Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-5:1974

Preek over Zondag 5 (1974)

TekstZondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen2 Korintiërs 5:11-2111 Daar wij dan weten, hoezeer de Here te vrezen is, trachten wij de mensen te overtuigen; voor God echter is ons bedoelen openbaar en, naar ik hoop, is het ook in uw geweten openbaar. 12 Wij prijzen ons niet opnieuw bij u aan, maar wij geven u gelegenheid tot roem over ons, opdat gij niet verlegen staat tegenover hen, die roem zoeken door uiterlijkheden, maar niet door het hart. 13 Want hetzij wij in geestvervoering kwamen, het was in dienst van God, hetzij wij nuchter van zin zijn, het is ter wille van u. 14 Want de liefde van Christus dringt ons, 15 daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt. 16 Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer. 17 Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. 18 En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft, 19 welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd. 20 Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. 21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.
ZingenPsalm 49:1,21 Gij, volken, hoort; waar g' in de wereld woont,
't Zij laag van staat, of hoog, met eer bekroond;
't Zij rijk of arm, komt, luistert naar dit woord.
Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort,
Bij mij in 't hart opmerkzaam overdacht.
Ik neig het oor, daar 'k op Gods inspraak wacht,
Naar 's HEEREN spreuk, en zal u, op de snaren
Der blijde harp, geheimen openbaren.

2 Wat zou mij toch doen vrezen in een tijd,
Waarin het kwaad, het onrecht mij bestrijdt,
Als ik omringd, benauwd ben door 't geweld,
Dat in mijn val zijn hoogst genoegen stelt?
Wat hem betreft, die op zijn schat betrouwt,
En al zijn roem op groten rijkdom bouwt,
Zijn schat behoudt zijn broeder niet in 't leven;
Hij kan daarvoor aan God geen losgeld geven.

Psalm 49:33 Hij kan dien prijs der ziele, dat rantsoen,
Aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen;
Hij wenst vergeefs hier altoos 't licht te zien,
En, door zijn schat, het naar bederf t' ontvliên.
Hij ziet elk uur der wijzen levensend;
Der dwazen dood blijft hem niet onbekend;
Hij ziet, dat hun in 't sterven niets kan baten,
Maar dat zij 't al aan and'ren overlaten.

Psalm 77:2,7,82 'k Schatte mij geheel verloren;
'k Mocht van geen vertroosting horen,
Als mijn ziel aan God gedacht,
Loosd' ik niet dan klacht op klacht;
Peinsd' ik aan mijn vrucht'loos kermen,
Vrucht'loos roepen om ontfermen,
Dacht ik, hoe God anders helpt,
Mijne ziel werd overstelpt.

7 'k Zal gedenken, hoe voor dezen
Ons de HEER heeft gunst bewezen;
'k Zal de wond'ren gadeslaan,
Die Gij hebt van ouds gedaan;
'k Zal nauwkeurig op Uw werken
En derzelver uitkomst merken;
En, in plaats van bitt're klacht,
Daarvan spreken dag en nacht.

8 Heilig zijn, o God, Uw wegen;
Niemand spreek' Uw hoogheid tegen;
Wie, wie is een God als Gij,
Groot van macht en heerschappij?
Ja, Gij zijt die God, die d' oren,
Wond'ren doet op wond'ren horen;
Gij hebt Uwen roem alom
Groot gemaakt bij 't heidendom.

Gezang 25:11 Alle roem is uitgesloten
onverdiende zaligheen
heb ik van mijn God genoten,
'k roem in vrije gunst alleen!
Ja, eer ik nog was geboren,
eer Gods hand, die alles schiep,
iets uit niet tot aanzijn riep,
heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o englenstem,
mensentong verheerlijkt Hem!

Psalm 116:7,117 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân,
Dien trouwen HEER voor Zijn genâ vergelden?
'k Zal bij den kelk des heils Zijn naam vermelden,
En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.

11 Ik zal met vreugd in 't huis des HEEREN gaan,
Om daar met lof Uw groten naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken:
Elk heff' met mij den lof des HEEREN aan!

