Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Volgende revisie | Vorige revisie | ||
preken:catechismus:zondag-31:1975 [28-06-2024 om 11.26 uur] – aangemaakt ds. J.H. Zwart | preken:catechismus:zondag-31:1975 [09-09-2024 om 20.52 uur] (huidige) – Externe bewerking 127.0.0.1 | ||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
====== Preek over Zondag 31 (1975) ====== | ====== Preek over Zondag 31 (1975) ====== | ||
- | {{tag>" | + | {{tag>" |
<- preken: | <- preken: | ||
- | |Gehouden te: | + | |Gehouden te: |
|Tekst: | |Tekst: | ||
|Lezen: | |Lezen: | ||
Regel 10: | Regel 10: | ||
| |_Psalm 101:4| | | |_Psalm 101:4| | ||
| |_Gezang 5:1,3| | | |_Gezang 5:1,3| | ||
+ | |||
+ | //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// | ||
+ | |||
+ | Wij moeten in deze dienst naar aanleiding van Zondag 31 spreken over de kerkelijke tucht, over haar betekenis en plaats voor Christus’ kerkvergaderend werk in deze wereld. Nu is de kerkelijke tucht met name in onze tijd een zaak waar vele christenen liever niet over spreken; laat staan dat men zo ver komt om deze tucht nog metterdaad toe te passen. Tuchtmaatregelen zijn, volgens de redenering van deze christenen geheel in strijd met de geest van verdraagzaamheid en eigen meningsuiting. Ieder heeft het recht om er een eigen mening op na te houden; absolute waarheid is er niet en zo al iemand meent die wel te hebben, laat hij die dan voor zichzelf houden en anderen er niet mee lastigvallen. Nee, tuchtmaatregelen zijn uit den boze. Bovendien, één blik op de geschiedenis van de Kerk, zo zegt men, en je ziet hoe de tucht niet de eenheid van de kerk dient, maar die juist verstoort. Denk maar aan het gebruik ervan door de Roomse kerk ten tijde van de grote Reformatie; aan de tijd van Afscheiding en Doleantie en niet te vergeten de tijd van de Vrijmaking. Wanneer de kerk met tuchtmaatregelen begint, dan gaat het onherroepelijk de verkeerde kant uit.\\ | ||
+ | Nu is het inderdaad waar, dat op de hiergenoemde momenten uit de kerkgeschiedenis de tucht niet die eenheid heeft weten te bewaren, die men vandaag zo graag wil. De fout van genoemde christenen is evenwel, dat zij geen onderscheid willen maken. Wáár zich maar een geval van tuchtoefening vóórdoet, in de Kerk of in een gemeenschap die zich met deze naam bedekt, en of zulk een geval vrucht is van trouw aan de opdracht van de Heere aan Zijn Kerk óf dat het een geval is om op die manier zijn eigen hierarchische machtspositie te handhaven, dáár let men niet op. Tuchtoefening acht men zonder meer uit den boze. Vanwege deze en dergelijke opvattingen over de tucht zit men juist vandaag in de synodaal gebonden kerken lelijk in de maag met de tuchtmaatregelen uit de veertiger jaren van onze eeuw. Men doet allerlei pogingen om die maatregelen weer ongedaan te maken. Niet omdat genoemde maatregelen lijnrecht ingingen tegen het duidelijke geopenbaarde Woord van God, maar omdat zij lijnrecht ingaan tegen de geest van verdraagzaamheid, | ||
+ | Maar weet u, geliefden, hoe de werkelijke situatie is onder dat soort christenen, zonder dat zij het wellicht zelf beseffen, en dat is hier wel het meest tragische: zij kúnnen de tucht daar niet meer bedienen! Want de tucht is een gave van de Verhoogde Heiland aan Zijn Kerk, maar waar die gave wordt misbruikt, daar neemt de Heiland Zelf die gave weg, zodat zij niet meer gebruikt kan worden. Een gáve van de Heiland; ja, maar daarom ook een opgave; een opgave om die gave goed te gebruiken. Gebeurt dat niet, dan wordt die gave weggenomen, zodat élk gebruik is uitgesloten. Tuchtoefening is niet allereerst iets dat moet, maar dat mag; het is een gáve aan de Kerk, om de Kerk te bewaren en te beschermen; het is een hemelse gave, die Christus Zijn Kerk schenkt om haar te bewaren voor de aanvallen van de satan. Allereerst een gave, en zo ook een opgave; een recht en daarom ook een plicht! Wie die plicht weigert, die verspeelt daarmee het recht. Wie geen tucht wil oefenen overeenkomstig de Schrift, die kan het ook niet meer. Dat men dat toch bedenke ook onder hen, die zich vandaag verontrusten over de gang van zaken in de synodaal gebonden kerken. Voor God zijn niet de zestiger en zeventiger jaren in geding maar de veertiger jaren. En geliefden, zullen ook wij dat bedenken, opdat wij niet door eigenwillige redenering en eigen gekozen oplossingen de ogen van anderen dichthouden voor de Christus in Zijn kerkvergaderend werk? Want wij geloven toch dat die Christus ook vandaag door de trouwe ambtsvervulling van Zijn kerk inzake de schriftuurlijke tuchtoefening bij machte is om sommigen te brengen tot bekering, opdat nog allen, die Hem van de Vader gegeven zijn, bijeengebracht worden in Zijn stal? Opdat wij dan dit ambt duidelijk mogen zien en getrouw vervullen, verkondigen wij u het Woord van God onder het thema:\\ | ||
+ | |||
+ | //Christus schenkt Zijn Kerk de Sleutelen van het Koninkrijk der hemelen.// | ||
+ | Hij doet dit: | ||
+ | - opdat de ware kerk bewaard wordt; | ||
+ | - opdat de valse kerk openbaar wordt. | ||
+ | |||
+ | 1) In Zondag 30 en 31 spreekt onze Catechismus over de sleutelen van het hemelrijk. Met dit hemelrijk wordt bedoeld het Koninkrijk der hemelen of ook wel genoemd het Koninkrijk van God. Dit blijkt reeds uit de bewijstekst, | ||
+ | De eerste hemel en de eerste aarde herinnert ons aan het begin van de geschiedenis, | ||
+ | ‘Ik ben de Christus, de Zoon van de levende God.’ Door die evangelieboodschap aan Zijn volk te verkondigen, | ||
+ | En waar laat Christus die sleutel op aarde? Wel, geliefden, bij Zijn gemeente. Dat zegt de Heere Jezus ook terstond tot Zijn discipelen na Petrus’ belijdenis: “Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen” en daarom: “wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemel.” Wij mogen deze laatste woorden van de Heiland wel zo uitleggen: Alles wat gij, discipelen, apostelen, alles wat gij, nieuwtestamentische gemeente, ambtelijk vergaderd, verklaart in strijd te zijn met de enige ingang in het Koninkrijk der hemelen, dat alles geldt ook voor Mij, Jezus Christus, Die alleen maar in dit Koninkrijk mag toelaten, als in strijd met de ingang in dat Koninkrijk. En alles, waarvan de Kerk zegt: dat betekent de ingang in het hemelse Koninkrijk, daarvan zeg ook Ik, Jezus Christus: ja, wie dat woord van Mijn gemeente opvolgt, die laat Ik alleen maar toe in Mijn Koninkrijk. ‘Alles wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel.’ Maar maakt dan uiteindelijk de gemeente niet uit, wie het hemelrijk al of niet ingaan? Nee, dat zou rooms zijn. De kerk kan niet iemand in het hemelrijk toelaten. Dat kan alleen Jezus Christus, Die de Koning is van dat rijk. Alleen Hij opent en als Hij opent, dan kan niemand sluiten, en alleen Hij sluit en als Híj sluit, dan kan niemand openen. Maar juist daarom zegt de Heiland nu tot Zijn gemeente: “Alles wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbindt zal ontbonden zijn in de hemelen.” Want – en daar gaat het hier om – die gemeente kan slechts binden en ontbinden met de sleutel, die Christus haar gegeven heeft. Daaraan is die gemeente gebonden. Als zij die sleutels bedient, dan kan zij openen en sluiten, want het is Christus zelf, die daarmee opent en sluit. En Christus heeft Zijn gemeente die sleutels gegeven – Ik zal u geven, zegt Hij immers, de sleutels van het Koninkrijk der hemelen – maar daaraan is voorafgegaan de belijdenis van Petrus, van de discipelen, en zo van heel de gemeente: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Met andere woorden, aan déze belijdenis zijn verbonden de sleutels van het Koninkrijk. Ja, meer nog: deze belijdenis is de sleutel van het Koninkrijk. Een gemeente, die deze belijdenis niet heeft, die heeft ook de sleutels niet; die kan ook niet binden en ontbinden. De gemeente, die deze belijdenis wel heeft, die kan binden en ontbinden, die kan sluiten en openen, want het is de Koning van het Koninkrijk, Jezus Christus, Die zelf met de sleutel van deze belijdenis sluit en opent. Vandaar ook, dat de Catechismus aan het slot van antwoord 84 zegt: “naar welk getuigenis des Evangelies – en deze belijdenis van Petrus is toch de korte samenvatting van het evangelie – Gód zal oordelen beide in dit én in het toekomende leven.”\\ | ||
+ | De Heiland laat Zijn volk hier op aarde bepaald niet in het onzekere over de ingang in het Koninkrijk der hemelen, want, zegt Hij: “Ik ben de Christus, de Zoon van de levende God” en dat is de sleutel, waarmee Ik mijn Koninkrijk open en toesluit. En die sleutel geef Ik aan mijn gemeente. Die gemeente mag en moet hier op aarde die sleutel hanteren, dat wil zeggen, zij mag en moet deze belíjdenis hanteren. Zij mag en moet verkondigen, | ||
+ | Het evangelie verkondigt dus: Christus is Koning vanwege Zijn volbrachte priesterlijke arbeid. Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God: Hij heeft de zonden van Zijn volk weggenomen en zo, gereinigd van de zonden, brengt Hij dat volk in in Zijn hemels Koninkrijk. Dat is de inhoud van het evangelie; dat evangelie laat Christus door Zijn Kerk verkondigen; | ||
+ | |||
+ | 2) Geliefden, wat luistert het hier ontzettend nauw. Het is niet voor niets, dat artikel 29 als eerste kenmerk van de ware Kerk noemt de zuivere bediening van het evangelie. Jazeker, want waar deze bediening niet is, daar is ook niet de sleutel, waarmee het hemelrijk wordt geopend; daar blijft de toegang gesloten, zoals die ook gesloten wordt voor allen die weigeren dit evangelie te geloven. Hetzelfde evangelie, dat ons zegt, dat de gelovigen ingaan, zegt ons tegelijk, dat de ongelovigen niet ingaan. Voor de ongelovigen geldt, dat de toorn van God en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zodat zij in het rijk van God niet kunnen komen. Wie gelooft gaat in; wie niet gelooft gaat niet in. Dat is het evangelie en dat moet aan heel de gemeente verkondigd worden. Het is dus niet zo, dat aan de gelovigen in de gemeente de belofte wordt verkondigd dat zij ingaan, terwijl aan de onbekeerden in de gemeente de waarschuwing wordt voorgehouden, | ||
+ | Je kunt nooit vrijblijvend onder de prediking zitten. Wie zich er niet door tot geloof laat brengen, die wordt verhard in zijn ongeloof. En verharding in ongeloof leidt tot uitsluiting uit Gods gemeente en mitsdien door God Zelf tot uitsluiting uit Zijn Koninkrijk. Want God bewaart door de sleutels van het Koninkrijk Zijn Kerk, maar Hij doet dat mede hierdoor, dat Hij allen, die niet ware gelovigen, ware kerk willen zijn, verhardt in hun ongeloof, opdat zij zich als zodanigen openbaren; opdat zij zich openbaren als valse Kerk. Zich openbaren als valse kerk: dat begint in het zich in ongeloof verzetten tegen de prediking van het Woord; het niet zich willen onderwerpen aan de tucht van dat Woord in leer en leven; het zich dus niet willen onderwerpen aan Hem, die Zijn gemeente de volmacht gaf die sleutel te bedienen. Zich openbaren als valse kerk, dat vindt hierin Zijn voltooiïng als men door de kerkelijke ban wordt afgesneden van Christus’ gemeente, omdat men, hoewel herhaalde malen door prediking en ambtelijk vermaan geconfronteerd met de toesluiting van Gods Koninkrijk, desondanks toch blijft weigeren om door het geloof zich dat Koninkrijk te laten openen. Zo, door de bediening van deze sleutelen, maakt God openbaar allen die Zijn Zoon niet willen als Koning, die de satan erkennen als hun overste. En God doet dat, opdat deze goddelozen en zondaren worden weggedaan uit Zijn gemeente, want Zijn volk, dat ingaat in Zijn Koninkrijk is een heilige gemeente, gewassen en gereinigd in het bloed van Zijn Zoon. Hij wil niet, dat Zijn gemeente leeft te midden van goddeloosheid en ongelovigen. En daarom drijft Hij steeds weer door de bediening van deze sleutelen alles uit Zijn gemeente weg, wat niet kan bestaan voor Zijn heilig aangezicht. Vandaar de bediening van deze sleutelen van het Koninkrijk door Zijn gemeente. Met deze sleutelen wordt het Koninkrijk geopend en toegesloten. Hier zien wij ook, geliefden, en het wordt ons gepredikt ter waarschuwing, | ||
+ | |||
+ | Amen. |