Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-12:1974

Preek over Zondag 12 (1974)

TekstZondag 1231 Waarom is Hij Christus, dat is een Gezalfde, genaamd?
Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den Heiligen Geest gezalfd, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft; en tot onzen enigen Hogepriester, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij den Vader; en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt.

32 Maar waarom wordt gij een Christen genaamd?
Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijn Naam belijde, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.
van de Heidelbergse Catechismus
LezenLucas 3:1-221 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, 2 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. 3 En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden, 4 gelijk geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden. 5 Alle kloof zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, 6 en alle vlees zal het heil Gods zien. 7 Hij sprak dan tot de scharen, die uitliepen om zich door hem te laten dopen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? 8 Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En gaat niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. 9 Ook ligt reeds de bijl aan de wortel der bomen. Iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. 10 En de scharen vroegen hem, zeggende: Wat moeten wij dan doen? 11 Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo. 12 Er kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen en zij zeiden tot hem: Meester, wat moeten wij doen? 13 Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven is. 14 En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij. 15 Toen nu het volk in afwachting was en allen in hun hart overlegden over Johannes, of hij misschien de Christus was, 16 antwoordde Johannes en zeide tot allen: Ik doop u met water, doch Hij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. 17 De wan is in zijn hand om zijn dorsvloer geheel te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur. 18 Met nog vele andere vermaningen bracht hij aan het volk het evangelie. 19 Toen echter de viervorst Herodes door hem bestraft werd om Herodias, de vrouw van zijn broeder, en om alle wandaden, die Herodes bedreven had, 20 heeft hij dit nog bij al het andere gevoegd, dat hij Johannes in de gevangenis sloot. 21 En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, de hemel zich opende, 22 en de heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem nederdaalde, en dat er een stem kwam uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.
ZingenPsalm 72:1,21 Geef, HEER, den Koning Uwe rechten,
En Uw gerechtigheid
Aan 's Konings zoon om Uwe knechten
Te richten met beleid.
Dan zal Hij al Uw volk beheren,
Rechtvaardig, wijs en zacht;
En Uw ellendigen regeren;
Hun recht doen op hun klacht.

2 De bergen zullen vrede dragen,
De heuvels heilig recht;
Hij zal hun vrolijk op doen dagen,
Het heil, hun toegezegd.
't Ellendig volk wordt dan uit lijden
Door Zijnen arm gerukt;
Hij zal nooddruftigen bevrijden;
Verbrijz'len, wie verdrukt.

Gezang 3:11 Lof zij den God van Israël,
Den HEER', die aan Zijn erfvolk dacht,
En, door Zijn liefderijk bestel,
Verlossing heeft teweeg gebracht;
Een hoorn des heils heeft opgerecht;
't Geen Davids huis was toegezegd,
Dat wil Hij ons nu schenken;
Gelijk Gods trouw, van 's aardrijks ochtendstond,
Door der profeten wijzen mond,
Zich hiertoe aan de vaderen verbond.

Psalm 2:1-31 Wat drift beheerst het woedend heidendom,
En heeft het hart der volken ingenomen?
De koningen verheffen zich alom,
De vorsten zijn vermetel saâmgeko-men,
Om God, den HEER, zelfs naar de kroon te steken,
En tegen Zijn Gezalfde op te staan.
Zij spreken saam: “Laat ons hun banden breken,
En van hun juk en touwen ons ontslaan.”

2 Maar d' Opperheer, die Zijn geduchten stoel
Op starren sticht, en grondvest op de wolken,
Zal lachen met dat vruchteloos gewoel,
En spotten met den waan der dwaze vol-ken,
God zal Zijn wraak ontdekken voor hun ogen;
Straks gloeit de lucht door 't vlammend bliksemlicht;
't Is God die spreekt; Hij dondert uit den hoge,
En jaagt den schrik Zijn haat'ren in 't gezicht:

3 “Durft gij bestaan te twisten met Mijn kracht?
Zal nietig stof Mij 't hoog gezag ontwringen,
Of weerstand biên aan Mijn geduchte macht?
Ontziet Mijn toorn, verdoolde sterveling-en.
Gij zult vergeefs Mijn rijksbestel weerstreven!
Mijn Koning is gezalfd door Mijn beleid;
Hij, door Mijn hand op Sions troon verheven,
Heerst op den berg van Mijne heiligheid.”

Psalm 2:77 Welzalig zij, die, naar Zijn reine leer,
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen;
Die Sions Vorst erkennen voor hun HEER;
Welzalig zij, die vast op Hem betrou-wen.

Psalm 1:1,41 Welzalig hij, die in der bozen raad
Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat,
Noch nederzit, daar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en godsdienst spotten;
Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht
Herdenkt, bepeinst, en ijverig betracht.

4 De HEER toch slaat der mensen wegen gâ,
En wendt alom het oog van Zijn genâ,
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden;
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan.

Preek gehouden te Grootegast.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Bij de behandeling van Zondag 1129 Waarom wordt de Zone ‘Jezus’, dat is Zaligmaker, genoemd?
Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

