Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-50:1975

Preek over Zondag 50 (1975)

Gehouden te:Grootegast (31 augustus 1975)
Tekst:Zondag 50125 Welke is de vierde bede?
“Geef ons heden ons dagelijks brood”. Dat is: Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor erkennen, dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt, en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Genesis 8:15-9:715 En God sprak tot Noach: 16 Ga uit de ark, gij en uw vrouw en uw zonen en de vrouwen uwer zonen met u; 17 doe al het gedierte dat met u is, van al wat leeft: het gevogelte, het vee en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, met u uitgaan, opdat zij wemelen op de aarde, en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde. 18 Toen ging Noach uit, en zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen met hem. 19 Al het wild gedierte, al het kruipend gedierte en al het gevogelte, alles wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten, ging uit de ark. 20 En Noach bouwde een altaar voor de Here, en hij nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte en bracht brandoffers op het altaar. 21 Toen de Here de liefelijke reuk rook, zeide de Here bij Zichzelf: Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb. 22 Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden. 1 En God zegende Noach en zijn zonen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde. 2 En de vrees en de schrik voor u zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, al wat zich op de aardbodem roert en alle vissen der zee; in uw hand zijn zij gegeven. 3 Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. 4 Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. 5 En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. 6 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt. 7 En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk, wemelt op de aarde, ja, wordt talrijk daarop.
Zingen:Psalm 73:13,1413 Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, waar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart
Of bangen nood, mijn vlees en hart,
Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

14 Wie, ver van U, de weelde zoekt,
Vergaat eerlang en wordt vervloekt;
Gij roeit hen uit, die afhoereren
En U den trotsen nek toekeren;
Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God;
'k Vertrouw op Hem geheel en al,
Den HEER, Wiens werk ik roemen zal.

Gezang 23:55 Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand,
totdat G' als Rechter eens de laatste vierschaar spant.
Laat ons in genen nood uw bijstand ons ontberen,
Gij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland, ons regeren,
blijf ons, uw ergenis, door uwe macht bewaren,
wil, met uw heilgen, ons voor uwen troon vergaren.

Psalm 37:2,3,4,102 Stel op den HEER in alles uw betrouwen;
Betracht uw plicht; bewoon het aardrijk; leer
Uw welvaart op Gods trouw volstandig bouwen;
Verlustig u met blijdschap in den HEER;
Dan zal Hij u in liefd' en gunst aanschouwen,
U schenken, wat uw hart van Hem begeer'.

3 Geen ijd'le zorg doe u van 't heilspoor dwalen;
Houd in uw weg het oog op God gericht,
Vertrouw op Hem, en d' uitkomst zal niet falen:
Hij zal welhaast uw recht, voor elks gezicht,
Doen dagen als de morgenzonnestralen,
En blinken als het helder middaglicht.

4 Zwijg Gode, wacht op 't eind van 's HEEREN wegen,
Wanneer gij hier der snoden voorspoed ziet;
En, hebben zij door list hun wens verkregen,
't Ontsteek' uw drift, noch baar' u zielsverdriet;
Misgun hun dan geen ingebeelden zegen,
Laat af van toorn, en zoek de wrake niet.

10 Geen druk beschaamt hun hoop in bange tijden;
Geen hongersnood doet hen verlegen staan;
Gods goedheid zal hen voeden en verblijden;
Maar 's HEEREN toorn de bozen nederslaan.
Als 't mestlam, dat men zag ten offer wijden,
Zal, met den rook, het heilloos rot vergaan.

Psalm 62:88 Eenmaal sprak God tot mij een woord,
Tot tweemaal toe heb ik 't gehoord:
"Dat 's HEEREN zijn de sterkt' en krachten."
Ook is bij U de goedheid, HEER;
Dies heeft van U elk sterv'ling weer,
Vergelding naar zijn werk te wachten.

