Preek gehouden te: Grootegast (25-01-1976), Kantens (08-02-1976), Schildwolde (08-02-1976), Leek (26-12-1976)
Geliefde gemeente van onze Heere Jezus Christus,
De evangelist Mattheüs verkondigt ons in zijn evangeliebeschrijving dat Jezus de Christus, de Messias is. Hij doet dat door er steeds weer op te wijzen dat in Jezus van Nazareth, in zijn geboorte en zijn levensgang, in zijn lijden en sterven de schriften van het Oude Testament tot hun vervulling komen. Daarmee kunnen en moeten wij uit de evangeliebeschrijving van Mattheüs leren dat de Christus alleen geleerd kan worden uit de Schriften; uit de Schriften van het Oude Testament en vandaag voor ons ook uit die van het Nieuwe Testament. Alleen wie die Schriften kent en gelovig aanvaardt als Woord Gods zal zich niet ergeren aan Jezus van Nazareth als de Messias Die gekomen is om Zijn volk te redden van hun zonden.
Wie die Schriften niet kent, voor hem is Jezus van Nazareth een ergernis en aanstoot. En dat is te verstaan ook. Want wie de Schriften niet kent, die maakt zich een Zaligmaker naar eigen believen; die ontwerpt zich een eigen beeld en voorstelling van de Middelaar, Die tot verlossing nodig is. En zulk een eigen ontworpen beeld klopt nooit op het beeld dat de Schriften ons geven van de Messias. En daarom zal men nooit in Jezus van Nazareth de Messias herkennen en erkennen.
Dat was ook de oorzaak waarom het Joodse volk voor het merendeel Jezus van Nazareth verwierp als de Messias Gods. Zij hadden zich een eigen beeld gevormd van de Messias die zou komen, en dientengevolge wisten zij geen raad met Jezus van Nazareth. Want Jezus van Nazareth was niet de Messias van hun voorstelling, maar Hij was de Messias der Schriften. Maar die Schriften hadden de Joden omgevormd naar en onderworpen aan hun eigen denksystemen. Zo hadden zij zich een eigen Jezus gefantaseerd, een eigen Messias, die aansloot bij hun denken over de Messias. Daarom konden zij het optreden van Jezus van Nazareth niet rijmen met wat de Schriften van het Oude Testament over de Messias voorzegd hadden, en kwamen zij ertoe om Hem te verwerpen en uiteindelijk te kruisigen.
Welnu, daartegenover laat Mattheüs zien – en dat allereerst aan de Joden toen – hoe het optreden van Jezus van Nazareth als de Messias ten volle in overeenstemming is met alles wat de Schriften van het Oude Verbond over de Messias voorzegd hebben, over Zijn geboorte, Zijn hele optreden en Zijn lijden en sterven ten slotte. Dat alles is vervulling der profetie. Hadden de Joden die profetieën recht verstaan en die dus niet in overeenstemming met hun eigen denksystemen uitgelegd, voorwaar zij zouden in Jezus van Nazareth geloofd hebben als de Gezalfde des Heeren. Het komt aan op het gelovig verstaan van de Schriften om Jezus van Nazareth te aanvaarden als de Messias. Dat laat Mattheüs ons in heel zijn evangeliebeschrijving zien. Vandaar zijn veelvuldig aanhalen van de Schriften van het Oude Testament. In onze perikoop is het reeds de vierde keer dat Mattheüs aanwijst de vervulling van de oudtestamentische profetie in Jezus’ optreden. Dat deed Mattheüs om alsnog de ongelovige Joden te brengen tot geloof in de gekruisigde Jezus van Nazareth als de Christus der Schriften.
Datzelfde evangelie komt vandaag ook tot ons, opdat ook wij Jezus van Nazareth zouden kennen als de Christus der Schriften, zonder ons aan Hem te stoten. Daartoe verkondigen wij u dan ook het Woord Gods in deze dienst. Wij doen dat onder het thema:
Israëls weeklacht over haar door Herodes vermoorde kinderen betekent de volle vervulling van Rachels wenen.
