, waar dit principe met zoveel woorden wordt ingevoerd, gelijk bet ook dienovereenkomstig wordt doorgevoerd in de Spakenburgse besluitvorming in onderdeel E, grond 3.
Wie genoemd onderdeel van het rapport leest en rustig op zich laat inwerken, ontdekt daarmee tevens wat de oorzaak is van deze synodale tweesporigheid. Deze is gelegen in het feit dat de Synodes in hun verklaring van bepaalde Schriftgegevens zich niet houden aan het gereformeerde beginsel ter Schriftverklaring. Het is het beginsel van de ene Schrift, waaraan alle Schriftplaatsen zijn onderworpen, zodat al deze plaatsen, hoe onderscheiden zij ook zijn, toch éénzelfde taal spreken en éénzelfde waarheid ons leren. In plaats daarvan komt de synodale leer niet verder dan het verklaren van Schriftplaatsen naast Schriftplaatsen. En zo komt zij tot het principe van de onderscheiding. Zo weet zij anders gezegd in de verscheidenheid der Schriftplaatsen niet de eenheid der Schrift te grijpen en te bewaren. Zo vervalt zij nog weer anders gezegd tot een pluriforme waarheid.
Ja, een mens kan het geloven of niet, maar in de synodale leer wordt heel gewoon, of liever gezegd heel brutaal de aloude pluriformiteitstheorie inzake de Kerk wederom uit de hel tevoorschijn gehaald. Het is de leer die in wezen geen andere is dan die van de pluriformiteit van de waarheid.
En in hoeveel gereformeerd klinkende gronden dit kwaad hier ook wordt verborgen, toch kan ieder mens deze giftige wortel lichtelijk onderscheiden. Zelfs de blinden kunnen tasten dat de synodes de waarheid omtrent de Kerk gedurig op twéé sporen laten rijden, op het enige katholieke naar artikel 27 en op het ware plaatselijke naar artikel 29, waarbij artikel 28 de bovenleiding vormt. Want gelijk wij reeds zagen voert dit artikel de boventoon in de synodale leer. En daarbij vliegen de vonken wel over en weer, want er is relatie tussen de Kerk naar artikel 27 en die naar artikel 29, maar daarbij vliegen de vonken er vooral af tegen de man die hier leert naar het principe van de identiteit.
Want dit laatste deugt lang niet volgens Heemse en Spakenburg, die wat dat betreft ondanks alle onderlinge verschil op éénzelfde lijn zitten, beide gelijk op van de man in geding eisend zijn gevoelen publiek te herroepen als in strijd met Schrift en belijdenis.
Totdat.
Totdat Christus komt en alles en allen in één keer op één grote hoop gooit, zonder onderscheid. Dan mag de man in geding zijn gevoelen hervinden en wordt hij ‘in zichtbare heerlijkheid’ gerehabiliteerd.
Men leze hier onderdeel 4.5.5. ten einde toe.
Ja, zo werkt dat.
Zo werkt dat wanneer men niet fundamenteel leert inzake de Kerk, wanneer men niet de waarheid omtrent de Kerk verklaart louter in en vanuit Christus, de Zone Gods, die eer is en meer dan de jongste dag, die de Laatste is, omdat Hij de Eerste is en die het Zélf is in eigen Persoon, die Zich alle jaren door een Kerk vergadert en beschermt en onderhoudt in de enigheid van het ware geloof. Zo werkt dat wanneer men in plaats daarvan tot de waarheid omtrent de Kerk concludeert met aanzien van al dan niet welwillende mensen, gelijk de synodale leer begint op dat paard te rijden. Men leze hier de middenzin van onderdeel 4.1.3.1. van het Spakenburgse rapport.
Dan moet het principe van de enigheid de hals buigen onder dat van de pluriformiteit.
Dan wordt het spoor van de afscheiding ingeruild tegen dat van de onderscheiding.
Dan moet het beginsel van de identiteit het veld ruimen voor dat van de relatie, van de relatie tussen de katholieke en de ware Kerkvergadering, die dan niet gewoon één zijn maar echt twee, tweeërlei Kerk of tweeledige Kerk of Kerk met twee aspecten.
Totdat…
Totdat wat twee is tenslotte ‘in zichtbare heerlijkheid’ één wordt en allen het principe van de relatie moeten afzweren en dat van de identiteit moeten aanleren.
Of men gaat er alsnog uit.
Althans wat Heemse en Spakenburg betreft.
Hoe deze relatie tot stand is gekomen, of zij intiem is dan wel oppervlakkig, wanneer zij precies tot stand is gekomen, in de dagen van Mozes of van Paulus, van CalvijnJohannes Calvijn (1509-1564) kennen we als de grote reformator van Genève, die naast zijn magistrale 'Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' ook vele waardevolle brieven, preken en bijbelverklaringen schreef. Door zijn bijzonder grote geloofskennis en fijnzinnigheid heeft Calvijn uitzonderlijk veel mogen betekenen voor de kerken van de Reformatie. of van Schilder, dan wel of het van den beginne alzo is geweest, wel, dat alles is vers twee. En als een mens dat per se wil, kan hij dat blijven vragen, maar wat hij ook vraagt in het synodaal gebonden kamp en wat een mens daar ook leest, hetzij de drie regionale kerkbodes dan wel één van de drie, hetzij de vredige Reformatie dan wel de haviken van Reformanda, hetzij het nu met Petah-ja getrouwde Rondom het Woord dan wel het nu ook op papier van zijn gereformeerde statuten gescheiden ND, één ding staat hier vóór alles en in alles vast, namelijk dat hier hoe dan ook een relatie is.
Dat kan eenvoudig niet anders.
Heemse en Spakenburg hebben het zélf gezegd.
Namelijk dat hier hoe dan ook géén identiteit is.
Dat bestáát eenvoudig niet.
Tenzij dan.
Tenzij dan op straffe van afhouding van de doopvont en de avondmaalstafel en van ontslag uit de school.
Want zo zijn de dingen geschied.
En dat echt niet in een uithoek maar op voorgang van twee meeste vergaderingen, daarin slaafs nagevolgd door onder meer twee beroepscommissies, een voor het basisonderwijs en een voor het voortgezet onderwijs, die niet van gisteren zijn en waarvan men gelet op hun instelling en samenstelling althans nog enige eigen zelfstandigheid, nog enig onderscheidingsvermogen en nog enige onpartijdigheid zou mogen verwachten, maar die hier domweg vonnis hebben geveld als redeloze dieren zonder verstand. Dat is zonder enig eigen aanzien van Schrift, belijdenis en kerkorde en met volledig aanzien van een heel kerkverband, dat hier dus heel gewoon een eigen zelfstandige stem in het kapittel heeft afgezien van Schrift en kerkorde. Gelijk zovele instanties en personen op gelijke wijze in deze zaak hebben geoordeeld en oordelen.
Doch daarmee liegt heel deze vrijgemaakte wereld. Niet maar net doch heel echt, hoeveel bijbelse waarheden en confessionele zinnen ook breed in haar vonnis staan uitgeschreven.
Niets daarvan staat in dienst van de waarheid, tot stichting van de vrede.
Alles daarin deelt de waarheid in tweeën, tot aanrichting van onenigheid en verdeeldheid.
Heel de geest ervan is gericht op het zo gangbaar mogelijk maken van de in de wereld heersende gangbare mening inzake de Kerk.
Alle onderdelen ervan zijn zo opgezet en ingericht dat zij als één man samenspannen tegen de katholieke waarheid en niet anders doen dan deze relativeren.
Niets is hier eenvoudig waar.
Alles is hier betrekkelijk.
Behalve de synode-uitspraken.
Gelijk het dan ook eigen is aan een kerkelijk niet-gebonden wereld zo te liegen, daartoe geïnspireerd door haar eigen overste, die lang genoeg in de waarheid heeft gestaan om vele waarheden te kunnen zeggen, zonder dat hij nochtans ooit DE waarheid spreekt. Wanneer hij spreekt, spreekt hij naar zijn aard. En dat doet hem liegen als diegene, die in de waarheid niet is staande gebleven, die uit de waarheid niet is geboren. Zijn wereld is die van de leugen (vgl. Johannes 81 maar Jezus begaf Zich naar de Olijfberg. 2 En des morgens vroeg was Hij weder aanwezig in de tempel, en al het volk kwam tot Hem en Hij zette Zich neder en leerde hen. 3 En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw, op overspel betrapt, en zij stelden haar in het midden en zeiden tot Hem: 4 Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; 5 en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij? 6 En dit zeiden zij om Hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond. 7 Doch toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar. 8 En weer bukte Hij neder en schreef op de grond. 9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij één voor één weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden. 10 En Jezus richtte Zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!] 12 Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben. 13 De Farizeeën dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelf, uw getuigenis is niet waar. 14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ook al getuig Ik van Mijzelf, toch is mijn getuigenis waar, want Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heenga; maar gij weet niet, vanwaar Ik kom of waar Ik heenga. 15 Gij oordeelt naar het vlees, Ik oordeel niemand, 16 en indien Ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en die Mij gezonden heeft. 17 En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is; 18 Ik ben het, die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. 19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is uw Vader? Jezus antwoordde: Noch Mij, noch mijn Vader kent gij: Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader kennen. 20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkamer, lerende in de tempel; en niemand greep Hem, want zijn ure was nog niet gekomen. 21 Hij zeide dan wederom tot hen: Ik ga heen en gij zult Mij zoeken en in uw zonde zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gij niet komen. 22 De Joden dan zeiden: Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt: waar Ik heenga, kunt gij niet komen? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld. 24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven. 25 Zij dan zeiden tot Hem: Wie zijt Gij? Jezus zeide tot hen: Wat spreek Ik eigenlijk nog met u? 26 Ik heb veel over u te zeggen en te oordelen; maar die Mij gezonden heeft, is waar, en wat Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik tot de wereld. 27 Zij hadden niet begrepen, dat Hij tot hen van de Vader sprak. 28 Jezus dan zeide: Wanneer gij de Zoon des mensen verhoogd hebt, zult gij inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft. 29 En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt. 30 Toen Hij dit sprak, geloofden velen in Hem. 31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij 32 en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. 33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden? 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. 35 En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. 36 Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn. 37 Ik weet, dat gij Abrahams nageslacht zijt; maar gij tracht Mij te doden, omdat mijn woord bij u geen plaats vindt. 38 Wat Ik gezien heb bij de Vader, spreek Ik; zo doet ook gij, wat gij van uw vader gehoord hebt. 39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zeide tot hen: Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham; 40 maar nu tracht gij Mij te doden, een mens, die u de waarheid gezegd heeft, welke Ik van God gehoord heb; dit deed Abraham niet. 41 Gij doet de werken van uw vader. Zij zeiden tot Hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren, wij hebben één Vader, God. 42 Jezus zeide tot hen: Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. 43 Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt horen. 44 Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen. 45 Maar omdat Ik u de waarheid zeg - Mij gelooft gij niet. 46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet? 47 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt. 48 De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt? 49 Jezus antwoordde: Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en gij onteert Mij. 50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Eén is er, die haar zoekt en die oordeelt. 51 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen. 52 De Joden zeiden tot Hem: Nu weten wij, dat Gij bezeten zijt. Abraham is gestorven en ook de profeten, en Gij zegt: indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet smaken. 53 Gij zijt toch niet meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven; voor wie houdt Gij Uzelf? 54 Jezus antwoordde: Als Ik Mijzelf eer, betekent mijn eer niets; mijn Vader is het, die Mij eert, van wie gij zegt: Hij is onze God, 55 en gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem. En indien Ik zeide: Ik ken Hem niet, dan zou Ik u gelijk zijn, een leugenaar; doch Ik ken Hem en zijn woord bewaar Ik. 56 Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd. 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik. 59 Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel., met name vers 4444 Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen.).
En zonder daar zelf ook maar enig vermoeden van te hebben, heeft de vrijgemaakte wereld zich met deze mensenmoorder van den beginne geïdentificeerd en geeft zij zelf handen en voeten en een invalshoek aan deze sluwe aartsleugenaar, wiens echt sterke troef het is met behulp van deelwaarheden, die op zichzelf genomen niet onwaar zijn, de waarheid in ongerechtigheid ten onder te houden. Gelijk wij daarvan een sprekend voorbeeld zien in de stelling, die de ongelovige Joden in Johannes 81 maar Jezus begaf Zich naar de Olijfberg. 2 En des morgens vroeg was Hij weder aanwezig in de tempel, en al het volk kwam tot Hem en Hij zette Zich neder en leerde hen. 3 En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw, op overspel betrapt, en zij stelden haar in het midden en zeiden tot Hem: 4 Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; 5 en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij? 6 En dit zeiden zij om Hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond. 7 Doch toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar. 8 En weer bukte Hij neder en schreef op de grond. 9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij één voor één weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden. 10 En Jezus richtte Zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!] 12 Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben. 13 De Farizeeën dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelf, uw getuigenis is niet waar. 14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ook al getuig Ik van Mijzelf, toch is mijn getuigenis waar, want Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heenga; maar gij weet niet, vanwaar Ik kom of waar Ik heenga. 15 Gij oordeelt naar het vlees, Ik oordeel niemand, 16 en indien Ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en die Mij gezonden heeft. 17 En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is; 18 Ik ben het, die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. 19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is uw Vader? Jezus antwoordde: Noch Mij, noch mijn Vader kent gij: Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader kennen. 20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkamer, lerende in de tempel; en niemand greep Hem, want zijn ure was nog niet gekomen. 21 Hij zeide dan wederom tot hen: Ik ga heen en gij zult Mij zoeken en in uw zonde zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gij niet komen. 22 De Joden dan zeiden: Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt: waar Ik heenga, kunt gij niet komen? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld. 24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven. 25 Zij dan zeiden tot Hem: Wie zijt Gij? Jezus zeide tot hen: Wat spreek Ik eigenlijk nog met u? 26 Ik heb veel over u te zeggen en te oordelen; maar die Mij gezonden heeft, is waar, en wat Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik tot de wereld. 27 Zij hadden niet begrepen, dat Hij tot hen van de Vader sprak. 28 Jezus dan zeide: Wanneer gij de Zoon des mensen verhoogd hebt, zult gij inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft. 29 En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt. 30 Toen Hij dit sprak, geloofden velen in Hem. 31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij 32 en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. 33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden? 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. 35 En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. 36 Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn. 37 Ik weet, dat gij Abrahams nageslacht zijt; maar gij tracht Mij te doden, omdat mijn woord bij u geen plaats vindt. 38 Wat Ik gezien heb bij de Vader, spreek Ik; zo doet ook gij, wat gij van uw vader gehoord hebt. 39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zeide tot hen: Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham; 40 maar nu tracht gij Mij te doden, een mens, die u de waarheid gezegd heeft, welke Ik van God gehoord heb; dit deed Abraham niet. 41 Gij doet de werken van uw vader. Zij zeiden tot Hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren, wij hebben één Vader, God. 42 Jezus zeide tot hen: Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. 43 Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt horen. 44 Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen. 45 Maar omdat Ik u de waarheid zeg - Mij gelooft gij niet. 46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet? 47 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt. 48 De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt? 49 Jezus antwoordde: Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en gij onteert Mij. 50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Eén is er, die haar zoekt en die oordeelt. 51 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen. 52 De Joden zeiden tot Hem: Nu weten wij, dat Gij bezeten zijt. Abraham is gestorven en ook de profeten, en Gij zegt: indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet smaken. 53 Gij zijt toch niet meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven; voor wie houdt Gij Uzelf? 54 Jezus antwoordde: Als Ik Mijzelf eer, betekent mijn eer niets; mijn Vader is het, die Mij eert, van wie gij zegt: Hij is onze God, 55 en gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem. En indien Ik zeide: Ik ken Hem niet, dan zou Ik u gelijk zijn, een leugenaar; doch Ik ken Hem en zijn woord bewaar Ik. 56 Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd. 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik. 59 Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel. tegenover Jezus hanteren, namelijk ‘Onze vader is Abraham’. Een stelling die op zichzelf genomen waar was, zie vers 3737 Ik weet, dat gij Abrahams nageslacht zijt; maar gij tracht Mij te doden, omdat mijn woord bij u geen plaats vindt., maar die intussen de waarheid ten onder hield, roemende van vader Abraham op zichzelf afgezien van het geloof, waarin alleen de volle waarheid van deze vader en van zijn nageslacht is gelegen. Vandaar dat Jezus deze stelling ten overstaan van deze niet in het spoor van Abrahams geloof tredende Joden ontmaskert als een echt duivelse stelling, tot hen zeggende: ‘Gij hebt de duivel tot vader’.
