Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-33:1975

Preek over Zondag 33 (1975)

Gehouden te:Grootegast (23 februari 1975)
Tekst:Zondag 3388 In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen?
In twee stukken: in de afsterving des ouden, en in de opstanding des nieuwen mensen.

89 Wat is de afsterving des ouden mensen?
Het is een hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden.

90 Wat is de opstanding des nieuwen mensen?
Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar den wil Gods in alle goede werken te leven.

91 Maar wat zijn goede werken?
Alleen die uit waar geloof, naar de wet Gods, alleen Hem ter ere geschieden, en niet die op ons goeddunken of op menseninzettingen gegrond zijn.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Filippenzen 2:1-181 Indien er dan enig beroep (op u gedaan mag worden) in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is, 2 maakt (dan) mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, één in liefdebetoon, één van ziel, één in streven, 3 zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, 4 maar ieder (lette) ook op dat van anderen. 5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. 9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, 10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! 12 Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, 13 want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. 14 Doet alles zonder morren of bedenkingen, 15 opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, 16 het woord des levens vasthoudende, mij ten roem tegen de dag van Christus, dat ik niet vruchteloos (mijn wedloop) gelopen, noch vruchteloos mij ingespannen heb. 17 Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande en de eredienst van uw geloof, verblijd ik mij, en ik verblijd mij met u allen. 18 Verblijdt gij u evenzo en verblijdt u met mij.
Zingen:Psalm 130:11 Uit diepten van ellenden
Roep ik, met mond en hart,
Tot U, die heil kunt zenden;
O HEER, aanschouw mijn smart;
Wil naar mijn smeekstem horen;
Merk op mijn jammerklacht;
Verleen mij gunstig' oren,
Daar 'k in mijn druk versmacht.

Psalm 130:44 Hoopt op den HEER, gij vromen;
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen;
Zijn goedheid is zeer groot.
Hij maakt, op hun gebeden,
Gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden;
Zo doe Hij ook aan mij.

Psalm 51:1,2,5,91 Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed;
Verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden;
Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreden:
Uw goedheid wordt noch paal, noch perk gezet.
Ai, was mij wel van ongerechtigheid;
Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden;
Zie mijn berouw, hoor, hoe een boetling pleit,
En reinig mij van al mijn vuile zonden.

2 Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad;
Mijn zonde zie 'k mij steeds voor ogen zweven.
'k Heb tegen U, ja U alleen, misdreven;
Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad,
Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog;
Dies ben ik, HEER, Uw gramschap dubbel waardig,
'k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog;
Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.

5 Verberg Uw oog van mijn bedreven kwaad,
Waardoor mijn ziel gevoelt de diepste wonden;
Delg, delg toch uit mijn schuld en al mijn zonden,
En spreek mij vrij van mijne gruweldaad.
Herschep mijn hart, en reinig Gij, o HEER,
Die vuile bron van al mijn wanbedrijven;
Vernieuw in mij een vasten geest, en leer
Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.

9 Gods offers zijn een gans verbroken geest,
Door schuldbesef getroffen en verslagen;
Dit offer kan Uw heilig oog behagen;
't Is nooit, o God, van U veracht geweest.
Doe Sion wel, laat om mijn zwaren val
Uw goedheid niet van zijne burg'ren wijken;
Bouw Salem op, laat nooit zijn muur en wal,
Door Uwe straf, voor 's vijands macht bezwijken.

Psalm 66:66 Door 's Hoogsten arm 't geweld onttogen,
Zal ik, genoopt tot dankbaarheid,
Verschijnen voor Zijn heilig' ogen
Met offers, aan Hem toegezeid.
Ik zal, nu ik mag ademhalen,
Na zoveel bangen tegenspoed,
Al mijn geloften U betalen,
U, Die in nood mij hebt behoed.

