spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-50:1975
←
Preek over Zondag 49 (1975)
Preek over Zondag 51 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 49 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 51 (1975)
→
←
Preek over Zondag 49 (1975)
Preek over Zondag 51 (1975)
→
Preek over Zondag 50 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (31 augustus 1975)
Tekst:
Zondag 50
125
Welke is de vierde bede?
“Geef ons heden ons dagelijks brood”. Dat is: Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor erkennen, dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt, en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Genesis 8:15-9:7
15
En God sprak tot Noach:
16
Ga uit de ark, gij en uw vrouw en uw zonen en de vrouwen uwer zonen met u;
17
doe al het gedierte dat met u is, van al wat leeft: het gevogelte, het vee en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, met u uitgaan, opdat zij wemelen op de aarde, en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde.
18
Toen ging Noach uit, en zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen met hem.
19
Al het wild gedierte, al het kruipend gedierte en al het gevogelte, alles wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten, ging uit de ark.
20
En Noach bouwde een altaar voor de Here, en hij nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte en bracht brandoffers op het altaar.
21
Toen de Here de liefelijke reuk rook, zeide de Here bij Zichzelf: Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb.
22
Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden.
1
En God zegende Noach en zijn zonen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde.
2
En de vrees en de schrik voor u zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, al wat zich op de aardbodem roert en alle vissen der zee; in uw hand zijn zij gegeven.
3
Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid.
4
Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten.
5
En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen.
6
Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt.
7
En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk, wemelt op de aarde, ja, wordt talrijk daarop.
Zingen:
Psalm 73:13,14
13
Wien
heb ik ne
vens U
om
hoog?
Wat
zou mijn
hart, wat
zou mijn
oog,
Op
aarde
nevens
U toch
lusten?
Niets
is er,
waar ik
in kan
rusten.
Be
zwijkt dan ooit, in
bitt're smart
Of
bangen
nood,
mijn vlees
en hart,
Zo
zult Gij zijn voor
mijn gemoed
Mijn
rots, mijn deel, mijn
eeuwig goed.
14
Wie,
ver van U,
de weel
de
zoekt,
Ver
gaat eer
lang en
wordt ver
vloekt;
Gij
roeit hen
uit, die
afhoe
reren
En
U den
trotsen
nek toe
keren;
Maar
't is mij goed, mijn
zaligst lot,
Na
bij te
we
zen bij
mijn God;
'k Ver
trouw op Hem ge
heel en al,
Den
HEER, Wiens werk ik
roemen zal.
Gezang 23:5
5
Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand,
totdat G' als Rechter eens de laatste vierschaar spant.
Laat ons in genen nood uw bijstand ons ontberen,
Gij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland, ons regeren,
blijf ons, uw ergenis, door uwe macht bewaren,
wil, met uw heilgen, ons voor uwen troon vergaren.
Psalm 37:2,3,4,10
2
Stel
op den HEER in alles uw be
trouwen;
Be
tracht uw
plicht; be
woon het aardrijk;
leer
Uw
welvaart
op Gods
trouw volstandig
bouwen;
Ver
lustig
u met
blijdschap in den
HEER;
Dan
zal Hij u in liefd' en gunst aan
schouwen,
U
schenken,
wat uw
hart van Hem be
geer'.
3
Geen
ijd'le zorg doe u van 't heilspoor
dwalen;
Houd
in uw
weg het
oog op God ge
richt,
Ver
trouw op
Hem, en
d' uitkomst zal niet
falen:
Hij
zal wel
haast uw
recht, voor elks ge
zicht,
Doen
dagen als de morgenzonne
stralen,
En
blinken
als het
helder middag
licht.
4
Zwijg
Gode, wacht op 't eind van 's HEEREN
wegen,
Wan
neer gij
hier der
snoden voorspoed
ziet;
En,
hebben
zij door
list hun wens ver
kregen,
't Ont
steek' uw
drift, noch
baar' u zielsver
driet;
Mis
gun hun dan geen ingebeelden
zegen,
Laat
af van
toorn, en
zoek de wrake
niet.
10
Geen
druk beschaamt hun hoop in bange
tijden;
Geen
hongers
nood doet
hen verlegen
staan;
Gods
goedheid
zal hen
voeden en ver
blijden;
Maar
's HEEREN
toorn de
bozen neder
slaan.
Als
't mestlam, dat men zag ten offer
wijden,
Zal,
met den
rook, het
heilloos rot ver
gaan.
Psalm 62:8
8
Eenmaal sprak God
tot mij
een woord,
Tot
tweemaal toe heb ik 't ge
hoord:
"Dat
's HEEREN zijn de sterkt' en
krachten."
Ook
is bij
U
de goed
heid, HEER;
Dies
heeft van U elk
sterv'ling weer,
Ver
gelding naar zijn werk te
wachten.
Gezang 5:5
5
Geef
heden ons ons daag'lijks
brood;
Be
toon Uw trouwe zorg in
nood:
Gij
weet, wat elk op aard' be
hoev'.
Dat
ons dan geen gebrek be
droev';
Dat
nooit Uw zegen van ons
wijk';
Die
maakt alleen ons blijd' en
rijk.
←
Preek over Zondag 49 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 51 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven