Uit kerkblad Clavis, jrg. 29, nr. 4, augustus 1986
In de kerkeraadsvergadering van woensdag 28 mei jl. was er een stuk ter tafel van de classis Grootegast van 24 april 1986. Het bleek een uitspraak te zijn die deze classis in haar zitting van 22 mei had gedaan en wel over de afscheiding te Grootegast. De uitspraak ging vergezeld van een begeleidend schrijven dat evenals de uitspraak zelf door het voltallige moderamen was ondertekend. Beide stukken zijn u destijds al door de kerkeraad in afschrift ter hand gesteld zodat u er kennis van hebt kunnen nemen.
De classis deed haar uitspraak niet alleen over ons maar ook zonder ons. En wel in die zin dat zij ons noch op enigerlei wijze liet weten zich bezig te houden met een oordeelsvorming over onze afscheiding, noch ons op enigerlei wijze hoorde. Alleen dat al doet deze uitspraak, waarin de classis ons veroordeelt, verwerpelijk zijn, in strijd met de Schriftuurlijke rechtspraak. De Schrift leert ons immers dat men iemand niet behoort te veroordelen zonder hem eerst gehoord te hebben. De classis veroordeelde echter zonder toepassing van de Schriftuurlijke regel van hoor en wederhoor.
Intussen achtte zij het wel van belang dat wij haar oordeel zouden vernemen. Zij zond ons haar uitspraak tenminste toe met een begeleidebrief, die zij adresseerde aan de raad van de zich noemende Gereformeerde Kerk p/a. G.P. Beukemalaan te Grootegast. De classis was er dus blijkbaar van op de hoogte dat wij ons gereformeerde kerk noemen. En zo is het inderdaad ook. Wij doen van die naam geen afstand, juist omdat die naam ons ertoe verplicht om nu ook metterdaad gereformeerde kerk te zijn, dat wil zeggen zulk een kerk die zich dagelijks reformeert naar het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daartegen zijn. Wat dat betreft geeft de naam gereformeerde kerk ons allen dagwerk en zalig is hij die daaraan geen aanstoot neemt. Want zonder die dagelijkse reformatie is men geen kerk.
Intussen heeft de classis Grootegast van 24 april 1986 zich daaraan wel gestoten. Want deze classis, die zich noemt classis van de Gereformeerde Kerken in Nederland, heeft de gereformeerde kerk te Grootegast die zich terwille van haar naam tot reformatie verplicht wist, uitgestoten. En daarmee heeft deze classis de reformatie uitgestoten en zich daartegenover opgesteld als een zaak die zij niet verdraagt. En een classis die dat doet, noemt zich altijd een classis van gereformeerde kerken. Zij doet dat om onder die naam haar eigen ongerechtigheid te bedekken. Intussen betekent die naam dan juist haar eigen veroordeling. Want een classis die zich gereformeerd noemt maar de reformatie uitstoot veroordeelt daarmee zichzelf.
Hoezeer deze classis zichzelf veroordeelt, blijkt dan ook uit haar eigen uitspraak, wat we hieronder zullen trachten duidelijk te maken.
Voordat we aandacht geven aan de uitspraak zelf en de daarvoor aangevoerde gronden, willen we eerst letten op de begeleidende brief bij deze uitspraak. Daarin gebruikt de classis zeer scherpe taal tegen ons. Zo hanteert zij aan het slot van haar brief zelfs de scherpe woorden van Romeinen 16:1717 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen..18. Nu is het gebruik van scherpe taal op zichzelf nimmer te veroordelen, zeker niet wanneer de gereformeerde kerk en dus de gereformeerde leer in geding is. Ziet men die bedreigd door wat niet gereformeerd is, dan behoort men scherpe taal te gebruiken, de scherpe taal van de Schrift, zoals wij die de bijvoorbeeld de apostel Paulus zien hanteren in de genoemde tekst uit Romeinen 161 Ik beveel Febe, onze zuster, [tevens] dienares der gemeente te Kenchreeën, bij u aan, 2 dat gij haar ontvangt in de Here op een wijze, de heiligen waardig, en haar bijstaat, indien zij u in het een of ander mocht nodig hebben. Want zij zelf heeft velen, ook mij persoonlijk, bijstand verleend. 3 Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus, 4 mensen, die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben. Niet ik alleen ben hun dankbaar, maar ook al de heidengemeenten. 5 Groet insgelijks de gemeente bij hen aan huis. Groet mijn geliefde Epenetus, de eersteling voor Christus uit Asia. 6 Groet Maria, iemand, die zich veel moeite voor u heeft gegeven. 7 Groet Andronikus en Junias, mijn stamgenoten en medegevangenen, mannen onder de apostelen in aanzien, die reeds vóór mij in Christus geweest zijn. 8 Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Here. 9 Groet Urbanus, onze medewerker in Christus, en mijn geliefde Stachys. 