Psalm 119:1818 Doe mij op 't pad van Uw geboden treên;
Schraag op dat spoor mijn wankelende gangen;
Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen.
Ai, neig mijn hart en vurig zielsverlangen,
O HEER, naar Uw getuigenis alleen;
Laat gierigheid mij in haar strik niet vangen.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In de avondmaalsviering van deze morgen is ons opnieuw op sacramentele wijze voor ogen gesteld de heerlijkheid van Christus’ verlossingswerk. Die heerlijkheid van dat verlossingswerk bestaat hierin, dat Gods volk is vrijgekocht van de heerschappij van de zonde en de dood en dát door de enige volmaakte offerande van Christus, die Hij zelf eenmaal voor ons op Golgotha heeft volbracht. Zo kostbaar is in de ogen des Heeren de dood van Zijn gunstgenoten, dat God Zijn eigen eniggeboren Zoon naar deze aarde heeft gezonden om zo Zijn volk eens en voor altijd van de zonde en de dood vrij te kopen. Zo zijn wij dan niet langer dood door en in onze zonden, maar leven wij. De heerschappij van de zonde is in ons leven gebroken, want Christus heeft die zondeheerschappij uit ons leven weggenomen, doordat Hij met Zijn bloed onze zonden voor Gods aangezicht heeft verzoend. Zo zijn wíj dan door het bloed van de Middelaar met God verzoend en genieten wij de vrede van God. Die vrede is de garantie voor en de inhoud van het ware, echte leven. Die vrede betekent, dat wij zijn gunstgenoten des Heeren. Dat alles heeft Christus voor ons verworven. Het oude – de heerschappij van de zonde - is voorbij, zie, het nieuwe – de heerschappij van Gods genade in ons leven – is gekomen. Niet anders dan door de dood van de Zoon van God kan dit heerlijke, vertroostende verlossingswerk voor ons aan het licht worden gebracht. Hoe duidelijk is ons dit voor ogen gesteld ook deze morgen. Het gebroken brood en de vergoten wijn: zij zeggen ons als tekenen en zegelen van Christus’ kruisdood voor ons, dat de toorn van God niet anders weggenomen kan worden dan door Christus’ offer. Zo groot is de toorn van God over onze zonden, dat Hij die, eer ze ongestrafd te laten, heeft laten neerkomen op Zijn eigen lieve Zoon. Maar nu is dan ook de vrede voor ons verworven. De tekenen en zegelen in het Avondmaal, die ons verkondigen de toorn van God over ónze zonden, zij laten ons tegelijk zien, dat die toorn is weggenomen, dat de zonden zijn verzoend, dat de schuld is betaald, dat de vrede is verworven. Zeer rijk is de vrucht van Christus’ borgtochtelijk lijden en sterven. Daar kan niemand meer onderuit, die deze morgen het Avondmaal heeft gevierd. Die vrucht zullen wij in het geloof moeten aangrijpen, opdat wij Christus’ kruisdood niet verachten en zo blijven onder de toorn van God. En dus gehoorzamen wij opnieuw het woord van de apostel Paulus: ‘‘Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen die dóód zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen ten dienste van God.’’ Geliefden, gehoorzaamheid aan dit woord van de apostel Paulus is mogelijkheid en werkelijkheid voor ons, die deze morgen het Avondmaal hebben gevierd, want het is ons in het brood en de wijn betekend en verzegeld, dat Christus door Zijn bloed de macht van de zonde heeft gebroken en dat Hij door Zijn Geest ons doet opstaan tot dat nieuwe leven, dat bestaat in het liefhebben van Gods geboden. Wij willen nu bezien wat Christus’ Kerk van dat heerlijke verlossingswerk heeft beleden in Zondag 3388 In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen?
In twee stukken: in de afsterving des ouden, en in de opstanding des nieuwen mensen.

89 Wat is de afsterving des ouden mensen?
Het is een hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden.

90 Wat is de opstanding des nieuwen mensen?
Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar den wil Gods in alle goede werken te leven.

