Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1989.2001_uit-de-schrift_overdenkingen-uit-kerkblad-clavis:43_johannes-3_16_1998-11

Johannes 3:16 (Clavis jrg. 37, november 1998)

“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.

Een overbekende tekst, zo lazen we ergens, waarin het hart van het Evangelie klopt. En die overbekendheid zal wel waar zijn, maar dat zegt zoveel niet. Een alles overtreffend tekstwoord, dat zegt meer. Het geeft de volle waarheid aan van dit Schriftwoord, waarin wij horen van de alles te boven gaande liefde van God. Het is de liefde van God in Zijn eniggeboren Zoon, een liefde die de wereld behoudt en het mensenleven weet te redden van het steeds voortvretend verderf van de zonde.
Dat is de indrukwekkende boodschap die Nicodemus kreeg te horen uit de mond van Jezus. Wel te verstaan in die bewuste nacht, die deze mens zijn leven lang niet meer zal zijn vergeten. Het was de nacht, waarin de drukte en de bedrijvigheid van de dag rustig sliepen en Nicodemus de gelegenheid aangreep, men kan ook zeggen de tekenen van Jezus en waarin deze laatste het Woord aangreep om door te spreken, niet oppervlakkig, maar recht en grondig, recht op de man af. Dat is recht af op Nicodemus, op deze leraar van Israël, en wat meer is recht af op de man, op de Man Gods, de Zoon Gods, de leraar van Israël. Want niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die is in de schoot des Vaders, heeft Hem doen kennen (Johannes 1:1818 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.).
Van deze onze hoogste Profeet en Leraar krijgt Nicodemus die nacht onderwijs, godsdienstonderwijs. Het is onderwijs dat er niet om liegt, waardoor deze mens echt een theoloog wordt, een van God geleerde, geleerd van God de Vader, dat is van God de Zoon, dat is van God de Heilige Geest. Want voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, Nicodemus, tenzij een mens geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan.
Meteen valt Jezus dus om zo te zeggen met de deur in huis. Nicodemus wijzende op de deur, op de ingang van het Koninkrijk Gods. Want Nicodemus kan wel verklaren dat Jezus wel een van God gezonden leraar móét zijn gelet op de indrukwekkende tekenen die Deze doet, maar méér dan deze tekenen is het Koninkrijk Gods dat daarin meekomt. En geen mens die dat Rijk blijvend te zien krijgt, tenzij hij van boven geboren wordt uit God, tenzij het kindschap Gods zijn deel is.
Hoe dat dan kan gebeuren, dat een eenmaal geboren mens wederom geboren wordt, van boven uit God? Dat weet niemand, Nicodemus, en dat kan geen sterveling u vertellen.
Dat weten wij, ja Wij, en dat zeg Ik ulieden. Want voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij oversten en leidslieden der Joden (want van hen was Nicodemus er één – zie vers 11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.): Wij spreken van wat Wij weten, ook dan wanneer Ik u niet slechts spreek van de aardse dingen, van de dingen van God die zich op aarde onder de mensenkinderen voltrekken, maar wanneer Ik voortvaar tot u te spreken van de hemelse dingen. Als enige weet Jezus daarvan. Want niemand is naar de hemel opgevaren dan die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen (vers 1313 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.).
Dit, Nicodemus. is het begin en het einde van alle wedergeboorte, ja, dit het geheim van het zien van het Koninkrijk van God: Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verderft, maar eeuwig leven heeft.
Liefde verklaart hier dus alle dingen. Het is de liefde, die staat op naam van God, die liefde is en die ons Zijn liefde heeft verklaard. En wel, zegt Jezus tegen Nicodemus, in Zijn eniggeboren Zoon, die Hij heeft gegeven.
Alzo lief had God de wereld.
Ja, God had de wereld lief.
