Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-21:1976

Preek over Zondag 21 (1976)

TekstZondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
LezenJohannes 10:1-181 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; 5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. 6 In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. 7 Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. 8 Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; 12 maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - 13 want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. 14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, 15 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. 17 Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. 18 Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen.
ZingenPsalm 122:1,21 Ik ben verblijd, wanneer men mij
Godvruchtig opwekt: "Zie, wij staan
Gereed, om naar Gods huis te gaan;
Kom, ga met ons en doe als wij."
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in;
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wèl gebouwd,
Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
Zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk groeten.

2 De stammen, naar Gods naam genoemd,
Gaan derwaarts op; waar elk zich buigt
Naar d' ark, die van Gods gunst getuigt;
Waar elk Zijn naam belijdt en roemt;
Want d' achtb're zetel van 't gericht
Is daar voor Davids huis gesticht;
De rechterstoelen staan daar binnen.
Bidt, met een algemene stem,
Om vrede voor Jeruzalem.
Het ga hun wèl, die u beminnen.

Psalm 122:33 Dat vreed', en aangename rust,
En milde zegen u verblij';
Dat welvaart in uw vesting zij,
In uw paleizen vreugd' en lust.
Om vriend en broed'ren spreek ik nu:
"De vrede zij en blijv' in u;
Nooit moet haar nijd of twist verkloeken;
Om 's HEEREN huis, in u gebouwd,
Waar onze God Zijn woning houdt,
Zal ik het goede voor u zoeken.".

Psalm 87:1-51 Zijn grondslag, zijn onwrikb're vastigheden
Heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd;
De HEER, die Zich in Sions heil verblijdt,
Bemint het meer dan alle Jakobs steden.

2 Men spreekt van u zeer herelijke dingen,
O schone stad van Isrels Opperheer!
'k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer,
Bij hen geteld, die mijne grootheid zingen.

3 De Filistijn, de Tyriër, de Moren,
Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht;
Van Sion zal het blijde nageslacht
Haast zeggen: "Deez' en die is daar geboren".

4 God zal ze zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
En doen den naam van Sions kind'ren dragen.

5 Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen;
Dan zullen daar de blijde zangers staan,
De speelliên op de harp en cimbel slaan,
En binnen u al mijn fonteinen wezen.

Psalm 32:66 Rechtvaardig volk, verheft uw blijde klanken,
Verheugd in God, naar waarde nooit te danken;
Zingt vrolijk, roemt Zijn deugden t' allen tijd,
Gij, die oprecht van hart en wandel zijt.

Psalm 32:11 Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven;
Die van de straf voor eeuwig is ontheven;
Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,
Voor 't heilig oog des HEEREN is bedekt.
Welzalig is de mens, wien 't mag gebeuren,
Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren,
En die in 't vroom en ongeveinsd gemoed,
Geen snood bedrog, maar blank' oprechtheid voedt. .

Deze preek is gehouden te Grootegast op 21 maart 1976, en opgenomen in de bundel Horen naar het Woord (2014).