91 Maar wat zijn goede werken?
Alleen die uit waar geloof, naar de wet Gods, alleen Hem ter ere geschieden, en niet die op ons goeddunken of op menseninzettingen gegrond zijn.
, waar ons wordt gesproken over de waarachtige bekering van de mens. De boodschap daarvan vatten wij als volgt voor u samen:

Christus brengt Zijn verloste volk dagelijks tot waarachtige bekering, want Hij werkt in Zijn kinderen:

  1. droefheid over hun zonden;
  2. blijdschap over hun verlossing;
  3. bereidheid tot dankbaarheid.

1) Aan het einde van de vorige zondagsafdeling werd ons geleerd, dat wij zonder bekering het Koninkrijk van God niet kunnen binnengaan. Alleen wie zich bekeert zal dat Koninkrijk beërven. Zo zegt ook het doopsformulier dat wij vanwege onze zonden in Adam het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan, tenzij wij van nieuws geboren worden, dat wil zeggen tenzij wij ons bekeren. En van Johannes de Doper lezen wij, dat hij predikte de doop der bekering tot vergeving van de zonden en hij zeide tot het volk: ‘‘Bekeert u want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’’ Ook de Heere Jezus heeft evenals Johannes de bekering gepredikt als noodzakelijk om in te gaan in het komende Koninkrijk. Zo sprak Hij: ‘‘De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekéért u en gelooft het evangelie.’’ Verder zei de Heiland, dat Hij gekomen was om zondaren te roepen tot bekéring! Dus inderdaad: bekering is noodzakelijk om in te gaan in het Koninkrijk Gods. En dus is van uitermate groot gewicht voor ons allen óf wij leven in de bekering. Daar komt het voor ons op aan. De vraag is niet wannéér wij bekeerd zijn, maar of wij in de bekering leven. Vandaar dat de Catechismus die bekering nu ook aan de orde stelt in Zondag 3388 In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen?
In twee stukken: in de afsterving des ouden, en in de opstanding des nieuwen mensen.

89 Wat is de afsterving des ouden mensen?
Het is een hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden.

90 Wat is de opstanding des nieuwen mensen?
Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar den wil Gods in alle goede werken te leven.

91 Maar wat zijn goede werken?
Alleen die uit waar geloof, naar de wet Gods, alleen Hem ter ere geschieden, en niet die op ons goeddunken of op menseninzettingen gegrond zijn.
en ons wil leren wat die bekering is, opdat wij onszelf hier beproeven en zo zal blijken dat wij in die dagelijkse bekering leven. ‘‘In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering van de mens?’’ Zo luidt deze zeer belangrijke vraag. En het antwoord zegt: ‘‘In twee stukken: in de afsterving van de oude mens en in de opstanding van de nieuwe mens.’’ De Catechismus maakt hier onderscheid in een tweetal stukken. Nu is het u bekend, dat de Catechismus al vaker een onderscheid in stukken heeft gemaakt; wij mogen ook zeggen: een onderscheid in delen. Zo werd in Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
reeds de vraag gesteld: hoeveel stúkken zijn u nodig te weten om in de enige troost zalig te leven en te sterven? Zo vaak nu de Catechismus het onderscheid maakt in een aantal stukken, betekent dat, dat wij hier wel moeten onderscheiden om de betreffende zaak in zijn werkelijke rijkdom voor onze aandacht te stellen, maar wij mogen hier nooit gaan scheiden. Het één is er nooit zonder het andere, maar alle stukken zijn er altijd tegelijk. Waar geen kennis der ellende is, is ook geen kennis van verlossing en dankbaarheid. Zo geldt ook voor de waarachtige bekering, dat er geen opstanding van de nieuwe mens is, waar geen afsterving van de oude mens wordt gevonden. Waar het nieuwe leven opstaat, daar sterft het oude leven. Waar het oude leven niet sterft, daar kan onmogelijk het nieuwe leven doorbreken. De twee stukken, waarin de ware bekering bestaat, gaan altijd samen op. Waar één van beide stukken ontbreekt, daar is geen waarachtige bekering. Daar is slechts bekering in schijn, in werkelijkheid volhardt men dan in zijn onbekeerlijkheid.
Afsterving en opstanding, ja, die twee behoren bij elkaar. En die twee vinden er dan ook plaats, waar Christus de bekering werkt! Christus, zeggen wij, want, inderdaad – en dat moeten wij vooropstellen: in de waarachtige bekering werkt Christus, die bekering is een voluit góddelijk werk. Alleen God kan de mens tot bekering brengen, want de mens is van zichzelf dóód; dood in zonden en misdaden. Zo radicaal en totaal is zijn verdorvenheid. Slechts goddelijke kracht kan de mens tot nieuw leven brengen. Zo beleed de Catechismus het reeds in Zondag 36 Heeft dan God den mens alzo boos en verkeerd geschapen?
Neen Hij; maar God heeft den mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, dat is in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen.