En als hier sprake is van de wereld, dan is dat de wereld der mensenkinderen. Het is de wereld, waarin wij leven en ademhalen, waarin wij wonen en werken, ja, de wereld, waarin wij als mensen zijn verwekt en geboren en waarin we ook zelf op onze beurt kinderen krijgen en een gezin stichten. Kortom, de wereld die bestaat in het geslacht der mensenkinderen. Gelijk geschreven staat: Weest vruchtbaar en wordt talrijk, vervult de aarde en onderwerpt haar. Intussen geen wereld, die staat op onze naam, die uit ons is voortgekomen en door ons is voortgebracht. Deze wereld der mensenkinderen, zij is Góds wereld, zij staat op de naam van Hem, in wiens naam onze hulp is, “die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is”. Zo horen wij in het laatste Bijbelboek (Openbaring 101 En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, 2 en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, 3 en hij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen. 4 En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op. 5 En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel, 6 en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, 7 maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd. 8 En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de aarde staat. 9 En ik ging heen tot de engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide tot mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. 10 En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. 11 En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.), waarmee het eerste Bijbelboek correspondeert, ja, alle Bijbelboeken.
En ziedaar de wereld, in het Grieks de kosmos, van Johannes 3:1616 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.. Het is de wereld in de volle, oorspronkelijke zin van het woord; we kunnen ook schrijven van het Woord met een hoofdletter, van het Woord of de Logos van Johannes 11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. 6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. 14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. 15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; 17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. 19 En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26 Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. 28 Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte. 29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is. 35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 36 En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods! 37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus. 38 Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen: 39 Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi - wat, vertaald, wil zeggen: Meester - , waar houdt Gij verblijf? 40 Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren; 42 deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus. 43 Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus. 44 De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem: Volg Mij. 45 Filippus nu was uit Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus. 46 Filippus vond Natanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. 47 En Natanaël zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. 48 Jezus zag Natanaël tot Zich komen en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is! 49 Natanaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom. 50 Natanaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël! 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen.. Het is de wereld van Gód, Zijn eigen originele wereld, de hemel en de aarde ontspannende wereld van Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag., voortgebracht door het Woord van Johannes 11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. 6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. 14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. 15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; 17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. 19 En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26 Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. 28 Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte. 29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is. 35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 36 En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods! 37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus. 38 Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen: 39 Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi - wat, vertaald, wil zeggen: Meester - , waar houdt Gij verblijf? 40 Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren; 42 deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus. 43 Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus. 44 De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem: Volg Mij. 45 Filippus nu was uit Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus. 46 Filippus vond Natanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. 47 En Natanaël zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. 48 Jezus zag Natanaël tot Zich komen en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is! 49 Natanaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom. 50 Natanaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël! 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen.. Want alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is. En, zo vervolgt de evangelist dan: In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen.
Vandaar de wereld, de kosmos van Johannes 31 En er was iemand uit de Farizeeën, wiens naam was Nikodemus, een overste der Joden; 2 deze kwam des nachts tot Hem en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met Hem is. 3 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. 4 Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden? 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. 6 Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. 7 Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. 8 De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is. 9 Nikodemus antwoordde en zeide tot Hem: Hoe kan dit geschieden? 10 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Gij zijt de leraar van Israël, en deze dingen verstaat gij niet? 11 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wij spreken van wat wij weten en wij getuigen van wat wij gezien hebben, en gij neemt ons getuigenis niet aan. 12 Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek? 13 En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen. 14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. 16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18 Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. 19 Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. 20 Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen; 21 maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn. 22 Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte. 23 Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen; 24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. 25 Er rees dan geschil tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging. 26 En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, die met u was aan de overzijde van de Jordaan en van wie gij getuigd hebt, zie, die doopt en allen gaan tot Hem. 27 Johannes antwoordde en zeide: Geen mens kan iets aannemen, of het moet hem uit de hemel gegeven zijn. 28 Gij kunt zelf van mij getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden. 29 Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld. 30 Hij moet wassen, ik moet minder worden. 31 Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de aarde. 32 Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt niemand aan. 33 Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is. 34 Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest niet met mate. 35 De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven. 36 Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.. Het is de wereld van Gods aardrijk, voortgebracht door het scheppende Woord van God, voortgekomen uit de boetserende hand van God als Zijn kunstwerk en sieraad, met als kroon daarop en sluitstuk daarvan de mens. de mens Gods van Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag., dat is de mensenzoon van Psalm 81 Voor de koorleider. Op de Gittit. Een psalm van David. 2 O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen. 4 Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: 5 wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? 6 Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. 7 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: 8 schapen en runderen altegader en ook de dieren des velds, 9 de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorkruist. 10 O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde., dien God doet heersen over de werken Zijner handen, alles onder Zijn voeten gelegd hebbende, schapen en runderen tezamen. Het is de bijna goddelijk gemaakte mens, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, zijn koninklijke Vader en Schepper.