30 Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken?
Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
zagen wij dat de Zoon van God de ware en enige Zaligmaker is, want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zónden. Wat de eerste Jozua niet kon doen, dat kan deze Jozua, deze Jezus wél, en daarom is Hij de betere Jozua. Hij kan de kerk der oude bedeling redden uit de nood en dood, waarin zij door menselijke zonden was terechtgekomen; door zonden, die bestonden uit het niet vervullen of althans niet goed vervullen van het ambt waartoe de Heere geroepen had. Zo dreigde de kerk in het slob te geraken en geheel ten onder te gaan. Maar zie, daar wordt opnieuw een Jozua geboren, de betere Jozua en Hij ontvangt de naam Jezus, dat is Zaligmaker, Redder. Hij kán Zijn volk redden, want Hij verlost van de zonden. Hij mág Zijn volk ook redden, want Hij is de wettige door God aangestelde Zaligmaker. Hij is Jezus, dé Christus, de Messias, de Gézalfde, de van God Gezalfde. Ik geloof in Jezus, de Christus. ‘Christus’ is een zeer bekend woord. Ja, het woord is wel bekend. Maar of dat ook van de betekenis gezegd kan worden, moet wel worden betwijfeld, gezien het feit dat de naam vandaag aan de dag meer misbruikt dan goed gebruikt wordt. De woorden, ‘Christus’, ‘christen’ en ‘christelijk’, je komt ze haast dagelijks tegen. Vele organisaties, verenigingen, stichtingen etc. etc. willen de letter ‘c’, die daar blijkbaar dienst doet als afkorting van christelijk, nog niet graag missen. Integendeel, de letter moet dienst doen om aan te geven op welke grondslag men staat en van welk uitgangspunt uit men zijn doelstellingen najaagt en zijn idealen tracht te verwezenlijken. De ‘c’ van christelijk, ja hij komt veel voor in onze tijd. Dat alles moet dan wel wijzen op een tijd, die een sterk roepingsbesef kent; een tijd waarin de mens verstaat, dat hij ambtsdrager is; dat hij zijn arbeid verricht omdat hij weet daartoe geroepen te zijn; dat de mens van vandaag zijn werk niet allereerst voor zichzelf doet, maar omdat hij verstaat door Iemand gezonden te zijn. Ja, zo zou je het verwachten, zo zou het ook moeten zijn. Maar helaas, het is niet zo. Want het wóórd ‘christen/christelijk’ blijft wel gehandhaafd, maar de consequenties ervan worden vandaag steeds minder getrokken. Want getrouw ambtsvervulling en een sterk roepingsbesef verdwijnen steeds meer en meer. Toewijding aan en liefde tot het werk worden hoe langer hoe geringer. De goddeloosheid viert hoogtij; de normloosheid neemt steeds meer toe. Het nihilisme wint op alle fronten. De zin van het leven wil men niet meer verstaan. Zo gaat in een ‘christelijke’ wereld, het christendom steeds meer onder. Dat alles is een gevolg hiervan, dat men wel de wóórden ‘Christus’ en ‘christen’ kent, maar de inhoud, de betekenis daarvan niet meer verstaat en wil verstaan. Die betekenis wordt alleen verstaan door hen die leren belijden wat de kerk in Zondag 1231 Waarom is Hij Christus, dat is een Gezalfde, genaamd?
Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den Heiligen Geest gezalfd, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft; en tot onzen enigen Hogepriester, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij den Vader; en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt.

32 Maar waarom wordt gij een Christen genaamd?
Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijn Naam belijde, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.
heeft samengevat over de Christus, de Gezalfde des Heeren. Daarover bedienen wij u in dit uur het Woord van God onder het thema:

“Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.”

[We letten op:]

  1. de goddelijke zalving van deze Zoon met het oog op zijn ambtsvervulling;
  2. het christelijke volk, dat vrucht is van deze ambtsvervulling.

