Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


preken:catechismus:zondag-46:1975

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
preken:catechismus:zondag-46:1975 [06-09-2024 om 10.03 uur] ds. J.H. Zwartpreken:catechismus:zondag-46:1975 [09-09-2024 om 20.52 uur] (huidige) – Externe bewerking 127.0.0.1
Regel 1: Regel 1:
 ====== Preek over Zondag 46 (1975) ====== ====== Preek over Zondag 46 (1975) ======
-DOCTOPAGENAV{{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}}+{{tag>"Catechismusprekenbundel ‘Horen naar het Woord’ (2014)"}}
 <- preken:catechismus:zondag-45:1975 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-47:1975 -> <- preken:catechismus:zondag-45:1975 ^ preken:catechismus ^ preken:catechismus:zondag-47:1975 ->
 |Gehouden te:|Grootegast (27 juli 1975 & 14 augustus 1983)| |Gehouden te:|Grootegast (27 juli 1975 & 14 augustus 1983)|
Regel 29: Regel 29:
 Maar wie leeft in de gemeenschap met de Zoon, die ziet ook de Vader; die spreekt en filosofeert niet meer over een verre onbekende God, maar die ziet God als zijn Vader; die legt zijn hart voor de Vader open. En alleen waar dat gebeurt, is ons bidden pas echt bidden. En het gebeurt alleen in de gemeenschap met de Zoon van God. Want wij kunnen ons hart pas voor de Vader openen, wanneer wij eerst hebben gezien hoe Zijn hart voor ons is opengegaan. En dat laat Hij ons zien in Zijn eniggeboren Zoon, door Wie God als een Vader tot ons is gekomen. Deze Zoon brengt ons terug in het huis van de Vader. Hij leert ons Zijn taal, Zijn spraak; dat is de taal van de kinderen. Door de Zoon hebben wij weer toegang tot de Vader, zetten wij ons hart weer open voor Hem, omdat de Vader door de Zoon naar óns is teruggekeerd, Zijn hart voor ons heeft opengezet. Door de Zoon mogen wij, weggezworven kinderen, terugkomen in het Vaderhuis; mogen en kunnen wij weer zeggen: Abba, Vader! Vandaar dat de Heere Jezus ook tot Zijn discipelen zegt in Johannes 14: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij.” Wie de Vader niet ziet en het Vaderhart niet opmerkt in de zending van Zijn eniggeboren Zoon, die zal God nooit als Vader aanroepen. Maar, zegt de Heere Jezus, wie Mij heeft gezien, die heeft ook de Vader gezien. Vandaar dat Christus Zijn discipelen, aan wie Hij Zich heeft geopenbaard als de Zoon van God, nu ook leert bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Zij mogen weer Zijn kinderen zijn in het Vaderhuis, met Hem en ter wille van Hem. Zijn God is hun God; Zijn Vader is hun Vader. Die wetenschap moet nu ook heel ons bidden beheersen. Vandaar de aanspraak: onze Vader. Wij bidden niet als slaven, maar als kinderen. Dat juist maakt ons bidden ook tot écht bidden.\\ Maar wie leeft in de gemeenschap met de Zoon, die ziet ook de Vader; die spreekt en filosofeert niet meer over een verre onbekende God, maar die ziet God als zijn Vader; die legt zijn hart voor de Vader open. En alleen waar dat gebeurt, is ons bidden pas echt bidden. En het gebeurt alleen in de gemeenschap met de Zoon van God. Want wij kunnen ons hart pas voor de Vader openen, wanneer wij eerst hebben gezien hoe Zijn hart voor ons is opengegaan. En dat laat Hij ons zien in Zijn eniggeboren Zoon, door Wie God als een Vader tot ons is gekomen. Deze Zoon brengt ons terug in het huis van de Vader. Hij leert ons Zijn taal, Zijn spraak; dat is de taal van de kinderen. Door de Zoon hebben wij weer toegang tot de Vader, zetten wij ons hart weer open voor Hem, omdat de Vader door de Zoon naar óns is teruggekeerd, Zijn hart voor ons heeft opengezet. Door de Zoon mogen wij, weggezworven kinderen, terugkomen in het Vaderhuis; mogen en kunnen wij weer zeggen: Abba, Vader! Vandaar dat de Heere Jezus ook tot Zijn discipelen zegt in Johannes 14: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij.” Wie de Vader niet ziet en het Vaderhart niet opmerkt in de zending van Zijn eniggeboren Zoon, die zal God nooit als Vader aanroepen. Maar, zegt de Heere Jezus, wie Mij heeft gezien, die heeft ook de Vader gezien. Vandaar dat Christus Zijn discipelen, aan wie Hij Zich heeft geopenbaard als de Zoon van God, nu ook leert bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Zij mogen weer Zijn kinderen zijn in het Vaderhuis, met Hem en ter wille van Hem. Zijn God is hun God; Zijn Vader is hun Vader. Die wetenschap moet nu ook heel ons bidden beheersen. Vandaar de aanspraak: onze Vader. Wij bidden niet als slaven, maar als kinderen. Dat juist maakt ons bidden ook tot écht bidden.\\