Hoe lief had God deze wereld en met name dit mensenkind, deze zoon van Zijn rechterhand, aan wie Hij zulk een eervolle plaats had gegeven in Zijn schepping, in wie Hij Zijn eigen heerlijkheid zag voortgeplant en als in een spiegel zag weerschijnen. Zodat Psalm 81 Voor de koorleider. Op de Gittit. Een psalm van David. 2 O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen. 4 Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: 5 wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? 6 Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. 7 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: 8 schapen en runderen altegader en ook de dieren des velds, 9 de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorkruist. 10 O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde., dit lied van ‘s mensen zoon, begint en eindigt met: O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de ganse aarde. En Psalm 191 Voor de koorleider. Een psalm van David. 2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen; 3 de dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht. 4 Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: 5 toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld. - Hij heeft daarin een tent opgeslagen voor de zon, 6 die is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt, jubelend als een held om het pad te lopen. 7 Van het ene einde des hemels is haar opgang en haar omloop tot het andere einde; niets blijft verborgen voor haar gloed. 8 De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis des Heren is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. 9 De bevelen des Heren zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het gebod des Heren is louter, het verlicht de ogen. 10 De vreze des Heren is rein, voor immer bestendig; de verordeningen des Heren zijn waarheid, altegader rechtvaardig. 11 Kostelijker zijn zij dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig, ja, dan honigzeem uit de raat. 12 Ook laat uw knecht zich daardoor ernstig vermanen; in het houden ervan ligt rijke beloning. 13 Afdwalingen - wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene mij vrij. 14 Behoed ook uw knecht voor overmoed, laat die over mij niet heersen; dan ben ik onberispelijk en vrij van grove overtreding. 15 Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser. zet in met: De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen. Vandaar dat God de wereld zo liefhad, schitterend als zij was, voortgebracht door Hem zelf, door Zijn eigen Woord, dat is door Zijn eigen Zoon, door wie Hij de wereld heeft gemaakt.
Intussen geen wereld, die God wederkerig alzo liefhad. Althans geen wereld, die in de liefde Gods is gebleven en die in de waarheid staande is gebleven. Maar een wereld die op één dag God is kwijtgeraakt, haar Vader en Schepper, die zich van Hem, de Bron van licht en leven, heeft afgekeerd. En die vanaf dat moment anders niet doet dan zonde op zonde stapelen en misdaad voegen bij overtreding, een wereld aan boosheid en ongerechtigheid voortbrengend, dag in dag uit, hebbende zichzelf in het verderf gestort.
Ja, hoe treurig is de mens gevallen en hoezeer heeft des mensen zoon zich afgekeerd van God zijn Vader en Formeerder. Zozeer dat de Heere God wel ziet dat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan en dat al wat de overleggingen van zijn hart voortbrengen te allen tijde slechts boos is. Ook de wateren van de zondvloed vermogen daaraan niets te veranderen. Want zodanig als de mens geweest is na de val, zodanige kinderen brengt hij voort, namelijk, hij verdorven zijnde, verdorvene, alzo dat zij allen dood zijn in zonde en slaven der zonde, die tot God noch willen noch kunnen wederkeren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, metterdaad een wereld aan zonde en overtreding voortbrengend, van geslacht op geslacht.