1) Waarom is de Zoon van God “Christus”, dat is Gezalfde genaamd? Met deze vraag opent de Catechismus de behandeling van de tweede naam van de Zoon Gods. God de Vader maakt Zijn Zoon aan ons bekend als de Christus - in het Oude Testament Messias, de Gezalfde. Welke betekenis heeft deze naam? Wat geloven en belijden wij, wanneer wij onze Zaligmaker de Christus, de Gezalfde noemen? Om dat te verstaan moeten wij letten op de Bijbelse betekenis van de zalving. Reeds onder het Oude Testament kwam deze zalving voor. Het vond plaats met verdunde zalfolie, die een lekker riekende geur verspreidde. Uit een hoorn werd deze zalfolie gegoten over het hoofd en klederen van degene, die gezalfd werd. Deze zalving nu had allereerst als betekenis goddelijke aanwijzing, goddelijke aanstelling in een bepaald ambt, en wel in het ambt van profeet, priester of koning. Om met het laatste te beginnen: Samuël heeft David gezalfd en hem zo aangewezen als de aanstaande koning. Samuël deed dat in opdracht van de Heere en daarom betrof het een goddelijke aanwijzing. Zo waren er in het Oude Testament een hele reeks messiassen, gezalfden van de Heere. Ook Saul was zulk een gezalfde des Heeren, een messias. De priester Aäron was tot zijn ambt gezalfd door Mozes. En wat de profeten betreft, van Elia lezen wij, dat hij de opdracht kreeg om Elisa als zijn opvolger tot profeet te zalven. Zalving betekende onder het oude verbond dus allereerst goddelijke aanstelling. Uit de voorbeelden hier genoemd, zien wij tegelijk dat degene die gezalfd werd tot maar slechts één ambt werd gezalfd; tot profeet óf priester óf koning. Dit bleef van kracht gedurende heel de tijd van de bedeling der schaduwen. Wie bijvoorbeeld koning was mocht niet de priesterdienst verrichten. Overtreding van het gebod werd streng door de Heere gestraft, zoals blijkt uit de geschiedenis van koning Uzzia, die het reukwerk wilde ontsteken in de tempel maar toen met melaatsheid werd geslagen. Zo zien wij, dat men tot slechts één ambt werd gezalfd en deze zalving was het teken van goddelijke aanstelling. Verder was het zo, dat dit teken van aanstelling naar twee kanten functioneerde. Allereerst voor de persoon in kwestie. Hij wist zich tot zijn ambt geroepen. Ja, maar tevens functioneerde deze zalving ook naar buiten; de buitenstaanders wisten nu ook, dat de betreffende persoon tot het ambt geroepen was; openlijk werd dit door de zalving bekend gemaakt. Naast deze goddelijke aanstelling, verordinering, was deze zalving tegelijk het symbool van goddelijke bekwaammaking tot het ambt, waartoe men geroepen werd. De zalfolie had in het warme oosten ook een verfrissende en versterkende functie. Zo kon de zalfolie ook dienst doen als teken van bekwaammaking. En zo vaak het dan een goddelijke zalving betrof, was deze zalfolie een teken en heenwijzing naar de Heilige Geest. Met Zijn kracht werd men overgoten en in Zijn kracht ondergedompeld, opdat men bekwaam zou zijn tot de vervulling van Zijn ambt. Dat de zalfolie ook die functie had, zien wij onder andere in de geschiedenis van de zalving van Saul tot koning. Zonder de bekwaammakende kracht van de Heilige Geest kon men onmogelijk zijn ambt uitoefenen. Dat verstond ook David maar al te goed, waar hij in Psalm 511 Voor de koorleider. Een psalm van David, 2 toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen. 3 Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; 4 was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde. 5 Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig vóór mij. 6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak, zuiver in uw gericht. 7 Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. 8 Zie, Gij wilt waarheid in het verborgene, in het geheim maakt Gij mij wijsheid bekend. 9 Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein, was mij, dan ben ik witter dan sneeuw; 10 doe mij blijdschap en vreugde horen, laat het gebeente dat Gij verbrijzeld hebt, weer jubelen. 11 Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, delg al mijn ongerechtigheden uit. 12 Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; 13 verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij; 14 hergeef mij de blijdschap over uw heil, en laat een gewillige geest mij schragen. 15 Dan zal ik overtreders uw wegen leren, opdat zondaars zich tot U bekeren. 16 Red mij van bloedschuld, o God, God mijns heils, laat mijn tong over uw gerechtigheid jubelen; 17 Here, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof verkondige. 18 Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. 19 De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God. 20 Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem. 21 Dan zult Gij behagen hebben in offers naar de eis, brandoffers in hun geheel gebracht; dan zal men stieren op uw altaar offeren. bidt: “Neem uw Heilige Geest niet van mij weg!!” En zo stelde de Heere door de zalving in zijn dienst aan. Verder moeten wij bedenken, dat de Heere deze ambten had ingesteld tot bewaring van Zijn volk, ja tot verlossing van Zijn volk. Maar dan moeten wij meteen zeggen, dat het zo was dat die verlossing uit de gezalfden onder het Oude Testament niet is voortgekomen. Velen van hen zijn mislukt in de vervulling van hun ambt. Neem bijvoorbeeld de priesters Hofni en Pinehas; koning Saul; en er waren ook veel valse profeten. Een priester zoals Aäron was of een koning zoals David zijn er niet veel geweest, en zelfs deze twee waren nog zo gebrekkig in hun ambtsvervulling. En zo groeide onder het volk van het oude verbond steeds meer het verlangen naar de grote Ambtsdrager die zou komen, naar de volmaakte Messias, de Gezalfde van de Heere, die de sjaloom, de vrede zou aanbrengen. Naar deze Messias werd uitgezien als naar de Koning, die definitief zou verlossen. Hoe sterk dat verlangen was, wordt wel bewezen door wat wij lezen in bijvoorbeeld Jesaja 321 Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; 2 en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land. 3 Dan zullen de ogen der zienden niet meer verblind zijn en de oren der horenden zullen opmerken; 4 het hart der onbezonnenen zal inzicht en kennis verkrijgen, en de tong der stamelaars zal in staat zijn tot duidelijk spreken. 5 Dan zal een dwaas niet meer edel genoemd worden en de bedrieger niet meer aanzienlijk heten. 6 Want een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart brengt ongerechtigheid voort: het bedrijven van goddeloosheid, en het prediken van afval tegen de Here; het onverzadigd laten van de hongerige, en het onthouden van een dronk aan de dorstige. 7 En de listen van de bedrieger zijn slecht; hij beraamt schandelijke plannen om de ellendigen door leugentaal in het verderf te storten, zelfs wanneer de arme zijn recht bepleit. 8 Maar de edele beraamt edele daden en hij staat voor wat edel is. 9 Gij zorgeloze vrouwen, staat op; hoort mijn stem, gij geruste dochters; neigt uw oor tot mijn woord. 10 Een jaar nog en enkele dagen, dan zult gij sidderen, gij gerusten, want het is gedaan met de wijnoogst, de inzameling van het ooft blijft uit. 11 Beeft, zorgelozen; siddert, gerusten! Ontkleedt u, ontbloot u en omgordt de heupen (met rouwgewaad!) 12 Slaat u rouwklagend op de borst om de kostelijke velden, om de vruchtbare wijnstok, 13 om het akkerland van mijn volk, waar doornen en distelen opschieten, ja om al de huizen van vermaak in de uitgelaten veste. 14 Want de burcht ligt verlaten, het rumoer der stad is in eenzaamheid veranderd. Ofel en Wachttoren zijn voor altijd tot spelonken geworden, een vreugde voor de wilde ezels, een weide voor de kudden, 15 totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge. Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud; 16 dan woont het recht in de woestijn en de gerechtigheid verblijft in de gaarde. 17 En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. 