Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Volgende revisie | Vorige revisie | ||
preken:catechismus:zondag-6:1974 [15-09-2023 om 22.11 uur] – aangemaakt ds. J.H. Zwart | preken:catechismus:zondag-6:1974 [09-09-2024 om 20.52 uur] (huidige) – Externe bewerking 127.0.0.1 | ||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
+ | ====== Preek over Zondag 6 (1974) ====== | ||
+ | {{tag>" | ||
+ | <- preken: | ||
|Tekst|Zondag 6 van de Heidelbergse Catechismus| | |Tekst|Zondag 6 van de Heidelbergse Catechismus| | ||
|Lezen|Hebreeën 2| | |Lezen|Hebreeën 2| | ||
Regel 13: | Regel 16: | ||
//Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// | //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// | ||
+ | Wij hebben in de vorige Zondag beleden dat er slechts één weg is tot God. Dat is de weg van een Middelaar die een waarachtig en rechtvaardig mens is en die tegelijk ook waarachtig God is. De weg der verlossing als die van verzoening door voldoening kan alleen door die Middelaar worden geopend. Voor onze verlossing is díé Middelaar nodig, die God en mens is in één persoon. Daarmee is ons dan geleerd dat wij voor onze verlossing geheel en al van onszelf moeten afzien. Want hoe zouden wij mensen ooit een Middelaar kunnen geven die God en mens is in één Persoon, ja en dan ook nog één die een rechtvaardig mens is? Onze schuld in het paradijs was verbondsschuld en dat betekent dat er nooit meer een rechtvaardig mens wordt geboren. “Kan ooit een reine voortkomen uit een onreine? Niet één!” Die schuldbelijdenis moest Job afleggen tegenover de Heere. Ja, die schuldbelijdenis moeten wij allemaal afleggen tegenover de heilige God. Onder de mensen, onder al Adams nakomelingen, | ||
+ | Wanneer wij dan toch in Zondag 6 gaan spreken over de Persoon van de Middelaar – want Goddank, Hij is er – dan doen wij hier belijdenis van Gods verlossingswerk. Ja, wat hier wordt beleden ligt ver buiten menselijk bereik. Wij hebben hier dan ook met niet minder te doen dan met een goddelijk, louter goddelijk werk. Wat voor mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. En dan niet alleen mogelijk, maar ook werkelijk. De kerk gaat in Zondag 6 spreken over het onuitsprekelijke, | ||
+ | God is God en daarom verlost Hij ons op een wijze die alleen bij Hem past. De Middelaar die een waarachtig en rechtvaardig mens en die tegelijk ook waarachtig God is, dat is de stijl van Gods verlossingswerk. Zo, en zó alleen zullen wij worden verlost! “Want zulk een hogepriester betaamde ons, heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven.” Wie daarom verlost wil worden, die zal zijn toevlucht moeten nemen tot deze Middelaar die God ons heeft gegeven tot een zoenmiddel. Wij mogen Hem kennen uit het heilig evangelie, want Hij is de Christus der Schriften. Zo vaak wij dan ook bezig zijn met het onderzoeken van die Schriften – en wie zal dat niet doen nu hij weet dat hem daarin deze Middelaar wordt verkondigd – wie dat doet, die zal het leren belijden: “Hier weidt mijn ziel met een verwond' | ||
+ | |||
+ | //De God van alle vertroosting verkondigt ons Jezus Christus, de Middelaar Gods en die der mensen.// | ||
+ | - Deze Middelaar voldoet aan de eisen van het verbond. | ||
+ | - Deze Middelaar schenkt ons de zegen van het verbond. | ||
+ | - Deze Middelaar wordt geopenbaard in het Woord van het verbond. | ||
+ | |||
+ | 1) Zondag 6 loopt uit op de heerlijke belijdenis dat onze Heere Jezus Christus onze Middelaar is, die ons van God is geschonken en die wij leren kennen in Zijn Woord. Alvorens echter daartoe over te gaan, bespreekt de Catechismus eerst de vereisten waaraan deze Middelaar moet voldoen, of beter gezegd: waarom Hij moet voldoen aan de vereisten die het slot van Zondag 5 had genoemd: waarachtig en rechtvaardig mens en tegelijk waarachtig God. | ||