7 Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des mensen?
Uit den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden.

8 Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad?
Ja wij; tenzij dan dat wij door den Geest Gods wedergeboren worden.
, waar gezegd wordt dat wij alzo verdorven zijn, dat wij geheel onbekwaam zijn tot énig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij… en dan komt het: ‘‘tenzij wij door de Geest van God, door de Heilige Geest, wedergeboren worden.’’ Alleen de Heilige Geest, God Zelf kan ons wederbaren, bekeren, oprichten tot een nieuw leven. Hij alleen kan het, ja, en Hij doet het ook. Wij hebben dat deze morgen nog weer zo duidelijk gehoord in de prediking. De Heere is machtig door Zijn Woord. Machtig tot bekering en reformatie van Zijn Kerk. Machtig om onze oude mens te doen afsterven en onze nieuwe mens te doen opstaan. Want dat is de waarachtige bekering.
Voor bekering is niets minder nodig dan dat onze oude mens gedóód wordt. Daarmee is de Heilige Geest dagelijks bezig. Nu, hoe sterk die oude mens in ons nog is, dat weten wij allen maar al te goed, zovaak wij ons leven eerlijk toetsen aan de wet van God. Dan ervaren wij het, dat die oude mens nog springlevend is in ons. Steeds weer steekt die oude mens de kop op in ons leven. Nog nimmer hebben wij in onszelf afstand gedaan, zelfs nog geen millimeter van die eerste zonde, die wij in Adam tegenover God hebben bedreven, en al evenmin van alle andere zonden die uit de eerste zonde volgden. Onze eigen wijsheid en onze hoogmoed tegenover God, het niet willen luisteren naar het Woord des levens en het gebod ten leven, dat alles speelt ons nog steeds parten. Maar, zegt onze Catechismus, waarachtige bekering betekent, dat die oude mens in ons moet afsterven. Onze oude natuur, onze zondige mens, die moet de kop ingedrukt worden. Wij moeten van die zondige natuur radicaal bekeerd worden. Want waar de zonde heerst, daar is de ingang in het Koninkrijk Gods onmogelijk. Nu, voor die radicale en totale bekering, voor die noodzakelijke bekering is niets minder nodig dan goddelijke kracht. Hier moet een goddelijk wonder plaatsvinden: het wonder van de herschepping, een wonder even groot als dat van de schepping. Want hoort u maar wat dat inhoudt, die afsterving van de oude mens. Het is een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben en die hoe langer hoe meer haten en vlieden. Zó, geliefden, doet de Geest van Christus in ons die oude mens sterven. Hij werkt in ons een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zónden vertoornd hebben.
Hartelijk leedwezen over de zonden, dat moet ter bekering gewerkt worden in ons! Waarom? Omdat wij in onszelf de zonden liefhebben, daarin lust hebben, daarin ons leven zoeken, ookal betekent dat in feite niet anders dan onze dood. Hartelijk leedwezen, oprecht berouw over de zonden en dat gewerkt in mensen, die van zichzelf in de zonden wandelen, inderdaad een groter wonder is nauwelijks denkbaar. En toch zal dat wonder moeten plaatsvinden, wil er in ons leven sprake zijn van waarachtige bekering. Die bekering ligt dan ook niet binnen onze menselijke mogelijkheden. Integendeel, alleen door de kracht van Christus zal dat wonder in ons leven kunnen plaatsvinden. Alleen door Zijn kracht sterven wij af aan onze oude mens.
Buiten Christus om is er geen bekering mogelijk. Daar komt nooit het oprechte berouw, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. Want wie Christus niet kent, die kent niet de zwaarte van Gods toorn over zijn zonden, omdat zo iemand niet weet van het kruis op Golgotha, waar zich die toorn van God vanwege onze zonden ten volle ontlaadde in de smadelijke dood, die Christus aan het kruis stierf. Wie niet weet van de Christus, van Diens noodzakelijke offerande aan het kruis op Golgotha, bij hem is er nooit het berouw dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. Want juist daar op Golgotha is gebleken hoézeer wij Gód vertoornd hebben door onze zonden. Zozeer, dat Hij zelfs Zijn Zoon niet gespaard heeft: liever gaf Hij Zijn eniggeboren Zoon over aan de eeuwige dood en de angst der hel dan dat Hij Zijn toorn over de zonden liet varen. Nee, wie niet weet van Jezus Christus en Die gekruisigd, die kent geen berouw van zijn zonden; die zal niet anders dan in de zonden blijven voortleven. Zonder geloof in Jezus Christus, Die, beladen met onze zonden, bezweek op Golgotha onder de last van Gods toorn over die zonden, zonder dat geloof