18 En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust, 19 zelfs wanneer het hagelt, zodat het woud terneder stort en de stad in de diepte neerzinkt. 20 Welzalig gij die aan alle wateren zaait; die rund en ezel vrij laat ronddolen. en Psalm 721 Van Salomo. O God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings. 2 Hij richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendigen met recht. 3 Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen, in gerechtigheid. 4 Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks, Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker. 5 Men vreze u, zolang de zon er is, en zolang de maan er is, van geslacht tot geslacht. 6 Hij zij als de regen die neerdaalt op het grasland, als regenbuien die de aarde besproeien. 7 In zijn dagen bloeie de rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is. 8 Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde. 9 Mogen voor hem de woestijnbewoners zich bukken, zijn vijanden het stof lekken; 10 de koningen van Tarsis en de kustlanden hem geschenken brengen, de koningen van Saba en Seba hem schatting offeren, 11 mogen alle koningen zich voor hem nederbuigen, alle volkeren hem dienen. 12 Voorwaar, hij zal de arme redden, die om hulp roept, de ellendige, en wie geen helper heeft; 13 hij zal zich ontfermen over de geringe en de arme, hij zal de zielen der armen verlossen. 14 Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog. 15 En hij zal leven; men zal hem van het goud van Seba geven, men zal bestendig voor hem bidden, de ganse dag hem zegenen. 16 Een overvloed van koren zij in het land; op de toppen der bergen golve zijn vrucht als op de Libanon, en de stedelingen mogen opbloeien als het kruid der aarde. 17 Zijn naam zij voor altoos, zolang de zon er is, bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, hem gelukkig prijzen. 18 Geloofd zij de Here God, de God van Israël, die alleen wonderen doet. 19 En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen. 20 De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde.. Tegenover alle mislukkingen van Israëlitische messiassen, groeide de begeerte naar de Koning, die zal regeren in gerechtigheid. Zulk een Messias was door de Heere ook aan Zijn volk beloofd, reeds in de moederbelofte. Deze Koning-Messias zou tegelijk ook Profeet zijn. Wie denkt hier niet aan het woord van de Heere door de mond van Mozes in Deuteronomium 18:1515 Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren.: “een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Heere, uw God u verwekken.” Met deze Messiasverwachting was ook verbonden het priester-zijn van de beloofde Messias. Zo verwachtte het volk de grote Messias, die profeet, priester en koning tegelijk zou zijn, de van Godswege aangestelde Ambtsdrager. Die daarom de naam Christus, dat is Gezalfde zou ontvangen. Het is geheel terecht, dat de Catechismus dat allereerst aanwijst: “Waarom wordt Hij Gezalfde genoemd? Omdat Hij van God de Vader tot Zijn ambt is verordineerd.” Evenals de ambtsdragers onder het oude verbond ten tijde van de bedeling der schaduwen, werd ook Christus verordineerd, aangesteld in Zijn ambt. In deze verordinering van Christus als de Ambtsdrager van het nieuwe verbond hebben wij te doen met heel Gods heilsplan tot verlossing van deze wereld. Christus is verordineerd tot uitvoering van dit heilsplan. Dat betekent, dat Hij van eeuwigheid tot Zijn ambt is aangewezen. En dat ambt neemt Hij nu ook in de tijd op zich. Zo schrijft Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 1:2020 Toen zeide ik tot u: gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten, dat de Here, onze God, ons geven zal.: “Hij, dat is Christus, was van te voren gekend, voor de grondlegging der wereld maar is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u”. Bij deze verordinering hebben wij dus allereerst te denken aan Gods eeuwige vrederaad, waarin de Zoon op zich heeft genomen om in de tijd op te treden als onze Verlosser en om, zoals Petrus in diezelfde brief schrijft in hoofdstuk 2:44 gebied het volk aldus: gij gaat nu trekken door het gebied van uw broeders, de zonen van Esau, die in Seïr wonen; die zullen bevreesd voor u zijn. Neemt u echter zeer in acht. – gezet te worden tot een levende steen, bij God uitverkoren en kostbaar, een uitverkoren en kostbare hoeksteen. Welnu, het is vanwege deze verordinering van eeuwigheid, dat bij de doop van de Zoon de stem van de Vader klonk: “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.” De Zoon, is de van God uitverkorene. Later, op de berg der verheerlijking, wanneer Mozes en Elia bij de Heiland zijn, klinkt door diezelfde stem van de Vader: “Deze is mijn Zoon, de uitverkorene; hoort naar Hem.” Jezus van Nazareth is de van God uitverkoren ambtsdrager. En daarom: Hij treedt wel op in de tijd maar dat optreden wortelt in de eeuwigheid. Zo mogen wij Jezus van Nazareth kennen; zo openbaart de Vader Hem aan ons. “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen.” God de Vader komt in Jezus van Nazareth reddend in deze wereld. En dat optreden wordt geen mislukking; dat optreden is geen experiment, dat loopt niet uit de hand. Want, zo mogen wij belijden, in Jezus van Nazareth ontmoeten wij God met zijn raadsplan van eeuwigheid; wat zich nu op aarde gaat afspelen is reeds van eeuwigheid verordineerd. Jezus van Nazareth is de Gezalfde des Heeren. Alles wat er gaat gebeuren met deze mens, deze Zaligmaker, dat alles gaat naar vaste lijnen, naar het recht van eeuwigheid gemaakt bestek. “Gij zijt mijn Zoon, de Geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen.” Jezus van Nazareth is reeds van eeuwigheid aangewezen als de Ambtsdrager van God, die komt om de gevallen mens opnieuw tot ambtsdrager van God te maken. En daarom wordt Hij nu ook bij Zijn doop in de Jordaan publiek, voor aller oor als de Zodanige aangewezen. De Vader Zelf laat hier horen, Wie deze Jezus van Nazareth is; dat Hij is de uitverkorene Gods. Hier bij de doop van Jezus zien wij hoe alles plaatsvindt naar Gods gemaakt bestek, hoe alles verloopt naar hetgeen daarover reeds in het oude verbond was geprofeteerd, over de komende Messias, die de profeet, priester en koning van Zijn volk zou zijn. Om dit goed te verstaan, is het nodig, dat wij nog even stilstaan bij wat Lucas ons over deze doop van Jezus bericht. Daar en toen werd Jezus publiek als de van God uitverkorene aangewezen, omdat Hij daar en toen door God werd gezalfd. Sommigen zeggen: die zalving had reeds plaats gevonden bij Zijn geboorte. Maar dat is niet waar. Ontvangen van de Heilige Geest is niet hetzelfde als gezalfd met de Heilige Geest. Dat laatste vond hier bij Zijn doop plaats, zodat Hij, Jezus van Nazareth publiek werd aangewezen, als Degene, van Wie reeds in het Oude Testament was geprofeteerd. Nietwaar, in Jesaja 611 De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des Heren heten, dienaars van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden. 8 Want Ik, de Here, heb het recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9 En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de Here gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken. legt de Heilige Geest de Heere Jezus reeds deze woorden in de mond: “De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft met de Heilige Geest.” Het is deze profetie, die hier in vervulling gaat, zoals maar al te duidelijk blijkt uit het woord van de Heiland opgetekend in Lucas 41 Jezus nu, vol van de heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, 2 waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel. En Hij at niets in die dagen en toen zij voorbij waren, kreeg Hij honger. 3 En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan tot deze steen, dat hij brood worde. 4 En Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven. 5 En hij voerde Hem op een hoogte en toonde Hem al de koninkrijken der wereld in een ogenblik tijds. 