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In Zondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
van de Heidelbergse Catechismus doet de Kerk belijdenis aangaande zichzelf. Het gaat in deze Zondag immers over de heilige, algemene, christelijke kerk, die de gemeenschap der heiligen is. De vraag komt meteen op: kan de Kerk eigenlijk wel belijdenis doen aangaande zichzelf? Richt die Kerk dan haar blik niet verkeerd? Wij moeten toch immers God zien en Jezus Christus belijden. Het mag die Kerk toch nooit te doen zijn om haarzelf, maar toch alleen om de Christus. Die Kerk predikt toch niet zichzelf, maar alleen Jezus Christus. Zou het niet beter zijn, dat wij maar wat minder over die Kerk spreken, en het wat meer over de Christus hebben? En is het ook niet zo, dat het spreken over de Kerk alleen maar verdeeldheid en ruzie brengt, terwijl de belijdenis van de Christus verenigt? Waarom dan toch altijd weer dat spreken over de Kerk? Komt de Christus op die manier niet veel te veel op de achtergrond? Ja, dat is het verwijt dat altijd door velen gemaakt is aan het adres van de kerk, en dat vandaag nog steeds gemaakt wordt. Vroeger aan de afgescheidenen; vandaag aan ons. “Ze kunnen daar niet anders dan altijd maar weer over de Kerk spreken, en die Kerk is het altijd weer, waarom ze geen gemeenschap willen hebben met andersdenkenden, zelfs in de week niet; zelfs niet als het gaat om politiek of maatschappelijk of cultureel werk. Altijd weer die Kerk, die in hun belijdenis naar voren komt.” Moet dat dan zo? Gaat het dan om die Kerk in plaats van om de Christus? Kan en mag de Kerk wel aangaande zichzelf belijdenis doen? Nu, daarop valt te antwoorden geliefden, dat zulks niet alleen kan en mag, maar zelfs geboden is. Want het is het eigen Woord van God, dat over de Kerk spreekt. Daarom is het de roeping der Kerk om ook op dit punt haar geloof te belijden. De Kerk zelf is immers voluit inhoud van de goddelijke openbaring, zoals die in de Heilige Schriften tot ons komt; tot de Kerk komt. En dus vraagt de Heere ook ten aanzien van deze openbaring: Kerk, gelóóft gij dat? En omdat het de roeping van de Kerk is heel de inhoud der goddelijke openbaring na te spreken tot Gods eer en die te belijden tot haar eigen troost, daarom geldt dat ook ten aanzien van wat de Heere over de kerk heeft bekendgemaakt. De belijdenis der Kerk in Zondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
over de Kerk is dan ook niet anders dan het naspreken van Gods Woord. Vandaar ook de vraag: wat gelóóft gij van de Kerk? Het gaat ook hier om het geloven van wat de Heere in Zijn Woord aan ons bekend maakt. Naar die openbaring van God in Zijn Woord over de Kerk willen wij dan ook alleen maar luisteren om die openbaring na te spreken en te bewaren. Want dat is Gods eer en onze troost. Wij spreken u in dit uur over:

De heilige algemene christelijke Kerk.

Wij belijden van die Kerk:

  1. dat zij is door de Zoon van God;
  2. dat zij is de gemeenschap der heiligen;
  3. dat zij ontvangt de vergeving der zonden.

1) Het is van geweldige betekenis, dat wanneer de Kerk in Zondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
belijdenis doet aangaande zichzelf, dat zij dan meteen onze aandacht richt op de hemel; immers op de Zoon van God, die Zich een gemeente vergadert. Bij de Kerkvergadering werken niet allereerst de wankele krachten van deze aarde, maar de sterke krachten, de onoverwinnelijke krachten van boven. De Kerk is niet het werk van mensen, maar een schepping van God, van de Zoon van God. En als wij dus over de Kerk spreken, dan mogen wij niet over mensen spreken, maar moeten wij spreken over God, over Zijn werk. Wij mogen de Kerk niet benaderen vanuit de mensen, maar alleen als de arbeid van de Zoon Gods. En het is van levensbelang om daaraan vast te houden. Immers, als wij op de mensen letten ten aanzien van de Kerk, dan lopen wij onherroepelijk vast. Dan zal er vanavond weinig stof overblijven tot roemen. Immers wat mensen betreft is de geschiedenis wel vol van ellende en moeite; vol van teleurstelling en mislukking. Voor velen een oorzaak ook, waardoor zij zich van de Kerk hebben afgekeerd of weigeren zich daarbij te voegen. Dat is heel de geschiedenis der Kerk zo geweest, ook vandaag nog. Psalm 871 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige bergen; 2 de Here heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3 Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! sela 4 Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De Here telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. sela 7 En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u! zegt, dat er heerlijke dingen te zeggen zijn van de stad Gods. Maar is niet veeleer het omgekeerde het geval? Is de Kerk niet voor velen een afschrik geweest en is zij dat ook vandaag niet voor velen? Nee, zegt Psalm 871 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige bergen; 2 de Here heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3 Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! sela 4 Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De Here telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. sela 7 En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!, daar zijn heerlijke dingen te zeggen van die stad Gods. En die heerlijke dingen moeten ook wij vandaag zeggen van de Kerk. Maar om dat te kunnen, moeten wij afzien van mensen. Want dan lopen wij radicaal vast. Wij moeten erop letten, dat de Kerk niet is het werk van mensen, maar het werk van de Zoon van God. Daarin gaat Zondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
ons dan ook voor. De Kerk betekent, dat de Zoon van God Zich een gemeente vergadert. Wij worden hier afgewezen van mensen om ons oog te richten op Hem, die Zelf God is. Wij horen hier in Zondag 2154 Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