Preek gehouden te Grootegast op 5 mei 1974 en te Twijzel op 25 augustus 1974.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

Met de behandeling van Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
zijn wij gekomen bij het stuk dat handelt over de manier waarop wij uit onze ellende worden verlost. Ja, zo moeten wij dat wel zeggen: de manier waarop wij verlost worden uit onze ellende. Want daarover zal het gaan in dit tweede deel van de Catechismus, de Zondagen 5 tot en met 31. Daarover moest het ook gaan. Immers, in vraag en antwoord 2 hebben wij beleden, om in de enige troost zalig te leven en sterven, dat daarvoor niet maar nodig is te weten dát wij verlost worden, maar hóe wij verlost worden, op welke manier ik uit mijn ellende gered word. Te weten dat ik op geen enkele andere manier verlost word dan door het geheel enige lijden van de Zoon van God, doet mij waarlijk getroost leven en sterven. Nu, die manier van verlossing wordt ons in deze tweede afdeling van de Catechismus geleerd. Nu is er op Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
altijd veel kritiek geweest. De vragen die hier gesteld worden achtte men dwaze vragen die niets met ons hart hebben uit te staan maar alleen met ons verstand. Het gaat hier – zo zegt men – alleen maar om redeneringen, om logische conclusies, en getroost worden is toch geen zaak van het verstand, maar van het hart? Wij hoeven toch zeker niet met ons verstand het werk van God uit te zoeken, en wij hoeven toch niet logisch vast te stellen hoe de middelaar moet wezen? Wanneer de grote Verlosser wordt geboren in Bethlehem, dan zijn de engelen toch niet bezig om door allerlei redeneringen en conclusies te laten zien dat Hij de ware Verlosser is? Nee, dan zingen zij van Hem, dan prijzen zij Gods grote daden. Daar staat Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
met zijn verstandswerk eigenlijk maar ver van af, vindt men. Daar stellen wij dan tegenover, in de eerste plaats, dat ons verstand niet uitgeschakeld mag worden in ons geloofsleven. Om getroost te worden mogen en moeten wij wel terdege ons verstand gebruiken. Maar dan het verstand dat niet vaart op het kompas van eigen logica en conclusies, maar dat zich in alles onderwerpt aan het spreken van God in Zijn Woord. En daarmee is dan meteen onze tweede opmerking gegeven: in Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
zijn wij helemaal niet bezig om een middelaar te zoeken die voldoet aan onze eigen logica en redeneringen van ons verstand. Hoe zouden wij ooit kunnen! Geldt juist hier niet: “Wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeklommen, dat heeft Gód bereid wie Hem liefhebben”? Nee, de Middelaar van Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
is niet het resultaat van ons denken, maar van Gods verlossingsplan. Ja, meer nog: wij dachten er helemaal niet aan om zulk een Middelaar te zoeken, laat staan dat wij er één vonden! Zó verdorven zijn wij sinds de val in zonde, dat ons denken louter en alleen nog gericht is op onszelf, en bepaald niet op de Middelaar over wie Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
spreekt. Bepaald niet, maar Hij is ons van God gegeven zonder dat wij Hem zochten! Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
is dan ook geen lofzang op ons redeneerwerk, maar is een gelovig nazeggen van wat God eerst in Zijn Woord heeft voorgezegd! Wij vragen hier in Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
inderdaad naar de bekende weg. En die weg is Goddank bekend, hoe zouden wij er anders ooit naar kunnen vragen? Maar al is de weg bekend, de vraag naar die weg is niet overbodig! Want moet het er in deze en volgende Zondagen niet over gaan op welke manier wij verlost worden? En daarom willen wij in deze Zondag op eerbiedige wijze nagaan waarom God deze weg en stijl van verlossing verkoos. De liefde tot God zal ons er steeds weer toe dringen om Zijn verlossingsgangen met ons na te gaan, opdat wij ook hier leren zingen: “Uw gangen, zo vol roem en eer, zijn aan uw volk gebleken.” Wij vatten het evangelie van deze Zondagsafdeling voor u samen onder het thema:

De God van alle vertroosting openbaart ons de weg der verlossing als die van verzoening door voldoening. Zo leert Hij ons:

  1. Zijn verbondsrecht te erkennen;
  2. onze verbondsschuld te belijden;
  3. de Verbondsmiddelaar te zoeken.

1) Het stuk der ellende eindigde met de belijdenis dat onze schuld en zonde zó groot is dat wij allen onder de toorn van God liggen. En die toorn van God betekent niet minder dan dat wij Zijn vloek over ons halen, de vloek die bestaat in het overgegeven worden in de eeuwige dood na dit leven. Ja, maar ook in dít leven werkt die vloek van God reeds, zodat wij tijdelijke en eeuwige straf ontvangen als loon op onze val in zonde. Gods toorn over de zonde is zo groot dat Hij die niet ongestraft kan laten. Wie zondigt, die haalt de toorn van God over zich. Zijn recht wordt niet gebogen. En al is het nu zo dat aan het stuk der ellende maar weinig Zondagen worden besteed in verhouding tot dat der verlossing, dan is daarmee niet gezegd dat er over de grootte van die ellende maar gering wordt gedacht, en al evenmin dat wij daar gemakkelijk overheen kunnen lopen. Wie dat mocht menen, die komt hier wel bedrogen uit in Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
. Want in deze Zondag wordt met onverbiddelijke strengheid gehandhaafd wat in de voorgaande Zondagen is beleden. En dat niet alleen in de vraag, maar ook in het antwoord: “God wil dat aan zijn gerechtigheid genoeg geschiede”. Dat is het antwoord op de vraag of er enig middel is, waardoor wij de welverdiende straf kunnen ontgaan en wederom tot genade kunnen komen. Er moet aan Gods gerechtigheid genoeggedaan worden. Er is geen mogelijkheid om aan de toorn van God te ontkomen dan door aan Zijn gerechtigheid te betalen. Geen vrede met God, geen verlossing, geen verzoening dan door voldóéning! Dat is als het ware het fundament waarop heel het gebouw der verlossing moet komen te staan. Waar dat fundament ontbreekt, daar kan niet gebouwd worden. Geen verzoening dan door voldoening. Van de toorn Gods, die op ons ligt kunnen wij bevrijd worden, maar alleen wanneer wij aan zijn gerechtigheid genoegdoen. Wij kunnen de straf ontgaan en wederom in genade aangenomen worden, maar alleen dan wanneer wij aan Zijn recht betalen, volkómen betalen. Het valt u op, gemeente, dat er in de vraag gezegd wordt: Kunnen wij deze straf ontgaan en wederom tot genade komen? Heel kort en krachtig! Met andere woorden, naar een tussenweg wordt niet gevraagd. Er wordt niet gevraagd naar een gedeeltelijk ontgaan van de straf. Ook niet of God een deel van zijn eisen handhaaft en de rest laat vallen. Nee, geen tussenweg, geen compromis. 't Is álles of niets. Het gaat hier over zonde tegenover de allerhoogste Majesteit, die óf in zijn geheel wordt verzoend, óf in zijn geheel niet wordt verzoend. Welnu, die verzoening is er wanneer er voldoening komt, betaling aan Gods recht. “God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede.” De Catechismus verwijst hier naar twee teksten uit Exodus. Allereerst Exodus 20:55 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten.: “Want Ik, de Heere uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten”. En vervolgens uit Exodus 23:77 Van een bedrieglijke zaak moet gij u ver houden. De onschuldige en de rechtvaardige moogt gij niet doden, want Ik verklaar de schuldige niet rechtvaardig.: “Van een leugenwoord moet gij u ver houden. Noch een onschuldige noch een rechtvaardige moogt gij doden, want Ik verklaar een boze niet rechtvaardig”. Hier hoort u het: God handhaaft zijn recht. En daarom: God vraagt genoegdoening. God wíl genoegdoening. Hij openbaart ons de weg der verlossing als die van verzoening door voldoening. Hoe het ook gaat, God staat er op dat Zijn verbondsrecht zal worden erkend. Zeker, wij zijn in Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
de drempel overschreden, de drempel van de ellende naar de verlossing. Maar Zondag 49 Doet dan God den mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?
Neen Hij; want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen; maar de mens heeft zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.

10 Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen; gelijk Hij gesproken heeft: “Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.”

11 Is dan God ook niet barmhartig?
God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.
is niet vergeten. Want Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
herinnert ons aan de gerechtigheid van God, zoals Zondag 49 Doet dan God den mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?
Neen Hij; want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen; maar de mens heeft zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.

10 Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen; gelijk Hij gesproken heeft: “Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.”