 Nu is ons bidden ook een spreken met volle vrijmoedigheid, zoals kinderen met volle vrijmoedigheid tot hun ouders spreken, althans dat behoren te doen. Ja, met vrijmóédigheid: die uitdrukking komen wij tegen in de brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 4:16, waar de schrijver zegt: “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.” Laten wij dáárom met vrijmoedigheid toegaan, zegt de schrijver. En het woordje ‘daarom’ geeft de grond, de reden aan waarom wij met vrijmoedigheid moeten toegaan. Welke is die grond dan? Nu, dat lezen wij in de voorafgaande verzen, namelijk dat wij een Hogepriester hebben in de hemelen, die voor ons de toegang tot de Vader heeft geopend, en dan zulk een Hogepriester die op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, maar zonder te zondigen. Omdat wij zulk een Hogepriester hebben, mogen wij met vrijmoedigheid tot God naderen.\\ Nu is ons bidden ook een spreken met volle vrijmoedigheid, zoals kinderen met volle vrijmoedigheid tot hun ouders spreken, althans dat behoren te doen. Ja, met vrijmóédigheid: die uitdrukking komen wij tegen in de brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 4:16, waar de schrijver zegt: “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.” Laten wij dáárom met vrijmoedigheid toegaan, zegt de schrijver. En het woordje ‘daarom’ geeft de grond, de reden aan waarom wij met vrijmoedigheid moeten toegaan. Welke is die grond dan? Nu, dat lezen wij in de voorafgaande verzen, namelijk dat wij een Hogepriester hebben in de hemelen, die voor ons de toegang tot de Vader heeft geopend, en dan zulk een Hogepriester die op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, maar zonder te zondigen. Omdat wij zulk een Hogepriester hebben, mogen wij met vrijmoedigheid tot God naderen.\\
-En wat wil dat nu dan zeggen: met vrijmoedigheid tot God naderen? Vrijmoedigheid is een heel rijk woord. Letterlijk betekent het: álles zeggen. Het woord spreekt dus van een open verhouding die er is tussen God en ons; het geeft aan een spreken van hart tot hart. Wij moeten heel ons hart voor de Heere uitstorten; wij moeten met al onze noden en behoeften tot de Heere naderen, opdat Hij ze zal vervullen. En waarom moeten wij met die vrijmoedigheid tot God naderen? Wel, op grond van Jezus Christus, die ons van de Vader is geschonken als onze Hogepriester, en door deze Hogepriester geeft God Zijn hart aan ons. Door deze Hogepriester spreekt God met vrijmoedigheid tot ons, met volle vrijmoedigheid. Zo hebben we dat zo-even immers gelezen in Paulus’ tweede brief aan de Corinthiërs. De apostel schrijft daar immers in hoofdstuk 3:12: “Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met vólle vrijmoedigheid op.” Hier treffen wij hetzelfde woord ‘vrijmoedigheid’ aan als in de zo-even genoemde tekst uit Hebreeën 4. “Wij”, zegt Paulus, “treden met vólle vrijmoedigheid op, geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor Zijn gelaat deed.” Die ‘wij’, over wie Paulus hier spreekt, is hijzelf met zijn mededienaren in de evangelieverkondiging. Wij spreken met volle vrijmoedigheid, namelijk als dienaren in de Nieuwtestamentische evangelieverkondiging. En dat betekent dat God Zélf in de evangelieverkondiging spreekt met volle vrijmoedigheid. De evangeliedienaren zijn immers de mond van God. Het is God Zelf die spreekt, en dat met volle vrijmoedigheid. En omdat God Zelf zo spreekt, geeft Hij het ook aan Zijn dienaren om zo te spreken. Maar daarin gaat het om God Zelf, die Zijn hart opent voor ons, en zo ook onze harten opent voor Hem. Hij is het die alles tot ons zegt, dat wil zeggen Hij spreekt van hart tot hart met ons.