In plaats van zich door de waarheid van deze altijd op de volle waarheid bedachte Zoon van God te laten vrijmaken tot het in alle artikelen laten domineren van de enige katholieke waarheid (zie vs 32), treedt men in het vrijgemaakte kamp in het voetspoor van deze rasechte bastaard-Joden, die het goede Woord Gods aangrepen om het verkeerde ermee uit te werken.
Vandaar die ongekend snelle afloop der wateren in dit kamp.
Vandaar die stille omwenteling of liever gezegd die openlijke doorbraak, waarvoor hier van alle kanten en met alle mogelijke argumenten propaganda wordt gemaakt. Of beter gezegd met vooral dit ene onmogelijke argument dat confessioneel gebonden wel onderscheiden moet worden van kerkelijk gebonden. Als zouden deze twee elkaar niet insluiten en elkaar over en weer niet op de been houden. Als zou niet uitgesproken de Kerk ons aan de confessie binden en als zou omgekeerd de confessie niet uitgesproken Het Amen der Kerk zijn.
Maar de oude Van Bruggen van deze titel met zijn ordenende geest en diep borende ogen is al lang dood en die had natuurlijk eigenaardigheden. En de hem goed gekend hebbende nog levende Bouma weet in zijn ‘Ten dis geleid’ de Schrift ook maar in zegge en schrijve één zin van de Kerk te laten spreken, maar dat is kennelijk bedoeld voor onnozele belijdeniscatechisanten die bij het mondig worden vanzelf wel leren dat Bouma natuurlijk ook niet alleen alles weet. Heemse en Spakenburg samen weten vast meer te beredeneren. Wel zoveel dat Bouma echt geen kans zag deze al te particuliere synodalia bij enig artikel in zijn nieuwe losbladige Kerkorde-uitgave onder te brengen! En Isaäk de Wolff schrijft in zijn ‘De Kerk buiten welke geen zaligheid is’ wel duidelijk dat de belijdenis zonder enige begripsverschuiving en zonder enige overgang van de Kerk spreekt, maar wie hier doorleest kan daar best een vinger achter krijgen. Dus grijpt de geest van Ismaël die kans meteen aan.
En dan niet te vergeten ons aller K.S., wiens initialen zouden kunnen staan voor KerkSlijper. Want slijpen deed hij de Kerk uit één stuk in zijn ononderbroken anti-pluriformiteits-series en wat meer is in zijn voor ons zo plotseling afgebroken levensarbeid. Maar was hij toch eigenlijk ook niet een scherpslijper die één kant overtrok, zijn eigen kant natuurlijk, die in zijn dagen nog aansprak, zodat hij nog net op tijd is gestorven om allen als één man achter zich aan te trekken naar zijn graf. En wij een eeuw na zijn geboortejaar langzaam maar zeker weer bijtrekken en de waarheid echt weer in het midden laten.
Men leze hier de typerende bijdrage van H.J.D. Smit in de bundel ‘K. Schilder, aspecten van zijn werk’, uitgegeven ter gedachtenis aan zijn honderdste geboorte-jaar. Typerend noemen wij deze bijdrage juist vanwege de methode die de auteur volgt in het bekritiseren van Schilder. Het is een methode waarin hij naast een reeks van door Schilder met geestdrift verdedigde confessionele gegevens een andere reeks van confessionele gegevens plaatst. Zodat Schilder ons toch eigenlijk een vertekend beeld van de Kerk heeft nagelaten en ons met het mes in de buik heeft laten zitten (zie genoemd werk, blz. 88,89).
Inderdaad, typisch synodaal deze ontleedmethode. Het is alsof we Spakenburg 1987 hier zien opereren met haar verzameling van bepaalde Schriftgegevens naast andere Schriftgegevens. Het is precies dezelfde methode die in de Vrijmakingsjaren van synodale zijde werd gehanteerd tegen, ‘de sekte’ van Schilder en Greijdanus. Men denke aan de bekende Toelichting op de leerbesluiten van Utrecht 1943, die weliswaar toestemt ‘dat de Heere in de belofte des verbonds ongetwijfeld toezegt de God niet alleen van de geloovigen, maar ook van hun zaad te zijn (Genesis 17:77 Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.)’, doch die deze voluit Schriftuurlijke waarheid meteen relativeert door daaraan toe te voegen: ‘doch in Zijn Woord ons niet minder openbaart, dat zij niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn (Romeinen 9:66 Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël.)’.
Afgezien daarom van de vraag hoe wij Schilders spreken inzake de Kerk hebben te beoordelen, duidelijk is dat wanneer wij dat doen volgens de methode van H.J.D. Smit, wij goed beschouwd niet anders doen dan het lichaam van de gereformeerde confessie het mes tussen de ribben steken, waardoor wij ziel en geest in haar vaneenscheiden. Er bestaan nu eenmaal geen confessionele gegevens naast confessionele gegevens. Alleen oppervlakkige zielen zeggen dat. En natuurlijk mag men best eens zo spreken en ook wel vaker dan één keer, maar dat kan nooit het einde zijn. Want zo is niet het begin, het beginsel van de gereformeerde confessie, dat een werkelijk enig beginsel is.
Met dit geheel enig beginsel verdraagt zich niet het ‘tweekantige’ ontleedmes, dat Smit tegen Schilder hanteert. Of liever gezegd tegen de gereformeerde confessie. Men laat de confessie dan niet zichzelf bevestigen en volmaken maar maakt haar tot een tegen zichzelf verdeeld huis. Anders gezegd men hanteert het Woord van God dan niet als een tweesnijdend scherp zwaard, dat de zonde en de gerechtigheid krachtig vaneenscheidt en recht tegenover elkaar stelt. Christus geen diaken van de zonde, zo begint Schilder met verwijzing via Ursinus naar Galaten 2:1717 Maar indien wij, trachtende in Christus gerechtvaardigd te worden, ook zelf zijn gebleken zondaars te zijn, staat Christus dan in dienst der zonde? Volstrekt niet. heel mooi zijn Catechismusverklaring op zondag 7, vraag en antwoord 20. Maar ds. Smit vindt dit zo mooi niet.
Want wat vormt de inzet van zijn kritiek op Schilders absolute spreken over de Kerk? Wel, dat deze te weinig rekening houdt met de gebrokenheid van het leven als gevolg van de zonde.
Wij citeren: “Schilder houdt in al zijn betogen over gehoorzaamheid aan het absolute gebod te weinig rekening met de doorwerking van de zonde.” (a.w. blz. 83).
Even verder schrijft Smit: “Maar onzes inziens brengt Schilder te weinig in rekening, dat we niet meer in het paradijs leven. Dit bezwaar tegen Schilders onderhavige opvattingen heeft niets te maken met verachting van de wet, noch met loochening van God, maar alles met de constatering, dat er in onze bedeling meer te zeggen valt, jammer genoeg, dan “het gebod, en daarmee uit”. Hoe juist dit vertrekpunt ook is, we hebben ook te maken met de zondeval, en daarom met menselijke gebrokenheid, kleinmenselijkheid, onkunde, onwil, vijandschap van de duivel en wat dies meer zij, waardoor de eenheid van de Kerk gebroken en dikwijls niet bewaard wordt” (a.w. blz. 84).
Helaas staat ds. Smit met deze vorm van kritiek niet alleen. Terecht wees een inzender in het Ned. Dagblad er onlangs op dat het motief van de gebrokenheid als gevolg van de zonde de laatste jaren steeds meer opgang maakt in het vrijgemaakte kamp als het gaat om de leer inzake de Kerk. Меn redeneert dan als volgt: wat de gereformeerde belijdenis zegt over de (enigheid van de) Kerk zal wel waar zijn, maar we moeten ook de factor van de zonde en van de gebrokenheid van het leven die daarvan het gevolg zijn rekening brengen; we leven nu eenmaal niet meer in bet paradijs.
Maar, zo vragen wij, gesteld eens dat prof. B. Kamphuis op zoeven geciteerde kritiek van Smit als volgt zou reageren:
Smit houdt in al zijn kritiek op de door Schilder voorgestane gehoorzaamheid aan het absolute gebod van God teveel rekening met de doorwerking van de zonde, wie van beiden heeft dan gelijk?
Of beter gesteld, wanneer Kamphuis als volgt zou reageren: Maar onzes inziens brengt Smit te weinig in rekening de doorwerking van het Evangelie van de genade, dat God na des mensen val in zonde serieus heeft afgekondigd. Nee, dit bezwaar tegen de kritiek van Smit heeft niets te maken met de ontkenning van de realiteit van de zonde noch met die van het bestaan van de duivel, maar alles met de zekere wetenschap dat er reeds in deze bedeling meer te zeggen valt, gelukkig wel, dan “vergeet bij de verklaring van de leer der zaligheid tenslotte vooral niet de doorwerking van de zonde in rekening te brengen”. Want hoezeer de zonde ook doorwerkt, eer en meer dan de zonde is het Evangelie van de genade en de heerlijkheid van God in Christus Jezus, onze Heere.
Kortom, het is wel duidelijk dat de manier waarop Smit Schilder bekritiseert niet zuiver is. Hier is geen heilige kritiek van Boven naar de gezindheid van de Geest, hier is onheilige kritiek van beneden naar de gezindheid van het vlees, dat maar wat graag ach en wee roept over de gevolgen van de zonde en de gebrokenheid van het leven in plaats van de zonde zelf onder ogen te zien als moedwillige ongehoorzaamheid. Met als gevolg dat het grondige oordeel van God, bestaande in schuldige onmacht, die Hij niet ongestraft wil laten (HC, 9,10) het veld moet ruimen voor het lichtvaardige oordeel van de mens, bestaande in machteloze gebrokenheid, waarmee God wel rekening moet houden, of Hij dat nu wil of niet. Al te lichtvaardig is dan ook de manier waarop Smit zijn kritiek in dezen zoekt te rechtvaardigen. Daartoe schrijft hij namelijk:

Je kunt wel ferm zeggen: ik heb niets te maken met het empirisch gegeven, of met de praktische toestand of met het bereikbare (I, 88,153,201), maar daar heb je uit de aard der zaak wel mee te maken. We schrijven ‘uit de aard der zaak’, omdat ons bestaan nu eenmaal niet denkbaar is in dit ondermaanse zonder ‘praktische toestanden’ (a.w. blz. 84).

Inderdaad argumenteert Smit hier ‘uit de aard der zaak’. Dat is vanuit dit ondermaanse met zijn praktische toestanden, die bij hem een meebeslissende stem in het kapittel krijgen. Maar als Smit dienaar is van het Evangelie in de gezindheid van de apostel, dan moet hij besluiten niets te weten dan Jezus Christus en die gekruisigd (vgl. 1 Korintiërs 11 Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en Sostenes, de broeder, 2 aan de gemeente Gods te Korinte, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze (Here): 3 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 4 Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is; 5 want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis, 6 gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, 7 zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus. 8 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here. 10 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. 11 Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de (huisgenoten) van Chloë, dat er twisten onder u zijn. 12 Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus! 13 Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? 14 Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; 15 zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. 16 Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. 17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. 18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here. en 2) en dan moet hij argumenteren zuiver naar dit Evangelie, dat niet in de pas loopt met dit ondermaanse maar zijn eigen heilige gang gaat. En dat zodoende bewijst te zijn wat het metterdaad is: kracht van God tot zaligheid voor een ieder die gelooft (Romeinen 1:16,1716 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.).
Wie op de waarheid en de kracht van het Evangelie in mindering brengt de gebrokenheid van het leven als gevolg van de zonde, trekt het heilig Evangelie van God in het menselijk vlak en houdt geen Evangelie over. Zo iemand doet maar niet tekort aan ‘het gebod, en daarmee uit’, hij doet tekort aan het Evangelie en daarmee uit.
En dat is geen Evangelie, dat de zonde in rekening brengt, doch dat de zonde niet in rekening brengt. Om des bloeds van Christus’ wil (HC, 56,126). En dat zodoende het mensenleven heelt en geneest. Hier in beginsel, straks in volkomenheid (HC. 115); bij een ieder die gelooft. Of men dat nu wil of niet. Want het hangt niet daarvan af of iemand wil dan wel of iemand loopt maar van God die Zich ontfermt (Romeinen 9:1515 Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn.).
De rode draad waarin Smit zijn kritiek op Schilder wikkelt, is niet die van Christus’ bloed. Dat is wel duidelijk.
Overigens zou ds. Smit verrassende ontdekkingen doen wanneer hij met dezelfde ijver en consistentie waarmee hij Schilders spreken over de Kerk heeft beoordeeld, de leerbesluiten van Heemse en Spakenburg onder de loep neemt. Hij zou bijvoorbeeld een verrassend antwoord krijgen op de vraag die hij op blz. 87 stelt naar aanleiding van hetgeen wij in de zondagen 7 en 20 belijden over het inlijvingswerk van de Heilige Geest door een waar geloof. Zijn vraag luidt hier: ‘Is het in het licht van het werk van de Heilige Geest dan wel vol te houden, dat er ware gelovigen bestaan, die tijdens hun hele leven op aarde part noch deel hebben aan de Kerk, het lichaam van Christus, terwijl zij volgens de catechismus heten ingelijfd te zijn bij Christus?
Het is een vraag die de auteur kennelijk ontkennend beantwoord wil zien worden, waarbij hij door middel van de door hem gecursiveerde woorden duidelijk laat uitkomen dat het ingelijfd worden in Christus toch zeker samengaat met het deelhebben aan de Kerk, die immers het lichaam van Christus heet. En welk gereformeerd mens zal de auteur, afgezien van de vraag of hij op deze wijze terecht tegen Schilder opponeert, op dit punt niet eenvoudig bijvallen?
Maar nee, zo kan ds. Smit in de synodale besluiten lezen, deze twee zaken gaan niet samen. Een mens kan die best uit elkaar houden. Sterker nog, hij is schuldig dat te doen. Want de inlijving bij Christus door waar geloof en de inlijving in de Kerk van Christus, zijn niet dezelfde zaak of één werk van de Heere (zie Besluit Spakenburg D 1, gronden 2).
Opnieuw een bewijs hoezeer de synodale leer het ene Evangelie tot onze verlossing in tweeën hakt en de eenvoudige God van dit Evangelie maakt tot een mens-God met een rechter- en een linkerhand, die niets in enen doet maar alles in twee keer. Als zouden twee halve één hele maken. Ja, als zou de Christus der Schriften half God en half mens zijn en niet ten volle God en ten volle mens in één Persoon.
Inderdaad, deze Christus, de Zoon van de levende God, Hij wordt hier aangetast in Zijn unieke Middelaarsglorie en aan Zijn tegenstander, de duivel, worden hier handen en voeten gegeven.
Een mens behoeft er dan ook niet aan te twijfelen of deze laatste oogst vandaag bij bossen wat Heemse en Spakenburg keurig opeengezet en volop nat gemaakt en besproeid hebben.
En dan kan ds. H.J. Boiten in het blad Petah-ja de mannenbroeders wel verzekeren dat er echt niets verkeerds aan de hand is met de leeruitspraken van Heemse en Spakenburg, waarbij hij nadrukkelijk verklaart dat het in ‘de unanieme afwijzing van de dwaalleer van ds. Hoorn over de Kerk’ helemaal niet ging over de vraag of er al dan niet gelovigen zijn buiten de Kerk van artikel 27 NGB en zondag 21 HC, maar dan bewijst juist deze verklaring hoezeer ds. Boiten en de zijnen het slachtoffer zijn van een leer die brutaalweg onderscheid maakt tussen Kerk en Kerk, tussen de enige katholieke Kerk van artikel 27 en de Kerk ‘hetzij aan wat plaats God die gesteld heeft’ van artikel 28 (zie Petah-ja, april 1992). Het is een onderscheid waarvan de gereformeerde confessie met geen woord rept en dat men zelf heeft bedacht in vrijgemaakte kring. Met alle gevolgen van dien.
Kortom, wat hier doorgaat, dat gaat hier door. En dat is wat ds. Boiten en anderen zelf in duplo voor het kerkvolk hebben klaargemaakt. En dat is niet een kwestie van het ploegen en vruchtbaar maken van de gronden der vaderen tot meerdere wasdom van het eenmaal overgeleverde geloof. Dat is het wroeten in deze gronden om daarin een plekje te vinden voor eigen ontaard en gedegenereerd bestaan om dat aldaar welig te laten tieren, gelijk het ons allen eigen is zo te doen.
Nee, niet van harte schrijven wij deze dingen, zeker ook niet aan het adres van deze predikant, die wij persoonlijk leerden kennen en aan wie wij wat dat betreft heel wat meer vreugdevolle dan verdrietige herinneringen hebben; doch opdat bovenal zij wat bovenal is. En dat is de waarheid van Boven, die men niet met het oog op de praktijk van de mensenkinderen hier beneden in tweeën moet delen, maar die men in geloof moet laten in de handen van die Ene, die wel weet dat het Zijn heilig ambt is Zijn heilige Kerk te vergaderen, niet in tweeën maar in enen, in de enigheid van het ware geloof.
Het is het geloof dat niet oppervlakkig over de breedte van Gods barmhartigheid spreekt maar grondig over de hoogte en de diepte daarvan (vgl. o.a. Romeinen 11:3333 O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!).
Maar in het synodaal-vrijgemaakte kamp drijft men al te ongegrond op het eerste af.
Vandaar dat als toch al te smal en al te kerkistisch veroordelen van wat eenvoudig gereformeerd is en van voluit katholieke lengte en breedte en hoogte en diepte, hoe diep het ook insnijdt in het leven van de Kerk.
Trouwens niet alleen de christelijke afgescheiden Kerk van heden valt onder dit al te oppervlakkige vrijgemaakte oordeel, ook over haar reeds ontslapen voorganger K. Schilder wordt hier feitelijk op dezelfde wijze vonnis geveld. Alsnog krijgt deze op zijn echt katholiek sprekende grafsteen (‘Opdat zij allen één zijn’, Johannes 17:2121 opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.) bijgegraveerd de inscriptie: ‘versmalling-krampachtig’, zondag 20 Heidelbergse Catechismus. Gelijk ds. H.J.D. Smit al graverende dit graveerwerk weet te verrichten in zijn al genoemde bijdrage. Met het schrift dus van de Heilige Geest (zondag 20!). Dat is te verstaan met als verklaring dat Schilder eenzijdig nadruk legt op het werk van Christus en wel in die zin dat ‘vanaf het jaar 1932 het kerkvergaderend werk van Christus meer en meer primair wordt in Schilders kerkbegrip’ (sic!), als gevolg waarvan bij hem en dat juist in het stuk van de Kerk (‘op dit punt’) ‘de christologie de pneumatologie’ eigenlijk verdringt, van welke verdringing de wortel ‘al heel vroeg’ (in 1919) en ‘op zijn standpunt heel consequent doorgedacht’ is begonnen te groeien in het leven van Schilder (zie a.w. blz. 86 onderaan, blz. 87 bovenaan en voor de uiteindelijk gegraveerde termen blz. 88).
Kennelijk wil Smit (geb. 22 maart 1960) al even vroeg de zaak weer in evenwicht brengen tussen christologie en pneumatologie (= de leer aangaande de Heilige Geest). En dat dan juist in het stuk van de Kerk.
Een mens vraagt zich af wat een mens van nog geen 31 jaren oud bezielt om Schilder op deze wijze te lijf te gaan in naam van de Heidelbergse Catechismus. Als zou zo’n jeugdig mens zich niet meer van zijn eigen catechisatie-jaren moeten herinneren dat het de Heidelbergse Catechismus zelf is die Schilder er al heel vroeg, ja van kindsbeen af, in voorgegaan is om juist ook in het stuk van de Kerk niet maar veel maar zonder meer alles te zetten alleen op de noemer van de Christus, de Zone Gods, die Zich door Zijn Geest en Woord een gemeente vergadert.
Denkt ds. Smit werkelijk dat wanneer Schilder metterdaad heeft gedaan, wat hij hem hier als eenzijdigheid verwijt, de Heilige Geest daarover ooit een bedenkelijk gezicht zal hebben getrokken? Dan kent deze auteur niet de Geest van zondag 20, die letterlijk alles uit Christus neemt en die niet ophoudt allen aan Christus te binden en die er daarom echt niet een eigen gezicht op nahoudt, dat wij zo nodig moeten bijschilderen ten koste van Schilder. Want zo is niet de Geest van God, die de Geest is van ootmoed, nederigheid en standvastigheid en die uitgaat niet alleen van de Vader maar ook van de Zoon (NGB,11), Zelf waarachtig God samen met de Vader en de Zoon (zondag 20 begin!) en die om derwille van deze Twee geen millimeter wijkt van de heilige Kerk, met bloed gekocht, haar houdende voor Zijn eigen woonstede, in wier midden Hij niet ophoudt in te gaan en uit te gaan en tot rust te komen, geen groter blijdschap kennende dan dat Zijn kinderen in de waarheid wandelen (3 Joh. vers 44 Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt.), hoe onoog’lijk en klein deze Zijn woonstede dan ook mag zijn in de ogen der mensen (NGB, 27). Daarvan wordt de Geest niet anders en daarom wijkt Hij van haar niet en schaamt Hij Zich voor haar niet.
Alvorens ds. Smit van Marknesse ooit nog weer beide ogen laat gaan over enig aspect van het werkelijk veelomvattende oeuvre van Dr. Klaas Schilder, die al zo jong tot dienaar van het Goddelijk Woord werd geroepen en die ondanks de last daarvan met de hoogste eer wist te promoveren, moet hij eens goed doordenken over de vraag hoe het toch kon en wat het wil zeggen dat zulk een grote geest als Schilder wist in- en uit te gaan en zijn ziel tot stilte te brengen (Psalm 1311 Een bedevaartslied. Van David. Here, mijn hart is niet hovaardig, mijn ogen zijn niet trots; ik wandel niet in grootse dingen, noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn. 2 Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht als een gespeend kind bij zijn moeder; als een gespeend kind is mijn ziel in mij. 3 Israël hope op de Here van nu aan en voor immer.) te midden van zo’n onnozel clubje vrijgemaakten met zo’n onnozel hogeschooltje in zo’n onnozel stadje. Niet Bavinck en Biesterveld, die uiteindelijk opgingen in de VU, zijn hem daarin voorgegaan, wel de Geest van zondag 20, die tezamen met de Vader en de Zoon opgaat in de Kerk van zondag 21. Ds. Smit begrijpt dat niet. Ik trouwens ook niet. Maar daarom is het wel de eenvoudige waarheid, waarvoor iedere predikant moet staan, en waarvoor hij desnoods het offer van schorsing en afzetting moet willen brengen, gelijk Schilder dat offer moest brengen (“om zijn onmogelijke houding”, zeiden de mensen). In het andere geval is men geen dienaar van de Geest, die Heere is en levendmaakt en machtig om weer in het ambt te herstellen, maar van de letter die doodt (2 Korintiërs 31 Gaan wij weder onszelf aanprijzen? Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig? 2 Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, 3 daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten. 4 Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God. 5 Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, 6 die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 7 Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest, 8 hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? 9 Want indien de bediening, die veroordeling brengt, heerlijkheid was, veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid. 10 Immers, zelfs hetgeen verheerlijkt was, is in zoverre niet verheerlijkt, als déze heerlijkheid het te boven gaat. 11 Want als het verdwijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid. 12 Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met volle vrijmoedigheid op, 13 geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen. 14 Maar hun gedachten werden verhard. Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. 15 Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, 16 maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen. 17 De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. 18 En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is.) en die het levende geloof aan stukken snijdt en maakt tot één grote paradox, tot een tegen zichzelf verdeelde zaak. Niet Schilder deed dit laatste. En wat Bavinck en Biesterfeld van zoëven betreft of scherper gezegd wat betreft de duivelse opzet van die dagen om ‘Kampen’ te laten opgaan in ‘Amsterdam’, daarover kan men lezen in bijvoorbeeld ‘Van strijd en zegepraal’ (J. Kok en C. van der Waal).
En daarmee zetten wij een punt voor wat betreft deze niet-gereformeerd oordelende pennevrucht uit Marknesse, die niet meer is wanneer de Geest des Heeren daarover waait, meer geënt als zij (onwetend) is op hedendaagse bijbelse theologie, die de Geest zo nodig moet opblazen, dan dat zij staat in de kracht van de klassieke gereformeerde geloofsleer, die ons met handen en voeten bindt aan het naakte Evangelie des kruises en die dat Evangelie niet in hoogdravende woorden tot een holle klank laat maken (1 Korintiërs 1:17-2:517 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. 18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here. 1 Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. 2 Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. 3 Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; 4 mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, 5 opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God.).
Het betreft hier anders gezegd een vrucht die niet in eigen zelfstandigheid is gegroeid op de aloude gronden der vaderen maar die al te zeer is ingegeven van de nieuwe geest die het aloude Kampen doorwaait en die docenten en (oud-)studenten ver doet uitwaaien om in en tezamen met ‘Oud- Amsterdam’ de dode Schilder te celebreren en te honoreren. Als zou de laatste al in de moederschoot zijn vermoord en nooit echt geleefd hebben als een doodgewone mens van vlees en bloed, die véél heeft geleden, juist ook onder het juk van de VU-heren uit Amsterdam, die zo wel begrepen dat Schilder lang niet deugde.
Maar goed, de tijden veranderen. En daarom blijkbaar de gronden ook en dus de vruchten die daarop groeien. Zodat zelfs ‘Nieuw-Amsterdam’ wel een snoepreisje naar Kampen lust. Wel te verstaan in de persoon van zijn v(l)ut-theoloog Kuitert, die letterlijk alles ongetwijfeld gelooft. Dat is te verstaan: niets van Gods Openbaring maar alles van eigen ervaring. Waartoe nu ook behoort dat ‘oud-Kampen’ uit de tijd is. Althans in Kampen.
En de man heeft nog gelijk ook.
Niet van harte schrijven wij dit met het oog op wat studenten die ook wel eens zelf willen wat hun leermeester Douma doet en die zelfs het ND al niet meer kunnen vertrouwen, maar omdat wij geloven dat de strikte binding aan de gereformeerde confessie ook vandaag haar kracht behoudt tot de formatie en de reformatie van de Kerk in dit land.
Het is de binding aan deze confessie overeenkomstig het gereformeerde ondertekeningsformulier, een binding die door de synode van Heemse is misbruikt, waardoor zij de zin van deze binding, namelijk het bewaren van de enigheid en de zuiverheid in de leer, in zijn tegendeel heeft laten werken.
En dat ging niet buiten medeweten en medewerken van Kampen om. Integendeel. De lezer zal dat wel weten.
En voor wat betreft dat niet meer kunnen vertrouwen van het ND van zo-even, herinnere de lezer zich de achteraf misverstand wegnemende en daardoor te meer opvallende berichtgeving op de voorpagina van het ND inzake Kuitert op bezoek bij F.Q.I.
En dan kunnen professor J. Kamphuis de tranen wel in de ogen springen vanwege deze Amsterdamse ui onder de Kamper jongens, maar daar wordt Douma echt niet anders van. Die heeft als ethicus wel voor hetere vuren gestaan. Zijn vuur blijft gewoon branden, gelijk het al jaren brandt. En dat is vandaag ongetwijfeld heter tegen Kuitert, als het moet zonder Kamphuis, dan samen met Kamphuis tegen statutenwijziging bij het ND.
En dan kan professor Kamphuis inderdaad wel fel fulmineren tegen deze nieuwe Barneveldse lijn in de hem nog gelaten Reformatie-rubriek ‘gelegen/ongelegen’, waarin hij tevens de gelegenheid aangrijpt te klagen over onduidelijkheid bij Reformanda inzake de door dit blad aangewezen ‘nieuwe lijn’, maar is dit alles terecht uit de pen van Kamphuis? (zie De Reformatie 29 aug. en 5 sept. 1992). Waarom telt deze hoogleraar zijn dagen niet zo dat hij gelegen dan wel ongelegen zichzelf grondig vrijmaakt van wat door zijn toedoen in Heemse grondig is bedorven? Dat doet hem in zijn ouderdom vast en zeker meer fris en groen zijn (Psalm 92:1515 zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn.) dan zichzelf al te naïef vrij verklaren van de achteraf openlijk uitgevoerde Barneveldse moord op het gereformeerde leven. Want zo los staat deze moord echt niet van wat in Heemse in comité is voorbereid.
En wat betreft die ‘nieuwe lijn’, die Kamphuis niet duidelijk aangewezen ziet worden door Reformanda, daarover behoeft hij niet te klagen. De nieuwe lijn van tegenwoordig waaraan niet alleen Barneveld ligt, kan professor Kamphuis heel dichtbij huis aflezen. En wel uit wat hij zelf heeft geschreven als het laatste woord van zijn ‘Vrijmakings-column’ in De Reformatie van 19 en 26 september 1992. Dit laatste woord schreef hij als volgt, waarbij ook de cursiveringen van hem zelf zijn:
…’Het moet ons genoeg zijn om te weten, dat we met een hoge God te doen hebben: ‘onze God is een verterend vuur’. Dat ontzaglijke woord uit Hebreeën 12:2929 want onze God is een verterend vuur. is niet naar buiten toe gesproken, het is geadresseerd aan de gemeente, aan ons en aan onze kinderen, omdat wij ‘een onwankelbaar koninkrijk’ ontvangen, Hebreeën 12:2828 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag..’
Inderdaad, hooggeachte Kamphuis, zo is het precies. Dit is de lijn die ons genoeg moet zijn om te weten en om bij te blijven, ook tegen het vijftigste jaar na de Vrijmaking. Het is de lijn van boven, van de hoge, de hoogheilige God, rechtstreeks op de gemeente af, op deze heilige vergadering, op ons en onze kinderen af. Opdat daar geen onheilig maar heilig vuur in ons brandt en wij onze God vereren met eerbied en ontzag (Hebreeën 12:2828 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag.).
En dus weet professor Kamphuis nu héél precies waar men onheilig vuur heeft gesanctioneerd en een nieuwe lijn heeft geratificeerd. Dat was uitgerekend in Heemse, waar men zich met de enige katholieke lijn niet vergenoegde maar de wissel halverwege artikel 28 overzette en de daar volgens het Woord van God aanhangig gemaakte zaak allereerst naar een buitenlijn arrangeerde. Om precies te zijn kan prof. Kamphuis dit lezen in het Heemser besluit I, grond c.
En waarom zouden Heemse en nadien Spakenburg onder leiding van ervaren machinisten uit Kampen wel op die lijn gaan rijden en zou het Nedag-concern te Barneveld daarvan niet mogen profiteren en zich daarop werpen, ook al betekent dit laatste zelf-moord? Zo onzakelijk en wantrouwend kijkt Kamphuis toch niet tegen de hoofdredacteur en zijn curatoren aan? Als zouden ook dezen met hun concern de Heere niet willen dienen in de lijn van Heemse en Spakenburg met alle mogelijkheden die daaraan hangen? En er is toch bij de hoge God van Hebreeën 121 Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. 2 Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. 3 Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt. 4 Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde, 5 en gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, 6 want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt. 7 Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? 8 Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards, en geen zonen. 9 Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven? 10 Want zíj hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Híj doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid. 11 Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid. 12 Heft dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën, 13 en maakt een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, doch veeleer geneze. 14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. 15 Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods, dat er geen bittere wortel opschiete en verwarring stichte, en daardoor zeer velen zouden besmet worden. 16 Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor één spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht. 17 Want gij weet, dat hij later, toen hij (toch) de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zocht. 18 Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, 19 tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; 20 want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. 21 En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving. 22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, 23 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, 24 en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. 25 Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt). 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27 Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. 28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, 29 want onze God is een verterend vuur. geen aanzien des persoons, zodat de afgevaardigden van Heemse en Spakenburg met hun gewillig adviserende staf mogen wat de hoofdredacteur en de directeur van Barneveld met hun goedwillende staf niet mogen?
Gelijk er bij deze God ook vast en zeker geen aanzien van Schriftplaatsen is, zodat Zijn Heilige Geest in de Schriftplaatsen die Kamphuis laat spreken tot waarschuwing en vermaning van de gemeente anders gericht is en van een andere zin is vervuld dan in de Schriftplaatsen, waardoor Hij Guido de Brés het ambt aller gelovigen met gemeen accoord deed formuleren en op schrift stellen. Sommige ervan spreken zelfs in diezelfde brief aan de Hebreeën. En alle zijn zij genomen uit dat ene zelfde Woord van God, waaruit Kamphuis hier Hebreeën 12:28,2928 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, 29 want onze God is een verterend vuur. zo goed weet te duiden, recht op de gemeente af. Waarmee wij ons volgens hem moeten vergenoegen.
Het is dus wel duidelijk welke de enige doorgaande lijn is waarop artikel 28 rijdt en waarheen dit artikel het aangezicht wendt.
Ja, professor Kamphuis moet zich nog eens wenden op zijn weg, hij die in zijn gelegen/ongelegen van 26 september 1992 de Utrechtse besluitvorming van 1942-1944 zonder schroom weet te duiden als de grote ramp die zich in het midden van de Gereformeerde Kerken voltrok en die in één gang daarmee verklaart hoe deze ramp binnen korte tijd in het synodale kamp leidde tot de totale opruiming van de gereformeerde belijdenis tot zelfs in de loochening van de hel (en dus ook van de hemel) toe. Deze zelfde Kamphuis moet eens doordenken over de Heemser besluitvorming van 1984-1985, gelijk die buiten de Kerken om werd voorbereid (in comité!) en vervolgens publiek in het midden van de Kerken werd neergelegd. De daarna volgende achteraf publiek gemaakte Barneveldse moord op het gereformeerde leven geeft hem daartoe alle aanleiding. En de van te voren publiek aanvaarde Nederlandse Geloofsbelijdenis van de gereformeerde leer alle grond.
Bovenal moet professor Kamphuis evenals schrijver dezes bedenken dat het hoogheilig Woord van God, waaraan hij de titel van zijn Reformatie-rubriek ontleent (2 Timoteüs 4:22 verkondig het woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting.), geen gelegenheidswoord is dat wij naar eigen believen scherp kunnen laten snijden. Zo ongevaarlijk en wendbaar is dit Woord niet dat we het de ene dag kunnen hanteren tot het recht snijden van de waarheid in een verleden vrijmaking, terwijl we het de vorige dag lieten aanrukken tot het wegsnijden uit ons eigen midden van een mens die het Woord niet snijdt naar onze zin en op onze maat, als mensen die zelf in het heden geen vrijmaking willen.
Zacht gezegd doen we dan niet anders dan onszelf dag aan dag in de vingers snijden.
Scherp gezegd spelen we dan een onheilig spel met het heilig Woord van God.
Niet daartoe is aan professor Kamphuis het voorrecht te beurt gevallen in de collegebank te hebben gezeten bij professor S. Greijdanus, wiens katheder, ja wiens hele leven een toonbeeld is geweest van heilige eerbied voor het heilig Woord van God. Zodat hij ervoor bewaard bleef mee te werken aan synodale kunstgrepen en metterdaad stond naast hen die voor het Woord bogen. Ook al bracht dat voor hem in zijn emeritaat nog de last en de smaad mee als een boosdoener heengezonden te worden. Doch met als eer van Boven dat hij weer in zijn leraarsambt werd hersteld. Metterdaad zonder emeritaat! Student Kamphuis heeft het met eigen oren gehoord en anders wel aan eigen hand gevoeld. Want de ouwe Greijd/eit met lange of korte ei en met d of t maar in elk geval zonder een gefuseerde computer liet niet weinig dicteren volgens de verhalen.
En wat meer is, niet daartoe is aan professor Kamphuis de eer te beurt gevallen zelf het ambt van hoogleraar in de theologie te hebben ontvangen met daarbij op zeker moment de overstap van de ecclesiologische vakken naar de dogmatologische. Een overstap die niet vanzelf zal zijn gegaan maar die toch mogelijk was en dat uiteindelijk om reden dat beide genoemde vakken in de grond één zijn, gelijk dat van alle theologische disciplines geldt. Eén namelijk in het ene heilige Woord van God, dat in alle vakken domineert en dat zelf machtig weet te voorzien op Gods tijd en wijze in de (noodzakelijke) opleiding tot de dienst van de prediking van het Woord des geloofs.
En wat hier het meeste is, het eerste en het laatste, niet daartoe is aan professor Kamphuis de genade ten deel gevallen verkeerd te hebben in de leerschool van de Heilige Geest, die geen emeriteringsregeling kent en geen onderscheid maakt, die hen allen van hoog tot laag met ernst vermaant om te staan in de gehoorzaamheid van het Woord Gods, waarvan de Geest Zelf de enige Bedienaar is en dat levend is en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, dat zeer diep snijdt, zijnde het Woord van Hem, voor Wie alle dingen open en ontbloot liggen en voor Wie wij rekenschap hebben af te leggen (vgl. Hebreeën 41 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne. 11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. 12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen. 14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden. 15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. 16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd., met name de vss. 12 en 13).
Zalig daarom zij die in de kracht van dit zo scherp ontledende en goed en kwaad vaneenscheidende Woord van God weten af te rekenen met heel die synodale besluitvorming van Heemse en Spakenburg en met alles wat daaraan hangt. Hoeveel dat ook is en hoezeer dat ook trekt. Het trekt een mens naar het verderf, het voert hem af van het enige spoor van de waarheid, van de enge poort ten leven.
En dan kan de aanzegger van het pas opgerichte blad Reformanda dat wel niet zeggen om in plaats daarvan na de Barneveldse moord plichtsgetrouw zijn ‘Post mortem’ op te zeggen (‘na de dood’) en gewetensvol zijn ND-abonnement af te zeggen en vaker eigen bezorging toe te zeggen, maar wat baat hem dit alles?
Wat denkt dit blad met zijn daaraan ten grondslag liggende gelijknamige vereniging met deze voortvarendheid te bereiken, nu het uitgerekend op datzelfde domein wil zaaien en maaien, waar het Nedag-concern al jarenlang heer en meester is en waar het ND, gereformeerd gezinsblad of geen gereformeerd gezinsblad, al sinds jaar en dag in toenemende mate gemengd graan verbouwt, waarop de Barnevelders het door de bank genomen goed doen? En wat daarbij komt, nu het ND onlangs met volledige handhaving van eigen huis zijn statuut als volgt heeft vast gemaakt – wij zeggen het in eigen woorden maar ik en mijn huis wij zullen de Heere van de gereformeerde gezindte dienen? Nogmaals, wat denkt de Reformanda-vereniging met haar gelijknamige blad nog te redden uit de klauwen van deze stug doorlopende ND-mammoet, die sinds kort meer dan alleen qua bezorging samen oploopt met het AD?
Of nee, laten we de Reformanda-zaak toch niet zo benaderen. We geven toe dat we dan eigenlijk op een verkeerd spoor zitten, alleen maar vragend naar wat praktisch haalbaar is. We zouden daarmee vervallen in dezelfde fout als Heemse en Spakenburg die de gereformeerde leer niet voor zich laten spreken maar die haar verklaren naar de praktijk toe, die hier een stem in het kapittel krijgt. En dat is niet echt goed, dat is echt verkeerd; het is eenvoudig niet gereformeerd, het getuigt van geen beginselvastheid.
En wat dat betreft valt het te prijzen in de mannen van Reformanda dat zij kennelijk niet van zins zijn zich stilzwijgend neer te leggen bij die overal in de vrijgemaakte wereld om zich heengrijpende beginselloosheid, een beginselloosheid die de vrije Kerk van Boven al te zeer identificeert met en bindt aan de vrije gezindte van beneden, en die deze twee, hoezeer ook van hetzelfde geslacht, zozeer met elkaar laat vrijen dat ze feitelijk in elkaar opgaan en tot één vlees zijn. Enig voorbehoedmiddel is daarbij uiteraard overbodig. Het AD adverteert vrijblijvend met zoiets; wel te verstaan in het natuurlijke. Het ND propageert het niet-vrijblijvend in het geestelijke.
En nogmaals, dat de mannen van Reformanda dit soort vrijages het ergste doet vrezen en dat zij daarom de Kerkhof gesloten willen houden gelijk zij gesloten behoort te zijn, daarvan valt geen kwaad woord te zeggen.
Maar dan komt wel de vraag op die hier voor alles recht van spreken heeft, namelijk waarin Reformanda zich nu principieel onderscheidt van het huidige ND. Dat is anders gevraagd waarin het principieel overeenstemt met het oorspronkelijke ND. Want wat men ook tegen het huidige ND kan inbrengen, niet dat het van oorsprong geen gereformeerde krant was, die van harte begeerde bij te dragen en ook metterdaad bijdroeg aan de reformatie van de vrije, van de vrijgemaakte Kerk, dat is van de Ecclesia reformata, van de gereformeerde Kerk, die op het critieke moment artikel 31 DKO had onderhouden om zo de Drie Formulieren van Enigheid te behouden.
Vastbesloten kwam het oorspronkelijke ND met het oog op die Kerk in de benen, vast van zins voor haar reformatie zich in te zetten. En het liet die gezindheid blijken ook. En dat op een wijze waarop die gezindheid voor alles moet blijken, namelijk in de zorg voor een goede, verantwoorde naam.
En hoe goed was wat dat betreft de naam, die deze krant vanaf het moment dat zij echt van de grond kwam meekreeg (maart 1948). Het is een werkelijk onovertroffen naam waartegen niets valt te zeggen; een naam die de twee namen van de oorspronkelijke bladen waaruit de nieuwe krant was ontstaan, namelijk Reformatie Stemmen en De Vrije Kerk, beslist overtreft. Eenmaal de naam geworden, is het een naam die het in geen tijd en om geen reden verdient afgeschaft te worden dan wel naar een tweede plaats gedegradeerd te worden. Want deze naam wordt nooit door de tijd achterhaald, aangezien hij altijd de waarheid bovenal doet zijn. Het betreft hier immers de naam van
GEREFORMEERD
GEZINSBLAD
Daarbij werden deze woorden oorspronkelijk in deze orde gezet in tweeëntwintig even kapitale als zwarte letter, behalve dat de middelste letters van het tweede woord ‘verlicht’ werden door het licht van de eronder afgedrukte Heilige Schrift, bevattende de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, waartegen niets valt te zeggen (vgl. NGB, artikel 4).
Vast en zeker geen originele naam, zeker niet voor wat betreft het eerste deel ervan. En toch een echt originele naam juist vanwege dat hier boven alles staande voltooide deelwoord GEREFORMEERD. Het is een echt waardevol, ja een beslist waardevast woord. En dat dankzij het eens voor altijd voltooide, immer blijvende en constant vast zijnde Woord van God, waarop niets valt af te dingen. Het is het Woord dat de apostel ons aanprijst als het zaad der wedergeboorte en de spijze der ziel en dus als het enige beginsel waarin het ware geloof alles heeft om niet te sterven maar te leven en te overleven (vgl. 1 Petrus 1:2222 Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief.-25). Het woord GEREFORMEERD doet niet anders dan ons met handen en voeten binden aan dit Woord van God, geschreven als het staat in de volle kracht en op de vaste grond van het Woord.
Hoe veelzeggend daarom de naam Gereformeerd Gezinsblad. Het is een echt originele naam die ons en ons huis houdt bij de enige bron van het leven, dat is bij de enige regel van het geloof: het levende en eeuwig blijvende Woord van God.
Overigens kan men over de naam en de ontstaansgeschiedenis van het Gezinsblad meer lezen in het boek dat in 1974 verscheen ter gelegenheid van het afscheid van de oorspronkelijke hoofdredacteur, de heer P. Jongeling. Het is een boek dat verscheen onder de titel ‘De waarde van het woord’. Een titel om over door te denken. Want wat doen wij met het woord? Met het woord, dat niet maar van ons is maar gave van God. Houden wij het in waarde? Gebruiken wij het waardig? Ja, wat doen wij met het woord gereformeerd, dat niet hangt aan mensen van beneden maar vaststaat in het Woord van boven? Laten wij dit woord daarom in zijn waarde, in zijn eigen waarde, die het in en van zichzelf heef? Om zo het Woord in zijn waarde te laten en dit Woord waardig te wandelen?
Want inderdaad, men kan het woord gereformeerd ook ontwaarden en devalueren. Wat dat aangaat zegt een gereformeerde naam niet alles. Men kan onder christelijke naam onchristelijke leer of leven voeren. Gelijk de oude HC ons met zoveel woorden leert in zondag 31. En gelijk het nieuwe ND met zoveel daden bewijst.
Trouwens niet alleen het ND. De zich voluit gereformeerd noemende drie regionale kerkbodes in nieuw synodaal Nederland varen ten principale geen andere koers, terwijl ook De Reformatie de knikkers mee verdeelt en de bakens ongemerkt verzet, ondanks het in 1944 echt ongereformeerd gestrande schip en ‘dankzij’ het in 1984 echt ongereformeerd uitgevaren schip. Een mens moet immers ook een keer bakzeil willen halen, nietwaar? En zesendertig, ja zevenendertig weten vast meer dan één, nietwaar.
Intussen, devaluatie of nog meer devaluatie, wat gereformeerd is, dat is gereformeerd, gelijk het gereformeerd was en gereformeerd zijn zal. Wat er daarom hier beneden ook devalueert en degenereert en deformeert, niet wat gereformeerd is. Daarvoor staat garant het constante gereformeerde Woord van God, dat is het constante gereformeerde Evangelie van de genade en de heerlijkheid van God in Christus Jezus.
Zodat allen die naar de waarachtige reformatie van dit Evangelie begeren te leven – zie hier de afzender van de Geleide-brief bij onze Geloofsbelijdenis-gereformeerd zijn, ook al worden zij door de hele wereld als ongereformeerd afgeschreven. Nochtans weet het Woord van God de zodanigen onder de naam van gereformeerd te grijpen en vast te houden, gelijk zij wederkerig het woord gereformeerd trefzeker weten aan te grijpen om in de kracht daarvan te gaan en te staan. Desnoods tegenover de hele wereld.
Vandaar nu de vraag: staat de vereniging Reformanda met haar gelijknamige blad zo?
Betreft het hier dus een vereniging, die staat voor wat gereformeerd is en die zich dienovereenkomstig in de wereld presenteert, niet met schittering van woorden dus maar met betoon van Geest en kracht? (vgl. 1 Korintiërs 2:1-51 Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. 2 Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. 3 Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; 4 mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, 5 opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God.).
En dan kan ons antwoord op die vraag helaas niet anders dan ontkennend zijn. Het betreft hier geen gereformeerde vereniging, geen vereniging die zich laat aanspreken op wat gereformeerd is.
En dat verklaren niet wíj, dat verklaart deze vereniging zélf. En wel in de naam die zij zelf tot twee keer toe in haar vaandel heeft geschreven, én als naam van de vereniging èn als naam van haar blad. Het is een naam die ongetwijfeld als gereformeerd is bedoeld en die wellicht ook zo klinkt maar die niet metterdaad gereformeerd is. Want ook al heeft Reformanda zelf nooit uit de doekjes gedaan wat zijn naam precies betekent, toch laat deze naam zelf daarover geen twijfel bestaan. Het is een naam die om precies te zijn niet spreekt van wat gereformeerd IS maar van wat gereformeerd moet worden. Want zo is heel eenvoudig de zin van dit latijnse woord. Liever gezegd nog van deze latijnse werkwoordsvorm, die hier tot eigennaam is uitgeroepen in de kop van Reformanda.