Gezang 5:55 Geef heden ons ons daag'lijks brood;
Betoon Uw trouwe zorg in nood:
Gij weet, wat elk op aard' behoev'.
Dat ons dan geen gebrek bedroev';
Dat nooit Uw zegen van ons wijk';
Die maakt alleen ons blijd' en rijk.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heer Jezus Christus,

De Heiland wil ons vanmiddag opnieuw leren bidden het gebed om ons dagelijks brood. En dit gebed heeft alles te maken met wat wij deze morgen mochten ontvangen in de viering van het Heilig Avondmaal. En nu bedoel ik dat niet zo, dat de Heiland ons in dit gebed zou leren bidden niet maar om gewoon natuurlijk brood, maar dat het hier zou gaan om geestelijk, hemels brood, waarvan ons in het Avondmaal het teken en zegel is gegeven. Nee, zoo is het niet. Dat heeft men er wel vaak van gemaakt. Men zei dan: het is onmogelijk, dat de Heiland in het volmaakte gebed ook een plaats zou hebben ingeruimd voor de vraag naar gewoon aards brood. Dan zou deze bede immers helemaal uit de toon vallen. Het gaat immers in heel het gebed dat de Heiland ons leert om zaken, die van veel hogere om niet te zeggen van hemelse orde zijn. Uw Naam worde geheiligd, Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede. Wat gaat het in die beden om geweldige zaken; zaken van hemelse orde. En dat geldt ook voor de laatste twee beden: ‘Vergeef ons onze schulden en leid ons niet in verzoeking.’ Ook hier betreft het, het gebed om geestelijke dingen. En hoe zou de Heiland daar midden tussenin nu ooit kunnen plaatsen het gebed om het dagelijks brood. Daardoor wordt toch de verheven schoonheid en harmonie van dit volmaakte gebed geheel en al verstoord! Wie gaat nu in een gebed, waar zulke geweldige zaken aan de orde komen, zaken waardoor de hemel en de aarde en ook de hel in beroering worden gebracht, wie gaat er dan spreken over alledaagse dingen als voedsel en kleding. En toen men eenmaal zo ver was, dat men een tegenstelling maakte tussen het hemelse en het aardse, tussen natuur en genade, ja toen moest men wel een andere verklaring zoeken voor deze vierde bede, die er dan toch maar tussen was geplaatst door de Heiland Zelf. Toen ging men de zaak 'vergeestelijken' en zei men: met brood wordt hier niet gewoon aards brood bedoeld, maar het gaat hier om hemels brood, om voedsel voor ons geloofsleven. En dat hemelse brood is dan de Christus zelf. Klopt dat ook niet prachtig met wat de Heiland Zelf heeft gezegd tot de Joden: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald.” Dan gaat het ook in deze bede dus maar niet om gewone, aardse dingen, maar dan gaat het ook hier om geestelijke dingen, om zaken van hemelse orde. Dan is zo ook de verbinding te leggen tussen deze bede en het Heilig Avondmaal. Daar immers wordt ons de verhoring op dit gebed bevestigd, wanneer wij gewoon brood ontvangen, dat teken en zegel is van het hemelse brood, dat is van de Christus.
Maar, geliefden, u begrijpt, dat wie deze vierde bede zo uitlegt wel lijnrecht ingaat tegen het onderwijs van de Heiland hier. Want de Heiland spreekt hier zo duidelijk, dat elk misverstand is uitgesloten. Het gaat in de vierde bede heel gewoon om ons eten van elke dag, om gewoon natuurlijk brood. Zij, die hier willen 'vergeestelijken' schijnen wel heel vroom te zijn. Maar het is niet meer dan schijn. In werkelijkheid laten zij zich beheersen door die vervloekte dwaalleer, die steeds maar weer een tegenstelling maakt tussen natuur en genade. Het is de dwaalleer, die suggereert, dat het aardse van lagere orde is dan het hemelse. En dat is een levensgevaarlijke dwaalleer voor de Kerk. Want dan wordt het gewone leven veracht en losgemaakt van het geestelijke, zoals dat voorkomt in de roomse kerk, die onderscheid maakt tussen geestelijken en leken. Ook de mystiek kent dit ideaal: je moet boven het aardse uit opstijgen tot het hemelse. Maar de Bijbel weet van dat alles niets. Christus Jezus is juist daartoe uit de hemel op aarde gekomen, opdat Hij de grondslag zou leggen voor het leven op aarde; voor ons alledaagse leven, op het land, in de fabriek, op het kantoor of waar wij ons dagelijks werk maar hebben. Vandaar dat ook de bede om ons dagelijks brood een plaats heeft in het volmaakte gebed.
Heeft dan deze vierde bede niets te maken met Jezus Christus, die het levende brood is, dat uit de hemel is neergedaald, zoals ons dat ook deze morgen in het Avondmaal is betekend en verzegeld? Jazeker wel, maar dan zo, dat de zekerheid van ons dagelijks brood is gelegen in Jezus Christus, die voor Zijn volk het levende brood is. Ons dagelijks brood is gekocht en betaald door Jezus Christus en zo heeft Hij met Zijn lijden en sterven de grondslag gelegd voor deze vierde bede. Het middelaarswerk van de Christus, ons deze morgen voor ogen gesteld in het brood en de wijn, heeft zijn betekenis ook voor ons dagelijks brood. Hij alleen kan ons deze vierde bede leren bidden, want Hij alleen heeft de grondslag voor deze bede gelegd doordat Hij voor Zijn volk is, het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Ons dagelijks brood staat niet tegenover Jezus Christus, het levende brood, maar is er juist de rijke vrucht van. Vandaar dat Christus ons nu ook leert om dat dagelijkse brood te bidden. Naar Zijn onderwijs willen wij dan ook luisteren, zoals dat tot ons komt in de vierde bede. Ons thema is:

Christus beveelt ons het gebed om ons dagelijks brood, opdat wij:

  1. ons brood erkennen als gave van de hand des Vaders;
  2. ons brood eten als gave van de gunst des Vaders;
  3. ons brood verwachten als gave van de kracht des Vaders.

1) Al ons bidden, ook de vierde bede, moet zijn een offer der dankbaarheid aan de Heere. Als de Heiland Zijn Kerk dus leert bidden het gebed om het dagelijks brood, dan betekent dat, dat wij ook als het gaat om ons dagelijks brood moeten belijden dat wij door Jezus Christus verlost zijn en door Hem kinderen van onze hemelse Vader zijn. Die verlossing door Christus heeft betrekking op heel ons leven. Wij behoren Hem toe met lichaam en ziel. Zo heeft Hij ons gekocht door Zichzelf met lichaam en ziel voor ons over te geven. En daarom mag niet alleen ons geestelijke leven, maar moet ook ons lichamelijke bestaan een offer der dankbaarheid zijn aan de Heere voor de ons geschonken verlossing.
Ons eten, onze kleding, ons geld, ons werk, het is allemaal te danken aan Jezus Christus, aan Zijn gebroken lichaam en vergoten bloed. En de dankbaarheid daarvoor moet nu ook in ons gebed aan de Heere geofferd worden. Vandaar dat de Heiland Zijn volk nu ook leert bidden om het dagelijkse brood te mogen ontvangen. Bidden om dagelijks brood is immers voluit belijdenis van onze dankbaarheid tegenover de Heere. Want wie bidt, die gaat tot de Vader in het vertrouwen dat Hij ons ons brood kan en wil geven en het ons dus ook metterdaad geeft. Wie bidt om dagelijks brood, die nadert tot Zijn hemelse Vader in de dankbare erkenning, dat ons brood in Zijn hand is; die erkent daarmee, dat de Vader ook de zorg voor ons dagelijks bestaan op Zich heeft genomen; die belijdt dat wij daarin van Hem afhankelijk zijn. En die erkenning, die belijdenis is voluit offer der dankbaarheid; het offer van ons geloof in de hemelse Vader - ook als het gaat om ons dagelijks bestaan. De Heiland leert ons dát offer der dankbaarheid te brengen doordat Hij ons beveelt te bidden: “Geef ons heden ons dagelijks brood”. Het gaat er nu om dat wij zo deze vierde bede zien: als een offer der dankbaarheid. Wie deze vierde bede zo ziet, die verstaat ook, dat het in deze bede niet gaat om het brood op zichzelf, noch ook om ons leven op zichzelf, maar dat ook deze bede, evenals de voorafgaande, voluit erkenning vraagt voor Gods verlossingswerk; die verstaat, dat het doel van deze bede niet is dat wij elke dag brood en kleding en onderdak hebben en daarmee uit, maar dat het erom gaat, dat wij ons bestaan op aarde aan de Heere offeren, uit dankbaarheid, dat Hij ons leven van elke dag wil dienstbaar stellen aan Zijn verlossingswerk in deze wereld.
Wie in deze bede niet meer ziet dan de vraag om brood en kleding op zichzelf, die maakt deze bede tot dienst aan de mens. Het gaat er hier niet om dát wij eten en drinken ontvangen, maar hoé wij het ontvangen. Erkennen wij het als een gave van de hand des Vaders, zodat wij erom bidden, om aan die erkenning uitdrukking te geven of gaat het ons enkel om het brood zelf, zodat ons bidden erom niet anders is dan eigenbelang. Wie dit laatste doet en dus deze bede maakt tot dienst aan zichzelf, die maakt in feite dit gebed totaal overbodig. Want als het alleen maar gaat om het brood op zichzelf, waarom zou je er dan om bidden? Het valt immers niet te ontkennen, dat de ongelovigen, die nog nooit één keer om hun brood hebben gebeden, het evengoed ontvangen als de gelovigen, die er dagelijks om bidden. Wij moeten zelfs constateren, dat het de ongelovigen veelal beter vergaat in dit aardse bestaan dan de gelovigen. Zijn het de ongelovigen veelal niet die in deze wereld geld en goederen hebben, die de hoogste banen hebben en het grootste aanzien? Vele rijken en aanzienlijken worden er in de Kerk meestal niet gevonden. Het zijn voor het grootste deel de 'kleine luyden', die bidden om hun dagelijks brood.