Nochtans geen wereld van zonde en geen stroom van ongerechtigheden, waarop God zich blind staart en waarmee het Lam van God geen raad weet.
Want alzo lief had God de wereld, Zijn eigen oorspronkelijke wereld, en zozeer was om het Kind van Zijn verrukking, om dit Troetelkind van Spreuken 81 Roept de Wijsheid niet en verheft de Verstandigheid niet haar stem? 2 Boven op de hoogten aan de weg, daar, waar de paden samenkomen, is zij gaan staan, 3 aan de zijde van de poorten, aan de ingang der stad, waar men de poortdeuren binnengaat, roept zij luide: 4 Tot u, mannen, roep ik en mijn stem gaat uit tot de mensenkinderen! 5 Gij onverstandigen, leert schranderheid, gij dwazen, verstaat het met uw hart. 6 Hoort, want ik zal verheven dingen spreken en mijn lippen openen tot wat recht is. 7 Want waarheid spreekt mijn gehemelte, een gruwel voor mijn lippen is de goddeloosheid. 8 Al de woorden van mijn mond zijn in gerechtigheid gesproken; niets daarin is verdraaid en verkeerd. 9 Zij alle zijn voor de verstandige juist, betrouwbaar voor wie kennis gevonden hebben. 10 Neemt mijn vermaning aan en niet zilver, en kennis boven uitgelezen goud. 11 Want wijsheid is beter dan koralen, al wat men zou kunnen begeren, kan haar niet evenaren. 12 Ik, de Wijsheid, woon bij de schranderheid en ik verkrijg kennis door overleggingen. 13 De vreze des Heren is het kwade te haten; hoogmoed en trots en boze wandel en een mond vol draaierijen haat ik. 14 Mijner zijn raad en overleg, ik ben het inzicht; mijner is de kracht. 15 Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. 16 Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde. 17 Ik heb lief wie mij liefhebben, wie mij ijverig zoeken, zullen mij vinden. 18 Rijkdom en eer zijn bij mij, duurzaam goed en gerechtigheid. 19 Mijn vrucht is meer waard dan goud, ja dan gelouterd goud, mijn opbrengst meer dan uitgelezen zilver. 20 Ik wandel op het pad van de gerechtigheid, midden op de wegen van het recht, 21 om hen die mij liefhebben, bezit te doen beërven; hun schatkamers zal ik vullen. 22 De Here heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af. 23 Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond. 24 Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water. 25 Eer de bergen omlaaggezonken waren, vóór de heuvelen ben ik geboren; 26 toen Hij het aardrijk en de velden nog niet had gemaakt, noch de eerste stofdeeltjes der wereld. 27 Toen Hij de hemel bereidde, was ik daar; toen Hij een kring trok op het oppervlak van de oceaan, 28 toen Hij de wolken daarboven bevestigde, en de bronnen van de oceaan met kracht opborrelden, 29 toen Hij aan de zee haar perk stelde, opdat de wateren zijn gebod niet zouden overtreden, en Hij de grondslagen der aarde bepaalde, 30 toen was ik een troetelkind bij Hem, ik was een en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht, 31 mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk, en mijn vreugde was met de mensenkinderen. 32 Nu dan, zonen, luistert naar mij, want welzalig zijn zij die mijn wegen bewaren. 33 Hoort naar de vermaning, dan wordt gij wijs, slaat haar niet in de wind. 34 Welzalig de mens die naar mij luistert, dag aan dag wachthoudende aan mijn deuren, bewakende de posten van mijn poorten. 35 Want wie mij vindt, heeft het leven gevonden, hij heeft van de Here welgevallen verkregen. 36 Maar wie mij mist, doet zijn leven geweld aan; allen die mij haten, hebben de dood lief., Zijn vreugde met de mensenkinderen en Zijn verheuging in de wereld van Zijn aardrijk, dat Hij gegeven heeft. Dat Hij dus niet teruggehouden noch voor en bij Zichzelf gehouden, maar gegeven heeft.