Nader staan wij dan stil bij:
1) Wanneer koning Herodes bemerkt dat zijn list om met inschakeling van de Wijzen uit het Oosten de pasgeboren Koning der Joden om te brengen, mislukt is, gaat hij met geweld te werk. Want het is deze Herodes er alles aan gelegen om iemand die later mogelijk als Koning der Joden zou worden uitgeroepen, te doden. Herodes wist namelijk wat zulk een Koning betekende. De Joodse messiasverwachting was immers door en door nationalistisch gezind. De Joden verwachtten een Messias die een einde zou maken aan alle vreemde overheersing en wrede onderdrukking. Dat wist Herodes. Hij kende de geschiedenis van de laatste eeuwen van Israëls volksbestaan tot dan toe. Er waren al verschillende Joden geweest die zich hadden opgeworpen als Messias, en die daartoe de strijd hadden aangebonden tegen de vijand om land en volk te bevrijden. Een eventuele nieuwe Messias, die tot koning zou worden uitgeroepen, zag Herodes dan ook als een groot gevaar voor zijn troon.
Dat gevaar ziet hij nu opnieuw dreigen, nu hij via de Wijzen uit het Oosten gehoord heeft van de geboorte van de Koning der Joden, van de Messias. Vandaar dat hij al het mogelijke doet om deze pasgeboren Messias om te brengen, om aldus zijn troon te beschermen. En nu hem dat niet gelukt is via list, probeert hij het met geweld. Vandaar dat hij in zijn wreedheid, die nog vergroot werd nu hij zag dat hij door de Wijzen om de tuin was geleid, het bevel geeft om alle jongens in Bethlehem en omstreken van twee jaar en jonger te doden. Door deze wrede daad tracht hij zichzelf veilig te stellen. Onder deze jonge kinderen zal zich immers in elk geval ook die pasgeboren Koning bevinden. Hij heeft zo nauwkeurig mogelijk navraag gedaan bij de Wijzen over het tijdstip van de geboorte, en dat bracht hem tot de conclusie dat alle jongens vanaf twee jaar en jonger gedood moesten worden. En zo wordt Bethlehem getroffen door deze onmenselijke daad van Herodes, waardoor deze meende zijn troon beschermd te hebben.
Overigens wil de Schrift onze aandacht hier niet richten op de persoon van Herodes, maar op het volk der Joden en op zijn reactie op Herodes’ daad. En dan moeten wij zeggen dat deze kindermoord, die Bethlehem en omstreken trof, reeds voluit schuld was van de goddeloze messiasverwachting, die al eeuwen lang onder Israël gevoed was, en waaraan al zo vaak uiting was gegeven door middel van allerlei politieke acties. Het volk dat door het zwaard het rijk van de Messias verwachtte, werd nu zelf door het zwaard getroffen. Wanneer Israël zich op die wijze wilde handhaven, dan zou er voor hen geen dageraad zijn. Dat bleek ook nu weer in de kindermoord te Bethlehem.
Maar dat had Israël tot dan toe nooit willen leren, en ook op dat moment wilde men daar niet aan. Dat bleek maar al te duidelijk uit de reactie op deze wrede daad van Herodes. Deze reactie wordt ons niet door Mattheüs meegedeeld in de beschrijving van de gebeurtenis zelf, maar wel doordat Mattheüs hier een bepaald vervullingsverband legt. Hij schrijft immers, nadat hij de gebeurtenis van de moord heeft verhaald: ‘Toen werd vervuld het woord, gesproken door de profeet Jeremia, toen deze zeide’, en dan volgt de profetie over Rachels wenen te Rama, waarbij zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen. Deze profetie uit Jeremia 31:1515 Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. werd op dat moment vervuld, aldus Mattheüs. Met andere woorden, zo kunnen wij concluderen: de reactie op de moord van Bethlehems kinderen door Herodes bestond uit geween en veel geklaag, terwijl men weigerde zich te laten troosten. Deze reactie nu van troostweigering bij de vermoorde kinderen van Bethlehem is de vervulling van Jeremia’s profetie over Rachels wenen te Rama. Mattheüs schrijft immers: toen werd vervuld. Er was dus een profetie gegeven over Rachels wenen en troostweigering. Die profetie was in Israëls geschiedenis al tot aanvankelijke vervulling gekomen, maar die kwam nu bij het wenen over Bethlehems vermoorde kinderen tot zijn volle vervulling.