\\+En wat wil dat nu dan zeggen: met vrijmoedigheid tot God naderen? Vrijmoedigheid is een heel rijk woord. Letterlijk betekent het: álles zeggen. Het woord spreekt dus van een open verhouding die er is tussen God en ons; het geeft aan een spreken van hart tot hart. Wij moeten heel ons hart voor de Heere uitstorten; wij moeten met al onze noden en behoeften tot de Heere naderen, opdat Hij ze zal vervullen. En waarom moeten wij met die vrijmoedigheid tot God naderen? Wel, op grond van Jezus Christus, die ons van de Vader is geschonken als onze Hogepriester, en door deze Hogepriester geeft God Zijn hart aan ons. Door deze Hogepriester spreekt God met vrijmoedigheid tot ons, met volle vrijmoedigheid. Zo hebben we dat zo-even immers gelezen in Paulus’ tweede brief aan de Corinthiërs. De apostel schrijft daar immers in hoofdstuk ~2 Korintiërs 3:12: “Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met vólle vrijmoedigheid op.” Hier treffen wij hetzelfde woord ‘vrijmoedigheid’ aan als in de zo-even genoemde tekst uit Hebreeën 4. “Wij”, zegt Paulus, “treden met vólle vrijmoedigheid op, geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor Zijn gelaat deed.” Die ‘wij’, over wie Paulus hier spreekt, is hijzelf met zijn mededienaren in de evangelieverkondiging. Wij spreken met volle vrijmoedigheid, namelijk als dienaren in de Nieuwtestamentische evangelieverkondiging. En dat betekent dat God Zélf in de evangelieverkondiging spreekt met volle vrijmoedigheid. De evangeliedienaren zijn immers de mond van God. Het is God Zelf die spreekt, en dat met volle vrijmoedigheid. En omdat God Zelf zo spreekt, geeft Hij het ook aan Zijn dienaren om zo te spreken. Maar daarin gaat het om God Zelf, die Zijn hart opent voor ons, en zo ook onze harten opent voor Hem. Hij is het die alles tot ons zegt, dat wil zeggen Hij spreekt van hart tot hart met ons.\\
 Dat is de heerlijkheid van het Nieuwe Verbond. De Heere spreekt met volle vrijmoedigheid, en dan zoals Hij dat vroeger onder het Oude Verbond nog niet deed. Want daar gaat het in dit verband om. Paulus laat zien de grotere heerlijkheid van het Nieuwe Verbond boven het Oude Verbond. Hij zegt immers: “Wij treden op met volle vrijmoedigheid, gehéél ánders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed.” Met andere woorden, dat spreken van de Heere met volle vrijmoedigheid werd zo onder het Oude Verbond niet gevonden als nu onder het Nieuwe. Niet alsof God niet ook toen sprak van hart tot hart. Zeker wel. Maar er moest telkens iets tussen komen – een bedekking op het gelaat van Mozes – anders zou het volk zich blind staren op de aanvankelijke heerlijkheid, die de Heere onder het Oude Verbond gaf. Want, zeker, er was reeds onder het Oude Verbond heerlijkheid. Het spreken van de Heere tot Mozes op de Sinaï was daarvan een duidelijk bewijs. Maar toch mochten de kinderen Israëls zich daar niet op blind staren, want het was geen blijvende heerlijkheid. Wel heerlijkheid – zie maar de glans op Mozes’ gelaat – maar geen blijvende heerlijkheid – vandaar die sluier op zijn gelaat. Onder het Oude Verbond kon God de deuren nog niet wijd open zetten, want de zonde stond nog in de weg. De mens moest eerst nog zien hoe heilig God was, en hoe verdoemelijk de mens. Daartoe gaf God de Oudtestamentische openbaring, de wet des Heeren op de Sinaï door middel van Mozes. Niet om door middel van die wet het heil te beërven, zoals vele Israëlieten ervan gemaakt hebben. Dat wilde de Heere niet. Nee, zij moesten zich niet blind staren op de wet, maar zij moesten vanwege die wet uitgaan tot de Heere, door Jezus Christus, in Wie God Zijn volle heerlijkheid zou openbaren.