Nee, als het om brood en geld op zichzelf gaat, dan is deze vierde bede totaal overbodig. Want het gaat de ongelovigen bepaald niet minder goed dan de gelovigen in dit leven. Maar dat is dan ook wel het allerduidelijkste bewijs dat de Heiland dit gebed zo niet heeft bedoeld. Het is tegelijk ook het bewijs, dat dit gebed geen enkele verdienste inhoudt in die zin, dat God ons vanwege ons gebed ons het dagelijks brood geeft. Nee, ook dat niet. De heidenen ontvangen immers evengoed hun dagelijks brood als de christenen. Maar dat is dan ook niet het doel van deze bede. Het gaat er de Heiland niet om dát Zijn kinderen brood ontvangen, maar hoé zij het ontvangen. Hij leert Zijn volk hier de bede om het dagelijks brood, opdat zij dat brood zouden erkennen als een gave van de hand des Vaders. Want dat wil de Heiland. Hij wil dat Zijn volk zich onderscheid van de wereld hierin, dat zij belijden en geloven dat het dagelijks brood voluit gave des Vaders is; een gave die verdiend is door Jezus Christus, die ook daardoor het levende brood van Zijn volk is. Wie zo zijn dagelijks brood ziet en er daarom ook om bidt om dat te erkennen, die is daarmee verlost van alle bezorgdheid, die de wereld om ons heen kenmerkt, waar men zich door slechts één ding laat beheersen, dat is de begeerte naar geld en goederen. Dat is het immers, waar heel de wereld om ons heen om draait.
De angst van de wereld is veelal de angst om het bestaan. Men is vandaag al bezorgd, hoe het zal gaan met de voedselvoorziening in het jaar 2000. Economen en futurologen hebben al berekend, dat binnen afzienbare tijd de wereldbevolking ineen zal storten vanwege grote voedselschaarste. De voorraden van de aarde raken steeds meer uitgeput en als wij geen maatregelen treffen - zo verkondigt men - dan gaat het verkeerd. Vandaar de propaganda voor de geboortebeperking. Anders gaat immers de welvaart en het welzijn van de mens eraan! Zo komt de ene satanische leugen voort uit de ander. Maar dat alles is hiervan het gevolg, dat men het dagelijks brood heeft losgemaakt van de Vader in de hemel. Zo wordt brood en goed, welvaart en welzijn beschouwd als het hoogste goed van de mens. Men kent niet anders dan de strijd om het bestaan, omdat de mens de ontplooiing van zichzelf als het enige doel in dit leven voor ogen heeft. Zo'n wereld bidt natuurlijk niet om het dagelijks brood. Zij heeft een scheiding gemaakt tussen de hemel en aarde en de aarde voor zichzelf opgeëist als haar eigen domein. De hemel heeft men toegesloten om zodoende de aarde tot ontplooiing te brengen met het oog op eigen welvaart en eigen welzijn.
En zie, dan gaan de economen en de futurologen aan het werk en zij beginnen al somberder te kijken, want het blijkt helemaal verkeerd te gaan voor de menselijke verlangens en behoeften. En het gevolg is, dat de één nog bezorgder is dan de ander. Of ook, dat er een wereldstrijd losbarst tussen rijk en arm. En de spanningen en de dreigingen nemen toe. En die geest van de wereld geliefden, die kan ook het leven van Gods kinderen maar zo gaan beheersen. Het is niet voor niets, dat Christus juist aan Zijn discipelen voorhoudt de gelijkenis van de rijke dwaas, die zijn hart zette op de veelheid van aardse goederen: “er liggen vele goederen, opgetast voor vele jaren, houdt rust, eet en drink en wees vrolijk.” De levenshouding, die de Heere ons in deze gelijkenis tekent, is zo natuurlijk, dat wij er ook in de kerk maar al te gauw mee leren leven. Juist ter waarschuwing heeft Christus ons deze gelijkenis voorgehouden. Of wij nu steenrijk of straatarm zijn, steeds weer is er het gevaar, dat wij niet willen leven uit de hand van de hemelse Vader. Zo dikwijls wij dat niet willen, dan komt er de valse gerustheid in eigen verworven goederen - maar God zegt: gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u genomen - of er komt in ons leven de bezorgdheid over de dag van morgen. En wij gaan meerekenen met economen en meedenken met futurologen en laten ons door hun vuile propaganda beïnvloeden, alsof welvaart en welzijn het hoogste doel is van de mens, alsof dat alles ook maar enige waarde heeft als het niet wordt genoten in de gemeenschap met God.
O nee, ik zeg niet, dat economie een goddeloos vak is of dat wij over het jaar 2000 niet mogen nadenken, maar hoe doen wij dat alles. Doen wij dat alles als kinderen van de hemelse Vader of doen wij dat als de wereld, die rekent buiten God om, zodat ook eenmaal zal blijken hoe ijdel al dat rekenwerk is. Want alleen wie rekent met God, die rekent goed. Die verliest alle bezorgdheid en krampachtigheid. Want hij weet, dat zijn brood en kleding niet afhankelijk zijn van de berekeningen van economen en de voorspellingen van futurologen, maar enkel en alleen van Zijn Vader in de hemel.
En zal de Vader in de hemel Zijn kinderen niet elke dag opnieuw geven wat zij nodig hebben? Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Dit woord, geliefden, zoals wij dat deze morgen ook bevestigd mochten zien in het Heilig Avondmaal, heeft ook betrekking op ons dagelijks eten en drinken. Dat wij dat alles ontvangen, elke dag weer, ligt vast in Jezus Christus. Hij is het immers, die door Zijn lijden en sterven ons gemaakt heeft tot kinderen van de Vader en daarom is ons brood zeker. Maar dat zullen wij dan ook moeten erkennen in onderscheid van de wereld - en daarom zullen wij elke dag weer om ons brood bidden, niet om het brood zelf, maar opdat wij ons daardoor betonen kinderen van onze Vader in de hemel. Wie aan het Avondmaal het hemelse brood, Christus, ontvangt, die zal nu ook niet anders willen dan bidden om het dagelijks brood. Want hij gelooft, dat zijn brood hem toekomt uit de hand des Vaders, wiens kind hij zich mag weten door Jezus Christus. En opdat wij ons steeds weer kinderen van de Vader betonen zouden, leerde de Heiland ons te bidden: 'Geef ons heden ons dagelijks brood.' Dat is, zegt de Catechismus: “wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor zouden erkennen, dat Gij de enige oorsprong van alle goed zijt”.
Ziet u, geliefden, hoe ook de Catechismus deze vierde bede maakt tot een offer der dankbaarheid. Het gaat niet om het brood zelf, zegt de Catechismus, maar om de erkenning dat het ons toekomt uit de hand des Vaders, die de enige oorsprong is van alle goed. En die erkenning, die belijdenis van ons hart en onze lippen maakt ook deze vierde bede tot een offer der dankbaarheid. De vraag om ons brood kan daarom nooit zijn de vraag van de bedelaar, die bezorgd de hand ophoudt of hij al of niet iets zal krijgen. Nee, de vraag om ons brood is nu niet anders, dan