Om nu te zien waarom die profetie op dat moment door die reactie tot zijn volle vervulling kwam, is het noodzakelijk aandacht te geven aan de betekenis van Jeremia’s profetie. Wij zien de profeet Jeremia optreden in de laatste jaren voor de Babylonische ballingschap. En het is juist die ballingschap, die telkens weer door de profeet wordt aangekondigd. Het zal binnenkort gedaan zijn met Israëls volksbestaan, terwijl het koningshuis van David omvergeworpen zal worden. Zo zal de Heere een eind maken aan Israëls ontrouw: het volk zal overgegeven worden in de hand van de koning van Babel. Dit kwaad is ten volle besloten door de Heere. Zoals Hij Zijn volk destijds met krachtige hand uit Egypte uitleidde, zo zal Hij nu Zijn volk in de hand van Babel leiden.
Maar Jeremia spreekt niet alleen woorden van onheil en oordeel, maar ook woorden van heil en troost. Met name de hoofdstukken 30-33 zijn vol van troostprofetieën. De Heere zal niet voorgoed afrekenen met volk en stad en tempel. De Heere zal een keer brengen in het lot van Zijn volk, van Israël en Juda; Hij zal hen terugvoeren uit de ballingschap en hen opnieuw doen bezitten het land der vaderen. Zo zal er vreugde zijn bij hen in plaats van droefheid, blijdschap in plaats van rouw. Want de Heere zal zijn volk weder opbouwen, zodat het gebouwd wordt. Opnieuw zullen zij zich tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; zij zullen weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten zullen ook de vrucht genieten. Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: ‘Komt laat ons opgaan naar Sion, tot de Heere, onze God’. Ziehier de belofte van herstel. God zal Zijn volk niet voor eeuwig verstoten, want Hij gedenkt Zijn verbond met Abraham, en de eed die Hij zwoer aan Israël. Jazeker, de Heere gedenkt Zijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob. Dat is de oorzaak waarom er een toekomst blijft voor Israël, de Kerk des Heeren, ook op het moment waarop de ballingschap voor de deur staat. Van die toekomst mag Jeremia profeteren, nog voordat de ballingschap werkelijkheid is geworden. De ballingschap zou zeker komen, maar dat was niet om Israël te gronde te richten, maar juist om Israël te behouden. Alleen door de oordelen van de ballingschap heen kon Israël Israël blijven. Zonder die ballingschap zou Israël geheel verloren gaan, want dan zou het gelijk zijn geworden aan de heidenvolken, vanwege zijn ontrouw aan het verbond, maar juist door de ballingschap heen zou de Heere een overblijfsel tot bekering brengen, en zo zou Israël Israël blijven. Zo profeteert Jeremia dat er ondanks het leed en de smart van de komende ballingschap tóch troost is. Israël zal naar zijn gebied terugkeren, want de Heere zal ze trekken vanwege Zijn goedertierenheid, Zijn verbondstrouw.
En het is in dit verband nu, dat wij de profetie van Jeremia lezen, die hier door Mattheüs wordt aangehaald: ‘Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is’. Terwijl Jeremia dus profeteert van de troost die er voor Gods volk is – ook al staat het vlak voor de ballingschap, tóch is er troost, want juist door de ballingschap heen zal God Zijn volk bewaren en doen terugkeren naar het land der belofte – terwijl Jeremia van die troost spreekt, profeteert hij tegelijkertijd dat er te Rama geween en geklaag zal zijn; het geween en geklaag van Rachel, die weigert zich te laten troosten nu haar kinderen in ballingschap gaan. Er is dus wel troost, ondanks de komende ballingschap, of beter gezegd nog: juist dankzij die ballingschap is er troost voor Israël, maar Israël weigert die troost te aanvaarden. En daarom zal het volk wenen en jammeren, wanneer het straks te Rama wordt samengebracht om de tocht naar de ballingschap te beginnen. Jazeker, het volk zal straks in de plaats Rama, ongeveer 10 kilometer ten noorden van Jeruzalem worden samengebracht, om vandaaruit in ballingschap te gaan. Maar zij zullen daar in Rama jammeren en weeklagen over al de ellende die hen wacht nu zij in ballingschap gaan. Zij weigeren zich te laten troosten, ook al hebben zij gehoord uit de mond van Jeremia dat er wel terdege troost is. De troost namelijk dat God door de ballingschap heen en ook met behulp van de ballingschap zijn heilswerk zal voortzetten en dus Israël zal behouden als volk des Heeren, dat is als volk van Abraham. Maar die troost weigert Israël daar bij Rama te aanvaarden. Waarom? Omdat Israël niet inziet, niet wil inzien, dat God door de ballingschap heen Zijn heilswerk in stand houdt, dat Hij zo Zijn volk Zich bewaart.