Het betreft hier anders gezegd – en nu gaan ook wij latijn schrijven – een naam die niet spreekt van REFORMATA, van wat gereformeerd is maar van wat gereformeerd moet worden, van REFORMANDA. Gelijk deze vereniging dan ook zo is gedoopt, niet met de naam van Reformata maar van Reformanda.
En dat moge om het latijn ervan beslist origineel horen, gelijk het als naam van een vereniging annex blad zeker ook origineel zal zijn in de vrijgemaakte wereld, maar het is niet origineel. Het is niet origineel gereformeerd. Men kan ook zeggen dat het niet eenvoudig gereformeerd is. En wat niet eenvoudig gereformeerd is, is juist vanwege het exclusieve van de naam gereformeerd, eenvoudig niet gereformeerd.
Dat geldt dus voor de naam Reformanda. Het is nogmaals gezegd een naam die niet vol is van wat gereformeerd is doch van wat gereformeerd moet worden. En dat zijn twee van elkaar te onderscheiden dingen, die men niet straffeloos stuivertje kan laten wisselen. Gelijk geen leerling van het gym het latijnse reformata moet verstaan als het latijnse reformanda. Want dan redt hij het niet. Ook iemand die van Latijn geen kaas heeft gegeten, zal dat wel willen beamen. Waarom ook iemand die het wel heeft gered, niet alsnog aan de identificatie van deze twee moet beginnen. Zeker niet na ‘Kampen’. Want dan heeft hij het niet echt gered. Dan is hij niet echt beproefd gebleken in de leer, in de geloofsleer, die geen kwestie is van een leer die gereformeerd moet worden, doch die gereformeerd is. Om het in het Latijn te zeggen: geen doctrina reformanda maar doctrina reformata. Zo is dat nu eenmaal. Voor altijd.
En dat is maar goed ook.
In het andere geval zou geen sterveling ooit gered worden.
Zo nauw luistert het hier wel.
Ook al luistert het bij Reformanda zo nauw niet.
Zeker niet voor wat betreft de gereformeerde leer, die een zaak is van de waarheid, die men niet zo ongeveer moet zeggen met allemaal goede bedoelingen maar die men precies moet zeggen met de juiste woorden.
En daar schort het zacht gezegd nogal aan bij Reformanda.
Dit laatste blijkt wel uit het nummer van 15 november 1991 dat zich aandient als een model-nummer, dat zeg maar aan alle vrijgemaakten werd toegezonden met de uitgesproken bedoeling negatieve beeldvorming omtrent het blad tegen te gaan en te weerspreken. Nadat daartoe onder het kopje ‘Het beeld van REFORMANDA’ over die van het begin af aanwezige verkeerde beeldvorming een en ander is opgemerkt, wordt dan onder het kopje ‘Het werkelijke REFORMANDA’ het volgende verklaard tegenover de lezer:

‘De beste manier om u te doen zien dat REFORMANDA beslist ànders is dan ‘men’ erover praat is om u dit nummer van REFORMANDA te geven. Het verschilt niet van al de verschenen nummers.

U kunt eruit zien, dat ons blad een duidelijk en uitgesproken gereformeerd blad is. Het wil dat ook beslist zijn, niet anders.

De naam REFORMANDA wil zeggen, dat de kerk, eenmaal gereformeerd, steeds weer gereformeerd zal moeten worden.

Wij willen ons in dienst stellen van de doorgaande reformatie van het hele leven.’

Maar dat is voor wat betreft de verklaring van de naam REFORMANDA toch echt bezijden de waarheid. Hooguit kan REFORMANDA hier schrijven dat het met zijn naam bedoelt te zeggen dat de Kerk, eenmaal gereformeerd, steeds weer gereformeerd zal moeten worden. Want die naam zélf zegt dat niet. Die zegt niet meer dan wat hij zegt, namelijk wat gereformeerd moet worden. Of wat ook kan: zij die gereformeerd moet worden.
Daarom is het ook beslist te veel beweerd wanneer in het zoëven geciteerde wordt gesteld dat men uit het gegeven nummer kan zien ‘dat ons blad een duidelijk en uitgesproken gereformeerd blad is’. Want een blad dat duidelijk en uitgesproken gereformeerd is geeft daaraan allereerst uitdrukking door een uitgesproken gereformeerde naam. En dit laatste geldt niet van de naam REFORMANDA, gelijk ieder kan horen. Het is in het Latijn een nomen reformandum, geen nomen reformatum. Hooguit kan men zeggen dat het hier een naam betreft die stilzwijgend uitgaat van wat gereformeerd is. En zó doen is niet gereformeerd, zeker niet uitgesproken gereformeerd.
Wat gereformeerd is spreekt zich duidelijk uit, het gelooft en belijdt, niet stilzwijgend maar met zoveel woorden. Gelijk de gereformeerde geloofsbelijdenis daarvan het sprekende document is. Het is een belijdenis die de waarheid niet onder stoelen of banken steekt maar die daar recht voor uitkomt, die duidelijk zegt waarop het staat. Gelijk het dan ook eigen is aan wat gereformeerd is om duidelijk te zijn, om man en paard te noemen.
Niet alzo de naam REFORMANDA, die niet alleen niet uitgesproken gereformeerd is maar ook niet uitgesproken duidelijk. Want zo komt hier de vraag op, waarop de naam REFORMANDA geen antwoord geeft: wàt moet er nu zo nodig gereformeerd worden? Is dat de wereld of de Kerk? Is dat de leer of het leven of beide? Is dat de school of de politiek of alle twee?
De Kérk, zo hoorden we in het zostraks geciteerde als bedoeling van de naam Reformanda. Maar waarom dan niet rechtuit de naam ECCLESIA REFORMANDA, de Kerk die gereformeerd moet worden?
Of is dat wellicht te veel gevraagd van de mannen van Reformanda? Het schijnt van niet. Want zij voelen zich vitaal genoeg om zoëven verklaarde bedoeling als volgt nader te verklaren, gelijk wij reeds citeerden: Wij willen ons in dienst stellen van de doorgaande reformatie van het hele leven. Maar waarom dan niet de naam VITA REFORMANDA, het leven moet gereformeerd worden? Of als dat te weinig zegt de naam TOTA VITA, het hele leven?
Of moeten we aannemen dat de mannen van Reformanda op zoveel terreinen van het leven deformatie en verwording zien, dat het voor hen onbegonnen werk is dat alles in één naam uit te drukken? Maar daar weet het Latijn wel raad mee. Dan zegge men eenvoudig OMNIA REFORMANDA, een naam die men een veel omnibussen lezend volk wel kan duidelijk maken.
Kortom, het zal terecht zijn dat professor Kamphuis in De Reformatie klaagt over onduidelijkheid bij Reformanda. Alleen moet hij die klacht niet richten tegen de nieuwe lijn die Reformanda niet duidelijk zou aanwijzen. Wat dat betreft is Reformanda nog maar net begonnen en men moet geen mens de tijd misgunnen tot ‘ontwikkeling’ te komen. Ook De Reformatie was in zijn beginjaren echt niet zo duidelijk van lijn, zoals professor Kamphuis wel weet. Om over zijn laatste jaren maar te zwijgen, want daarover hebben we al gesproken. Wat dat betreft is het hier de pot die schoner meent te zijn dan de ketel.
Nee, die onduidelijkheid zit hem in de nieuwe naam waarmee Reformanda zichzelf heeft uitgeroepen. Het is een naam die duidelijk uitroept DAT er beslist gereformeerd moet worden, maar die niet duidelijk zegt WAT er beslist gereformeerd moet worden. En wat meer is: het is een naam die beslist verklaart dat er gereformeerd moet worden maar die niet voor alles spreekt van wat gereformeerd is. En als een mens zo te werk gaat, dan deugt er iets niets. Dan moet hij zichzelf wel overschreeuwen. Een gereformeerd mens hoort dat vast en zeker.
Nee, dan is de naam van De Reformatie met als ondertitel weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven toch stukken beter. Want afgezien van de vraag of het woord ‘ontwikkeling’ wel past bij het gereformeerde leven – goed beschouwd is dat niet het geval; het is evolutionistisch gedacht, niet gereformeerd, dat een voltooid deelwoord is – afgezien daarvan betreft het hier een geheel dat voor zich spreekt en dat aanspreekt. Het spreekt in een zelfstandig naamwoord van wat gereformeerd is (de reformatie) en het zoekt wat gereformeerd is (het gereformeerde leven).
En helemaal goed is hier de oorspronkelijke kop van het ND, gereformeerd gezinsblad met daaronder de Heilige Schrift afgedrukt. Daartegen valt helemaal niets te zeggen, gelijk wij reeds gezegd hebben. Het is een voluit en rechtuit gereformeerd geheel, dat echt voor zich spreekt, met de beide benen vaststaand in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament.
Maar Wat Gereformeerd Moet Worden, wat moet een mens daarvan nu denken als naam van een blad? Het klinkt als een voornaam zonder achternaam, als een zin zonder onderwerp. En dat gééft geen zin en hééft geen zin.
Hier schijnt maar één oplossing mogelijk te zijn. Sommige woonhuizen en boerderijen kan men de latijnse naam RELINQUENDA zien dragen, dat wat achtergelaten moet worden. Daarbij is duidelijk wat er achtergelaten moet worden: de dingen zelf die deze naam dragen. Een sprekende naam dus in de zin van onder andere Psalm 491 Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een psalm. 2 Hoort dit, alle gij volken, neemt ter ore, alle bewoners der wereld, 3 zowel geringen als aanzienlijken, rijken en armen tezamen. 4 Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, de overdenking van mijn hart is louter inzicht. 5 Ik zal mijn oor tot een spreuk neigen, mijn geheimenis bij de citer ontsluieren. 6 Waarom zou ik vrezen in dagen des kwaads, als de ongerechtigheid van mijn belagers mij omringt; 7 van hen, die op hun vermogen vertrouwen, en op hun grote rijkdommen zich beroemen? 8 Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch Gode zijn losprijs betalen, 9 - te hoog immers is de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend - 10 dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou zien. 11 Veeleer ziet hij, dat wijzen sterven, dat dwazen en redelozen tezamen te gronde gaan en hun vermogen aan anderen nalaten. 12 Hun diepste gedachte is, dat hun huizen altoos zullen bestaan, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen. 13 Maar de mens met al zijn praal houdt geen stand; hij is gelijk aan de beesten, die vergaan. 14 Dit is het lot van hen die op zichzelf vertrouwen, het einde van wie behagen scheppen in hun eigen woorden. sela 15 Als schapen zinken zij in het dodenrijk, de dood weidt hen; de oprechten heersen over hen in de morgenstond; hun gedaante moet in het dodenrijk vergaan, zodat zij geen woning meer heeft. 16 Maar God zal mijn leven verlossen uit de macht van het dodenrijk, want Hij zal mij opnemen. sela 17 Vrees niet, als iemand rijk wordt, als de heerlijkheid van zijn huis toeneemt, 18 want in zijn sterven neemt hij niets van dat alles mede, zijn heerlijkheid daalt hem niet achterna. 19 Al prijst hij zich in zijn leven gelukkig, al looft men u, omdat gij u te goed doet, 20 toch zult gij tot het geslacht van uw vaderen komen, die nimmermeer het licht zullen zien. 21 De mens, die met al zijn praal geen inzicht heeft, is gelijk aan de beesten, die vergaan..
Zo nu moet ook de naam REFORMANDA wel spreken van wat zélf gereformeerd moet worden! Intussen wekt deze vereniging met haar gelijknamige blad bepaald niet de indruk in die gezindheid en met die bedoeling te zijn opgericht.
En toch zal het hier met de reformatie van eigen huis moeten beginnen. Dat is van eigen naam. Het is een naam die echt niet kan, hoe goed hij ook bedoeld zal zijn.
Het is een naam die alleen klinkt bij de gratie van het Latijn ervan, waarbij REFORMANDA in de ‘gunstige’ omstandigheid verkeert dat zijn abonnees nu eenmaal geen Latijn lezen als de krant. Maar iemand als K. Schilder, aan wiens gedachtengoed Reformanda graag stem wil verlenen, deed dat wel. En meer dan dat. Hij zou dan ook zeker niet voor de naam REFORMANDA gestemd hebben. Daarvoor was hij te goed vertrouwd met de Latijnse taal, waarmee hij kon lezen en schrijven. En wat meer is, daarvoor was hij te goed vertrouwd met de gereformeerde taal, die hem deed geloven en belijden, niet maar wat gereformeerd moet worden maar om te beginnen en feitelijk ook om te eindigen WAT GEREFORMEERD IS.
Reformanda schrijft heel gewoon haar eigen naam in kapitale letter over deze REFORMATA heen. En dat is heel gewoon verkeerd. Het getuigt van geen gereformeerde zin.
En dan drukt het blad zijn naam inderdaad mooi verlicht af tegen de achtergrond van de opengeslagen Bijbel, evenals het Nederlands Dagblad zijn naam met de Bijbel ertussen drukt, maar dat helpt niet. De Bijbel laat zich niet openen noch lezen in de naam van wat gereformeerd moet worden. Hij is eens voor altijd ontsloten en verklaard in de naam van wat gereformeerd is.
Wie hem in die naam niet grijpt en aangrijpt, krijgt nimmer vat op hem. Hij leest de Bijbel als de Joden van 2 Korintiërs 31 Gaan wij weder onszelf aanprijzen? Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig? 2 Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, 3 daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten. 4 Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God. 5 Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, 6 die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 7 Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest, 8 hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? 9 Want indien de bediening, die veroordeling brengt, heerlijkheid was, veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid. 10 Immers, zelfs hetgeen verheerlijkt was, is in zoverre niet verheerlijkt, als déze heerlijkheid het te boven gaat. 11 Want als het verdwijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid. 12 Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met volle vrijmoedigheid op, 13 geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen. 14 Maar hun gedachten werden verhard. Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. 15 Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, 16 maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen. 17 De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. 18 En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is.: met een bedekking op het gelaat; hij begint om zo te zeggen van de verkeerde kant te lezen en komt zodoende nimmer tot enige rechte Schriftzin annex Schriftverklaring.
Nu kan men dit alles natuurlijk afdoen door te zeggen: What’s in a name, wat zegt een naam nu? Maar zo’n reactie is hier toch niet meer dan de wijsheid van deze wereld, die soms rake dingen weet te zeggen waarvan een mens moet willen leren, maar die toch nooit verder reikt dan de dingen van beneden. Zij raakt niet de dingen van boven, waar engelen niet de wijsheid der wereld bovenal prijzen doch de enige wijsheid die mensen weet te behouden. Het is de wijsheid van God in die ene Naam die onder de hemel aan de mensenkinderen is gegeven, waardoor wij moeten behouden worden (vgl. Handelingen 4:1212 En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden.).
Zodat allen die inderdaad behouden worden, gelijk zij behouden moeten worden, zich ervoor moeten hoeden, gelijk zij zich ervoor hoeden, deze enige echt gereformeerde, wijl echt exclusieve Naam (zie Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
) te laten ondersneeuwen onder alles wat en een ieder die behouden en gereformeerd moet worden.
Want dan keert men de enig zaligmakende orde toch echt om. Dan laat men de enige Naam die bovenal wil en moet zijn, onder alles en allen staan.
Zonder dat zelf te beseffen maakt Reformanda zich aan dit kwaad schuldig.
Hier is een vereniging die in haar naam een omgekeerde orde propageert. En dat betekent een omgekeerd Evangelie, wat geen Evangelie is, geen kracht van God tot zaligheid, gelijk de apostel het Evangelie bij ons aanprijst (vgl. Romeinen 1:1616 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek.).
Daarbij levert Reformanda zelf ons het overtuigende bewijs van deze omgekeerde orde. En wel in de ondertitel die het blad met zich voert en die duidelijk laat uitkomen dat de naam Reformanda goed beschouwd niets anders is dan een van zijn eigen lichaam geamputeerd lid.
Zo immers geeft Reformanda handen en voeten aan zijn naam: Ecclesia Reformata Semper Reformanda.
Het is een ondertitel die uiteraard in kleinere letter is gedrukt maar die toch nog altijd vier hoofdletters heeft meegekregen.
Dat is dus om te beginnen opnieuw Latijn. En daarover moet geen gereformeerd mens vallen. Integendeel. Gelukkig hij die Latijn kan lezen als zijn moedertaal. Zelf heeft hij direct toegang tot de wijsheid der vaderen van vele eeuwen, vanaf de eerste eeuwen tot in de 16e en 17e eeuw. Zelfs onze Dordtse vaderen plachten zich in het Latijn uit te drukken. Zodat in de gereformeerde theologie het Latijn niet uit de tijd raakt. En het gereformeerde volk mag daarvan bij tijd en wijle best iets horen. Want zo gek waren onze vaderen niet en zo gek is niet het Latijn waarin zij zich uitdrukten. Het is een taal waarin de dingen zich echt kort en bondig laten zeggen. En wat gereformeerd is, is daarop gesteld. Want wat gereformeerd is vraagt altijd naar de hoofdsom, waarin alles kort en bondig is begrepen. Gelijk de gereformeerde leer dan ook echt een hoofdsom kent, waarin de volle waarheid ligt uitgedrukt en waar het christelijke geloof niet zonder kan noch wil (vgl. HC vr. en antw. 22,23). Maar dan moet men het natuurlijk niet mooier maken dan het is. Of liever gezegd, dan moet men niet verkeerd aangrijpen wat echt goed op poten staat. Ook niet als het in het Latijn staat uitgedrukt. Dan drukke men de dingen niet zo af als zou het hier om vier woorden gaan die alle vier zonder onderscheid een hoofdletter verdienen, terwijl in onderscheiding daarvan het laatste van de vier de eer toekomt in groot kapitaal over het geheel te domineren. Op die manier gaat men beslist onverantwoord te werk met de wijsheid der vaderen.
Want hier staan maar geen vier mooie latijnse woorden, waarvan het laatste zo nodig de boventoon moet voeren. Hier staat heel gewoon een zin, een echt verantwoorde zin, die door onze gereformeerde vaderen niet zonder zin is geformuleerd gelijk hij is geformuleerd, waarbij vooropstaat wat vooropstaat en waarbij volgt wat volgt.
Wie daarom zelf wil trekken en anderen begeert mee te trekken in het spoor van de vaderen, die beginne te spreken gelijk zij begonnen te spreken. Die spreke dus niet bovenal van REFORMANDA maar van REFORMATA. Dat is te verstaan van ECCLESIA REFORMATA, stante pede gevolgd door SEMPER REFORMANDA.
Zo is hier de orde, die een beslist gereformeerde orde is, waarin alles recht staat en het geheel tot zijn recht komt.
En wie dit geheel als naam te veel vindt van het goede, die neme niet de staart ervan maar de kop. Dan volgt de rest als vanzelf. Want een goed verstaander heeft inderdaad maar een half woord nodig. Maar dan moet men hem wel het goede woord aan de hand doen, het goede beginsel, waarop het geheel stoelt en staat als een paal boven water. In het andere geval zet men de ander op verkeerd spoor en laat men hem steunen op een rietstaf, die een mens de hand doorboort.
Wie daarom deze paal van de vaderen, deze erezuil van de waarheid niet laat staan gelijk zij staat doch haar ondersteboven keert, doet er goed aan met zijn vingers af te blijven van dit recht reformatorisch gezind stuk erfgoed. Want zo iemand laat dit goede woord niet staan in dienst van de altijd noodzakelijke reformatie van de Kerk, hij stelt het in dienst van de altijd dreigende DEFORMATIE van de Kerk, een deformatie die inderdaad semper dreigt, altijd. Zodat voortdurende waakzaamheid geboden is.
Het is de waakzaamheid om algeheel en ongeschonden te bewaren hetgeen gereformeerd is, hetgeen uitgesproken gereformeerd is.
Reformanda bewijst deze noodzakelijke waakzaamheid niet inzake deze echt gereformeerde uitspraak van de vaderen; het weet de ene rechte zin daarvan niet hoog te houden. Het grijpt daaruit wat het daaruit grijpt; het maakt daarvan tot groot kapitaal wat het daarvan tot groot kapitaal maakt zonder de gouden standaard ervan bovenal te houden. En wat zal een mens dan nog recht waarderen en echt reformeren? Dan kan hij niet anders dan de dingen van dag tot dag laten devalueren en deformeren, al zijn reformatorische ijver ten spijt. Het spreken over doorgaande reformatie, waarvan Reformanda zo vol zit en waarop het zichzelf drijvende houdt is dan niet meer dan een al te gemakkelijk vallend woord, dat geen been heeft om op te staan.
Gelijk het dan ook duidelijk is dat de betreffende zin van de vaderen ons eigenlijk geen grond biedt om te spreken van altijd doorgaande reformatie, doch zoveel te meer om te spreken van altijd noodzakelijke reformatie. Het eerste spreken is lang niet zonder gevaar; het laat de reformatie al te vanzelfsprekend doorgaan met voorbijgang van wat gereformeerd is. Het laatste spreken is echt goed; het bepaalt ons bij de onwaardeerbare prijs van wat waarlijk gereformeerd is en het vermaant ons daarin standvastig te blijven.
Ja, Reformanda moet eens grondig doordenken die zo echt verantwoord uitgedrukte wijsheid van de vaderen. Zoals het die wijsheid nu afdrukt en tentoonstelt in de kop van zijn blad met daaraan toegevoegd de goede bedoeling gelijk hierboven reeds geciteerd, namelijk ‘Wij willen ons in dienst stellen van de doorgaande reformatie van het hele leven’, springt het daarmee al te lichtvaardig en onverantwoord om. Feitelijk maakt Reformanda deze wijsheid op deze manier tot een al te onafgericht en al te hard van stapel lopend monster, dat het met de staart stuurt en waarmee het van alles en nog wat bezweert zich te reformeren, terwijl men het voornaamste van de wet vergeet.
En dat is zegge en schrijve de kerk, wat méér is de gereformeerde kerk, de ecclesia reformata. Uitgerekend met het oog op háár spraken onze vaderen gelijk zij hier spreken. Daarmee bewezen zij ervan doordrongen te zijn dat als er één ding in de wereld gereformeerd moet worden, dan is dat de Kerk, ja, de gereformeerde Kerk. Daarvoor, zo begrepen de vaderen, is deze Kerk dan ook wat zij is. Niet maar een door mensen opgerichte societas Reformanda, een vereniging die gereformeerd moet worden, doch de door God gestichte congregatio sancta seu coetus servandorum, extra quam nulla salus est. Dat is de door God gestichte heilige vergadering of verzameling van hen die zalig moeten worden, terwijl buiten haar geen enkele zaligheid is. Ziedaar de fundamentele, beslist exclusieve betekenis van de Kerk, van de gereformeerde Kerk. Gelijk de vaderen die betekenis dan ook met zoveel woorden hebben uitgedrukt in de motiverende voorzin van artikel 28 NGB.
Het is een betekenis die de Kerk ontleent niet aan zichzelf maar aan het heilig welbehagen van God, waardoor Hij wil zaligmaken in de gemeenschap van de Kerk allen die zalig moeten worden. Vanwege dat welbehagen moet de gereformeerde Kerk altijd gereformeerd worden. Want o wee, wanneer dat stopt. Dan strandt het welbehagen van God en de zaligheid der zielen. En daarom: Ecclesia reformata semper reformanda.
Nee, dat is geen wijsheid die de wereld begrijpt. Want hoe kan nu hetgeen gereformeerd IS altijd gereformeerd moeten worden. Dat is toch onzinnig en verteert toch zichzelf? Gelijk Heemse en Spakenburg de verborgen wijsheid van deze zin dan ook niet begrijpen. Evenmin als zij begrijpen dat we in deze zin van doen hebben met de korte hoofdsom van de artikelen 27 en 28, of wil men van de voorzin en de hoofdzin van artikel 28.
Maar nee, dat begrijpt de vrijgemaakte wereld niet. Zij verstaat niet dat hetgeen bij de Kerk gevoegd IS, altijd bij de Kerk gevoegd moet worden. Of anders gezegd dat hetgeen zich bij de Kerk gevoegd heeft, zich altijd bij de Kerk moet voegen: Dat zó de zin is en de zinvolheid van artikel 28, daar kan men in vrijgemaakt Nederland met de beste wil van de wereld niet bij.
Artikel 28 is dan ook niet geschreven met de beste wil van de wereld, het is geschreven naar de zin van de alleen goede Geest des Heeren, Wiens zin de vaderen hadden, zodat zij wisten van de dingen die ons van God geschonken zijn. Zodat zij daarvan ook recht wisten te spreken, met woorden niet van menselijke wijsheid maar van de Geest uit God, het geestelijke met het geestelijke vergelijkende. Dat is sprekende van hetgeen bij de Kerk zich moet voegen zuiver in het licht van hetgeen bij de Kerk is gevoegd. Gelijk de apostel deze ware wijsheid die behoudt bij ons aanprijst in 1 Korintiërs 21 Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. 2 Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. 3 Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; 4 mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, 5 opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God. 6 Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht teniet gaat, 7 maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God (reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. 8 En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. 9 Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. 10 Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. 11 Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. 12 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. 13 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. 14 Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. 15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus., waar hij van deze dingen spreekt, ons daarmee te verstaan gevende het geheim van alle waarachtige Kerkreformatie. Het is een geheim, waaraan de wijsheid der wereld niet raakt maar die onze vaderen zo raak wisten te verwoorden in artikel 28 NGB.
Het is een voluit Geestelijk artikel, waarvan geen mens de zin grijpt tenzij hij dit artikel van a tot z vergelijkt met en plaatst in het licht van het al even Geestelijke artikel 27. Dat is anders gezegd tenzij hij dit artikel weet te verstaan in de zin van die zo rake zin: Ecclesia reformata semper reformanda. Het is deze zin der vaderen die Reformanda wel in zijn vaandel meevoert maar zonder de rechte zin, dat is het gereformeerde beginsel ervan te begrijpen en dat recht te laten uitkomen.
Toen de synode van Heemse deze rechte zin, dat is de rechte zin van artikel 28 NGB dan ook ter aarde bestelde en de plechtigheid met dankzegging besloot, was de hoofdman van Reformanda, ds. P. van Gurp, de voorganger die als één van de eersten daar een schep bovenop deed. Niet in de kolommen van Reformanda dat toen nog niet bestond maar in de Gereformeerde Kerkbode van het Noorden, die hij wist aan te grijpen om zich publiek één te verklaren met de synodale leeruitspraken. En sedertdien is hij helaas in dat spoor blijven schrijven, zij het dan nu onder de naam van Reformanda. Het is een naam die zuiver ligt in het verlengde van bedoeld synodaal kerkbodeartikel, een naam die van geen gereformeerde zin getuigt.
En nee, daarmee schrijven wij maar niet tegen de naam van een blad en daarmee uit.
Want deze naam staat niet op zichzelf. De verkeerde of wil men de omgekeerde zin ervan werkt door in bet blad zelf. Want ontegenzeggelijk is Reformanda een blad dat al te veel de mond vol heeft van van alles en nog wat dat zo nodig gereformeerd moet worden, terwijl het al te weinig laat zien hetgeen eenvoudig gereformeerd is.
Het valt de gereformeerde lezer dan ook op dat Reformanda niet de rubriek kent ‘Uit de Schrift’ of ‘Schriftstudie’ of ‘Schriftoverdenking’ of welke andere goede naam men aan deze rubriek ook zou willen geven.
En, ere aan wie ere toekomt, de vereniging Reformanda heeft toch wel een predikant in haar midden die aan zulk een rubriek vlees en bloed weet te geven, die daarin stem weet te geven aan het Woord van de Geest?
Zo te doen is uitgesproken gereformeerd en echt actueel. Uiteraard onder conditie dat men de Schrift laat spreken in gereformeerde zin.
En nogmaals, ere aan wie ere toekomt, de vereniging Reformanda heeft toch wel een bekwaam en kundig onderwijzer in haar midden, die de tijd heeft te voorzien in een rubriek ‘Uit het Amen der Kerk’, in een rubriek dus tot verklaring en verdediging van de kerkelijke belijdenis?
Zo’n rubriek is al evenzeer uitgesproken gereformeerd.
Ja, waarom begint Reformanda niet allereerst stem te geven aan de kerkelijk aanvaarde Kanon van Oude en Nieuwe Testament en aan de daarop afgestemde kerkelijke belijdenis?
Dan komt er als vanzelf een einde aan al die goed bedoelde Reformanda-propaganda, die niets goeds uitwerkt; dan komt het echt tot reformata, tot de dingen die gereformeerd zijn en die daarom altijd het goede uitwerken. Het is het goede van de gereformeerde leer.
Ja, waarom is Reformanda er niet op gericht om voor alles aan de zuivere gereformeerde leer stem te geven?
Dan komt het als vanzelf tot herschrijving van zijn eigen naam als niet zuiver gereformeerd.
Meer nog, dan komt de vereniging Reformanda als vanzelf tot de herschrijving van haar eigen statuten als niet principieel gereformeerd.
Het zijn statuten waarvan artikel 7 volgens het in genoemd modelnummer op blz. 3 opgenomen Colofon bepaalt: “Leden van de vereniging kunnen alleen zijn belijdende leden van één van de Gereformeerde Kerken”.
Ter nadere toelichting volgt dan direct daaronder de blijkbaar statutaire bepaling: “Deze gereformeerde Kerken waren bijeen in Generale Synode te Leeuwarden in 1990 (artikel 4 van de Statuten)”.
Maar, zo vragen wij aan de hier uiteindelijk synodaal gebonden en daarmee beslist onkerkelijk denkende Reformanda-broederschap, sedert wanneer is het echt gereformeerd, dat is echt vrijgemaakt, om de Gereformeerde Kerken in Nederland bepaald te laten worden door enige synode in enige plaats in enig jaar gehouden? Als zou het bestaan van deze Kerken niet eenvoudig een kwestie zijn van de altijd overal in alle plaatsen en in alle jaren geldende binding aan de gereformeerde belijdenis en idem dito kerkorde als accoord van kerkelijke samenleving. En als zou dit tweevoudig accoord, ja, dit drievoudig snoer van Schrift, belijdenis en kerkorde niet voor zich spreken en niet echt afdoende zijn ter bepaling van wat de Gereformeerde Kerken zijn.
Maar nee, Reformanda neemt dat snoer niet eenvoudig serieus. Het schrijft de vergadering, de bescherming en de onderhouding van de gereformeerde Kerk als het erop aankomt in naam van een laatst gehouden generale synode. Op deze wijze wil Reformanda de gelederen dus gesloten houden. Dat deze vereniging daarmee zichzelf verplicht in de regel om de drie jaren haar statuten te wijzigen, zullen deze tenminste echt bij de tijd blijven, dat is duidelijk. En niet zo erg. Alleen maar lastig en onzinnig, gelijk deze bepaling in artikel 4 van haar statuten onzinnig is. Onzinnig namelijk omdat zij ongereformeerd is. Het is een bepaling die niet recht overeind laat staan het enige vaste fundament, in de binding waaraan de gereformeerde Kerken alleen gereformeerd zijn en welk fundament dan ook als zodanig erkend en geëerbiedigd wil worden. Gelijk de gereformeerde Kerk dit laatste dan ook met zoveel woorden doet, met name in artikel 7 van haar belijdenis en in artikel 31 van haar kerkorde, in welke beide artikelen de waarheid van Gods Woord bovenal wordt gehouden. Ook boven kerkelijke vergaderingen en hun uitspraken. Maar, nee Reformanda acht de binding aan dit gereformeerde fundament zo fundamenteel niet. Het laat dat tenminste niet blijken. Deze vereniging bindt de Kerken en daarmee zichzelf liever aan wat voorbijgaand synodaal is dan aan wat constant gereformeerd is. Dat is liever aan een meeste kerkelijke vergadering die niet meer bestaat in plaats van aan het hoogste Woord van God dat altijd standhoudt.