6 En de duivel zeide tot Hem: U zal ik al deze macht geven en hun heerlijkheid, want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wie ik wil. 7 Indien Gij mij dan aanbidt, zal zij geheel van U zijn. 8 En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er staat geschreven: Gij zult de Here, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen. 9 En hij leidde Hem naar Jeruzalem en stelde Hem op de rand van het dak des tempels en hij zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan vanhier naar beneden; 10 want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u om u te behoeden, 11 en: Op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 12 En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er is gezegd: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. 13 En toen de duivel alle verzoeking ten einde had gebracht, week hij van Hem tot een bestemde tijd. 14 En Jezus keerde in de kracht des Geestes terug naar Galilea. En de roep over Hem ging uit door de gehele streek. 15 En Hij leerde in hun synagogen en werd door allen geprezen. 16 En hij kwam te Nazaret, waar Hij opgevoed was, en Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. 17 En Hem werd het boek van de profeet Jesaja ter hand gesteld en toen Hij het boek geopend had, vond Hij de plaats, waar geschreven is: 18 De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; 19 en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren. 20 Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. 21 En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld. 22 En allen betuigden hun instemming met Hem en verwonderden zich over de woorden van genade, die van zijn lippen kwamen en zij zeiden: Is dit niet de zoon van Jozef? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult ongetwijfeld deze spreuk tot Mij zeggen: Geneesheer, genees Uzelf! Doe alle dingen, waarvan wij gehoord hebben, dat zij te Kafarnaüm geschied zijn, ook hier, in uw vaderstad. 24 Doch Hij zeide: Voorwaar, Ik zeg u, geen profeet is aangenaam in zijn vaderstad. 25 Doch Ik zeg u naar waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was over het gehele land, 26 en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. 27 En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, doch wel Naäman de Syriër. 28 En allen in de synagoge werden met toorn vervuld, toen zij dit hoorden. 29 Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok. 31 En hij daalde af naar Kafarnaüm, een stad in Galilea, en Hij leerde hen geregeld op de sabbat. 32 En zij stonden versteld over zijn leer, want zijn woord was met gezag. 33 En in de synagoge was iemand met een boze, onreine geest 34 en hij schreeuwde met luider stem: Ha, wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazaret? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods. 35 En Jezus bestrafte hem en zeide: Zwijg stil en vaar uit van hem. En de boze geest wierp hem in het midden neer en voer van hem uit zonder hem enig kwaad te doen. 36 En er kwam verbazing over allen en zij spraken erover tot elkander en zeiden: Wat voor spreken is dit? Want Hij legt met gezag en macht aan de onreine geesten zijn bevelen op en zij varen uit. 37 En er ging een roep van Hem uit naar alle plaatsen in de omtrek. 38 Daarna stond Hij op en ging van de synagoge naar het huis van Simon. De schoonmoeder van Simon nu was bevangen door zware koorts en zij riepen zijn hulp voor haar in. 39 En hij ging aan het hoofdeinde staan en bestrafte de koorts en deze verliet haar. Onmiddellijk stond zij op en diende hen. 40 Toen de zon onderging, brachten allen, die zieken hadden, lijdende aan allerlei kwalen, dezen tot Hem. Hij legde ieder van hen afzonderlijk de handen op en genas hen. 41 Van velen voeren ook boze geesten uit, roepende en zeggende: Gij zijt de Zoon van God. En Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was. 42 En toen het dag geworden was, vertrok Hij en ging naar een eenzame plaats. En de scharen zochten Hem en kwamen tot Hem en trachtten Hem tegen te houden, opdat Hij niet van hen zou heengaan. 43 Maar Hij sprak tot hen: Ook aan de andere steden moet Ik het evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden. 44 En Hij predikte in de synagogen van Judea., waar deze zelfde profetie wordt aangehaald. Daar lezen wij namelijk in 4:2121 En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld. het woord van de Heere Christus: “Heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld.” En in het evangelie van Johannes, hoofdstuk 1:3232 Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven., lezen wij deze woorden van Johannes: “Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel en Hij bleef op Hem.” Waarom vond die zalving toen, op dat moment, plaats en wat wordt daarmee geleerd? Uit het eerste gedeelte van Lucas 31 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, 2 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. 3 En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden, 4 gelijk geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden. 5 Alle kloof zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, 6 en alle vlees zal het heil Gods zien. 7 Hij sprak dan tot de scharen, die uitliepen om zich door hem te laten dopen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? 8 Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En gaat niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. 9 Ook ligt reeds de bijl aan de wortel der bomen. Iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. 10 En de scharen vroegen hem, zeggende: Wat moeten wij dan doen? 11 Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo. 12 Er kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen en zij zeiden tot hem: Meester, wat moeten wij doen? 13 Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven is. 14 En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij. 15 Toen nu het volk in afwachting was en allen in hun hart overlegden over Johannes, of hij misschien de Christus was, 16 antwoordde Johannes en zeide tot allen: Ik doop u met water, doch Hij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. 17 De wan is in zijn hand om zijn dorsvloer geheel te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur. 18 Met nog vele andere vermaningen bracht hij aan het volk het evangelie. 19 Toen echter de viervorst Herodes door hem bestraft werd om Herodias, de vrouw van zijn broeder, en om alle wandaden, die Herodes bedreven had, 20 heeft hij dit nog bij al het andere gevoegd, dat hij Johannes in de gevangenis sloot. 21 En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, de hemel zich opende, 22 en de heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem nederdaalde, en dat er een stem kwam uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen. 23 En Hij, Jezus, was, toen Hij optrad, ongeveer dertig jaar, een zoon, naar men meende, van Jozef, de zoon van Eli, 24 de zoon van Mattat, de zoon van Levi, de zoon van Melchi, de zoon van Jannai, de zoon van Jozef, 25 de zoon van Mattatias, de zoon van Amos, de zoon van Naüm, de zoon van Hesli, de zoon van Naggai, 26 de zoon van Maät, de zoon van Mattatias, de zoon van Semeïn, de zoon van Josek, de zoon van Joda, 27 de zoon van Joanan, de zoon van Resa, de zoon van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de zoon van Neri, 28 de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmadan, de zoon van Er, 29 de zoon van Jozua, de zoon van Eliëzer, de zoon van Jorim, de zoon van Mattat, de zoon van Levi, 30 de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Jozef, de zoon van Jonan, de zoon van Eljakim, 31 de zoon van Melea, de zoon van Menna, de zoon van Mattatta, de zoon van Natan, de zoon van David, 32 de zoon van Isaï, de zoon van Obed, de zoon van Boaz, de zoon van Salma, de zoon van Nachson, 33 de zoon van