55 Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

56 Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Dat God, om des genoegdoens van Christus' wil, al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
hoe wij die Kerk hebben te belijden als Gods werk in deze wereld, als Zijn schepping. Die Kerk wordt dus in stand gehouden vanuit de hemel. Daar ligt het centrum van de Kerk. En daarom kan de Schrift zulke heerlijke dingen zeggen van die Kerk. Daarom belijden wij “dat de Zoon van God, uit het ganse menselijke geslacht, Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, in enigheid van het ware geloof, van de beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt en dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven.” Dat is de heerlijkheid van de Kerk. Zij is het vergaderingswerk van de Zoon van God, onze Heere Jezus Christus; van Hem, van Wie wij mogen belijden dat Hij Zelf waarachtig en eeuwig God is, en Die mens is geworden om onzentwil; ja, Die ons door Zijn borgtochtelijk lijden en sterven van de macht en heerschappij van de zonde en de duivel heeft verlost en Die nu is gezeten aan Gods rechterhand in de hemelen, waar Hij alle macht heeft ontvangen in de hemel en op de aarde. Hij is het, die hier op aarde Zich een kerk, een gemeente vergadert. Door deze belofte Gods weten en geloven wij in één keer, dat de Kerk geen klein aards gedoe is, maar het werk van Hem, die Zelf God is. De Kerk, waartoe ook u en ik behoren, de Kerk, zoals die hier vanmiddag in dit gebouw vergaderd is, is de heerlijke vrucht van het vergaderingswerk van de Zoon van God. Als wij het over de Kerk hebben, slaan wij niet onszelf op de borst, alsof die Kerk soms ons werk is. Wij moeten onszelf dan ook maar niet verheffen boven hen die buiten zijn. Want wat hebben wij dat wij niet hebben gekregen? Wij roemen toch in vrije genade alleen? Wij hebben toch niet onszelf uitverkoren of onze namen geschreven in de hemelen? Daarom zullen wij ootmoedig zijn. Daarom zullen wij nooit mensen in het middelpunt plaatsen. Het Lam, dat geslacht is – Hij alleen – staat in het centrum van de Kerk. Christus, Hij vergadert Zijn kudde en wil daarbij ons, zondaren, gebruiken. Wat is dat een genade! Spreken wij over de Kerk, geliefden, dan spreken wij over Christus, over Zijn vergaderingswerk, en roemen zo in vrije genade alleen. Omdat Hij vergadert – en Hij vergadert ook u – is de Kerk er. Door Zijn vergaderingswerk ontvangt u het eeuwige leven. Jazeker, want zo is de belofte van God – de Zoon van God vergadert Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren. Christus vergadert voor Zich een volk, dat het eeuwige leven zal ontvangen. De door Christus vergaderde gemeente, is de gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren. Uitverkoren – dat woord herinnert ons aan het gevallen menselijke geslacht, waaruit God Zich naar Zijn souverein welbehagen sommigen heeft verkoren tot de zaligheid. In en door de val van de eerste Adam zijn alle mensen terecht gekomen in de eeuwige dood. Maar nu is dit de ontzaglijke rijkdom van de Kerk, dat zij de gemeente is die door God bestemd is voor het eeuwige leven. Allen, die door de Vader tot dat leven zijn uitverkoren – en nogmaals dat is enkel genade, daarin is niets van de mens – allen, die tot dat leven zijn uitverkoren, worden door de Zoon vergaderd als Zijn gemeente, opdat Hij deze gemeente als Zijn Bruid aan de Vader presentere en deze eeuwig zal leven in de gemeenschap van Hem, die haar uitverkoren heeft. En waar de Vader deze gemeente tot het eeuwige leven bestemde, is buiten die gemeente geen zaligheid. Slechts wie door de Zoon tot die Kerk vergaderd wordt, ontvangt het eeuwige leven. Buiten de Kerk van Christus is geen zaligheid. Alleen door Zijn kerkvergaderend werk schenkt Christus ons de zaligheid. Dat werk volbrengt Christus door Zijn Geest en Woord. Waar Christus werkt met Zijn Geest en Woord, daar is Hij altijd bezig om Zijn gemeente te vergaderen of eenmaal vergaderd zijnde te beschermen en te onderhouden. Hoe is belijdenis over de Kerk één lofzang op God alleen. Het is de Vader, die