En inderdaad, dat valt niet te ontkennen, deze binding van Reformanda vonden ook de roomsen van vier en een halve eeuw terug het meest safe en anders wel de synodalen van een halve eeuw terug. Het is een binding die de natuurlijke mens o zo goed bevalt, maar die toch echt niet-vrijgemaakt is. Ja, de vereniging Reformanda moet eens beginnen te onderscheiden tussen wat alleen maar in náám vrijgemaakt is en wat in wáárheid vrijgemaakt is.
Tot dit laatste behoort in elk geval niet het al te synodaal en daarmee in wezen hiërarchisch geformuleerde artikel 4 van haar statuten, dat het bestaan van de gereformeerde Kerken nota bene laat hangen aan een allang niet meer bestaande generale synode.
Trouwens, dit niet in waarheid vrijgemaakt zijn geldt ook voor het volgende artikel van haar statuten. Dat is dus artikel 5. Het is het artikel dat volgens hetzelfde Colofon als doel van de vereniging formuleert ‘de ontwikkeling en verdediging van het gereformeerde leven’.
Hiermee stemt overeen wat wij reeds citeerden uit het betreffende modelnummer van het blad en waarbij het volgende direct aansluit – wij citeren opnieuw: “Dat houdt meteen in, dat wij er beslist niet voor pleiten, dat de kerk zich van de wereld zou afsluiten – integendeel, wij willen werken aan de ontwikkeling van het gereformeerde leven, om de kerkleden te helpen in de wereld leesbare brieven van Christus te zijn”.
Ziedaar de doelstelling van de vereniging Reformanda volgens haar eigen statuten en haar eigen blad. Dat doel is dus ten dienste van de Kerk werken aan de ontwikkeling van het gereformeerde leven, ja, de kerkleden helpen in de wereld leesbare brieven van Christus te zijn.
En dat hóórt allemaal echt vrijgemaakt. Maar zo vragen wij aan de geachte Reformanda-familie, sedert wanneer is het vrijgemaakt, dat is gereformeerd dat kerkleden zich verenigen in een vereniging met zegge en schrijve deze doelstelling? Het is een doelstelling die in geen enkel opzicht bepaald en beperkt is doch die zonder meer alomvattend is. Het is een doelstelling, die niet minder behelst dan de toerusting der heiligen, hun lerende te onderhouden alles wat Christus geboden heeft om zo Zijn leesbare brieven te zijn in de wereld.
Begrijpt de societas Reformanda niet dat zij op deze wijze helemaal niet staat in dienst van de Kerk doch dat zij zodoende de dienst van de Kerk aan zich trekt en heel gewoon doet wat exclusief de taak der Kerk is overeenkomstig de haar door Christus Zelf verleende last- en instructiebrief van Matteüs 28:1919 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.?
Wat dat betreft doet de Reformanda-familie in het klein wat haar door haar zo zeer verguisde tweelingzuster in het groot doet. Wij bedoelen de EO-familie, waarvan men volgens Reformanda geen lid moet worden. Dit in tegenstelling tot Reformanda zelf, waarvan allen die in Leeuwarden generaal- synodaal bijeenkwamen lid mogen worden en feitelijk ook moeten worden om zo de vereniging te steunen.
Maar wat is Reformanda eigenlijk voor een vereniging. Is zij misschien een schoolvereniging? Nee. Of misschien een politieke vereniging. Nee, ook niet. Zij dient zich heel eenvoudig aan als een kerkelijke vereniging. Dat is te verstaan als een vereniging die de totale reformatie van de Kerk beoogt, van het leven der kerkleden.
Zij is daarmee een vereniging die zichzelf als onkerkelijk tentoonstelt. Want de reformatie van de Kerk was niet en is niet en zal nimmer zijn de zaak van enige door mensen opgerichte vereniging, zij was en is en zal altijd zijn de zaak van de Kerk zélf, van de door God op de vaste grond van Zijn Woord in de heilige kracht van Zijn Geest gestichte ECCLESIA REFORMATA. Daarmee tegelijk een zaak van de kerkleden zélf, door namelijk overeenkomstig het ambt aller gelovigen volgens het Woord van God van deze ecclesia reformata ware en levende leden te zijn, zich afscheidende van hen die van de Kerk niet zijn en zich voegende tot en verenigende met deze heilige Kerk, hetzij aan wat plaats dat God die gesteld heeft.
Zo is hier de orde, die van Boven is voorgeschreven en die staat in dienst van de altijd noodzakelijke reformatie van de Kerk, die niet is van beneden van enig mens maar van boven van de enige God. En Hij is die God, die wel weet welke orde Hij moet voorschrijven voor hierbeneden, zal het niet verkeerd aflopen met de Kerk en haar leden. Het is de orde, die deze Kerk en haar ware leden vast aaneensmeedt in éénzelfde Geest, dat is in de kracht van het ene en hetzelfde ambt aller gelovigen volgens het Woord van God.
En deze orde is wel zo heilig en onaantastbaar, dat geen vereniging van beneden daartussen moet willen komen door zich als doelstelling aan te matigen de totale reformatie van de Kerk en haar leden om leesbare brieven van Christus te zijn in deze wereld.
Een vereniging die zichzelf daartoe opricht is niet echt reformatorisch gezind, veeleer revolutionair; zo’n vereniging is niet geworteld in de ecclesia reformata, in de gereformeerde Kerk, zij stamt uit het huis van de zogeheten gereformeerde gezindte, die het houdt bij eigen heilige huisjes en zich niet onderwerpt aan de orde van het heilig Huis van God.
Nee, dan deed ds. J. van Bruggen van Assen het toch stukken beter toen hij het Asser schoolblad als naam toedacht SCHOLA REFORMATA.
Dat is een echt gereformeerde naam, waarin men zich als gereformeerde vereniging onderwerpt aan de gereformeerde Kerkorde. Het is de orde die van geen vereniging weet tenzij met het oog op een bepaalde beperkte doelstelling. In dit geval de gereformeerde school op het domein van de gereformeerde Kerk.
Zo te doen is gereformeerd.
Zal de vereniging Reformanda daarom in dit gereformeerde spoor trekken en dienstbaar zijn aan de reformatie van de gereformeerde Kerk, dan moet zij ophouden om hen die generaal-synodaal samenkwamen in Leeuwarden te verenigen in een societas, die zich ten doel stelt wat heel echt van de Kerk is, van de Kerk zelf. Dan moet zij in plaats daarvan beginnen zichzelf op te heffen.
En daarmee sluiten we af dit vol genoeg geworden hoofdstuk over de vrijgemaakte wereld, die inderdaad een afgesloten wereld is.
Het is een wereld die zichzelf heeft afgesloten voor het Woord van de waarheid, dat een mens waarlijk vrijmaakt (vgl. Johannes 8:31,3231 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij 32 en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.).
Zeker, er worden nog genoeg waarheden aangereikt in de verschillende bladen die hier verschijnen. Van het Ned. Dagblad dat ZUS is georiënteerd via De Reformatie, de Kerkbodes en Wegwijs die zo zijn georiënteerd tot Reformanda dat nog weer anders is georiënteerd. Wat dat betreft is hier voor elk wat wils.
Doch wat men hier ook leest en hoeveel onderscheid zich daarbij ook voordoet, uiteindelijk beweegt dit alles zich in eenzelfde stroom en vaart het op eenzelfde kompas. Het is het kompas van de synodaal geijkte leer van Heemse en Spakenburg, die de éénduidig sprekende gereformeerde leer over de Kerk over boord hebben gezet en die als loods aan boord hebben genomen een zus èn zo-leer. Het is een leer die beslist naar twéé kanten kijkt als in geding is de enige Katholieke Kerk die neerdaalt van boven (vgl. Openbaring 21:1010 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God.).
Zij die op dit ‘tweekantige’ schip meevaren, kunnen daarom nog vele waarheden van boord roepen maar al roepende varen zij de waarheid onder. Zij zijn in de waarheid niet staande gebleven. Zij liegen. Zij bedriegen de zaak. En misleiden zichzelf.
Maar de Kerk, die echt enig is in deze wereld en echt waar, liegt en bedriegt niet. En dat dankzij haar enige Woordvoerder, die haar niet tevergeefs heeft geïnstitueerd in deze wereld als een pijler en fundament van de waarheid (1 Timoteüs 3:1515 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.). Het is de waarheid, die nergens in tweeën uiteenvalt. Ook niet in het stuk van de Kerk. Het is de enige waarheid, die tegelijk ook de volle waarheid is, de enige katholieke waarheid, die altijd overal door allen geloofd wordt en die als zodanig staat als een paal boven water.
Nee, niet óók buiten of zonder de Kerk maar uitgesproken in de Kerk, door de dienst van de Kerk, waardoor zij inderdaad pijler is en fundament van de waarheid. Hetgeen betekent dat zij de waarheid is, de enige katholieke waarheid, die altijd overal door allen geloofd wordt en die als zodanig staat als een paal boven water.
Nee, niet óók buiten of zonder de Kerk maar uitgesproken in de Kerk, door de dienst van de Kerk, waardoor zij inderdaad pijler is en fundament van de waarheid. Hetgeen betekent dat zij de waarheid echt vast doet staan in deze wereld; dat zij de waarheid draagt en beschermt en bekendmaakt en bovenal doet zijn. De tijden door.
Het is dienst aan de waarheid die de Kerk maar niet overlaat aan wat sterfelijke mensen van een bepaalde tijd zeggen, ook al golden of gelden dezen een tijdlang (terecht) als steunpilaren, maar die de Kerk zelf verricht. Die zij verricht in hetgeen zij zelf zegt. En wel in haar belijdenis, die een echt kerkelijke belijdenis is, een echt katholieke belijdenis. Niet maar de belijdenis van een bepaalde tijd noch ook van bepaalde personen maar de belijdenis van wat zij allen altijd geloven en belijden als de waarheid van Gods Woord. En dat tegenover de altijd weer opkomende energie der dwaling.
Daarom ook geen tijd-loze belijdenis die niet met beide benen op de grond zou staan, maar een belijdenis die altijd bij zich draagt de merktekenen van de strijd der Kerk om het behoud van het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd. (Judas:3).
Daarom ook geen oppervlakkige maar een beslist grondige belijdenis, waarin het geloof zich fundamenteel rekenschap geeft van de dingen die ons in genade van God geschonken zijn (vgl. 1 Korintiërs 2:1212 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is.).
Ziedaar de Kerk als pijler en fundament van de waarheid. Zij is dat dus uitgesproken in haar confessie, waarin zij de waarheid niet onder stoelen of banken steekt maar klaar en duidelijk voorstelt, waarin zij spreekt niet zelfverzekerd maar wel vastverzekerd, in woorden die niet door menselijke wijsheid zijn geleerd maar door de Geest die uit God is en die de apostelen heeft geleid in de volle waarheid (vgl. Johannes 16:1313 doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen., 1 Korintiërs 2:1313 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.).
Het is de Geest die ons het geestelijke met het geestelijke doet vergelijken (zie opnieuw 1 Korintiërs 2:1313 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.). Of zoals de Statenvertaling hier luidt: ‘geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende’. Doen we dat, dan verklaren we de dingen die ons van God in genade geschonken zijn niet naast elkaar, waardoor we ze los van elkaar laten staan; dan verklaren we ze over en weer met elkaar, waardoor we ze in elkaar laten bestaan en ze tezamen laten dienen tot bevestiging en volmaking van de ene genade van God.
Dan verklaren we dus niet het ene geloofsartikel naast het andere, waardoor we de wagen op twee sporen laten rijden. Dan laten we beide tezamen optrekken tot bevestiging en fundering van eenzelfde Kerk.
Het is de enige katholieke Kerk waarvan wij belijdenis doen in Drie Formulieren van Enigheid. Dat is om te beginnen in de artikelen 27 tot 32 van de Geloofsbelijdenis.
Het zijn zes artikelen die, hoezeer ook van elkaar onderscheiden, nochtans tezamen gevoegd en verenigd zijn in éénzelfde Kerk, die hier is en blijft gelijk zij is, namelijk een heilige vergadering van de ware Christgelovigen, hetzij aan wat plaats dat God haar gesteld heeft.
Van enige relatie, die onderscheid betekent, tussen de Kerk van bijvoorbeeld artikel 27 enerzijds en die van artikel 28 en/of artikel 29 anderzijds is derhalve geen sprake. Er is hier slechts identiteit, die tegelijk continuïteit betekent.
Het is de Kerk zelf die hier het onderwerp of de hoofdsom van onze belijdenis vormt. En dat in één ononderbroken gang. Enige transsubstantiatie of wezensverandering doet zich daarbij niet voor, hoeveel Schriftbewijs Heemse en Spakenburg ook aanvoeren tot bewijs van het tegendeel. Het is niet de kracht van de Geest maar de macht van de suggestie die zich daarin laat gelden. De Kerk van de gereformeerde belijdenis wordt daarvan niet anders. Zij blijft door heel deze belijdenis heen zichzelf volkomen gelijk, zijnde gelijk zij ons hier van meetaf wordt voorgesteld. Gelijk zij zo ook heet:
De enige katholieke Kerk.
De heilige algemene christelijke Kerk.
Hetzij aan welke plaats God haar heeft gesteld.
Een andere hiervan te onderscheiden Kerk bestaat niet.
In geen enkel geloofsartikel.
In geen enkele Schriftplaats.
Of men moet al denken aan de valse Kerk van artikel 29, die inderdaad een andere Kerk is. Zodanig anders dat hier van enige relatie met de ware Kerk geen sprake is, hoezeer de valse die relatie ook telkens weer probeert aan te gaan. Daarvan wordt de ware evenwel niet echt anders; daarom blijft zij nog wel dezelfde in deze zes artikelen.
Wie de belijdenis over de Kerk zo niet verklaart, verklaart haar niet.
Dat is te verstaan zo iemand laat de gereformeerde belijdenis niet zichzelf verklaren, gelijk zij zichzelf aan één stuk door verklaart tot bevestiging en volmaking van de waarheid.
Zo iemand verklaart zelf de belijdenis, gelijk hij haar verklaart, niet machtig maar eigenmachtig, geen artikel met artikel verklarend maar artikel naast artikel, artikel zonder artikel. Dat is geen Schrift met Schrift vergelijkend maar Schrift naast Schrift lezend. Dat is goed beschouwd Schrift tegenover Schrift stellend.
En dan houdt men geen zin over. Dan houdt men niet vast aan de ene rechte Schriftzin. Dan bewijst men niet te hebben de zin van Christus noch te aanvaarden de dingen die van Zijn Geest zijn (vgl. 1 Korintiërs 2:14-1614 Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. 15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus.).
Gelijk dan deze Christus constant dezelfde is in deze zes artikelen – men herinnere zich de tweede reeks aan citaten uit het begin van ons verhaal, en gelijk Zijn Geest en Woord constant gelijk zijn in deze zes artikelen – men herinnere zich de derde reeks aan citaten aan het begin, zo ook de kerk.
Men herleze de eerste reeks aan citaten, die zonder meer het begin vormt van ons verhaal en die dit identieke einde insluit.
Zo kloppen de dingen niet als een bus maar zo belijdt het gereformeerde geloof; zo blijft kloppen het gereformeerde hart in het stuk van de Kerk. Totdat het de volle vrucht daarvan zal genieten in het eeuwige leven. In Hem, de enige waarachtige en eeuwige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, Wiens Kerkvergaderend werk zich door geen mensenverstand laat doorgronden maar dat zich daarom nog wel door mensenmond laat belijden.
En zuiver ook.
De gereformeerde belijdenis bewijst dat.
Niet in eigen kracht maar in de kracht van het Woord dat niet liegt, dat echt en recht zegt waarop het staat.
Ook in het stuk van de Kerk.

Оm trouw en waarheid

Wie op de waarheid van ons verhaal, dat van slechts één en dezelfde Kerk weet, zou willen afdingen door tegen te werpen dat alleen op de belijdenis een beroep wordt gedaan zonder dat expliciet aandacht is gegeven aan wat de Schrift ons op dit punt leert, doet dat ten onrechte.