En waarom wil Israël dat niet inzien? Omdat Israël daar bij Rama is als Rachel; omdat in Israël dezelfde geest heerst als eens in Rachel, de vrouw van Jakob. Met deze naam wordt Israël hier dan ook aangesproken. Rachel, zo wordt het volk hier door de profeet genoemd, om aan te geven dat zij gelijk zijn aan Rachel, Jakobs vrouw; dat zij dezelfde instelling hebben als hun stammoeder Rachel.
En wat dat betekent, is ons bekend uit de geschiedenis van Jakob en Rachel. Want Rachel is de vrouw, die moeder wil worden om daarin zelf te gloriëren; zij wil kinderen om zichzelfs wil; haar eigen éér staat daarbij in het middelpunt. Zij wil wel meewerken aan de vervulling van Gods belofte, maar dat ter wille van zichzelf en niet om God daarin te dienen. Rachel heeft geen oog voor Gods werk; zij ziet niet dat elke geboorte Gods heilswerk moet dienen om te komen tot de geboorte van de Christus. Want om die Christus ging het in de tent van Jakob, opdat door die Christus alle geslachten van de aarde gezegend zouden worden. Maar die Christus wordt door Rachel niet begeerd, omdat zij zichzelf zoekt en niet de voortgang van Gods heilswerk.
En zie, het is deze goddeloze geest van Rachel, die ook heerst in het Israël ten tijde van Jeremia. Dat volk is geworden als Rachel. Dat volk zoekt niet de voortgang van Gods heilswerk, maar het zoekt eigen eer en eigen glorie. Door hun goddeloze verbondsafval staan zij het werk van God tegen om te komen tot de geboorte van het beloofde Vrouwenzaad, Jezus Christus. Maar dat ziet Israël niet in, omdat het geworden is als Rachel en dus alleen zichzelf zoekt, zonder nog oog te hebben voor Gods heilswerk. En daarom is er voor hen geen enkele troost als het volk daar in Rama wordt samengebracht om in ballingschap te gaan. Zij zien alleen nog de wrede hand van de koning van Babel, die hen ten slotte geheel zal uitroeien, zodat hun geen kinderen meer zullen overblijven. En dan is het gedaan met Israëls bestaan. Daarom weigert Israël zich te laten troosten in Rama, want zij zien geen troost, omdat zij geen oog willen hebben voor Gods heilswerk.
Hadden zij oog gehad voor het werk Gods, dan hadden zij troost gehad; dan hadden zij het woord van troost, door Jeremia gesproken over terugkeer uit de ballingschap, ook verstaan. Ja, als zij oog hadden gehad voor Gods heilswerk, dan was er troost geweest in plaats van weeklacht en gejammer. Want dan had het volk geloofd dat het in het bestaan en voortbestaan van Israël niet ging om Israël zelf, maar om de vervulling van Gods belofte, om de geboorte van het beloofde Zaad, zoals dat ook het geval was bij Rachel. Zij was geen moeder geworden om haarzelf, maar ter wille van het beloofde Zaad. Dat Zaad zou komen en daaraan moest Rachels moederschap dienstbaar zijn.