11 Is dan God ook niet barmhartig?
God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.
daarvan sprak. Die gerechtigheid moet zijn beloop hebben, want alleen in die weg is er verlossing en dus leven. Aan die gerechtigheid is genoeg gedaan vóór de val in zonde. Dat moet ook gebeuren ná de val in zonde. Wanneer wij de weg der verlossing gaan zullen wij leven om Gods verbondsrecht te erkennen. Zijn rechtsregel moet worden erkend en daaraan moet worden voldaan. Liever ziet God een hel dan dat Hij aan Zijn recht te kort zou doen. Het moge kosten wat het kost, het moge zelfs het leven van Gods eigen Zoon gaan kosten, maar in elk geval moet de rechtsverordening van God tot haar recht komen. En zo wordt bij de opening van het stuk der verlossing de draad weer opgenomen waar die was blijven liggen bij het stuk der ellende, want wij hebben nog steeds te doen met dezelfde God. Zal er een weg zijn van verlossing – en Goddank, hij is ons geopenbaard – dan is het de weg van Zijn verbondsrecht: verzoening door voldoening. Dat betekent dat wij om de straf te ontgaan en weer in Gods verbondszegen te delen, dat wij daartoe moeten betalen aan Zijn gerechtigheid. Betalen, dat wil zeggen: geven wat er gevraagd wordt; wat er gevraagd wordt door Gods gerechtigheid, dat wil zeggen: door Zijn wet. Met andere woorden: hier wordt gezegd, in de eerste plaats dat wij de schuld moeten betalen die wij hebben gemaakt door zijn paradijswet te overtreden, en in de tweede plaats – want dat hoort er ook bij, al denken wij daar vaak niet aan – dat wij weer hebben te leven naar die wet, naar Zijn geboden, zoals die van kracht waren in het Paradijs. Met andere woorden: dat de mens volkomen moet betalen aan Gods wet, houdt tweeërlei in: in de eerste plaats de tijdelijke gehoorzaamheid, dat is de gehoorzaamheid die hij moet volbrengen door straflijden, om in die weg vergelding te geven voor de gemaakte schuld van wetsovertreding, en in de tweede plaats de dadelijke gehoorzaamheid, dat is het opnieuw bewaren van de wet Gods. Die wet immers geldt nog steeds, omdat God haar nog steeds niet heeft afgeschaft en haar ook nooit zal afschaffen, want het is de wet van de volkomen liefde, die altijd van kracht zal zijn in het verbond tussen God en de mens. En zo is betalen aan Gods gerechtigheid de schuld verzoenen, en de weg van de paradijswet weer lopen: tijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Wij verstaan nu ook dat dit betalen aan Gods gerechtigheid geen enkele verdienste van ons inhoudt. Het is niet meer dan geven van wat wij eerst hebben ontvangen. Wie iets betaalt, geeft daarmee te kennen dat hij eerst heeft ontvangen. In het Paradijs betaalde de mens aan Gods gerechtigheid door zijn gehoorzaamheid aan Gods wet. Maar verdiende hij daarmee? Nee, zeer zeker niet. Verdienen in de strikte zin van het woord is voor de mens onmogelijk. Wie aan God betaalt, doet niet anders dan leven uit Gods hand. Betalen aan Gods recht is niet anders dan de gelovige erkenning van Zijn gunst, en straks, na de val, van Zijn genade, die ons de mogelijkheid én de werkelijkheid van de betaling geeft. En daarom, wanneer de Heere ons de weg der verlossing bekendmaakt als die van verzoening door voldoening, dan wil Hij ons zo brengen tot de erkentenis van Zijn verbondsrecht, dat eist dat wij aan Zijn gerechtigheid betalen, dat wij Hem geven wat Hij ons eerst schonk. Nu moeten wij er ook op letten dat de Catechismus hier met nadruk zegt dat wíj aan die gerechtigheid moeten betalen, willen wij weer in Gods gunst leven! Wíj, dat zijn de bondelingen, de mensen met wie God in het paradijs Zijn verbond oprichtte. En omdat God in het paradijs Zijn verbond oprichtte met ménsen, vroeg Hij in dat verbond ook ménselijke gehoorzaamheid. Alleen ménselijke gehoorzaamheid is betaling aan Gods recht. Verzoening door voldoening! Ja, maar alleen wanneer wij, mensen, die voldoening geven, wanneer wij, mensen, aan Gods gerechtigheid betalen. Anders zou er van voldoening helemaal geen sprake zijn. En zeker, dan wordt er in de Catechismus de tweeërlei mogelijkheden gelaten dat wij aan Gods gerechtigheid voldoen: óf door onszelf, óf door een ander. Maar toch blijft gelden dat wíj moeten betalen. Zo handhaaft God hier in het stuk der verlossing Zijn eenvoudig verbondsrecht. Is er enig middel waardoor wij de straf kunnen ontgaan? Jazeker: u moet voldoen aan Gods gerechtigheid, betalen aan Zijn wet. Zijn verbondsrecht moet nog steeds erkend worden, want nog steeds geldt de wet van het paradijs: de wet van de volkomen liefde. Er is alleen verzoening door voldoening! Het wordt in het stuk der verlossing niet goedkoop. De eis blijft: genoegdoen, betalen. Maar, geliefden, wat is dat een weldaad! Want nu God blijft vragen, ook in het stuk der verlossing, om de erkenning van Zijn verbondsrecht van het paradijs, nu verstaan wij hoe wij verlost zijn. Nu moeten wij weten dat Hij, de Middelaar, heeft voldaan aan dat recht van God. Wij wáren in de rechtszaal bij het stuk der ellende. Maar wij zijn er nog. Want alleen door recht zal Sion worden verlost. Op het fundament van dat recht zal gebouwd worden dat schone gebouw van onze verlossing.