is bekering onmogelijk. Maar waar die Christus wel wordt gekend, waar Zijn bittere lijden en sterven om onze zonden wordt verkondigd, steeds maar weer opnieuw, zie daar komt berouw, daar komt het hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, zodat wij die zonde hoe langer hoe meer haten en vlieden. Waar de zware borgtocht van de Christus wordt gepredikt, daar vindt plaats het goddelijke wonder, dat mensen die van zichzelf de zonden liefhebben, die gaan haten en vlieden, hoe langer hoe meer. Daar komt een totale ommekeer. Daar krijgen wij een afkeer van onze oude mens, zoals ook ons Avondmaalsformulier zegt, dat wij onszelf mishagen en ons voor God verootmoedigen, aangezien de toorn Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die – eer Hij ze ongestrafd liet blijven – aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood van het kruis gestraft heeft. Zover moet het komen in het leven van Gods kinderen, wil er sprake kunnen zijn van waarachtige bekering. Er moet zijn de oprechte belijdenis van schuld tegenover God; het oprechte berouw, dat wij tegen Hém gezondigd hebben. Want met onze zonde hebben wij God beledigd; hebben wij Zijn genade veracht; hebben wij geen acht gegeven op het grote heil, dat ons door God in Jezus Christus geschonken is.
En zie, juist daarom komt God steeds weer met Zijn heil tot ons, dat is met de prediking van Jezus Christus en Die gekruisigd, opdat wij door die prediking ons zullen bekeren van de afgoden af tot de levende God. Hij roept het ons toe: ‘‘Bekeer u, o Israël!’’ Dat is geloof in de Christus, opdat u komt tot oprecht berouw over uw zonden; opdat u ziet, hoe u met uw zonden Gód hebt vertoornd. Zozeer, dat Christus daarvoor op Golgotha is gekruisigd. Ja, en geloof tegelijk, dat door die kruisdood de macht van de zonde in uw leven is gebroken. De zonde heeft zijn greep op u verloren. Laat dus niet langer de zonde als koning heersen in uw sterfelijke lichamen, maar haat die zonde en ontvlucht die hoe langer hoe meer. Hoe langer hoe meer. Jazeker, die strijd tegen de zonde wordt nooit opgegeven door Gods kinderen; die haat tegen de zonde wordt steeds groter in Gods volk. Want dat volk verstaat de betekenis van Christus’ bloed. Zij ziet daarin de toorn van God, maar ook de overwinning op de zonden door Christus. Het is met de zonden een aflopende zaak voor Gods volk, en waar de strijd tegen de zonden hier wordt gestreden, daar komt eenmaal de volledige afsterving aan die zonden. Daarom zullen wij, geliefden, steeds weer met belijdenis van schuld tot God ons bekeren; zullen wij de zonden in ons leven nalaten, hoe langer hoe meer. Zo zullen wij met vreze en beving onze eigen zaligheid bewerken; ja, onze eigen zaligheid werken. Want de bekering des mensen is wel een absoluut goddelijk wonder, gewerkt alleen door de Geest van Christus, die in ons geeft hartelijk berouw over de zonden, maar dat goddelijk wonder gaat nooit buiten onze verantwoordelijkheid om. Integendeel, het stelt ons juist weer verantwoordelijk. En daarom kan de apostel Paulus in Zijn brief aan de Philippenzen roemen over het allesomvattende verlossingswerk van Jezus Christus, maar laat hij niet na in diezelfde brief te schrijven: ‘‘Werkt uw eigen zaligheid met vreze en beven, want het is God die in u werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen.’’
Waar Gods neerbuigende goedheid zich zo heerlijk aan Zijn volk openbaart door in dat volk te werken afkeer van en droefheid over de zonden, daar komt nu ook, geliefden, ons aller zware verantwoordelijkheid. Nu God naar Zijn welbehagen in ons werkt berouw over de zonden, nu zal daar in ons leven dat berouw ook gevonden worden, opdat wij niet de kracht van Christus’ werk verloochenen. Nu Christus door Zijn Geest ons wederbaart tot mensen die de zonde haten en vlieden, nu zullen wij ons ook openbaren als mensen, die inderdaad hun oude mens doden en dus breken met de zonde in heel hun leven. De profeet Jeremia bad eens: ‘‘Bekeer mij Heere’’, want hij begreep maar al te goed dat alleen de Heere hem kon bekeren, maar meteen laat de profeet daarop volgen: ‘zo zal ik bekeerd zijn!’ Inderdaad, alleen God bekeert ons, maar juist daarom kunnen en zullen wij ons als bekeerde mensen openbaren; zullen wij droefheid naar God hebben over onze zonden en die steeds meer haten en vlieden. Want God bekeert slechts, wie zich wil bekeren. Dat zijn zij, die hun zonden voor God belijden met een gebroken hart en die opstaan tot een nieuw leven.

2) En dat is het tweede: opstaan tot een nieuw leven; iets dat onlosmakelijk is verbonden aan die afsterving van de oude mens. Van die opstanding van de nieuwe mens belijden wij in deze Zondag, dat het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven. Allereerst wordt hier dus gezegd dat de opstanding van de nieuwe mens is een hartelijke vreugde in God door Christus. De nieuwe mens is de mens, die zich verheugt in God, in Zijn Woord. Bij deze mens is er de vreugde vanwege de vrede tussen hem en Zijn God; die vrede, die is aangebracht door Jezus Christus. Die vrede, die bestaat in het leven in de gemeenschap met God. Over die vrede jubelt Paulus in zijn brief aan de Romeinen als hij schrijft: ‘‘Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Heere Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen tot deze genade, waarin wij staan en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods.’’
De nieuwe mens verheugt zich in God Zijn Zaligmaker vanwege de aangebrachte verlossing. Zoals er eens bij Adam voor de val de vreugde was in God vanwege de vrede met God, zo kennen dankzij de laatste Adam al Gods kinderen weer diezelfde vreugde. Zij verlustigen zich in God en Zijn werk zoals God zich verlustigt in Zijn werk van herschepping, in Zijn nieuwe mens, in wie niet langer de zondige begeerten leven, maar de begeerte om zijn God te dienen en met ingespannen krachten. De nieuwe mens is de mens, die niet roemt in eigen wijsheid, maar die zich verheugt over Gods wijsheid. Het is deze wijsheid, dat God Eén voor allen liet sterven, opdat zij allen zouden leven. Het is de wijsheid, die voor de wereld dwaasheid is; ja, waar de wereld zich aan ergert, maar waarover Gods volk zich verheugt. De opstanding van de nieuwe mens, het is een hartelijke vreugde in God door Christus. Wie zou zich ook niet verblijden over de wondervolle genade, die God in Christus aan Zijn volk heeft geschonken? Want door die genade is er voor Gods volk het nieuwe leven; het leven, dat bevrijd is van de schuld der zonde en dat vrijgemaakt is tot de dienst aan God. Door die genade is er het nieuwe leven, de nieuwe mens, die niet kent de hoogmoed tegenover God, maar dat bestaat in ware nederigheid tegenover God, de Schepper van dat leven. Zo komt er in het leven van Gods volk de vreugde in God, Die ons zo uitnemend heeft liefgehad; Die ons dag aan dag overlaadt met Zijn gunstbewijzen. Bij dat volk is er de blijdschap van het mogen aanzitten aan de tafel des Heeren, om te mogen delen in de door Christus aangebrachte verlossing, de vrede met God en het leven in de gemeenschap met God.