+ | Dit alles wordt hier zo uitvoerig door de Catechismus uiteengezet, | ||
+ | Twee partijen moeten met elkaar verzoend worden. Daarvoor is een middelaar nodig. Ja, maar bedenk goed om wat voor partijen het hier gaat: het gaat hier in de eerste plaats over God en mensen en in de tweede plaats over verbondspartijen! God en mens: dat betekent dat de oorzaak van de bestaande scheiding niet ligt bij de beide partijen maar bij één partij, bij de mens. Want niet God is ontrouw geworden aan het verbond, maar de mens. God is en blijft rechtvaardig, | ||
+ | En in de tweede plaats, het gaat over verbóndspartijen; | ||
+ | Waar mens, dat betekent: werkelijk mens. Geen half-mens, geen bijna-mens. Maar één, aan wie niets menselijks vreemd is; één, die onze natuur is deelachtig geworden. Eén ook, die op deze aarde is geboren en die is ingegaan in onze menselijke geschiedenis. Eén, die deel heeft aan het menselijk geslacht, waarvan de oorsprong ligt in het paradijs, waar de schepping plaatsvond van Adam en Eva. En daarbij moet Hij ook een rechtvaardig mens zijn. Wij hebben daar de vorige week bij Zondag 5 al het één en ander over gezegd. Iemand die zelf niet rechtvaardig is kan onmogelijk onze Middelaar zijn. Immers, in plaats van de schuld te verzoenen door aan Gods gerechtigheid te betalen zal hij die schuld nog dagelijks meerder maken. Zal iemand onze Middelaar kunnen zijn, dan moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn! | ||
+ | Ja, maar tegelijk ook waarachtig God. Want, wij zeiden het reeds, de schuld door de mens gemaakt, is verbondsschuld tegenover Gód. Die schuld tegenover God heeft de goddelijke toorn over ons verwekt! In het paradijs was de mens geplaatst op die geweldig hoge troon, dat hij volwaardig deelgenoot was in het verbond met God. Hij genoot toen en zo niet minder dan goddelijke gunst en goddelijk leven. Hij beleefde het wáre leven. Maar die geweldige hoogheid betekende door zijn zonde een geweldig diepe val. De goddelijke gunst veranderde nu voor de mens in goddelijke toorn. Zijn gunst was oneindig en onuitputtelijk. Ja, maar niet minder Zijn toorn! En daarom: onder die toorn zou de mens eeuwig blijven; de last daarvan was voor hem niet te dragen. | ||
+ | Nu wij dit weten, verstaan wij ook dat de Middelaar ter verlossing tegelijk ook moet zijn waarachtig God. Hoe zou een mens ooit klaarkomen met een goddelijke last? Goddelijke toorn kan slechts gedragen worden door goddelijke kracht, in die zin dat die toorn verzoend wordt, dat wij met die toorn klaarkomen. Alleen díé Middelaar zal een einde kunnen maken aan de toorn van God over onze zonde, die voldoet aan deze eisen: waarachtig en rechtvaardig mens en tegelijk waarachtig God. | ||
+ | De situatie is voor ons onoplosbaar vanwege onze zonde. Wij hoorden het reeds bij de behandeling van Zondag 5: “Wij zijn onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.” Wij kunnen aan Gods gerechtigheid niet betalen. Er is bij ons geen recht, zelfs bij óns niet, die Gods volk mogen zijn. Er is bij ons niemand die een nieuw begin maakt, niemand die vrede maakt met God. De zonde van het Paradijs heeft ons leven in de dood geworpen en heeft het verbond met God kapot gemaakt. Waar het recht was, daar laten wij het onrecht zegevieren. Nee, wij kunnen geen Middelaar aanbrengen die de vrede tussen God en ons herstelt. | ||
+ | Maar Goddank, waar wij geen redding kunnen brengen daar is Zijn arm ons tot hulp. Daar schenkt Hij de Middelaar die het recht van God weer zal openbaren: een waarachtig en rechtvaardig mens en tegelijk waarachtig God; de Middelaar Gods en der mensen: God uit God, mens uit mens. Zo kan Hij, de Middelaar van het verbond, voldoen aan het recht van God. Hij draagt uit kracht van Zijn godheid de last van de toorn van God aan Zijn mensheid. Wij moeten goed lezen wat de Catechismus hier zegt. De Middelaar moet uit de kracht van Zijn godheid de last van Gods toorn aan Zijn mensheid dragen! Want het recht van het verbond eist dat de méns de straf draagt, omdat ook de méns de schuldige is. | ||
+ | Maar onze Middelaar heeft die straf slechts kunnen dragen omdat Hij daarin ondersteund werd door de kracht van Zijn goddelijke natuur. Nee, dat is voor ons verstand niet doorzichtig te maken. Maar toch, de kerk staat hier in Zondag 6 niet te stamelen, 't is voor haar geen onzekere zaak, maar zij belijdt hier dat de Middelaar heeft voldaan aan het recht van God, want aan Zijn menselijke natuur droeg Hij door Zijn Goddelijke kracht de last van de toorn van God. Het is een groot wonder: God en mens in één persoon. Hij is het, die mens was evenals wij, mens van vlees en bloed. Hij kende honger en dorst; Hij kende blijdschap en droefheid; vermoeidheid en zorg; Hij had ondersteuning nodig van een engel op Zijn lijdensweg. Zeker, Hij is geworden als ons mensen. Niets menselijks was Hem vreemd. Maar tegelijk was Hij, die mens werd, ook God. Heel de Heilige Schrift is daarvan het bewijs! Hij, die mens was, kon zeggen: “Eer Abraham was, ben Ik.” Hij, die mens was, kan zeggen: “Ik en de Vader zijn één.” En zo mogen wij zeggen: de méns Jezus Christus heeft de last van de toorn van God gedragen. Maar tegelijk geldt: Hij is onder die last niet bezweken, want Hij had goddelijke kracht. De mens heeft het gedaan, ja maar ook: Gód heeft het gedaan in Zijn onbegrijpelijke liefde tot ons. Dat is het wonder van de Middelaar: God en mens in één persoon. | ||
+ | Zulk een Middelaar voor ons? Jazeker, het is dan ook een wonder, een goddelijk wonder, een goddelijke verlossing van ons mensen, opdat Zijn recht hier op aarde weer een plaats zal hebben. Opdat er een einde komt aan die steeds doorgaande stroom van ongerechtigheid. Want die ongerechtigheid dragende tot in de dood heeft Hij ons de gerechtigheid en het leven verworven! Jazeker, Hij moest waarachtig God zijn, opdat Hij de dood overwinnen zou en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven. Hij, die eenmaal in den beginne door zijn almacht het leven had geschapen en aan de mens de onverderfelijkheid had geschonken, alleen Hij kon opnieuw dat leven herscheppen en die onverderfelijkheid weer aan het licht brengen. Voor de herschepping is, niet minder dan voor de schepping, goddelijke kracht nodig. En wij mogen het weten: Hij, door Wie in den beginne alle dingen zijn geschapen en zonder Wie geen ding geworden is dat geworden is, Hij is onze herschepper, | ||
+ | En zo heeft Hij ons de gerechtigheid verworven en het leven bereid. Het leven, in en door de eerste Adam verloren, wordt terug ontvangen in en door de laatste Adam. Een leven dat veel uitnemender is dan dat van de eerste Adam. Want díé was uit de aarde, maar Déze is uit de hemel. God uit God. En wat wij uit Zijn hand ontvangen gaat in der eeuwigheid niet weer verloren, want Hij verwierf het voor ons. Dat betekent dat het naar recht is verdiend met Zijn kostbaar bloed. En Hij geeft het ons weer: dat betekent dat Hij datgene, wat Hij door Zijn bloed heeft verworven, nu ook aan al de Zijnen, aan Zijn gemeente, uitdeelt, want Hij beschikt erover! Hij beschikt erover naar goddelijk recht en met goddelijke kracht. Hoe zou ooit een mens ons het leven kunnen wédergeven? | ||