10 Groet Apelles, die in Christus beproefd gebleken is. Groet hen, die behoren tot de kring van Aristobulus. 11 Groet mijn stamgenoot Herodion. Groet hen, die behoren tot de kring van Narcissus, die in de Here zijn. 12 Groet Tryfena en Tryfosa, vrouwen, die zich moeite gegeven hebben in de Here. Groet de geliefde Persis, die zich veel moeite gegeven heeft in de Here. 13 Groet Rufus, de uitverkorene in de Here, met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is. 14 Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas, en de broeders bij hen. 15 Groet Filologus, en Julia, Nereus met zijn zuster, en Olympas, benevens al de heiligen, die bij hen zijn. 16 Groet elkander met de heilige kus. U groeten al de gemeenten van Christus. 17 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. 18 Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen. 19 Want uw gehoorzaamheid is bij allen bekend geworden. Over u verblijd ik mij dus, doch ik wil, dat gij niet alleen wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade. 20 De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden. De genade van onze Here Jezus zij met u! 21 Mijn medearbeider Timoteüs en mijn stamgenoten Lucius, Jason en Sosipater, groeten u. 22 Ik, Tertius, die de brief op schrift gebracht heb, groet u in de Here. 23 Gajus, wiens gastvrijheid ik en de gehele gemeente genieten, laat u groeten. U groet Erastus, de stadsrentmeester, en Quartus, de broeder. 24 [De genade van onze Here Jezus Christus zij met u allen. Amen.] 25 Hem nu, die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, 26 maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken - 27 Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen..
Intussen, wie hier op het scherp van de snede staat, moet er wel blijk van geven zelf de toets te kunnen doorstaan van wat zuiver gereformeerd is. In het andere geval wordt men zelf door zijn scherpe wapen dodelijk getroffen. Laten we dus zien of de classicale brief deze toets doorstaat.
Direct na de aanhef vervolgt de classis met:
Het is een intrieste zaak, dat u in grote volharding en tegen alle kerkelijke vermaan van allerlei kerkelijke vergaderingen in nu zelfs voortgevaren bent tot een breken met de Gereformeerde Kerk ter plaatse en daarmee met het verband van de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Reeds hier blijkt de classis niet zuiver gereformeerd te denken. Want volgens hetgeen zij hier stelt komt het recht en de plicht tot vermaan toe aan allerlei kerkelijke vergaderingen. Maar volgens de gereformeerde kerkorde komt dat recht en die plicht uitsluitend toe aan de kerkeraad en aan geen enkele andere kerkelijke vergadering, noch aan een classis, noch aan een synode. Intussen is wel duidelijk waarop de classis hier doelt, namelijk op uitspraken van meerdere vergaderingen, waarin wij werden veroordeeld en die door ons niet als bindend zijn aanvaard. Zulk doen meent de classis te kunnen kwalificeren als ingaan tegen alle kerkelijk vermaan. Het is een kwalificatie die geen blijk geeft van gereformeerd denken maar van hiërarchisch. Kerkelijk vermaan bestaat niet in uitspraken van meerdere vergaderingen maar in vermaan van kerkeraadswege, waarbij de zonde wordt aangewezen met uitspraken van het Woord van God en met dat Woord wordt bestraft.
De classis schrijft vervolgens:
En dat alles vanwege die éne opvatting inzake de betekenis van de woorden “zich voegen bij” uit de NGB artikel 28 (en wat daarmee samenhangt).
Ja, we zijn nogal dwaas geweest dat we om die éne opvatting over die drie woordjes uit artikel 28 en wat daarmee samenhangt (wat overigens als tussen haakjes geplaatst van nog minder gewicht is) nota bene met de Kerk gebroken hebben. Zoiets zou de classis Grootegast nooit doen. Die zou in zo’n geval ook die andere opvatting over die drie woordjes zeker accepteren. En zij heeft dat bewezen ook, zij het dan op een heel vreemde manier, door namelijk een predikant om die éne opvatting over die drie woordjes nota bene afzettingswaardig te verklaren!
Maar dat was in dit geval gerechtvaardigd. Want hoewel de classis spreekt van ‘die éne opvatting’ bedoelt zij kennelijk ‘die onschriftuurlijke opvatting’. Zij vervolgt immers, zulks ter rechtvaardiging van haar eigen doen, onmiddellijk met:
Een opvatting, die deze woorden ongeoorloofd “prest” en versmalt, waardoor tekort wordt gedaan aan het heerlijke en grote kerkvergaderende werk van onze Here Jezus Christus.