Welnu, geliefden, evenzeker als onze Middelaar die oude mens in ons doet sterven, zozeker ook doet Hij deze nieuwe mens in ons opstaan. Ook hier is alles louter goddelijk werk. Maar juist dat is nu onze troost. Nu hoeven wij nooit te wanhopen. Want Christus, die Zelf God is, Hij zal het goede werk, dat Hij in ons is begonnen ook ten einde toe volbrengen. Hij doet ons ons door Zijn Geest en Woord die nieuwe mens opstaan, evenzeker als Hij door Zijn bloed op Golgotha die nieuwe mens voor Zijn volk heeft verworven. Die opstanding van de nieuwe mens – het is een goddelijk wonder – maar het wordt dan ook volbracht door Hem die Zelf God is. Van dat goddelijk wonder der wedergeboorte belijden wij in de Dordtsche Leerregels: ‘‘dat het is die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder ons ín ons werkt. Het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderbare verborgen en onuitsprekelijke werking, dewelke naar het getuigenis der Schrift in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of opwekking van de doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt zekerlijk, onfeilbaar en krachtig wedergeboren worden en metterdaad geloven.’’ Hier hoort u, geliefden, dat troostvolle evangelie van God, die in ons doet opstaan door Zijn kracht die nieuwe mens. Die nieuwe mens werkt God ook in ons. Dat belooft Hij. Aan uw bekering behoeft u niet te wanhopen. En daarom vervolgen de Dordtsche Leerregels: ‘‘En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen door God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf, zodat ook terecht gezegd wordt dat de mens door de genade die hij ontvangt, gelooft en zich bekeert!’’ Zo machtig is Gods werk van wedergeboorte aan ons, dat hij onze verkeerde wil goed maakt, die ombuigt en gewillig maakt. Of zoals onze Catechismus het zegt, dat Hij de oude mens doet afsterven en de nieuwe doet opstaan. En waar Christus nu zo die nieuwe mens tot leven brengt, daar zullen wij die nieuwe mens ook aandoen, opdat wij onze God niet tegenstaan in Zijn werk. Zal er dus in ons leven gevonden worden, die hartelijke vreugde in God door Christus. En dat zal gebeuren naarmate wij steeds meer leren leven uit de hand van onze God, uit de verlossing door Christus aangebracht; naarmate wij geloven in Christus, die Zijn volk een nieuw hart geeft en een vernieuwde geest in hun binnenste. Hartelijke vreugde in God door Christus kan er alleen zijn bij wie gelooft het nieuwe leven als Gods scheppingswonder. Wie dat nieuwe leven gelooft, die openbaart dat nieuwe leven. Dat is dan ook de goddelijke opdracht aan Gods volk. Want aan hen wordt dat leven door Christus geschonken, om in dat leven verder te gaan, zoals de Heilige Schrift ons leert in de brief aan de Efeziërs: ‘‘Maar gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, dat gij wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat naar zijn misleidende begeerten, dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.’’ Het aandoen van de nieuwe mens, dat is de blijdschap over die heerlijke verlossing, is een voluit goddelijke gave, en daarom voor ons allen een goddelijke opgave. Want blijdschap over de verlossing geeft Christus slechts aan hen, die zich over die verlossing willen verblijden.