verkiest; het is de Zoon, die vergadert; het is de Geest, die werkt in de harten van mensen, die uit en van zichzelf dood zijn. Die Geest maakt dode mensen levend; die Geest opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt wat hard is, Hij besnijdt, dat onbesneden is; Hij maakt de wil die dood was levend; die boos was, maakt Hij goed; die niet wil, doet Hij nu metterdaad willen. Jazeker, want zij die door de Geest worden vergaderd, die láten zich nu ook vergaderen; die voegen zich nu gehoorzaam bij de uitverkoren en door Christus vergaderde gemeente. Die weten zich één met Christus' gemeente; met Zijn lichaam. Die lopen niet op zondag de kerkdeuren voorbij, maar die luisteren heilbegerig naar de klanken van het Woord van de Geest. Want het is door dat Woord, door de ambtelijke verkondiging daarvan, dat Christus en Zijn Geest hun werk van Kerkvergadering en Kerkbewaring volbrengen. En waar het de alleenwijze God behaagt en het zo ook belooft – en dus metterdaad doet – om door Zijn Geest en Woord Zijn gemeente te vergaderen, daar zullen wij geen eigenwillige wegen gaan, noch in ons spreken over, noch in ons handelen met betrekking tot de Kerk. Dan zullen wij het geloven: alleen daar is de Kerk, waar het Woord zuiver gepredikt wordt. Alleen daar is de Kerk, “waar men zich aanstelt naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd”. Want alleen waar men zich aanstelt naar dat zuivere Woord van God, daar werkt de Geest. Want de Geest is de Geest van het Woord. Wij hebben het bij Zondag 2053 Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?
Eerstelijk dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is. Ten andere dat Hij ook mij gegeven is, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwiglijk blijve.
al gehoord: wij mogen de Geest nooit losmaken van het Woord. En wij voegen er nu aan toe: wij mogen de Kerk ook nooit losmaken van het Woord, ook niet van de getrouwe prediking van dat Woord. Want Woord en Geest zijn de middelen, waardoor Christus Zich Zijn gemeente vergadert. Door dat levenwekkende Woord is de Kerk in deze wereld tot aanzijn geroepen. Dat is begonnen in het Paradijs, terstond na de val in zonde. Door dat Woord werden Adam en Eva tot de gemeenschap met God geroepen, toen zij voor Hem vluchten. Door dat Woord is Abram geroepen uit Ur der Chaldeeën. Door dat Woord is de Oud Testamentische Kerk geroepen en zo vergaderd en bewaard. Door datzelfde Woord wordt ook vandaag de Kerk vergaderd en bewaard. Want dat vergaderend werk van de Zoon van God gaat nog steeds door; het vindt plaats van het begin der wereld tot aan het einde. Vanaf het eerste Paradijs tot aan het nieuwe Paradijs. Niemand en niets kan dat werk tegenhouden. Ook vandaag gaat dat werk onverminderd voort. Dat geloof ik, ook al lijkt het vaak anders. Maar dat is niet anders dan schijn. Want heel die ontelbare schare, die door de Vader is verkoren tot het eeuwige leven, die wordt door de Zoon als Zijn gemeente vergaderd. Zijn gemeente, weliswaar verspreid en verstrooid over de gehele wereld – want zij wordt vergaderd uit het ganse menselijke geslacht: het is de algemene of katholieke Kerk – maar toch tezamen gevoegd en verenigd in éénzelfde Geest door de kracht van het geloof. Zo vergadert Christus Zich een gemeente: zij is tezamen gevoegd en verenigd in eenzelfde Geest door de kracht van het geloof of, zoals de Catechismus hier zegt: in enigheid van het ware geloof. Het ware geloof: dat alleen maakt de Kerk één. De Kerk, die vergaderd wordt uit allerlei mensen, van verschillende rassen, van verschillende ontwikkeling, van verschillende aanleg en leeftijd en noem maar op – wat is er een verschil tussen al die mensen – die Kerk is toch één en dat, omdat alle leden dat ene ware geloof hebben ontvangen; ontvangen van Christus, die dat geloof werkt door Zijn Geest en Woord. Zo alleen is de Kerk er gekomen, zo alleen is de Kerk er vandaag, zo alleen zal de Kerk er blijven tot aan de jongste dag. Zo alleen wil Christus ons de zaligheid schenken en doet Hij dat ook metterdaad. Dat geloof ik, want dat heeft Hij mij gezegd in