Amminadab, de zoon van Admin, de zoon van Arni, de zoon van Chesron, de zoon van Peres, de zoon van Juda, 34 de zoon van Jakob, de zoon van Isaak, de zoon van Abraham, de zoon van Terach, de zoon van Nachor, 35 de zoon van Serug, de zoon van Reü, de zoon van Peleg, de zoon van Eber, de zoon van Selach, 36 de zoon van Kenan, de zoon van Arpaksad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech, 37 de zoon van Metuselach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan, 38 de zoon van Enos, de zoon van Set, de zoon van Adam, de zoon van God., wat wij samen lazen, bleek ons dat Johannes de Doper predikte de doop der bekering tot vergeving der zonden. En toen hij Jezus zag, zo lezen wij in het evangelie van Johannes, zeide hij: Zie, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Welnu, deze Jezus wil, bij de aanvang van zijn publieke dienst gedoopt worden. Hij, die later Zelf gaat dopen moet eerst gedoopt worden. Johannes de Doper doopte, zonder dat hij zelf gedoopt was, maar Christus doopte pas toen Hij zelf eerst gedoopt was. Waarom is de aanvang van Zijn dienst zo nauw verbonden met Zijn doop? Daartoe moeten wij letten op wat Lucas schrijft in hoofdstuk 3:2121 En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, de hemel zich opende.: “En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt wás” (ja, dat staat er in de grondtekst; niet: toen al het volk gedoopt wérd maar: toen al het volk gedoopt wás!). Met andere woorden: de doop van Johannes was een aflopende zaak. De oogst, die hij had te bereiden, was als zodanig binnen. Welnu, toen het zover was, was het moment aangebroken waarop de laatste priester uit het huis van Aäron, namelijk Johannes de Doper, het volk mocht toevertrouwen aan de Hogepriester naar de ordening van Melchisedek. Het volk, dat door zijn prediking was toebereid aan het einde van Johannes’ loopbaan brak het allergewichtigste en het allerbelangrijkste moment van Zijn werk aan, namelijk het moment, waarop de inhoud van heel zijn prediking waar zou blijken; het moment waarop zou blijken, dat deze inderdaad het Lam is, dat de zonden der wereld ging wegnemen; dat deze inderdaad is Degene, die reeds in het Oude testament was verordineerd, aangewezen als de hoogste Profeet, den enige Hogepriester en de eeuwige Koning; het moment, waarop zou blijken, dat van deze Jezus het Oudtestamentische woord gold: “Zie, de Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft”. Nu, geliefden, het getuigenis van Johannes bleek betrouwbaar: deze Jezus was inderdaad de van God aangewezene; Hij was inderdaad de Hogepriester naar de ordening van Melchisedek, het Lam, dat de zonden der wereld zou wegenemen. Nu ging inderdaad dat woord uit Jesaja in vervulling: “Zie de Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft.” Nu bleek inderdaad dat deze Jezus van God de Vader verordineerd was, dat Hij was de Gezalfde des Heeren. Van deze waarheid mocht Johannes de Doper getuige zijn. Want, zo vernemen wij uit Lucas: “Het geschiedde, dat ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, dat de hemel zich ópende”. “Dat de hemel zich opende.” Jazeker, de hemel werd geopend toen Jezus in gebed was. Johannes’ woord was vervuld. Deze Jezus was inderdaad de van God aangewezen Hogepriester. Want zie, de hemel opende zich toen Jezus in gebed was. De hemel opende zich. Jezus van Nazareth wordt op goddelijke wijze aangewezen als Degene, die onze hoogste Profeet, enige Hogepriester en eeuwige Koning is. En tegelijk met deze aanstelling vindt ook plaats de bekwaammaking tot dat ene drievoudige ambt, want het geschiedde, dat de Heilige Geest in de lichamelijke gedaante als een duif op Hem neerdaalde. Nee, Jezus werd maar niet gezalfd met de zalfolie, die afschaduwing en teken was van de Heilige Geest. Hij werd rechtstreeks met de Heilige Geest gedoopt. Want deze Ambtsdrager zou Zijn dienst maar niet behoeven te verrichten in de bedeling der schaduwen, maar in die der vervulling. Ja, wat meer is, Hij zou Zelf door Zijn ambtsdienst die vervulling verwerven. En daarom, Hij werd gezalfd met de Heilige Geest. Zijn zalving was de vervulling van al de voorgaande zalvingen. Zijn ambtsdienst was de vervulling van al de voorgaande ambtsdiensten. Die ambten waren een schaduw, Zijn ambt was de vervulling, de werkelijkheid, het lichaam! Hij was de Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond, gezalfd met de Heilige Geest, die als een duif op Hem neerdaalde. Hij, de laatste Adam was nu werkelijk Ambtsdrager, zoals eens in het Paradijs de eerste Adam was geweest! Ja meer nog, want Hij verwierf wat deze had verloren. Daartoe werd Hij in deze wereld gezonden door de Vader. Gods verlossingsplan met deze wereld, zijn redding om de mens te herstellen in dat ene drievoudige ambt van Profeet, Priester en Koning zal door Jezus van Nazareth worden volbracht. De Vader zendt de Zoon naar de wereld, niet om die wereld te veroordelen maar om haar te redden. Dat was Gods welbehagen. Dat welbehagen gaat Hij nu uitvoeren door Jezus van Nazareth. Hij is de Christus, de Gezalfde bij uitstek. Hij wordt bekwaamt door de Heilige Geest met het oog op zijn ambtsvervulling. En daarom geschiedde het tegelijkertijd dat er een stem uit de hemel kwam: “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen”. De Vader Zelf deed zijn luide goddelijke stem weerklinken. Hemel en aarde en hel, ja heel de schepping en ieder schepsel daarop kon nu weten, dat de hemelse Vader Jezus van Nazareth als Zijn Zoon aanvaardde, die de Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond zou zijn. Ja, geliefden, daar en toen werd Hij publiek gezalfd tot onze hoogste Profeet en Leraar, die ons de verborgen raad en wil Gods van onze Verlossing volkomen heeft geopenbaard. Toen reeds betoonde Hij zich onze hoogste Profeet, doordat Hij liet zien dat Hij, die de Zoon van God was, mens geworden was, opdat Hij óns zou verlossen. Dat was de raad en wil van God inzake onze verlossing. Daarvan had de Zoon van God onder het oude verbond reeds gesproken door Mozes en de Profeten. Die boodschap verkondigd Hij nu ten volle. Onze hoogste Profeet! Publiek ook werd Hij daar met de Heilige Geest gezalfd tot onze énige Hogepriester, die ons met de énige offerande van Zijn lichaam verlost heeft. Ook dat laat Hij daar reeds zien. Want Hij laat zich gewillig dopen en draagt zo als de Knecht des Heeren de zondelast van heel het volk als Hij ondergaat in het water van de Jordaan. En dankzij het wegdragen en verzoenen van die zondelast is Hij nu dagelijks in de hemel onze Pleitbezorger, onze Advocaat, die met zijn voorbidding steeds voor ons tussentreedt bij de Vader. En wij mogen het weten, dat deze nimmer door God wordt afgewezen, want Hij is de Zoon, de geliefde des Vaders, in Wie God Zijn welbehagen heeft. Zo, tenslotte ook, is Hij met die zelfde Geest gezalfd tot onze eeuwige Koning, die ons met Zijn Woord en Geest regeert en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt. Hij, die Profeet en Priester is, beschikt ook over koninklijke macht, koninklijke bevoegdheid in de hemel en op de aarde. Hij regeert ons met Zijn profetisch Woord. Hij beschermt en beschut ons door Zijn Geest, die Hij verwierf door Zijn priesterlijke offerande. Zo is Hij onze eeuwige Koning. Aan Zijn heerschappij komt geen einde. Dat is de troost voor ieder van ons persoonlijk: ‘Wie zal ons nu scheiden van de liefde van God!?’ Dat is ook de troost voor ons als volk des Heeren: Christus zal Zijn Kerk nooit ten onder laten gaan. Hij is de eeuwige Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan. Jezus van Nazareth is de Zoon van God, in Wie de Vader Zijn welbehagen heeft. Hij is de Christus, want Hij is gezalfd met de Heilige Geest tot de Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond, tot Profeet, Priester en Koning; gezalfd tot het gloriemakend einde, dat is het herstel van hemel en aarde.