En dan gegeven in de volle zin van het woord, zoals God alleen maar kan geven, uit en van Zichzelf, geheel eigener beweging, uit Zijn Goddelijke volheid, loyaal en royaal, of zoals Jakobus schrijft: eenvoudigweg en zonder verwijt. Dat is ook zonder spijt, zonder op deze gave ooit terug te komen of daarvan berouw te hebben. Juist ook hier geldt wat Jakobus even verderop schrijft: Iedere gave die goed en elk geschenk dat volmaakt is, daalt neder van boven, van de Vader der lichten, bij Wie daar geen verandering is of zweem van ommekeer.
Het gegeven van Johannes 3:1616 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. is dan ook een gegeven in de voltooide tijd, in de voltooid tegenwoordige tijd. Het is een tijd, die spreekt van een gegeven, dat eens voor altijd is geschied, waarop de Gever niet terugkomt en waarachter Hij nimmer teruggaat, waarvan Hij altijd uitgaat, geen dag berouw hebbende van deze gave. Want God is geen mens dat Hij berouw zou hebben, en geen mensenkind dat vandaag zus spreekt en morgen zo doet. God is Hij; wat Hij doet, is voor eeuwig. Zijn genadegaven zijn onberouwelijk, Zijn heilsplan onveranderlijk.
En hoe machtig is de gave, waarvan Jezus spreekt tot Nicodemus. Het is de gave Gods, die bestaat in Zijn eigen Zoon, dat is in Zijn eigen eniggeboren Zoon. Want zo wordt Hij hier genoemd.
Het is een naam, die zo vaak niet voorkomt in de Bijbel, alleen bij de discipel, die Jezus liefhad en die wel wordt genoemd de discipel van de liefde. Het is de discipel die zo treffend heeft geschreven van de liefde, dat is van de liefde van God. Want God is liefde, schrijft de discipel in zijn eerste brief, daaraan toevoegend:
Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.
Ook daar dus diezelfde naam van de eniggeboren Zoon van God en dat als verklaring en bewijs van de liefde van God jegens ons. Hoe overweldigend is die liefde en hoe duidelijk. Want dit is duidelijk en overtuigend: wie zijn eniggeborene geeft, die geeft alles wat hij heeft, die gaat tot het uiterste en die geeft zichzelf, die geeft zichzelf geheel en al, met de volle inzet van zijn eigen persoon, van zijn eigen leven.
Dat heeft God gedaan. Gegeven heeft Hij Hem, die Zijn Zoon is, Zijn Geliefde, Zijn ware Zoon, die door de Vader is gegenereerd, die sprekend de Vader is, van hetzelfde Goddelijke wezen en van dezelfde Goddelijke zelfstandigheid als de Vader. Want zegt Hij: Werkt Mijn Vader tot nu toe, Ik werk ook. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo (Johannes 5:17-1917 Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. 18 Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde. 19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo.). En wat eer is en meer: Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf (Johannes 5:2626 Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf.).
Ja, een heuse Godszoon, een ware Godsgeneratie, sprekend van de levende Vader, van de eeuwig zelfstandig levende Vader en van Zijn even gelijke Zoon, van deze Beiden, die twee zijn en toch één, één in wezen en zelfstandigheid, één in Godheid, genade, majesteit en Geest. Het is het wonder van de Zoon, geboren uit de Vader, uit de Vader alléén. Zo ook de Zoon alléén, die dan ook is gelijk Hij heet: de eniggeboren Zoon van God, die is aan de boezem van de Vader (Johannes 1:1818 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.).