Zo was het ook in Jeremia’s dagen met Israël: het ging om het beloofde Zaad, om de vervulling van Gods belofte; om de voortgang van Gods heilswerk, waardoor Abraham de hem beloofde talrijke kinderschare zou ontvangen. Had Israël voor dat heilswerk des Heeren oog gehad, dan zou het volk geweten hebben dat de hand van de koning van Babel hen wel enorm wreed zou kunnen behandelen, maar dat het deze koning toch nooit zou gelukken om Israël uit te roeien. Want het ging in Israëls volksbestaan immers om de voortgang van Gods heilswerk, om de vervulling van Gods belofte aan Abraham. Daarom zou de koning van Babel dat volk van Abraham niet kunnen uitroeien, hoe graag hij dat misschien ook wilde. Er zou altijd een overblijfsel bewaard blijven en weer terugkeren naar het beloofde land, opdat zo de belofte aan Abraham toch vervuld zou worden. Dat was dan ook de troost waarvan Jeremia profeteerde, aan een volk dat op het punt stond in ballingschap te gaan. Gods belofte, Gods heilswerk stond garant voor Israëls herstel door de ballingschap heen; Gods verbond met Abraham was de garantie dat de koning van Babel Israël niet zou kunnen uitroeien, hoe wreed hij ook zou toeslaan. Ja, het was zelfs zo dat de slaande hand van Babel voor Israël niet betekende zijn definitieve ondergang, maar veeleer moest dienen – of Babel dat nu wilde of niet – de eeuwige opgang van dat volk. Want juist door middel van Babels slaande hand zou de Heere een overblijfsel bekeren en zo zou Israël Israël blijven.
Ziehier de troost, die er voor Israël was daar in Rama in het aangezicht van de ellende der ballingschap, waardoor haar kinderen zouden worden weggevoerd. Maar die troost wil Israël niet. In plaats daarvan jammeren en weeklagen zij alsof er geen toekomst voor hen is. Want Israël is als Rachel. Zij willen slechts vleselijke kinderen van Abraham zijn en vleselijke kinderen voor Abraham voortbrengen. Zij zien niet dat dit Gods werk is, dat Hij Abraham geestelijke kinderen zal geven, kinderen der belofte. Zij vertrouwen alleen op de kracht van het eigen vlees en willen zo volk van Abraham zijn in plaats van te vertrouwen op Gods belofte, om zo geestelijke kinderen van Abraham te zijn en voor Abraham voort te brengen. Dat is de grote nood van Israël ten tijde van Jeremia. Voor dat volk blijft er geen troost over in het aangezicht van de ballingschap; alleen nog geween en gejammer nu haar kinderen weggevoerd en gedood worden onder de wrede hand van Babel.
‘Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween’. Te Rama, dat wil zeggen op het moment waarop God Zijn volk reeds begint te slaan om dat voort te zetten in de totale wegvoering, om aldus Zijn volk alsnog tot bekering te brengen en zo Zijn heilswerk in stand te houden, zelfs op dat moment volhardt het volk in Zijn onbekeerlijkheid en weigert derhalve de troost, gelegen in die voortgang van Gods heilswerk door middel van de ballingschap, en straks opnieuw heerlijk aan het licht komend in de terugkeer uit de ballingschap, zoals door Jeremia ook verkondigd, die troost weigert het volk te aanvaarden. In plaats daarvan klinkt er geween en bitter geklaag. Want, nogmaals, Israël heeft geen oog voor Gods heilswerk: het wil alleen maar door het vlees volk van Abraham zijn in plaats van door het geloof.
En nu verstaan wij ook, geliefden, waarom in de reactie op de kindermoord te Bethlehem de profetie van Jeremia over Rachels wenen tot zijn volle vervulling komt. Want hoe wordt er gereageerd op deze wrede daad van Herodes? Wel, op dezelfde wijze als er eens door Israël gereageerd werd toen de koning van Babel toesloeg. Ook nu gejammer en geween om het verlies van deze kinderen zonder dat men zich wil laten troosten.
En zo werd er niet alleen in Bethlehem en omstreken gereageerd, in die gezinnen waar een kind vermoord was, maar door geheel Israël, ook door Jeruzalem. Dat blijkt wel uit het feit dat Mattheüs hier de vervulling aanwijst van de profetie, die sprak over het wenen te Rama. Te Rama: daar weende heel Israël zoals het daar verzameld werd om in ballingschap te gaan. Wanneer Mattheüs nu over datzelfde Rama spreekt, dan geeft dat aan dat nu opnieuw heel Israël weent. Rama moeten wij hier dus niet zo opvatten, als zouden ook daar wel enkele kinderen gedood zijn door het zwaard van Herodes. Nee, dat niet. Want Rama lag een eindweegs ten noorden van Jeruzalem, en Bethlehem ten zuiden van Jeruzalem. Rama behoorde dus niet tot de omgeving van Bethlehem, en daar zullen dan ook geen kinderen door Herodes gedood zijn. Dat Mattheüs dan toch zegt: te Rama klinkt geween, en niet: te Bethlehem, dan doet hij dat niet omdat het nu eenmaal zo in de profetie staat, terwijl dan voor iedereen wel duidelijk kan zijn dat het hier slaat op het wenen in Bethlehem. Nee, zo niet. Het gebruik van de naam Rama past hier uitstekend, omdat ook nu geheel Israël weer weent, zoals eens vlak voor de ballingschap, toen heel Israël te Rama verzameld was en daar weende. Dat is nu opnieuw het geval. Vandaar dat die naam Rama hier ten volle past, ook al waren de kinderen van Bethlehem vermoord. Want niet alleen daar in Bethlehem, maar door heel het volk der Joden werd er geweend over deze wrede daad van Herodes.
Waarom? Omdat zij medelijden hadden met die ouders in Bethlehem en omstreken die zo zwaar getroffen waren? Nee, dat niet. Maar omdat het volk der Joden deze wrede daad van Herodes zag als het begin van nog veel grotere wreedheden, waardoor ten slotte alle kinderen van Israël gedood zouden worden, en Israël als natie ten onder zou gaan. Israël zag zich in de kindermoord te Bethlehem bedreigd in zijn bestaan als vleselijk volk van Abraham, zoals dat vroeger het geval was geweest bij de ballingschap te Rama. Daarom weenden zij nu opnieuw als toen. In deze daad van Herodes zagen zij het begin van een vreselijke ellende die over hen zou komen, zoals eens Rama het begin was van de ellende der ballingschap. Daarom weent heel Israël en kennen zij geen troost nu zij hun kinderen vermoord zien worden. Zij zien hun positie als vleselijke kinderen van Abraham bedreigd door de wrede Edomiet Herodes, en dat terwijl dit volk er alles aan gelegen is zich juist als vleselijk volk van Abraham te handhaven. Zij willen geen geestelijke kinderen van Abraham zijn, door het geloof, maar vleselijke kinderen. Zo denken zij kinderen van Abraham te kunnen zijn en kinderen voor Abraham te kunnen voortbrengen. Maar Abraham krijgt geen kinderen door het vlees, maar door de belofte, dat wil zeggen door de kracht des Heeren. Alleen zo zou Israël gebouwd worden. Maar daarvoor hadden de Joden geen oog. Zij vertrouwden op eigen vlees in plaats van op de belofte van God. Daarom blijft er voor dit volk geen troost over nu haar vleselijke kinderen vermoord worden. Het jammert alleen nog, nu het ziet dat er voor haar als vleselijk volk geen toekomst over blijft. En dit wenen nu, deze troostweigering is de volle vervulling van het wenen te Rama, waarvan Jeremia geprofeteerd heeft. Wij kunnen het ook zo zeggen: Israëls onbekeerlijkheid, zoals die reeds bleek in zijn troostweigering bij Rama, is hier tot zijn hoogtepunt gekomen; die onbekeerlijkheid heeft zich hier tot het uiterste doorgezet.
Jazeker, want op welk moment weigert Israël hier getroost te worden en dus zich te bekeren? Wel, op het moment waarop de aan Abraham beloofde Zoon geboren is; op het moment waarop de Zoon der belofte is gekomen. Op het moment dus waarop Gods heilswerk zich op het allerheerlijkst aan het volk der Joden openbaarde. Op dat moment – en dus op het moment waarop de Heere Zijn volk meer dan ooit tevoren leerde hoe levend en krachtig Zijn belofte is, en dat dus alleen zij kinderen van Abraham zijn, die de belofte Gods geloven, en dat dus ook alleen maar door de kracht van die belofte aan Abraham kinderen worden geboren en dus nooit door de kracht van het vlees – zie, op dat moment weigert Israël door het geloof volk van Abraham te zijn. Op het moment waarop de levendmakende kracht van Gods belofte het heerlijkst blijkt door de geboorte van Jezus Christus, op dat moment weigert Israël die belofte te geloven; op dat moment volhardt Israël erin om zich door de kracht van het vlees als volk van Abraham te handhaven.