2) Ja geliefden, Christus is gezalfd tot het gloriemakend einde van herstel van hemel en aarde; van de ambtsdienst, die de eerste Adam en al zijn volgelingen hebben verlaten en verspeeld. Deze ambtsdienst wordt hersteld door de laatste Adam voor al Zijn nakomelingen. En daarom is het niet onlogisch dat de Catechismus, sprekend over dé Christus, de Gezalfde, tegelijkertijd spreekt over allen, die door Zíjn ambtsdienst opnieuw in hún ambtsdienst zijn hersteld! Vandaar de tweede vraag in deze Zondagsafdeling: “Maar waarom wordt gíj een Christen genaamd?” En daarmee zijn wij dan toegekomen aan ons tweede punt: de vrucht van Zijn ambtsvervulling. Trouwens, over die vrucht gaat het niet pas in vraag en antwoord 32; reeds in 31 is daarop gewezen. Daar werd de Zoon van God reeds genoemd als ónze hoogste Profeet, ónze enige Priester en ónze eeuwige Koning. Daar werd dus reeds gesproken over de betekenis van zijn zalving voor óns! Zijn zalving met de Heilige Geest met het oog op Zijn ambtsvervulling betekent ook ónze zalving met het oog op ónze ambtsvervulling. Door Zijn trouwe ambtsvervulling zijn ook wij nu gezalfd met diezelfde Heilige Geest. Hij is de Eersteling, de Eerste Ambtsdrager van het Nieuwe Verbond. Wij zijn Zijn volgelingen. Door Hem kunnen ook wij ons ambt weer vervullen. Door het geloof, ben ik lidmaat van Christus en zo heb ik deel aan zijn zalving, dat is aan de zalving met de Heilige Geest. Wij gaan nog even terug naar Lucas 31 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, 2 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. 3 En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden, 4 gelijk geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden. 5 Alle kloof zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, 6 en alle vlees zal het heil Gods zien. 7 Hij sprak dan tot de scharen, die uitliepen om zich door hem te laten dopen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? 8 Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En gaat niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. 9 Ook ligt reeds de bijl aan de wortel der bomen. Iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. 10 En de scharen vroegen hem, zeggende: Wat moeten wij dan doen? 11 Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo. 12 Er kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen en zij zeiden tot hem: Meester, wat moeten wij doen? 13 Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven is. 14 En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij. 15 Toen nu het volk in afwachting was en allen in hun hart overlegden over Johannes, of hij misschien de Christus was, 16 antwoordde Johannes en zeide tot allen: Ik doop u met water, doch Hij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. 17 De wan is in zijn hand om zijn dorsvloer geheel te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur. 18 Met nog vele andere vermaningen bracht hij aan het volk het evangelie. 19 Toen echter de viervorst Herodes door hem bestraft werd om Herodias, de vrouw van zijn broeder, en om alle wandaden, die Herodes bedreven had, 20 heeft hij dit nog bij al het andere gevoegd, dat hij Johannes in de gevangenis sloot. 21 En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, de hemel zich opende, 22 en de heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem nederdaalde, en dat er een stem kwam uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen. 23 En Hij, Jezus, was, toen Hij optrad, ongeveer dertig jaar, een zoon, naar men meende, van Jozef, de zoon van Eli, 24 de zoon van Mattat, de zoon van Levi, de zoon van Melchi, de zoon van Jannai, de zoon van Jozef, 25 de zoon van Mattatias, de zoon van Amos, de zoon van Naüm, de zoon van Hesli, de zoon van Naggai, 26 de zoon van Maät, de zoon van Mattatias, de zoon van Semeïn, de zoon van Josek, de zoon van Joda, 27 de zoon van Joanan, de zoon van Resa, de zoon van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de zoon van Neri, 28 de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmadan, de zoon van Er, 29 de zoon van Jozua, de zoon van Eliëzer, de zoon van Jorim, de zoon van Mattat, de zoon van Levi, 30 de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Jozef, de zoon van Jonan, de zoon van Eljakim, 31 de zoon van Melea, de zoon van Menna, de zoon van Mattatta, de zoon van Natan, de zoon van David, 32 de zoon van Isaï, de zoon van Obed, de zoon van Boaz, de zoon van Salma, de zoon van Nachson, 33 de zoon van Amminadab, de zoon van Admin, de zoon van Arni, de zoon van Chesron, de zoon van Peres, de zoon van Juda, 34 de zoon van Jakob, de zoon van Isaak, de zoon van Abraham, de zoon van Terach, de zoon van Nachor, 35 de zoon van Serug, de zoon van Reü, de zoon van Peleg, de zoon van Eber, de zoon van Selach, 36 de zoon van Kenan, de zoon van Arpaksad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech, 37 de zoon van Metuselach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan, 38 de zoon van Enos, de zoon van Set, de zoon van Adam, de zoon van God., de doop van Jezus. Wij zagen, dat na Jezus’ doop de hemel zich opende op Zijn gebed en dat de Heilige Geest neerdaalde. Op zijn gebed, ja want het is Zijn begeerte om niet alleen Zelf met die Geest vervuld te worden, maar Hij wil ook heel Zijn volk met die Geest vervullen, opdat heel dat volk weer ambtsdrager wordt van de drie-enige God. Dat was Zijn begeerte. Dat was ook de vrucht van Zijn lijden en sterven Zo ook was Hij door Johannes de Doper aangekondigd, toen deze het volk voorbereidde op de komst van de Messias. “Ik doop u met water”, zo had Johannes de Doper gezegd, “maar Hij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand om zijn dorsvloer geheel te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal hij verbranden met onuitblusbaar vuur.” Jezus van Nazareth, die de Zoon van God is, komt dopende met de Heilige Geest en met vuur allen, die in Hem geloven. Zo brengt Hij de oogst bijeen in zijn schuur. De oogst, dat is het volk des Heeren, dat bestaat uit ambtsdragers des Heeren; die christenen zijn, omdat zij zich door Christus’ Geest, dat