Zijn Woord. Nu geloof ik ook dat er buiten de Kerk geen zaligheid is, en geloof ik tegelijk dat ik van die Kerk een levend lidmaat ben, en dat ook altijd zal blijven. Immers het is de Christus, de Zoon van God, die vergadert. En als Hij vergadert, wie zal dan tegenhouden? Aardse krachten zijn toch nimmer bestand tegen hemelse krachten? Door Zijn Woord en Geest is Christus oppermachtig in deze wereld; oppermachtig tegenover ons vlees, tegenover de satan, tegenover de wereld. Hij trekt Zijn schapen door de kracht van Zijn Woord. Waar de dood was komt het leven; waar de ongehoorzaamheid was, komt de gehoorzaamheid. De schapen horen de stem van de goede Herder. Zij moeten die stem horen, ook al willen zij het zelf van nature niet. Vanwege de levendmakende kracht van Christus’ Woord en Geest kunnen zij niet anders. Daarom laat de Christus niemand verloren gaan van degenen die Hem door de Vader zijn gegeven. Hij trekt ze allen krachtig tot Zich en daarom komen ze, hoewel ze van nature niet willen. Daarom worden ze vergaderd tot Zijn Kerk, huns ondanks. Dat is het wonder van Christus’ Kerkvergaderend werk. Christus is de goede Herder, die Zijn leven heeft gegeven voor de schapen. Hij heeft ze met Zijn bloed gekocht op Golgotha en Hij maakt ze door Zijn Woord en Geest van harte gewillig en bereid om voortaan naar Zijn stem te horen. Wat is dat een voluit goddelijk wonder! U zit hier vandaag, geliefden, terwijl u het zelf van nature niet wilt. Het is de stem van de goede Herder, die u gewillig gemaakt heeft. Het is enkel Zijn kracht, Zijn genade, Zijn liefde tot zondaren, dat u een levend lidmaat bent van Zijn Kerk. Daarom blijft u ook een levend lidmaat van die Kerk. Want wat de Zoon van God is begonnen, dat voleindigt Hij ook. Hij Zelf doet u volharden in het ware geloof. Hij werkt en sterkt dat geloof door prediking en sacramenten. Dat kan niet anders, want Christus is de goede Herder van Zijn schapen. Hij maakt u ook bereid om voor dat ware geloof te strijden en zo lijft Hij u door dat geloof in Zijn heilige, algemene christelijke Kerk in, zoals die plaatselijk openbaar is. En dat nu geliefden, moet u geloven. Dat Christus zo vergadert: Hij de Zoon van God. Daarin komt onze verantwoordelijkheid uit als leden, die door Christus Zijn ingelijfd in Zijn gemeente, Zijn lichaam. Als leden van die gemeente hebben wij allen te strijden voor het ware geloof dat ons is overgeleverd. Dus mag er in Christus’ Kerk geen plaats zijn voor de leugen naast de waarheid. Als leden van die gemeente hebben wij er allen voor te waken, dat de zuivere leer wordt bewaard; de leer van apostelen en profeten, ons in het Woord van God geschonken. Eenmaal de gemeente van Christus betekent niet automatisch altíjd gemeente van Christus. Eén blik op de bijna 2000 jaren kerkgeschiedenis na Christus doet ons dat weten. Zeker, Christus Kerk blijft in deze wereld tot aan de jongste dag, want Hij is een eeuwig Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan. De poorten van het dodenrijk zullen de gemeente van Christus niet overweldigen. Maar dat betekent niet, dat Christus’ Kerk ook hier aan deze plaats altijd blijft. Wij zien het bewijs daarvan in de 7 eertijds christelijke gemeenten van klein-Azië. Wat is daar overgebleven van de christelijke kerk? En hoe klein is ook in ons land de Kerk van Christus geworden? Dat alles is het oordeel van God over menselijke ontrouw en menselijke afval. Waar naar Zijn Geest en Woord niet meer wordt geleefd, daar neemt Hij Zijn Geest en Woord weg; daar vergadert Hij Zijn gemeente niet meer. En daarom zullen wij allen, naar het bevel van de apostel, ons beijveren om de éénheid des Geestes te bewaren door de band des vredes. Alleen dan en zo wil Christus Zich ook hier een gemeente blijven vergaderen. Laten wij daarvoor strijden de goede strijd des geloofs, opdat wij niet door eigen ontrouw de belofte van Christus’ kerkvergaderend werk verspelen, maar opdat wij levende lidmaten van Zijn gemeente blijven, door eenvoudig te gehoorzamen de Stem van de goede Herder. Laten wij zo de Kerk liefhebben als het werk van Jezus Christus.

