Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-36:1975

Dit is een oude revisie van het document!


Preek over Zondag 36 (1975)

Gehouden te:Grootegast (13 april 1975)
Tekst:Zondag 3699 Wat wil het derde gebod?
Dat wij niet alleen met vloeken, of met valsen eed, maar ook met onnodig zweren, den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken, noch ons met ons stilzwijgen en toezien zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken; en in het kort, dat wij den heiligen Naam Gods anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken, opdat Hij van ons recht beleden, aangeroepen, en in al onze woorden en werken geprezen worde.

100 Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?
Ja gewisselijk; want er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Exodus 2:23-3:1423 In die lange tijd stierf de koning van Egypte; en de Israëlieten zuchtten nog steeds onder de slavernij en schreeuwden het uit, zodat hun hulpgeroep over de slavernij omhoog steeg tot God. 24 En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob. 25 Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen. 1 Mozes nu was gewoon de kudde van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan, te hoeden. Eens, toen hij de kudde naar de overkant van de woestijn geleid had, kwam hij bij de berg Gods, Horeb. 2 Daar verscheen hem de Engel des Heren als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. 3 Mozes nu dacht: Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. 4 Toen de Here zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de braamstruik toe: Mozes, Mozes! En hij antwoordde: Hier ben ik. 5 Daarop zeide Hij: Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond. 6 Voorts zeide Hij: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Toen verborg Mozes zijn gelaat, want hij vreesde God te aanschouwen. 7 En de Here zeide: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten. 8 Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende van melk en honig, naar de woonplaats van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. 9 En nu, zie, het gejammer der Israëlieten is tot Mij doorgedrongen; ook heb Ik gezien, hoezeer de Egyptenaren hen verdrukken. 10 Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden. 11 Maar Mozes zeide tot God: Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? 12 Toen zeide Hij: Ik ben immers met u! En dit zal u het teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult gij God dienen op deze berg. 13 Daarop zeide Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam - wat moet ik hun dan antwoorden? 14 Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden.
Zingen:Psalm 75:1,61 U alleen, U loven wij;
Ja
wij loven U, o HEER;
Want Uw naam, zo rijk van eer,
Is tot onze vreugd nabij;
Dies vertelt men in ons land,
Al de wond'ren Uwer hand.

6 'k Zal dit melden, 'k zal altijd
Zin
gen Jakobs God ter eer,
Slaan der bozen hoornen neer,
Vellen wat Zijn naam bestrijdt;
Maar der vromen hoorn en macht
Zal verhoogd zijn door Gods kracht.

Psalm 19:66 Dus krijg ik van mijn plicht,
O God een klaar bericht.
Wat is 't vooruitzicht schoon!
Hij, die op U vertrouwt,
Uw wetten onderhoudt,
Vindt daarin groten loon.
Maar, HEER, wie is de man,
Die op 't nauwkeurigst kan
Zijn dwalingen doorgronden?
O bron van 't hoogste goed,
Was, reinig mijn gemoed
Van mijn verborgen zonden.

Psalm 33:1,2,10,111 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven,
Rechtvaardigen, verheft den HEER.
Het past oprechten, God te loven;
Zingt Zijnen groten naam ter eer.
Prijst Hem in uw psalmen,
Met de schoonste galmen;
Roept Zijn weldaân uit;
Laat de keel zich paren
Met den klank der snaren;
Looft Hem met de luit.

2 Roemt nu met nieuwe lofgezangen
De nieuwe blijken van Zijn gunst;
Het speeltuig moet dien toon vervangen;
Heft vrolijk aan, wijdt Hem uw kunst.
Alles moet Hem eren;
Want het woord des HEEREN,
't Richtsnoer Zijner daân,
Is volmaakt rechtvaardig,
Al onz' achting waardig;
Eeuwig zal 't bestaan.

10 Zijn machtig' arm beschermt de vromen,
En redt hun zielen van den dood;
Hij zal hen nimmer om doen komen
In duren tijd en hongersnood.
In de grootste smarten
Blijven onze harten
In den HEER gerust;
'k Zal Hem nooit vergeten,
Hem mijn Helper heten,
Al mijn hoop en lust.

11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen:
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
Omdat wij op Zijn naam vertrouwen,
Dien Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader,
Milde zegenader,
Stel Uw vriend'lijk hart,
Op Wiens gunst wij hopen,
Eeuwig voor ons open;
Weer steeds alle smart.

Gezang 1:44 "Misbruikt geenszins den Naam des HEEREN;
Zweert nimmer enen valsen eed;
Want hun, die Zijnen Naam onteren,
Is Zijn getergde wraak gereed.".

Gezang 5:1,21 O allerhoogste Majesteit,
Die in het rijk der heerlijkheid
De heem'len hebt tot Uwen troon,
Wij roepen U, in Uwen Zoon,
Die voor ons heeft genoeg gedaan,
Als onzen Vader need'rig aan.

2 Geheiligd word' Uw Naam; ai, geef,
Dat elk, waar hij op aarde leev',
Dien Vadernaam erkennen moog',
Uw deugden roeme hemelhoog;
Dat elk, als kind, aan U gelijk'
En in zijn doen Uw beelt'nis blijk'.


Paginahulpmiddelen