2) De Catechismus gaat nu vervolgens aantonen dat wij door onszelf niet kunnen betalen. Integendeel, wij maken de schuld nog dagelijks meerder. Dit wordt maar niet gezegd van de ongelovigen, maar van de gelovigen; dat zijn zij die geloven in Christus, hun Verlosser, die deelhebben aan de enige troost van Zondag 11 Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan; ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

2 Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
. Wij gelovigen maken de schuld zelfs nog dagelijks meerder. Dat is wat anders dan dat wij aan God zouden betalen om in die weg van onze schuld vrij te komen. Wij komen er niet eens aan toe om onze dagelijkse schulden te betalen, laat staan dat wij ooit zouden toekomen aan de afbetaling van onze schuld. Geen dadelijke gehoorzaamheid. Wilt u aan Gods gerechtigheid genoegdoen door uzelf? Dat kunt u niet, want u maakt de schuld iedere dag groter. Is er dan niemand van al die miljoenen nakomelingen van Adam die het weer kan goedmaken? Niet één die de schuld kan betalen die wij tegenover God hebben? Nee, geliefden, niet één. Want de schuld, die wij tegenover God hebben is maar niet in de eerste plaats persoonlijke schuld van ieder, die los staat van de schuld van de ander. Nee, het gaat hier over verbondsschuld, de schuld die wij gemaakt hebben in het werkverbond, of ook wel het paradijsverbond. Hoe heerlijk was in den beginne dit werkverbond! Want nu zou niet alleen Adam delen in de heerlijkheid die hij van zijn Schepper ontving, maar die heerlijkheid zou ook zijn voor al zijn nakomelingen. Want in dat verbond vormden alle mensen een eenheid, een onbreekbare gemeenschap in hun hoofd Adam. Door de gehoorzaamheid van die éne zouden állen binnengaan in het eeuwige leven. Ja, dat was de heerlijkheid van het paradijsverbond. Maar dan verstaat u ook dat de overtreding door die ene mens Adam maar geen persoonlijke schuld met zich bracht, maar verbondsschuld. Was er het verbond niet geweest, dan betekende de val van die ene niet de val van al zijn nakomelingen; dan betekende de ongerechtigheid van Adam niet het verderf van zijn nageslacht. Maar het verbond was er. En God handhaafde het verbond ook na de val. En zie, nu is de schuld verbondsschuld, waarin allen delen, zonder uitzondering. Adams val betekende hún val. Adams schuld betekende hún schuld. En daarom, uit al de miljoenen nakomelingen van Adam is er niet één die zonder schuld is, is er ook niet één die de schuld kan betalen. Nu alle mensen in Adam begrepen zijn, is er niemand die de schuld aflost, niemand die daar aan begint. Integendeel de schuld gaat slechts groeien. Want juist door het verbond geldt het woord van Paulus aan de Romeinen: “Er is niemand die goed doet, zelfs niet één; allen zijn zij afgeweken, tezamen onnut geworden”. Nu zou iemand kunnen opmerken: Waarom wordt dat hier nu zo door de Catechismus gezegd? Dit was ons toch al lang bekend uit het stuk der ellende? Daar is ons toch al geleerd dat wij alzo verdorven zijn dat wij geheel onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Daar is ons toch al gezegd dat wij aan Gods gerechtigheid niet kunnen genoegdoen door onszelf? Waarom dan hier deze herhaling? Wel, gemeente, omdat de Catechismus, zodra zij begint te spreken van onze verlossing, er ons vanaf het allereerste begin bij wil bepalen dat die verlossing niet in onze eigen macht ligt. Er is verlossing. Zeker. Maar bedenk wel dat die niet in uw eigen vermogen ligt. Wij worden hier ontdekt aan onze eigen hopeloosheid inzake onze verlossing. Die verlossing is voor ons een onbereikbare zaak geworden. God kan niet anders vragen dan wat Hij vraagt: verzoening door voldoening. En wij kunnen niet anders dan steeds maar weer tekortschieten. Dat is onze verdorvenheid en radeloosheid! Genoegdoening ligt niet in óns vermogen. Bedenk dát vooral, zodra u hoort spreken van verlossing. Alle menselijke mogelijkheden worden hier ten enen male uitgesloten! Die harde prediking is het eerste wat wij horen in het stuk der verlossing. Als wij één ding moeten weten van onze verlossing, dan is het wel dit, dat die verlossing ónze kracht te boven gaat, dat de verlossing niet in óns vermogen ligt. O ja, de mens heeft steeds weer gezocht naar allerlei mogelijkheden tot verlossing, om op die manier de eer nog wat aan zich te houden. 