2) Wie zo, niet dankzij eigen kracht maar alleen als vrucht van Christus’ vergaderend werk, als vrucht van vrije genade alleen, lid is van Zijn gemeente, die mag hier reeds het echte leven beleven. Jazeker, het echte leven beleven. Want de gemeente die Christus zich vergadert, is de gemeenschap der heiligen. Nu is men het er over het algemeen wel over eens, dat de mens alleen kan leven in een gemeenschap. De mens is op zijn medemens aangewezen en juist door de omgang met de ander gaat je leven bloeien. Men vergeet evenwel, dat allereerste voorwaarde voor het beleven van het echte leven hierin is gelegen, dat de mens leeft in gemeenschap met God. Zo is de mens ook geschapen. Hij leefde in de verbondsgemeenschap met zijn Schepper en daarom was er ook, en kon er ook alleen maar zijn, het leven in de gemeenschap met zijn medemens. Door zijn val heeft de mens de gemeenschap met God verbroken en daarmee ook de gemeenschap met zijn medemens. De mens heeft alle gemeenschap verbroken en door eigen kracht kan hij ook geen enkele gemeenschap meer bouwen. Hij probeert dat wel, maar het mislukt hem. Welnu, in die wereld zonder enige gemeenschap, geloven en belijden wij de gemeenschap der heiligen. Dat is de gemeenschap, die door God wordt gewerkt en bewaard. Het is dan ook de enige werkelijke gemeenschap, die er in deze wereld is. Slechts wie in die gemeenschap leeft, die leeft echt; die beleeft het ware leven. Want alleen binnen die gemeenschap is er de band tussen God en mens. Die band maakt de gemeenschap tot een echte gemeenschap, zo als die er ook in het Paradijs is geweest. Door die band gaat de mens weer leven; ja, die band is zijn leven. Zonder de band met God is de mens dood. Wij geloven de gemeenschap der heiligen. Dat is niet allereerst de band met onze broeder en zuster in de kerk – zeker dat ook – maar dat is allereerst de band met Christus, het leven in Zijn gemeenschap. Dat is het eerste. In Hem is de gemeenschap der heiligen geworteld. De gelovigen hebben allen en een iegelijk, als lidmaten aan de Heere Christus en al Zijn schatten en gaven gemeenschap. De gelovigen, waar ook ter wereld, hebben allen gemeenschap met Christus, die het Hoofd is van de gemeente. Dat is de heerlijkheid van ons leven. Wij zijn verbonden door het geloof met Christus in de hemel. Dat is de rijkdom van de gemeenschap der heiligen. Dat maakt die gemeenschap tot een echte levensgemeenschap. Het heilig zijn van de kerkleden ligt dus niet in die kerkleden zelf. Maar die heiligheid ligt in de band tussen de kerkleden en Jezus Christus. Zoals altijd in de Schrift gebeurt, wordt onze aandacht hier eerst gericht op Hem, die heilig is, op Zijn heiligheden. En als leden van het lichaam van Christus delen de gelovigen in al Zijn schatten en gaven. In Hem zijn wij, die van onszelf arm zijn, rijk geworden. De Kerk is maar geen menselijke gemeenschap, waar alleen maar een horizontale band is. Nee, wie over de gemeenschap der heiligen spreekt, die heeft het allereerst over de verticale lijn, die er loopt van Christus in de hemel naar Zijn Kerk op de aarde. De Kerk is allereerst een gemeenschap, die in relatie staat met Christus, haar Verlosser. Pas van daaruit kan het karakter van die gemeenschap in zijn betekenis voor de gelovigen onderling gezien worden. Dankzij die verticale band met Christus komt er nu ook de horizontale band. Nu weten wij ons ook aan elkander verbonden. Nu hebben wij elkander lief om Christus’ wil. De band met Christus, met Zijn heiligheden: de prediking van het woord, de dienst der sacramenten, die band maakt de heiligen tot een actief lichaam. Hand en voet gaan elkaar nu helpen. De gelovigen weten zich nu elk voor zich schuldig hun gaven tot nut en zaligheid van de andere lidmaten aan te wenden, gewillig en met vreugde. Die gemeenschap der heiligen wordt een levens- en werkgemeenschap. Er komt plaats voor gezamenlijk schriftonderzoek op de verenigingen, voor zendingsarbeid, voor politieke en maatschappelijke arbeid. Dat alles is de vrucht van de band met Christus. Kerkelijk werk is zondagswerk, maar ook werk voor de andere dagen van de week. Elkander opzoeken, vermanen, vertroosten, bemoedigen. Zo treden de heiligen samen aan. Niemand mag achter blijven. Niemand mag zich een zwakke voelen of zeggen: ik ben eenzaam. En zeker, dan komen er ook wel eens tegenvallers binnen die gemeenschap op allerlei gebied. Maar zalig is hij die daaraan geen aanstoot neemt. Wij hebben immers de kracht van de Geest die moeilijkheden doet overwinnen. Zo is de gemeenschap der heiligen gave en opgave. Wie dat ziet, daaraan gehoorzaam is, die mag ervaren dat het ware leven bestaat in dienst aan God en de naaste. Dat leven schenkt Christus u in de gemeenschap der heiligen, in Zijn Kerk.