is de Heilige Geest laat zalven tot dat ene drievoudige ambt van profeet, priester en koning. Nu, geliefden, tot de vervulling van dat ambt zijn wij allen geroepen, allen zonder uitzondering, want wij allen zijn gedoopt met de Geest van Christus en met Zijn vuur, want wij allen behoren tot de ene katholieke Kerk, die op de dag van Pinksteren is ondergedompeld in de kracht van de Heilige Geest. Die zalving bepaalt ons leven. Die zalving geeft aan ons leven weer roeping. En waar roeping en roepingsbesef is, daar heeft het leven weer zin. Gelovig roepingsbesef leidt tot levensbloei en levensontplooiing. “Waarom wordt gíj een christen genaamd?” Gemeente, wat is die vraag belangrijk in deze laatste dagen van de kerk, waarin de naamchristenen steeds talrijker worden en de echte christenen steeds moeilijker hun ambtsdienst kunnen vervullen. Want roepingsbesef wordt er bijna niet meer gevonden; dat de mens ambtsdrager op deze aarde heeft te zijn wil men niet langer zien. Daarom verstaat men ook niet meer de zin van het leven; nemen nihilisme en normloosheid angstwekkend toe. Welnu, hier komt het er op aan, dat wij christenen zijn; dat betekent, dat wij ons laten zalven door de Geest van Christus, opdat wij door die Geest bekwaamd worden om profeet, priester en koning te zijn van de allerhoogste God. Profeet zijn, opdat ik zijn Naam belijde. Dat geldt voor ieder, voor elke christen. Door de Geest van Pinksteren worden wij allen in staat gesteld tot onze profetisch- Nieuwtestamentische taak. Wij staan nu allemaal vooraan in de frontlinie. “Opdat ik zijn naam belijde”: wij staan nu allemaal in ons leven iedere dag voor de zaak van Christus. Wij laten zien in ons leven, dat Zijn naam ons lief is, dat Zijn Kerk ons ter harte gaat. Dat is uw roeping geliefden, die de Geest van Christus hebt ontvangen. In deze wereld maar niet van deze wereld zult u de belijdenis van Christus’ Naam tot deze wereld laten uitgaan! Christen zijn, dat betekent ook uzelf als een levend dankoffer Hem offeren. Het Nieuwtestamentische volk is geen volk met profeten, zoals onder het oude verbond het volk Israël, maar het is een volk van priesters: een koninklijk priesterschap, een heilige natie. Wij worden nu allen jong en oud, man en vrouw, heer en knecht geroepen tot priesterdienst. Ons leven moet een offer zijn aan de Heere; een lévend offer, staat er. Dat betekent, dat het nooit sleur moet worden met onze dienst aan de Heere; dat het nooit automatisch moet gaan, maar dat er iedere dag opnieuw de zelfbewuste toewijding moet zijn aan de Heere en zijn dienst. Elk ander offer is geen levend maar een dood offer. En hoe scherp wordt in de Heilige Schrift onvolwaardige offers verboden. De Heere wil geen blinde of lamme offerdieren. Hij eist, dat ons leven een volmaakt dankoffer zal zijn aan Hem. Ook daarin zullen wij navolgers moeten zijn van Christus, die Zijn eigen volmaakte leven heeft gegeven als een schuldoffer, opdat ons leven weer volmaakt dankoffer aan de Heere zou zijn. Die priesterdienst aan de Heere zal ook zichtbaar worden in de priesterdienst aan elkaar. Want wij zijn allen leden van Christus’ Lichaam. Daarom zullen wij elkander ook dienen. Die dienst aan elkaar moet gedragen worden door oprechte liefde jegens elkaar en zal uitkomen in getrouw verenigingsbezoek om elkaar daar met de ontvangen gaven te dienen; die priesterdienst zal ook uitkomen in allerlei barmhartigheidswerk, ook financieel waar nodig. Getrouw in die profetisch-priesterlijke dienst zullen wij het ervaren, hoe ons leven, gezalfd met de Geest van Christus weer zin krijgt, hoe ons leven gaat bloeien in een wereld, waar de dood steeds meer om zich heen grijpt. Getrouw in die profetisch-priesterlijke roeping zullen wij ook koninklijk tegen de zonde strijden en vechten; zullen wij ons onthouden van allen en alles, dat ons van deze roeping wil losmaken; niet langer willen wij dan nog staan in de dienst der zonde, want Christus Jezus heeft ons weer vrijgemaakt tot de dienst aan God. Dan ook zullen wij eenmaal als koningen met Christus regeren. Nee, dat koningschap is er nu nog niet voor de christen. Hij moet nu nog strijden tegen de zonde, de duivel en zijn eigen vlees. Maar, schrijft Paulus aan zijn kind Timotheüs: “als wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen.” En daarom zegt diezelfde Paulus tot Timotheüs: “strijd de goede strijd des geloofs”. Ook hierin zullen wij ons navolgers van Christus moeten betonen. Hij kwam tot Zijn troon niet anders dan via de weg van het kruis. Pas na zijn lijden werd Hij met heerlijkheid gekroond. Dat geldt ook voor Zijn volk, dat een christelijk volk is. Zolang de Kerk in deze bedeling is zal zij moeten strijden. Steeds wordt de aanval hernieuwd. Na de Reformatie moest er Afscheiding komen. Na de Afscheiding moest de Vrijmaking komen. En enkele jaren geleden moest de Kerk opnieuw strijd voeren tegen kerkelijke en confessionele onverschilligheid. Wij zijn er niet, wanneer wij de overwinning hebben behaald, want de volgende aanval is er maar zo weer. Zolang de zonde niet is weggebrand uit deze schepping en dus ook in de kinderen der kerk telkens weer de kop op steekt, zolang blijft de strijd er. De strijd voor behoud van de kerk; de strijd ook in ons persoonlijk leven tegen allerlei zonde. Het koningschap is beloofd, en Hij, de God van alle genade, die ons in Christus heeft gezalfd, Hij zál ons volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten, maar dát na een korte tijd van líjden. Dat is ons profetisch-priesterlijk- en koninklijk ambt. Als wij niet met Christus lijden, zullen wij ook niet met Hem verheerlijkt worden. Zijn wij daarom als christenen bereid om Zijn naam te belijden; staat bij ons Zijn Woord in het middelpunt. Dat is uw profetische taak. Bent u bereid om u met een brandend hart in te zetten voor de Heere en zijn dienst. Dat is uw priesterlijke taak. Bent u bereid om tot het einde toe tegen de zonde te strijden om zo te overwinnen! Dan bent u nu reeds met Christus meer dan overwinnaars en zult u ook in de van de zonde gereinigde en geheiligde schepping met Hem als koningen regeren.

Amen.


Paginahulpmiddelen