't Is voor het ongeloof niet zo eenvoudig om je lot geheel en al uit handen te geven. Wij willen zelf zo graag iets bijdragen aan onze verlossing. En dan zoeken wij allerlei uitvluchten. Dan zeggen wij: God is een God van liefde. En al kan ik dan niet volkomen betalen door mijzelf, God neemt wel met minder genoegen. Dat is de goede raad van de remonstrantse vrijzinnigheid, die op die manier de mens met zijn eigen uitgedachte weg ter verlossing handhaaft. Kom eens wat. Niet al te gauw van jezelf afzien. Wij kunnen van onszelf nog heel wat bereiken. En wanneer wij zelf dan halverwege zijn gekomen, och, dan schenkt God ons de rest wel. Maar daartegenover handhaaft de Heere zijn verbondsrecht: ‘U moet de volle 100 procent betalen en anders komt u er niet. Geen verzoening dan door voldoening!’ Dan is daar het moderne humanisme met zijn redenering: als wij ieder mens het zijne geven, dan blijft er voor ons nog wel een weggetje open naar de hemel. Ja ja, de mond vol over ieder het zijne geven, maar intussen weigert men op de meest brutale wijze om God het Zijne te geven. En dan toch maar menen dat men wel recht heeft op de weg der verlossing. Nee, wie God niet het Zijne geeft, zo leert ons vraag en antwoord 13, die maakt de schuld nog dagelijks meerder, al is hij nog zo humaan tegenover de medemens. Nee, gemeente, Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
breekt iedere menselijke verlossingsweg stuk. En vraag en antwoord 14 bezegelt deze prediking van de onmogelijkheid van zelfverlossing. Ook een ander bloot schepsel kan voor ons niet betalen. Want in de eerste plaats – we zeiden het u reeds – moeten wíj betalen, wij ménsen, met wie God in het paradijs Zijn verbond oprichtte. Zijn verbondsrecht eist genoegdoening van de méns. Niet een schepsel uit de engelenwereld en al evenmin uit de dierenwereld kan voor ons genoegdoen! Was niet de mens uitverkoren om in zijn geschapen-zijn naar Gods beeld en gelijkenis te voldoen aan Gods gerechtigheid? En daarin was de mens het hoogste schepsel van heel de schepping. Elk ander schepsel is lager dan de mens. Welnu, hoe zou ooit zo'n lager schepsel menselijke genoegdoening kunnen geven aan Gods recht? Wanneer God menselijke betaling vraagt, dan zullen wij niet aankomen met betaling door engelen of dieren. Het bloed van dieren kan wel de betaling áfbeelden; dat gebeurde in het Oude Testament. Maar meer kan het dier dan ook niet. De betaling zélf kan het niet volbrengen. Alleen menselijk lijden en menselijke dood kan de betalingsprijs zijn voor Gods aangezicht. “De ziel die zondigt, die zal sterven.” En daar komt dan in de tweede plaats nog bij: een gewoon schepsel kan de last van de eeuwige toorn van God tegen de zonde niet dragen zodat het andere schepselen daarvan kan verlossen. Wie zal standhouden in de hitte van Gods gramschap? Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
predikt ons dat wij geen verlossing moeten verwachten van de mens. Wanneer wij onze schuld belijden als verbondsschuld tegenover God, dan weten we dat er nooit één rechtvaardige geboren zal worden. Dan weten wij ook, dat nooit één schepsel deze genoegdoening zal kunnen volbrengen. Wij hoeven heus niet te wachten op de sterke man die ons zal verlossen. Want ieder mens wordt in de afgrond van de zondeschuld geboren. En hoe zou hij ooit anderen daaruit kunnen helpen, wanneer hij niet eens zichzelf omhoog kan werken? Geen mens kán het en geen ander schepsel mág het. Alle menselijke verlossingswegen zijn opgebroken. Alle menselijke wijsheid loopt hier te pletter op Gods gerechtigheid. God brengt verlossing aan Zijn volk. Ja, maar geen verlossing die door de mens is bedacht of teweeggebracht.