+ | |||
+ | 2) En zo schenkt Hij, de Middelaar Jezus Christus, ons de zegen van het verbond, dat is het wáre leven. Want zo belijdt de Kerk vervolgens in Zondag 6 deze Middelaar, die tegelijk waarachtig God en een waarachtig en rechtvaardig mens is, onze Heere Jezus Christus, die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, | ||
+ | De Catechismus zegt ons eerst aan welke eisen de Middelaar moet voldoen, maar laat nu vervolgens ook zien hoe God Zelf ons deze Middelaar heeft geschonken. Hoe heeft de Heere Hem ons geschonken, hoe heeft de Heere Hem tot Zijn ambt aangesteld? Wel, door Hem een lichaam te bereiden uit het vlees en bloed van de maagd Maria. Dat is het grote Kerstgebeuren. God wordt mens. De Zoon van God wordt op aarde geboren uit de maagd Maria. Hij heeft deel gekregen aan het vlees en bloed der kinderen. Hij is een vrucht van de lendenen van David naar het vlees; geworden uit een vrouw; een scheut uit de wortelen van Isaï; gesproten uit het geslacht van Juda; afkomstig van de Joden; uit het zaad van Abraham. En zo is Hij Zijn broederen in alles gelijk geworden, behalve de zonde. Hij is één met al de duizenden nakomelingen van Adam. Maar toch blijft Hij één uit al die duizenden nakomelingen. Want Hij die mens werd, Hij bleef ook God, want Hij werd ontvangen door de kracht van de Heilige Geest. Zie hier de inhoud van Zondag 6: de Middelaar is ons van God geschonken. Hij blééf wat Hij was: waarachtig God. Hij wérd wat Hij niet was: waarachtig en rechtvaardig mens. | ||
+ | Nu kunnen wij het belijden: Immanuël, dat is: God is met ons. En daarom: uw verlossing is nabij. In deze Middelaar Gods en der mensen worden al Gods deugden heerlijk openbaar. In Hem gaan Gods recht en Gods liefde heerlijk samen! Die Middelaar is óns geschonken, u en mij. Dat betekent: aan de kerk des Heeren. Ja, want dat zijn wij toch, geliefden? De kerk, het volk des Heeren, dat Zijn volkomen verlossing bezit in deze Middelaar. Voor dat ten dode opgeschreven volk, voor dat ongeneeslijk zieke Sion heeft God deze Middelaar geschonken, opdat wij in Hem zouden hebben – en dus ook in Hem moeten zoeken – heel onze wijsheid, rechtvaardigheid en heiligheid! De Catechismus denkt hier niet allereerst aan de eigenschappen van de Middelaar, waaraan wij nu ook deel mogen hebben nu wij bij Hem horen. Nee, het gaat hier om niet minder dan de verlossingswerken van de Middelaar die ons de verbondsgaven doen toekomen. | ||
+ | Zo is Hij, om met het laatstgenoemde te beginnen, onze volkomen verlossing. Dat betekent dus dit: dat onze Heere Jezus Christus ons rechtens heeft verlost doordat Hij ons kocht met Zijn zeer kostbare bloed. In en door Hem is er voldaan aan het recht van God en daarom kan Paulus aan de Corinthiërs schrijven: “Hij is u geworden tot volkomen verlossing.” Door Zijn middelaarswerk hier op aarde is Hij onze verlossing. Verlossing van de zondeschuld en van de verdoemenis tot de eeuwige dood. Ja, maar ook herstel in de rechten van het verbond met God, het dus weer mogen delen in de zegen van het verbond. Hij is ons geschonken tot wijsheid. Nee, er staat niet dat Hij ons wijs heeft gemaakt, maar: Hij Zelf ís onze wijsheid. De weg om te geraken uit onze dwaasheid is de Christus, de van God geschonken Middelaar. Onze dwaasheid is dat wij zelf een weg ter verlossing zoeken uit onze geestelijke ellende. De Grieken zoeken wijsheid en de Joden verlangen tekenen, maar, zegt Paulus, wij prediken een gekruisigde Christus. Die Christus is ons tot wijsheid geschonken. Hij léért ons maar niet slechts wijsheid, maar Hij Zelf ís onze wijsheid; Hij Zelf is de weg uit alle ellende en misère; Hij redt ons metterdaad van onze schuld en zonde, door te voldoen aan het recht des Heeren. | ||