de heerlijke belijdenis, dat ons brood zeker is. Daarom bidden wij ook om ons brood voor vandáag en niet voor morgen of voor volgend jaar of voor het jaar 2000. Want wij weten, dat onze Vader in de hemel ook dan leeft en dat ons brood ook dan zeker is. Wij zullen niet bezorgd zijn voor de toekomst, maar wij zullen vandaag ons dankoffer aan de Heere brengen. En als wij zo zien, dat het in deze bede niet gaat om het brood zelf, maar om de Vader in de hemel, die zal zich nu ook met dat brood stellen in dienst van de Vader. Hij ontvangt het brood niet om het brood zelf. Dat doen de heidenen. Maar wie de vierde bede bidt en brood vraagt aan de Vader, die gaat staan tegenover het heidendom. Die gaat met dat brood staan in dienst van de Vader; die legt zichzelf met en door die spijze neer op het dankofferaltaar tot eer van de Vader. Want dat is toch het doel van deze bede, dat wij ons met ons geld en ons goed, met ons brood en onze kleding, met ons werk en beroep, ja met heel ons leven hier op aarde ons stellen in dienst van de Vader. Want wij vergeten toch niet, dat aan deze bede is voorafgegaan het gebed om de heiliging van Gods Naam, om de komst van Zijn Koninkrijk en het volbrengen van Zijn wil. Wie die eerste drie beden heeft gebeden, die zal nu niet anders meer brood willen ontvangen dan om zich met dat brood in te zetten voor de vervulling van die eerste drie beden. Want dat is de dienst, die de hemelse Vader van Zijn kinderen wil. En zolang de Vader die dienst voor ons weg legt op deze aarde, in deze bedeling, bidden wij om dagelijks brood. Daarom is deze vierde bede ook niet aardsgericht, maar voluit hemelsgericht. Want wij zoeken met ons dagelijks brood de heiliging van Gods Naam, de komst van Zijn Koninkrijk en het volbrengen van Zijn wil. En die dienst bepaalt nu ook wat wij nodig hebben elke dag weer. Vandaar, dat Christus ons leert bidden om de nooddruft des lichaams. Dat betekent dat wij vragen om wat nodig is voor het verrichten van onze dienst.
De bidder van het vierde gebod vraagt niet om wat hijzelf graag wil ontvangen, maar om wat nodig is voor het verrichten van zijn dienst. Brood en water zijn immers alleen maar gewis en zeker voor Gods kinderen, niet voorzover die de kinderen moeten dienen, maar voorzover dat brood en water de dienst van die kinderen moet mogelijk maken. En welke die dienst is, wordt door God bepaald. Hij is het, die voor elk van zijn kinderen een roeping heeft. En daarom zullen wij bidden om wat nodig is - lichamelijk - voor het vervullen van die roeping. Daarom zal de bede om het dagelijks brood ook steeds gepaard moeten gaan met het gebed om het recht verstaan van onze roeping, opdat wij weten wat onze nooddruft is en wij alleen om de vervulling daarvan bidden. Want de Heere geeft niet meer, ook niet minder, dan wat nodig is tot de rechte vervulling van onze roeping. Zolang de Heere die dienst laat voortgaan, geeft Hij alles wat daarvoor nodig is.
Het komt er voor ons allen op aan, dat wij steeds getrouw zijn in onze roeping, dan zal de Heere Zelf steeds weer de middelen geven om die roeping te verrichten. Niet de berekeningen van mensen, maar het gebod des Vaders zal moeten uitmaken, hoe wij ons leven inrichten en wat wij ondernemen. Dan zullen wij nooit beschaamd uitkomen. Wij belijden immers in deze vierde bede, dat de vervulling van onze nooddruft ons toekomt uit de hand des Vaders. Daarom zullen wij onze roeping getrouw vervullen blind voor de toekomst, ziende op het gebod.

2) Wie zo deze vierde bede bidt met de belijdenis, dat de vervulling van zijn nooddruft zeker is als een gave van de hand des Vaders, die zal zijn brood ook eten als een gave van de gunst des Vaders. Ook met het oog daarop leert Christus ons deze vierde bede: opdat wij ons brood zouden eten als een gave van de gunst des Vaders. Want wanneer het waar is - en het is waar- dat niet alleen de gelovigen, maar ook de ongelovigen eten uit de hand van God, ook al erkennen zij dat zelf niet - dan komt het er op aan, dat de Heere ons dat brood geeft in Zijn liefde en niet in Zijn toorn. Want ook de ongelovigen eten uit de hand van God en dat blijft doorgaan tot de jongste dag. Immers heeft de Heere tot Noach gesproken: “Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden.” Dit Woord des Heeren tot Noach heeft zijn betekenis voor alle mensen op de aardbodem, voor de gelovigen en de ongelovigen. In dit woord ligt voor beiden de goddelijke garantie, dat zij eten zullen ontvangen van de opbrengst der aarde, zolang de wereld voortbestaat. Alleen, er is één groot verschil. Voor de gelovige is dit woord van Noach een woord van genade: hij eet het brood als gave van de gunst des Vaders, want hij stelt zich met zijn brood in dienst van de Vader. Voor de ongelovige is dit woord tot Noach een woord van gericht: hij eet wel brood maar dan als gave van de toorn des Vaders, want hij stelt zich met het brood, dat hem uit Gods hand toekomt, in dienst van zichzelf ter verhoging van eigen welvaart en eigen welzijn.
Gelovigen en ongelovigen, beiden ontvangen zij brood en kleding van God. Alleen aan de gelovigen schenkt God het in Zijn gunst. Zij eten en kleden zich en doen hun werk daarom tot hun eeuwige zaligheid. Maar aan de ongelovigen geeft God dit alles in Zijn toorn. Zij eten en kleden zich en doen hun werk daarom tot hun eeuwige ondergang. Zij worden aldus rijp gemaakt door God Zelf voor het eeuwig verderf. Het woord des Heeren tot Noach is een woord van genade, maar ook van gericht. Dit woord bevat wel de garantie dat er eten blijft voor de mens tot de jongste dag, maar zie dan wel dat God eten geeft met tweeërlei doel, namelijk om mensen klaar te maken voor de eeuwige zaligheid, maar evenzeer om mensen rijp te maken voor het eeuwig oordeel. Eten op zichzelf zegt nog niets. Het brood als zodanig is geen gave van Christus. Het gaat er maar om hóe men het eet. Je kunt het ook eten als een gave van de toorn des Vaders. God geeft niet allen het avondmaalsbrood tot eeuwig heil, of tot eeuwig onheil, maar Hij doet dat evenzeer met het brood, dat dagelijks op onze tafel staat. Ook aan dat brood kun je jezelf een oordeel eten. Hoe zou het ook anders kunnen, nu ons in het Avondmaal is betekend en verzegeld dat God héél ons leven heeft verlost, dat wij Hem toebehoren met ziel én lichaam. Ook ons natuurlijke leven ligt onder het beslag van Gods verlossingswerk. Natuur en genade zijn één!
En daarom, ieder die de genade Gods in het natuurlijke leven - in ons eten en drinken, in onze kleding en ons geld, in ons werk en beroep - ieder, die de genade Gods daarin niet erkent, die eet en drinkt en werkt zichzelf een oordeel. Vandaar dat Christus ons leert bídden om ons dagelijks brood, dat is ons leert belijden, dat ons brood en ons werk gaven van de Vader zijn, opdat wij ons brood eten als gave van de gunst des Vaders. Want wie zijn dagelijks brood zo niet eet, die eet wel maar dan tot zijn eigen onheil, want hij ontvangt het van de toorn des Vaders.
Wij zullen bidden om alle nooddruft van het lichaam, opdat wij achter de gave de Gever zien en erkennen, dat het niet om de gave zelf gaat maar om Hem, die de Gever is. Wie zo eet, die eet zijn brood als gave van de gunst des Heeren, dat is van de zegen des Heeren. Vandaar de Catechismus: “wil ons met alle nooddruft van het lichaam verzorgen, opdat wij daardoor erkennen dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven zonder Uw zegen ons gedijen”. Wij kunnen nog zoveel werk verrichten en nog zoveel goede dingen ontvangen, als de zegen van de Heere in dat alles niet is, dan zal het ons niet gedijen. Dan zal het ons geen werkelijke winst opleveren. Dan kan het ons in dit leven wel heel voorspoedig gaan, maar dan zal al die voorspoed ons eenmaal tot een vloek zijn. Want als de zegen van de Heere er niet in is, dan is zijn vloek erin. Ook ons brood zal van ons worden geëist. Indien Christus er niet in is, dan is in de geur van ons brood reeds de brandlucht van het laatste gericht.
Eet daarom, geliefden, uw brood en doe uw werk niet zonder God er om te bidden, opdat u erkent dat dit alles uit Zijn Vaderhand u toekomt om het in Zijn dienst te besteden. Dan mag u ervan verzekerd zijn, dat ook uw brood en uw werk zal meewerken aan uw heil, want dan eet u uw brood als gave van de gunst des Vaders.