Zo iemand laat de belijdenis niet eenvoudig trekken in het spoor van de Schrift. Feitelijk laat hij haar om zo te zeggen haar eigen zegje doen. Om zich vervolgens te werpen op de vraag hoe de Schrift spreekt. Want die moet toch het laatste woord hebben, nietwaar?
Een dergelijke instelling lijkt niet verkeerd. Sterker nog, zij doet zich bepaald vroom voor. Maar zij is het allerminst. Mensen die op deze wijze de Schrift het laatste woord willen laten hebben, bewijzen daarmee slechts dat zij zelf het laatste woord willen hebben. Zij doen niet wat allen doen, wat de katholieke Kerk doet.
Want die geeft inderdaad aan de Schrift het laatste woord. Niet maar in theorie maar in praktijk. Zij doet dat in haar belijdenis, die echt een belijdenis is in de volle zin van het woord.
En dat betekent dat de belijdenis niet haar eigen zegje doet en voor zichzelf opkomt. Zij komt op voor het Woord van God; zij laat dat Woord aan zijn trekken komen, niet maar ten dele maar ten volle. Ook niet oppervlakkig maar grondig. Zij zegt precies waarop het staat wat het Woord van God betreft. Zij geeft zuiver aan welke de ware leer van dat Woord is.
Als er daarom één ding in de wereld is dat zich expliciet bezighoudt met de leer van Gods Woord, dan is dat wel de belijdenis van de Kerk, die niets van zichzelf zegt maar die de dingen verkleurt naar het Woord.
Van zichzelf heeft de belijdenis geen been om op te staan; zij wil dat ook niet hebben. Zij staat met beide benen in de Schrift van God. Daarin alleen vindt zij haar volle rechtvaardiging. Anders dan zo wil zij ook niet gerechtvaardigd worden.
Zo dan zijn de Schrift en de belijdenis niet twéé, die ieder hun eigen gang gaan en hun eigen zegje doen. Zodat afgezien van de vraag wat de belijdenis leert vooral ook geluisterd moet worden naar wat de Schrift leert. Op die manier creëert men twee lijnen en trekt men uit elkaar wat bij elkaar behoort en wat zich wel van elkaar laat onderscheiden maar niet schelden. Evenmin als de boom en zijn vrucht.
Daarbij gaat voorop wat vooropgaat en dat is het Woord van God en daarbij volgt wat volgt en dat is de belijdenis van de Kerk, die niet uit zichzelf in de wereld is gekomen maar in de kracht en op de grond van het Woord dat zij bovenal laat zijn.
Inderdaad heeft de belijdenis geen eigen gezag en staat zij niet op eigen benen. Zij heeft afgeleid gezag; afgeleid niet van enig mensenwoord maar van het Woord van God.
Dit Woord draagt dan ook zelf de belijdenis in zich en het draagt de bouwstenen daarvoor aan (zie o.a. Matteüs 16:1616 Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! en Romeinen 10:9,109 Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; 10 want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.). Ja, dit Woord vraagt om zijn eigen belijdenis. Het is naar zijn aard woord des geloofs, dat met het hart geloofd en met de mond beleden wil worden (vgl. Romeinen 10:88 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken.). En dat niet door de één zus en door de ander zo, maar door allen gelijk op (zie o.a. 1 Korintiërs 11 Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en Sostenes, de broeder, 2 aan de gemeente Gods te Korinte, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze (Here): 3 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 4 Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is; 5 want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis, 6 gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, 7 zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus. 8 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here. 10 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. 11 Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de (huisgenoten) van Chloë, dat er twisten onder u zijn. 12 Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus! 13 Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? 14 Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; 15 zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. 16 Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. 17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. 18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here.:10).
Daarop is de belijdenis der Kerk dan ook echt afgestemd. Zij is een voluit katholieke belijdenis met als inzet dàt en wàt zij allen met het hart geloven en met de mond belijden (zie NGB artikel 1). Zij is om het te zeggen met de titelpagina van de eerste Nederlandse uitgave van onze Geloofsbelijdenis ‘Ghemaeckt met een ghemeyn accoord’.
Wie daarom werkt met de belijdenis en zich daarop baseert, die doet geen half werk, hij doet een goed werk. Zijn instelling is goed, hij geeft er blijk van katholiek gezind te zijn. Hij komt niet met een eigen verklaring van de Schriften, maar hij houdt zich aan wat altijd overal door allen is aanvaard als de waarheid van Gods Woord.
Nee, dat betekent niet dat de waarheid van Gods Woord aan allen is onderworpen en dat zij de waarheid is omdat allen het zeggen. Evenmin als Gods Woord Zijn Woord is omdat de Kerk dat zegt. Een dergelijke voorstelling van zaken is rooms. Zij stelt de Kerk boven het Woord van God, gelijk Rome dat dan ook doet.
Intussen zégt de Kerk wel dat Gods Woord Zijn Woord is; het wordt door de Kerk als zodanig aanvaard (vgl. NGB, artikel 5).
En de waarheid van dit Woord, haar ware leer, is niet van één alleen maar van allen tezamen. Zij is de waarheid van allen die de eeuwen door geloven en belijden. Vandaar de katholieke geloofsbelijdenis, die de waarheid van Gods Woord hoog houdt.
Zich op die belijdenis baseren betekent daarom recht doen aan het enige katholieke Woord van God en wandelen in de gezindheid van de Geest.
Wie dit beroep op de belijdenis daarentegen brandmerkt als alleen maar een beroep op de belijdenis, die doet verkeerd. Hij aanvaardt de belijdenis misschien wel maar niet zoals zij aanvaard wil worden, namelijk als de belijdenis van het ware Woord van God. Gelijk zij zo door de Kerk aanvaard wordt. En hij is misschien wel wijs in het verstaan van de Schriften maar hij is dat niet samen met allen, samen met al de heiligen (vgl. Efez. 3:1818 Laat niemand zichzelf misleiden! Indien iemand onder u meent wijs te zijn in deze tijd, hij worde dwaas, om wijs te worden.). En dus is hij niet echt wijs; hij is alleen wijs. Dat is eigenwijs. Als ware het Woord van God bij hem begonnen, als had het Woord alleen hem bereikt (vgl. 1 Korintiërs 14:3636 Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?).
Het ware geloof weet beter en het begint daarom anders. Het weet van de alleenwijze God, Wiens Evangeliewoord werkelijk katholiek is, een kracht van God tot zaligheid voor een ieder die gelooft (vgl. Romeinen 1:16,1716 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.). Het begint er daarom niet aan dit Woord te verklaren anders dan aan de hand van de katholieke belijdenis, waarin de zaligmakende kracht en de volle waarheid van het Evangelie reeds lang aan het licht zijn gekomen.
Wie daarom met de belijdenis der Kerk niet serieus rekent, vervalt onherroepelijk tot nieuwlichterij, waarin oude ketterijen weer uit de hel tevoorschijn worden gehaald. Want zo origineel is een mensengeest nu ook weer niet dat hij echt iets nieuws bedenkt. Ook de nieuwlichters van de twintigste eeuw redden dat niet. De duivel is nu eenmaal niet origineel. Hij moet het echt van Andermans woorden hebben (vgl. Gen. 3:1b). Hij kan niet anders en doet niet anders dan laten betwijfelen wat ongetwijfeld is.
Zoveel ketterijen zijn er daarom nu ook weer niet in de wereld. Goed beschouwd maar één. Die van het ongeloof, dat niet wil weten van hetgeen algemeen en ongetwijfeld vaststaat en dat zich daarom maar wat graag van de vast en bondig geformuleerde belijdenis der Kerk beroept op allerlei bijbelteksten, die de mens vele mogelijkheden bieden aan de praat te blijven zonder ooit te komen tot de daad van het geloof, tot het Amen van het geloof, dat zegt: Zo is het en niet anders.
De christelijke Kerk weet alles af van deze zogeheten vrije omgang met de Bijbel, die de onkundige en de onstandvastige lieden tot verderf is en die met haar vrome en schoonklinkende taal de harten der argelozen zoekt te misleiden (vgl. Romeinen 16:1818 Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen. en 2 Petrus 3:1616 evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften.).
Daarom hoedt de Kerk zich ervoor haar leden zo maar op de Bijbel los te laten. Zij bindt hen aan het Woord in de kracht van en in de band aan de christelijke belijdenis.
Zoals wel blijkt uit bijvoorbeeld het formulier voor de openbare belijdenis des geloofs, dat in één gang spreekt van de leer “die in het Oude en Nieuwe Testament en in de Artikelen van het Christelijk geloof begrepen is en in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt”.
De leer van het canonieke Woord van God wordt hier dus zonder meer verklaard als identiek aan de leer die in de Artikelen van het christelijk geloof begrepen is.
En alleen zij die niet begrijpen dat christelijk identiek is aan gereformeerd, begrijpen niet dat in de (twaalf) Artikelen van het christelijk geloof begrepen is de leer van de Drie Formulieren van Enigheid.
De gereformeerde Kerk begrijpt dat wel. Zoals wel blijkt uit haar kerkorde, waarin zij de hoogleraren in de theologie en de Dienaren van het Woord alsmede de Ouderlingen en de Diakenen zonder meer bindt aan de leer van deze Formulieren (vgl. de artt. 53 en 54 KО).
Of nee, niet zonder meer maar met de hartelijke verklaring coram Deo, voor het Aangezicht van God, dat de leer van deze Formulieren, de Geloofsbelijdenis, de Catechismus en de Leerregels van Dordrecht, in alles met Gods Woord overeenkomen.
Zo zet het gereformeerde ondertekeningsformulier in, als een formulier waarin de Kerk maar niet vraagt om dienaren die natuurlijk met haar belijdenis instemmen doch die dat van harte doen, uit volle overtuiging, gewillig en bereid om voor haar door het vuur te gaan. En dat niet voorzover zij met Gods Woord overeenstemt – een dergelijke kijk op de belijdenis deugt niet – maar omdat zij met het Woord overeenstemt.
In deze feitelijke overeenstemming ligt de kracht en de rijkdom van de ware gereformeerde belijdenis. Zij is een belijdenis die het absoluut geloofwaardige Woord van God (2 Timoteüs 2:1111 Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven.) ongetwijfeld naspreekt en aan de waarheid daarvan beslist recht doet.
Aan deze feitelijke overeenstemming ontleent de ware gereformeerde Kerk ook het recht en de plicht haar leden en met name wel haar ambtsdragers aan haar belijdenis te binden.
Intussen is dat geen binding die het onderscheid tussen het Woord en de belijdenis uitwist, als zou ook de belijdenis heilig en canoniek zijn, waartegen niets valt te zeggen. Gelijk wij dit laatste nadrukkelijk belijden van de Heilige Schriften, die de enige onfeilbare regel van het geloof zijn (vgl. NGB, artikel 4 en 5).
De mogelijkheid en het recht van appèl van de belijdenis op de Schrift wordt door het gereformeerde ondertekeningsformulier dan ook niet uitgesloten; dit wordt met zoveel woorden open gelaten. Daarop loopt dit formulier uit. Maar dan wel zo dat het daarin niet gaat om een vrijblijvende aangelegenheid, waarbij men de belijdenis mag laten voor wat zij is om alleen met de Schrift verder te gaan, doch zo dat men dan verplicht is ten overstaan van allen rekenschap te geven van zijn gevoelen. Zulks in de geordende weg. Dat is ten overstaan van de kerkelijke vergaderingen. Opdat de waarheid zal blijken en de belijdenis zo nodig met gemeen accoord herzien zal worden. Indien de waarheid van Gods Woord dit inderdaad mocht blijken te vereisen. Het is de waarheid die nooit van één alleen is maar altijd van allen samen. En die daarom bij uitstek een zaak is van de belijdenis der Kerk, die een echt katholieke belijdenis is, een belijdenis die echt open staat voor de waarheid van God en aan de hand waarvan wij beslist gaan in het spoor van de waarheid.
Vandaar ook dat wij ons verhaal begonnen aan de hand van de belijdenis, waaruit wij uitvoerig citeerden, om zo te trekken in het spoor van de waarheid.
Wie deze handreiking van de Kerk in haar belijdenis zo belangrijk niet vindt en zo nauw niet neemt om in de plaats daarvan in zijn eentje de Bijbel te gaan lezen, komt niet ver. Hij komt spoedig om in de chaos van zijn eigen bekrompen menselijk denken, dat niet raakt aan het alles ordende principe van de Geest van God, die de Geest der waarheid is. En die daarom niet met alle winden meewaait en jan en alleman gelijk geeft. Hij is er van meetaf op bedacht te zweven over de levende wateren van het soeverein scheppende Woord van God (vgl. Genesis 1:22 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.). Hij hoort daarom wel hoe zuiver dit Woord zijn weerklank vindt in het Amen der Kerk, in deze schat van Christus’ Bruid, die niet zo maar uit de lucht is gegrepen maar die in geloof is opgedolven uit het rijke Woord en die laat schitteren de ware schat van het allerheiligst Evangelie van de genade en de heerlijkheid van God. Onze trouw aan dit Evangelie en daarmee aan de zaak van God in deze wereld, zal daaruit moeten blijken dat wij hart hebben voor de gereformeerde belijdenis en dat wij staan voor hetgeen daarin geschreven staat. En dat is allesbehalve een vanzelfsprekende zaak; dat vraagt de inzet van heel onze persoon. Want niets is minder vanzelfsprekend in deze wereld dan het bewaren van de gereformeerde belijdenis, waarvan het sola gratia, het sola fide en het sola Scriptura een mens zijn levenlang geleerd moeten worden. Anders dan zo is hij niet gereformeerd.
Velen die de gereformeerde belijdenis noemen. Niet allen die zich daadwerkelijk door haar laten gezeggen. Velen die hun eigen zegje doen en die al pratende over de belijdenis heenpraten dan wel tussen haar artikelen doorpraten, waardoor zij zich aan de waarheid onttrekken. Van de remonstrants-gezinden te Dordrecht 1618-1619 tot de liberaal-gezinden tegen Ulrum 1834 en van de synodaal-gebondenen van Utrecht 1943-1944 tot de tweesporig-gebondenen van Heemse 1984-1985.
Zij allen raakten uit het spoor van de waarheid, uit het ene spoor van de katholieke waarheid (vgl. 2 Timoteüs 2:1818 die uit het spoor der waarheid geraakt zijn met hun bewering, dat de opstanding reeds heeft plaatsgehad, waardoor zij het geloof van sommigen afbreken.).
Wat evenwel blijft is dit spoor, dat zuiver wordt getrokken door de gereformeerde katholieke belijdenis.
Het is een belijdenis die een mens op de been houdt, want zij houdt hem op de vaste gronden van het levende en altijd blijvende Woord.
Het is een belijdenis die het Woord niet in boeien slaat maar het altijd weer boeiend doet zijn.
De hartelijke binding aan deze belijdenis doet een mens waarlijk vrij zijn en brengt hem weer tot zijn oorspronkelijke bestemming.
Het is een diepe weelde gereformeerd te zijn, zo moet prof. Dr. K. Schilder gezegd hebben. Inderdaad, het is gebod van God voor een gereformeerd mens de gereformeerde belijdenis ongeschonden te bewaren en haar gereformeerd te verklaren.
En dat gebod is niet zwaar. Want deze belijdenis wórdt een mens verklaard. Want zij verklaart zichzelf. Daarvoor is zij dan ook een gereformeerde belijdenis; de enige belijdenis die geen ruimte laat voor enige menselijke inbreng, want zij zet alle zaligheid op de noemer van Hem, de Eniggeborene des Vaders, die ons als Enige de Vader heeft doen kennen en die Zelf in eigen persoon alle stukken van de christelijke leer vast en bondig heeft gemaakt (Johannes 1:1818 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.).
Ook het stuk van de Kerk, dat in Hem één is en ongedeeld.
Dus is het nu van tweeën één: òf de gebroken kerkleer van Heemse en Spakenburg voor vast en bondig houden en daarmee de belijdenis van de enige katholieke Kerk verloochenen òf aan deze belijdenis vasthouden, maar dan ook de nieuwe synodale leer daadwerkelijk afzweren.
Een derde weg is hier niet.


Paginahulpmiddelen