+ | En daarin is Hij dan ook onze rechtvaardigheid! Door Zijn middelaarswerk worden wij bevrijd van de schuld der wet. Want die schuld heeft Hij voor ons betaald, door aan de voorwaarden van de Wetgever te voldoen. Met die arbeid is Hij gereedgekomen en daarom mogen wij zeggen: de wet heeft niets meer tegen ons. Zie hier: Jezus Christus, ónze rechtvaardigheid. En zo is Hij tenslotte ook, door Zijn werk van verzoening door voldoening, onze heiligmaking. Want nu de wet niets meer tegen ons heeft en wij dus rechtens leven in de staat van heiligen, nu wij dus rechtens ingelijfd zijn in de gemeente-van-de-heiligen, | ||
+ | |||
+ | 3) Dan volgt daar tenslotte nog de vraag in Zondag 6, waaruit wij dit alles weten. En het antwoord hierop is: uit het heilig evangelie dat God Zelf eerst in het Paradijs heeft geopenbaard. Deze Middelaar is niet het product van menselijk denken. Hoe zouden wij Hem ooit kennen, wij, die de duisternis liever hebben dan het licht, die de dood verkiezen boven het leven. Nee, niet wij vonden Hem, maar God heeft Hem ons geopenbaard. Want Hij kwam tot ons met Zijn evangelie toen wij al bevende voor Hem vluchtten. | ||
+ | Zeker, God verdreef ons uit het Paradijs. Maar Hij verdreef ons niet alvorens tot ons te spreken van een nieuw paradijs. Want Hij schonk ons Zijn evangelie, dat is Zijn werk tot verlossing. De inhoud van dat evangelie, van dat heilswerk, is Jezus Christus. Hij werd ons door God aangeboden tot redding, tot zaligheid. Te midden van de duisternis van onze schuld en zonde ontstak God het Licht, het Licht dat steeds helderder ging schijnen. Terstond na de val begint God te werken aan ons heil, met andere woorden: direct na de val begint de heilsgeschiedenis, | ||
+ | Alles wat ons van de heilige patriarchen, | ||
+ | En de openbaring van dat evangelie door God Zelf is ook voor ons bewaard gebleven, geliefden, in de Bijbel, in Gods Woord. Nee, lang niet alles wat God in vroeger tijden heeft geopenbaard is in de Bijbel opgeschreven, | ||
+ | Het is dan ook tot onze diepe beschaming dat wij moeten belijden hoe gering onze kennis is van dat Woord, hoe weinig wij er ons nog voor inspannen om dat Woord te doorzoeken. Geliefden, u moogt het volk zijn van het vleesgeworden Woord, van Jezus Christus, de Middelaar Gods en der mensen, maar dat betekent dat er in uw hart liefde moet zijn tot Zijn Woord. Want waar de liefde tot dat Woord niet is, daar kan ook onmogelijk zijn de liefde tot Christus. Weest daarom een volk dat is gekocht en betaald door die Middelaar, bezig met het bestuderen van dat Woord, elke dag opnieuw. Lees dat Woord, ieder persoonlijk en ook gezamenlijk in de gezinnen. Spreek erover met elkaar. Verknoei uw kostbare tijd niet met het lezen van lectuur die geen waarde heeft, maar lees die lectuur die u helpt om Gods Woord beter te leren verstaan. Alleen dan zal uw kennis van de weg ter verlossing steeds groter worden, want alleen dan zult u uw Middelaar leren kennen en leren liefhebben. Alleen dan ook zult u leren uitzien naar de volkomen verlossing, die eenmaal volle werkelijkheid zal zijn op de dag waarop het nieuwe paradijs van de hemel zal neerdalen. Geliefden, het is nog het héden der genade, ziet dan toe dat u Hem die in Zijn Woord tot u spreekt, niet afwijst. Grijpt de woorden van eeuwig leven, opdat u gaat de weg naar het eeuwige leven. | ||
+ | |||
+ | Amen. |