3) Dan verwacht u ook uw brood als gave van de kracht des Vaders. Dat is het laatste waar de Catechismus ons op wijst: “en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen”. Wie de Vader bidt om het dagelijks brood, die verwacht dat brood ook alleen van de kracht van de Vader, omdat hij erkent, dat de Vader alleen ons ons brood kan geven. Want als wij het van Zijn kracht niet verwachten, waarom zouden wij Hem er dan om bidden? En waarom zou Christus er ons om leren bidden anders dan dat wij ons brood verwachten van de kracht des Vaders?
Wie bidt om dagelijks brood, die trekt van alle schepselen zijn vertrouwen af; die verwacht zijn brood niet van de berekeningen van economen, en al evenmin van de wetten der natuur. Dat doet het moderne heidendom, dat berekeningen maakt op grond van onveranderlijke natuurwetten en derhalve daarop vertrouwt zonder met God te rekenen. Maar de gelovige verwacht zijn brood als gave van de kracht des Vaders, want hij weet dat al die natuurwetten allen maar gelden dankzij het Woord des Vaders, tot Noach gesproken. De ongelovige wordt door de wetten der natuur bevestigd in zijn ongeloof, maar voor de gelovige betekenen zij de bevestiging van zijn geloof, want hij ziet in al die natuurwetten werkzaam de kracht des Vaders, waardoor zaaiing en oogst, zomer en winter niet ophouden. En het is mede op het gebed van de Kerk om haar dagelijks brood, dat God nog steeds door Zijn kracht de wetten der natuur hun loop laat hebben, opdat de kinderen der Kerk hun vertrouwen van alle schepselen zouden aftrekken en op God alleen stellen. Wie zo bidt om het dagelijks brood, die zal niet beschaamd uitkomen. Hij zal steeds van de Vader ontvangen wat nodig is om zijn roeping te kunnen vervullen. Want ook de krachten der natuur worden beheerst door de Vader in de hemel en Hij gebruikt deze krachten om Zijn kerk te onderhouden, tot op de dag waarop God Zelf Zijn Kerk ontslaat van haar roeping in deze bedeling. Geliefden, wat is ook dit gebedsonderwijs van uw Heiland vertroostend en bemoedigend. Bidt daarom dagelijks om uw nooddruft. Dit gebed wordt verhoord door uw Vader in de hemel.

Amen.


Paginahulpmiddelen