3) Die hartelijke vreugde zal zich – en dat is het laatste – ook openbaren in lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven. Naast die blijdschap werkt Christus nu ook de bereidheid tot dankbaarheid. Want Christus is een volkomen Zaligmaker. Hij, Die ons hart vervult met de blijdschap over onze verlossing, Hij bekeert ons hart nu ook van het liefhebben der zonde tot het liefhebben van gerechtigheid en heiligheid. Zo brengt Christus in Zijn volk het werk der bekering tot voltooiïng, opdat wij in leer en leven ons gedragen als nieuwe mensen. En zoals die hartelijke blijdschap over de verlossing er alleen komt in het gelovig aanvaarden van de belofte aangaande die verlossing, zo komt dat nieuwe leven er alleen maar door te geloven, dat Christus dat in ons werkt. Ook hier gaat Christus voorop en trekt Hij ons met zich mee. Zo komt er in ons het verlangen, de bereidheid, ja de liefde om goede werken te doen. De bekeerde mens wil niet anders dan leven in dienst aan God; daarin vindt hij zijn blijdschap en lust, want zijn ogen zijn geopend voor die heerlijke verlossing, die God in Christus voor hem aanbracht. En dan geldt ook hier, dat Gods Woord de enige maatstaf is.
Goede werken zijn alleen die, die uit waar geloof, naar de wet van God, alleen Hem ter ere geschieden en niet die op ons goeddunken of op mensen-inzettingen gegrond zijn. Allereerst wordt hier genoemd de bron, waaruit de goede werken voortkomen. Die bron is het ware geloof. Alles wat niet uit het geloof is, is zonde; behoort tot de werken, die de oude mens doet. Waarom alleen uit waar geloof? Omdat alleen daar is de gemeenschap met Christus. En zoals alleen Christus ons een nieuw hart kan scheppen, zo kan Hij ook alleen maar in en aan ons een nieuwe levenswandel scheppen. Alleen uit een waar geloof. Jazeker, want goede werken zijn alleen daar, waar Christus ze in ons werkt. Daarom is de maatstaf voor die goede werken ook: de wet van God, en niets anders. Niet wat mensen voorschrijven of denken dat goed is, maar alleen wat de wet van God voorschrijft als goed. Waarom? Wel, omdat zij voortkomen uit het geloof en dus door Christus gewerkt worden. En Christus doet in heel Zijn middelaarswerk niet anders dan in volkomen gehoorzaamheid volbrengen de wet van God. Reeds tijdens Zijn dienst in vernedering was het Zijn lust die wet te volbrengen, want toen reeds sprak Hij: ‘‘Zie, hier ben Ik. In de boekrol is van Mij geschreven. Ik heb lust, o God, om Uw wil te doen, Uw wet is in mijn binnenste.’’ Welnu, geliefden, met diezelfde lust in Zijn hart, overeenkomstig Gods wil en wet, volbrengt Hij ook vandaag Zijn middelaarswerk in het doen van goede werken in Zijn volk. En daarom: goede werken, door Christus gedaan in ons, zijn alleen die werken die zich normeren aan de wet van God. Daarmee zijn die goede werken tegelijk voor Gods volk de inhoud en de beleving van het ware leven. Want in het onderhouden van Gods geboden is voor de mens het leven gelegen. Zo immers offert die mens zichzelf op aan zijn God als een offer der dankbaarheid. Daarin geeft God aan de mens het leven en zo mag en moet die mens aan God alle eer geven. Dat is het grote doel van de goede werken. Zij moeten gedaan worden ter ere van God. Heel het werk der bekering, de afsterving van de oude mens, de opstanding van de niewe mens, de lust tot goede werken, het is één lofzang op Gods werk in ons. Dus zúllen wij ons bekeren hoe langer hoe meer, opdat God geëerd wordt en wij getroost. Ja, want met de eer van Gods naam gaat samen op de troost voor Gods volk.

Amen.


Paginahulpmiddelen