In plaats van zich door de geboorte van Jezus Christus te laten brengen tot het geloof dat Gods belofte betrouwbaar is en zeker in vervulling gaat, en dat daarom geen enkele tegenstander van Israël, hoe wreed en meedogenloos ook, de vervulling van Gods belofte kan tegenhouden, in plaats daarvan blijft Israël vertrouwen op het eigen vlees. Ja, meer nog, in plaats van te erkennen dat door de geboorte van de beloofde Abrahamszoon Israël als vleselijk volk van Abraham zijn dienst had verricht en dat zij die vleselijke dienst dus konden staken, dankbaar, dat nu voortaan ook uit de heidenen kinderen aan Abraham geboren zouden worden, in plaats van die erkenning blijft Israël roemen in de kracht van het vlees. Daarom weent Israël, daarom weigert Israël zich te laten troosten, nu het ziet hoe door de wrede Herodes zijn vleselijke kracht gebroken wordt in de moord op zijn kinderen.
En dat is de volle vervulling van Rachels wenen. Want nu Israël zich door Gods heilswerk in Christus’ geboorte niet tot bekering laat brengen, nu blijft er voor dat volk geen troost meer over. Alleen nog het uitzicht dat haar kinderen haar worden ontnomen. Nu Israël zich door dit werk Gods niet tot bekering laat brengen, is er geen bekering meer mogelijk voor dit volk. En omdat Israël geweigerd heeft zich door het werk Gods in Jezus Christus te bekeren, was voor dit vleselijk volk van Abraham de kindermoord te Bethlehem dan ook het begin van de rampen die dat volk troffen. Hun weigering zich te bekeren van hun goddeloze messiasverwachting en alsnog te geloven het heilswerk van God in Jezus Christus, had ten slotte als gevolg de totale verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus, door de Romeinen. Daardoor verloor Israël helemaal zijn zelfstandig bestaan als vleselijk volk van Abraham. Voor dat volk bleef er geen troost over, omdat het zelf de troost verwierp van Gods verlossingswerk in Jezus Christus.
2) Maar, geliefden, deze profetie werd niet alleen vervuld aan dat vleselijk volk van Abraham, voor zover het weigerde Jezus Christus te geloven als de beloofde Messias. Die belofte werd sedertdien vervuld aan allen die evenals dit volk geweigerd hebben enkel te willen leven van de kracht van Gods belofte, zoals die kracht op het heerlijkst werd gedemonstreerd in de geboorte van Jezus Christus. Allen die zich door dit heilswerk van God niet tot bekering laten brengen door dat werk te geloven en uit dat werk te leven, voor hen blijft er geen troost meer over, wijl geen mogelijkheid van bekering. Want heerlijker en duidelijker dan in de zending van Zijn eigen Zoon zal de waarheid en de kracht van Gods belofte niet schitteren. Wie zich hierdoor niet laat bekeren, zal nimmer bekeerd worden. Hem wacht hetzelfde oordeel als het ongelovige volk der Joden.
Nee, dat oordeel uit zich vandaag niet meer in de slaande hand van een Babel of een Herodes of een Romeinse veldheer. Want dat alles was schaduwachtig. Vandaag openbaart zich dat oordeel Gods in het uitgeroeid worden uit Christus’ gemeente. En die uitroeiing – hetzij door middel van de kerkelijke tucht, hetzij door het niet willen volgen van de Christus op Zijn weg van kerkvergadering en kerkreformatie – die uitroeiing betekent de geestelijke dood, en die geestelijke dood loopt uit op de eeuwige dood, zo er geen bekering volgt.
En daarom is de kindermoord te Bethlehem door Mattheüs beschreven ook voor ons ter waarschuwing, opdat wij zullen geloven het werk Gods in Jezus Christus; opdat wij zullen leven enkel door te vertrouwen op Gods belofte, zonder ooit eigen vlees tot onze arm te stellen. Want voor wie eigen vlees tot zijn arm stelt, is er geen plaats onder het volk van Abraham en dus geen ingang in het hemelse Kanaän. Laten wij daarom niet hoogmoedig zijn, maar vrezen, want zo zullen wij ook uit deze geschiedenis leren geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, opdat wij, gelovende, het leven hebben in Zijn naam!
Amen.