Begrijpt, hoe lief Hij Hem heeft.
Alzo lief had God de wereld.
Zo lief dat Hij Hem heeft gegeven, niet onbereikbaar ver weg, ergens hoog in de lucht of aan de overkant van de zee, ook niet ongrijpbaar als een geestesverschijning, waaraan vlees noch beenderen zijn, maar heel dichtbij, zo dichtbij als de grond onder onze voeten en zo concreet en grijpbaar als een mensenkind maar kan zijn, ja, als Gód maar kan zijn en ook metterdaad is, namelijk in en door het Woord, dat van zijn mond uitgaat.
Het is het Woord, waarvan niet alleen geldt dat het in den beginne was en waardoor alle dingen, die geworden zijn, geworden zijn, maar waarvan ook geldt dat het in de volheid des tijds vlees is geworden, concreet, grijpbaar en tastbaar vlees, gelijk wij mensen dat zijn. En zo heeft het onder ons gewoond, in Zijn eigen heilig huis, Hem bereid door Zijn eigen Geest. Het is Zijn huis, bestaande in de tempel van Zijn lichaam, waarin Hij zelf in eigen Persoon Zijn intrek heeft genomen.
Ziedaar de gave van God van Zijn eniggeboren Zoon. Het is Zijn gave in het Wóórd, in het concrete Godswoord, dat in den beginne was en dat vlees is geworden, vlees van ons vlees en been van ons gebeente. Het is het Woord, schrijft de discipel, Wiens heerlijkheid wij hebben aanschouwd en gezien en getast, een heerlijkheid als van de Eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid (Johannes 1:1414 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.; 1 Johannes 11 Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens 2 - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is - 3 hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. 4 En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen zij. 5 En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. 6 Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet; 7 maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 8 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. 9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. 10 Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet. begin).
En zo, als het vleesgeworden Woord is Hij niet alleen de koninklijke Godszoon van Psalm 21 Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? 2 De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde: 3 Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! 4 Die in de hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. 5 Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap: 6 Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg. 7 Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. 8 Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. 9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk. 10 Nu dan, gij koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, gij richters der aarde. 11 Dient de Here met vreze en verheugt u met beving. 12 Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen!, tot wie God sprak: Mijn Zoon zijt Gij, heden heb Ik u gegenereerd, zo is Hij tegelijk ook de koninklijke Mensenzoon van Psalm 81 Voor de koorleider. Op de Gittit. Een psalm van David. 2 O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen. 4 Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: 5 wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? 6 Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. 7 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: 8 schapen en runderen altegader en ook de dieren des velds, 9 de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorkruist. 10 O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde., dat is de te verhogen Zoon des mensen van Johannes 3:1414 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden. en 15, Jezus van Jozef uit Nazareth, die Zijn vlees heeft gegeven voor het leven der wereld. Hem heeft God gegeven, Zijn Eniggeborene, in ons vlees.
Alzo lief had Hij de wereld.
Gegeven, niet voor niets en zonder zin, maar met een machtig doel en een trefzeker einde.
Met als doel het verderf te keren en met als einde het behoud van de wereld.
Het is een doeleinde, dat hier even zeker is als verreikend, reikend tot in het eeuwige leven en zeker in het geloof.
Ja, wie gelooft.
Die redt hier zijn leven van het verderf en verkrijgt eeuwig leven.
Want daartoe is Hij van God gegeven, met als doel, men kan ook zeggen met de belofte, dat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.
Tot het geloof dus, dat is tot de bevestiging en de zaligheid van het geloof, heeft God Hem gegeven.
Ja, geloof, geloof in de Zoon, dat is de weg. Het is de weg, die een mens doet afzien van zichzelf en die hem doet zien, vol vertrouwen en vol verwachting, op de verhoogde Zoon des mensen, dat is op de gegeven Zoon van God, gegeven als de Zaligmaker der wereld, in Wie het mensenleven behouden is voor God. Kijk, het Lam van God, dat de zonden der wereld wegdraagt.
Wie in Hem gelooft, gaat niet verloren, wie hij verder ook is, hoezeer hij ook van de oude slang is gebeten en zichzelf hopeloos in het verderf heeft gestort. Doch wat doet dat er uiteindelijk toe? Maar of men vertrouwen heeft in God, in Zijn reddingsplan met de wereld in en door Zijn eniggeboren Zoon.
Wie in Hem gelooft, redt zijn leven van het verderf, hoe hij verder ook heet van voor- en achternaam. Al die mensennamen voor en na, die zeggen God zoveel niet, en al die mensenzonden vroeg en laat, die doen Hem zoveel niet, zoveel niet als de Zoon, die het eerste woord heeft en het laatste, dien de Vader liefheeft en aan Wie Hij alles in handen heeft gegeven (Johannes 3:3535 De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.). Wie tot Hem komt, die zal Hij geenszins uitwerpen; wie maar in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld. Wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, niet omdat hij van de slang is gebeten en van de duivel werd bezeten, maar omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God, dien God niet in de wereld heeft gezonden om de wereld te veroordelen, maar om haar door Hem te behouden (Johannes 3:1717 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. en 18). Zo en niet anders is Gods plan, Zijn uitgesproken heilsplan met de wereld. Het is Zijn tevoren gemaakte, in de tijd geopenbaarde plan; tevoren gemaakt in en met de Zoon, Jezus Christus, en zo ook geopenbaard door Hem, de Zoon van God, die daartoe is geopenbaard, opdat Hij zou verbreken de werken van de duivel, deze mensenmoorder van den beginne, die al spoedig toesloeg en raak ook, maar toch voor eeuwig te laat. Want eer en meer dan mens en duivel elkanders twijfelachtige bondgenoten werden, waren die Twee elkanders gezworen Bondgenoten, namelijk de Vader en de Zoon, van eeuwigheid af vastbesloten tot de verlossing van de wereld, gelijk God daartoe bij Zichzelf gezworen heeft. En de Geest is het die daarvan de Getuige was en die als de Geest der waarheid daarvan getuigt. Want drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Geest, en deze drie zijn één; en drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest en het water en het bloed, en deze drie zijn één. Aldus de discipel in zijn eerste brief, het laatste hoofdstuk.
En op het (eenparig) getuigenis van twee of van drie zal elke zaak vaststaan.
Zo dan staat vast de zaak van God in het behoud van de wereld in Zijn eniggeboren Zoon.
Vast in de hemel in God.
Vast op aarde in het geloof in God.
Ja, wie gelooft.
Die heeft eeuwig leven.
In de eniggeboren Zoon van God, die Hij daartoe heeft gegeven. In ons vlees. In Zijn Woord.
Alzo lief had Hij de wereld.
Aangezien dan alle mensen in Adam gezondigd hebben, en de vloek en eeuwige dood zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het hele menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van de Apostel: “De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:1919 Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God. en 23); en: “De bezoldiging der zonde is de dood” (Romeinen 6:2323 Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.).
“Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe” (1 Johannes 4:99 Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.; Johannes 3:1616 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.).
Zie: Dordtse Leerregels, hoofdstuk I, par. 1 en 2.
Ja, wie gelooft, die belijdt. Niet het hart van het Evangelie. Want dat bestaat niet. Maar het Evangelie, het ware en klare Evangelie van God, dat voorwaar een eeuwig Evangelie is. De Heere Jezus leerde Nicodemus het schitterend geheimenis daarvan: de liefde van God in Zijn eniggeboren Zoon. Wie in Hem gelooft, zal het verderf niet zien, eeuwig leven heeft hij.


Paginahulpmiddelen