\\ Dat is de heerlijkheid van het Nieuwe Verbond. De Heere spreekt met volle vrijmoedigheid, en dan zoals Hij dat vroeger onder het Oude Verbond nog niet deed. Want daar gaat het in dit verband om. Paulus laat zien de grotere heerlijkheid van het Nieuwe Verbond boven het Oude Verbond. Hij zegt immers: “Wij treden op met volle vrijmoedigheid, gehéél ánders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed.” Met andere woorden, dat spreken van de Heere met volle vrijmoedigheid werd zo onder het Oude Verbond niet gevonden als nu onder het Nieuwe. Niet alsof God niet ook toen sprak van hart tot hart. Zeker wel. Maar er moest telkens iets tussen komen – een bedekking op het gelaat van Mozes – anders zou het volk zich blind staren op de aanvankelijke heerlijkheid, die de Heere onder het Oude Verbond gaf. Want, zeker, er was reeds onder het Oude Verbond heerlijkheid. Het spreken van de Heere tot Mozes op de Sinaï was daarvan een duidelijk bewijs. Maar toch mochten de kinderen Israëls zich daar niet op blind staren, want het was geen blijvende heerlijkheid. Wel heerlijkheid – zie maar de glans op Mozes’ gelaat – maar geen blijvende heerlijkheid – vandaar die sluier op zijn gelaat. Onder het Oude Verbond kon God de deuren nog niet wijd open zetten, want de zonde stond nog in de weg. De mens moest eerst nog zien hoe heilig God was, en hoe verdoemelijk de mens. Daartoe gaf God de Oudtestamentische openbaring, de wet des Heeren op de Sinaï door middel van Mozes. Niet om door middel van die wet het heil te beërven, zoals vele Israëlieten ervan gemaakt hebben. Dat wilde de Heere niet. Nee, zij moesten zich niet blind staren op de wet, maar zij moesten vanwege die wet uitgaan tot de Heere, door Jezus Christus, in Wie God Zijn volle heerlijkheid zou openbaren.\\
 En, geliefden, vandaag spreekt God tot u, niet maar door Mozes, maar door Jezus Christus, Zijn eigen Zoon, en daarom spreekt Hij nu met volle vrijmoedigheid, want door deze Zoon zijn onze zonden verzoend, en zijn wij weer opgenomen als kinderen in het huis van de Vader. In het Nieuwe Testament spreekt God van hart tot hart. Hij doet dat door middel van de evangelieverkondiging. Als de dienaar spreekt, dan spreekt de Heere Zelf. En omdat God door Christus met volle vrijmoedigheid tot ons spreekt, zijn hart voor ons opent, daarom leert Christus ons ook om nu met volle vrijmoedigheid tot God te spreken. Hij leert ons te spreken de taal van de kinderen: “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Dat is dus niet iets volstrekt nieuws, wat Christus hier aan Zijn Nieuwtestamentische Kerk leert. Nee, dat niet, want Christus kwam immers niet om het Oude Verbond te ontbinden, maar om het te vervullen, dat wil zeggen om de aanvankelijke heerlijkheid te vervangen door de volle en eeuwige heerlijkheid. Welnu, die volle heerlijkheid is nu verschenen door Zijn vleeswording. In Hem spreekt God met volle vrijmoedigheid, dat is van hart tot hart.\\ En, geliefden, vandaag spreekt God tot u, niet maar door Mozes, maar door Jezus Christus, Zijn eigen Zoon, en daarom spreekt Hij nu met volle vrijmoedigheid, want door deze Zoon zijn onze zonden verzoend, en zijn wij weer opgenomen als kinderen in het huis van de Vader. In het Nieuwe Testament spreekt God van hart tot hart. Hij doet dat door middel van de evangelieverkondiging. Als de dienaar spreekt, dan spreekt de Heere Zelf. En omdat God door Christus met volle vrijmoedigheid tot ons spreekt, zijn hart voor ons opent, daarom leert Christus ons ook om nu met volle vrijmoedigheid tot God te spreken. Hij leert ons te spreken de taal van de kinderen: “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Dat is dus niet iets volstrekt nieuws, wat Christus hier aan Zijn Nieuwtestamentische Kerk leert. Nee, dat niet, want Christus kwam immers niet om het Oude Verbond te ontbinden, maar om het te vervullen, dat wil zeggen om de aanvankelijke heerlijkheid te vervangen door de volle en eeuwige heerlijkheid. Welnu, die volle heerlijkheid is nu verschenen door Zijn vleeswording. In Hem spreekt God met volle vrijmoedigheid, dat is van hart tot hart.\\


Paginahulpmiddelen