3) En waar de Christus ons Zelf tot die gemeenschap roept, in die gemeenschap, die vrucht is van Christus’ kerkvergaderend werk, ontvangt u ook de vergeving van de zonden, het derde punt. Ik geloof de vergeving der zonden. Door Christus’ kerkvergaderend werk ontvangen wij het leven: in de gemeenschap der heiligen doet Hij ons dat leven ook beleven. Dat geloven wij; daaraan houden wij vast. Maar tegelijkertijd zien wij – en belijden het met diepe schaamte – hoe door onze zonden ons leven nog maar al te zeer een voortdurend sterven is. Het leven in Gods Kerk, in Zijn gemeenschap, wordt telkens weer bedreigd door onze zonden. Wij moeten het belijden: dit ware leven is er niet door ons; wij kunnen onszelf niet op de borst slaan. Wat staan wij de Heere vaak tegen in Zijn kerkvergaderend werk door eigen wegen te kiezen; door ons spreken en handelen inzake de kerk niet te onderwerpen aan de normen van Gods Woord. Wat leven wij nog weinig in en vanuit de gemeenschap der heiligen. Hoe vaak verkiezen wij niet de dood boven het leven, doordat wij niet gewillig en met vreugde onze gaven tot nut en zaligheid van onze broeder en zuster in de kerk aanwenden. Daarom ervaren wij vaak nog zo weinig van het leven, dat Christus ons schenkt. Nee, niet vanwege Hem – want Zijn werk is groot en heerlijk – maar wel vanwege eigen zonden. Maar zie, hier belooft God mij, als lid van Zijn kerk, de vergeving van al mijn zonden, ook van mijn zondige aard, waarmee ik mijn leven lang te strijden heb. Dat belooft Hij mij; nee, niet ómdat ik lid van Zijn Kerk ben – als zou daarin enige verdienste van mij zijn – maar wel áls lid van Zijn Kerk. Vergeving der zonden – dat belooft God aan Zijn Kerk. Aan de gemeente, die Hij tot het eeuwige leven uitverkoren heeft, schenkt Hij de weldaad van rechtvaardigmaking en kwijtschelding der zonden om des genoegdoens van Christus wil. En wanneer dát Gods souvereine beschikking is om die weldaad aan zijn Kérk te geven, dan mag ik de vergeving van zonden dáár alleen verwachten, maar dan ook verwachten. Dan wórdt mij de zonde daar vergeven, en ontvang ik uit genade de gerechtigheid van Christus. Die gerechtigheid is mijn leven, nu en eeuwig. Want nu wordt ik vrijgesproken in het gericht van God. Zoekt daarom, geliefden, uw leven niet in uzelf, maar in Christus, in Zijn Kerk, in Zijn gemeenschap, waar Hij u belooft: vergeving van zonden en het eeuwige leven.

Amen.


Paginahulpmiddelen