3) En zo leert Hij ons tenslotte om van alle menselijke verlossing af te zien, en ons oog te richten op het énige middel dat God Zelf ons heeft geschonken tot verlossing. Want nu alle menselijke kracht en alle menselijke wijsheid ijdel blijkt, zie, nu gaat Gods kracht en Gods wijsheid zegevieren, opdat eenmaal uit de mond van Gods verloste kinderen zal klinken: “Groot en wonderbaar zijn Uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der volkeren”. Hoe zien wij Gods wijsheid schitteren, nu Hij in Zijn eeuwige raad aan ons schenkt die Middelaar, die voor ons genoegdoet, die de toorn van God blust en ons eeuwige vrede schenkt. Ja, want Hij schenkt ons vrede die voor óns altijd te duur zou zijn. Nu wij van onszelf niet genoeg kunnen doen, nu gaat God Zelf die genoegdoening volbrengen, opdat toch zijn verbondsrecht zal zegevieren. God schaft de weg van verzoening door voldoening niet af, maar Hij Zelf gaat op die weg, opdat Zijn volk de vrede wordt aangebracht. Hij Zelf komt uit de hemel neer om aan te nemen onze zwakke, menselijke natuur. Gods Zoon wordt mens. Waar alle menselijke verlossing is uitgesloten, daar klinkt het evangelie van de Zoon van God, die in het vlees is verschenen. Nu leren wij het belijden met de apostel Paulus: “Dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.” De Middelaar van het verbond, Hij is niet uit ons maar uit Gód. En in deze Middelaar, die de Christus is, heeft God de wereld met zichzelf verzoend, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen. Ja, want de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Deze Middelaar is een waarachtig mens, want Hij is in het vlees verschenen. Deze Middelaar is een rechtvaardig mens, want Hij heeft geen zonde gekend. Deze Middelaar is sterker dan alle andere schepselen, want Hij is tegelijk de Zoon van God. En zo is Hij onze Middelaar, nee, niet door het sluiten van een compromis, maar door genoegdoening aan het recht van God. Door te dragen de straf der zonden door Zijn zeer bitter lijden en sterven. Door Hem is de koninklijke weg der verlossing geopend. Want Hij bracht vrede naar Gods heilig recht. En daarom zullen wij als volk van die vrede heel onze verlossing zoeken in de Middelaar van het verbond, die ons van God is gegeven, in wie Gods recht en Gods liefde heerlijk samengingen. En daarom is ook de inhoud van Zondag 512 Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.

13 Maar kunnen wij door onszelf betalen?
In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

14 Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?
Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.

15 Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
één luide verkondiging van het woord van de apostel: “Laat u met God verzoenen, door Hem die geen zonde heeft gekend, maar die Hij voor ons tot zonde heeft gemaakt.” “Heere, rechtvaardige Rechter, wie zou U niet vrezen?”

Amen.


Paginahulpmiddelen