Maar dan was het dus niet die éne opvatting maar een onschriftuurlijke opvatting over die drie woordjes die ons met de kerk deed breken. Een opvatting die tekort doet aan het heerlijke en grote kerkvergaderende werk van onze Here Jezus Christus. En daar doet de classis niet aan mee. Dat veroordeelt zij scherp met de woorden van Romeinen 16:1717 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen..18, waarbij zij erop wijst dat Christus’ kerkvergaderend werk heerlijk is en groot. Niet dat de Schrift ons niet leert dat de Kerk soms zeer klein is, wat ook vaak blijkt in een tijd van reformatie, maar de classis noemt niet alleen dat éne, dat Christus’ kerkvergaderend werk heerlijk is en groot. Zo groot is dat werk zelfs bij de classis, dat juist en vooral zij, die in een tijd van reformatie zich aan de kerk hebben onttrokken en zijn achtergebleven, nochtans tot de kerk behoren. Want het zijn volgens de classis allereerst deze achtergeblevenen die in artikel28 worden opgeroepen zich bij de kerk te voegen. Óf de kerk dus groot is bij de classis. Nog veel groter dan zij metterdaad is. Aan die grootte wil de classis niet tekort doen.
Intussen, hoe groot het kerkvergaderend werk van onze Heere Jezus Christus ook is, het is niet zo groot dat daarbinnen ook plaats is voor de zich noemende Gereformeerde Kerk te Grootegast. Dat meent deze kerk wel blijkens het feit dat zij zich zo noemt zoals zij zich noemt, maar zij vergist zich. Zij is in feite niets anders dan ene groepering-Hoorn, waarvan de classis zich genoodzaakt zag uit te spreken dat zij niet behoort tot het gereformeerde kerkverband. De classis, die de grenzen om dat grote kerkvergaderende werk van Christus ongetwijfeld niet graag nauw trekt, kon in dit geval blijkbaar niet anders. Ze deed tenminste niet anders en sloot ons buiten. Zo groot is bij deze classis het kerkvergaderend werk van onze Heere Jezus Christus dus! Zo openstaand en ruim als de classis is naar buiten toe, zo nauw en uitstotend is zij naar binnen toe! Overigens kan dat ook niet anders. Wie de grens van Christus’ kerkvergaderend werk niet eerbiedigt daar waar zij metterdaad en in waarheid loopt volgens het Woord van God, die stoot zich aan dat Woord en stoot dat Woord uit.
We lezen in het vervolg van de classisbrief:
Bittere consequentie van uw doorgedreven leer is, dat de kerk te Grootegast gescheurd werd.
Thans is onze leer dus een doorgedreven leer geworden, waardoor volgens de classis de kerk te Grootegast is gescheurd. De vraag is echter of die doorgedreven leer al dan niet Schriftuurlijk is. Zo ja, dan is door ons de eenheid van de kerk niet gescheurd, iets waarop de duivel altijd uit is, maar dan is die eenheid door ons bewaard en geldt wat de classis ons hier verwijt haarzelf. Ten bewijze dat de leer die wij voorstaan, onschriftuurlijk is, moet dan blijkbaar het vervolg dienen waar de classis stelt:
Bittere consequentie van uw doorgedreven leer is bovenal, dat er nu dan ook blijkens uw “Akte van Afscheiding” naar uw overtuiging geen ware gelovigen in Nederland meer zijn dan alleen zij, die met u artikel 131 van de Acta van de Generale Synode van Heemse 1984/1985 verwerpen. U ként geen kerkelijk dwalende broeders en zusters en wílt ze niet kennen. Maar de Schrift spreekt anders en weet van “argelozen”, die “misleid” worden.
Hoogst merkwaardig wat de classis hier doet met een beroep op onze Akte van Afscheiding. Daarin roepen wij de gelovigen op om met ons de leer van Heemse te verwerpen. Wij doen dat tegen het einde van de Akte, nadat wij eerst uitvoerig met een beroep op Gods Woord hebben aangetoond dat de leer van Heemse niet Schriftuurlijk is. Meent men nu die oproep aan het slot te moeten veroordelen, dan doet men dat allicht niet door ons aan te spreken op wat volgens eigen gedachte de bittere consequentie van die oproep is maar dan doet men dat door ons aan te spreken op wat de grondslag vormt van die oproep. Niet alzo de classis Grootegast. Hoewel ze er blijk van geeft onze Akte te hebben gelezen, negeert ze eenvoudig wat wij aan Schriftmateriaal tegen de leer van Heemse hebben aangevoerd om zich in plaats daarvan sterk te maken met wat volgens haar de bittere consequentie is van onze doorgedreven leer. En zo doet de classis niet alleen in haar brief maar ook in haar uitspraak. Ook daar gaat ze met geen woord in op ons bewijsmateriaal. De classis wil de strijd kennelijk niet strijden met het zwaard van de Geest, dat is het Woord van God. Ze heeft haar eigen gekozen strijdmiddelen. Maar dat doet haar banvonnis krachteloos zijn en alle uitwerking missen.
Intussen komt in het zo-even geciteerde gedeelte de Schrift toch nog even om de hoek kijken. De Schrift weet immers, aldus de classis, van “argelozen” die “misleid” worden. En dit Schriftberoep moet dan dienen als weerlegging van wat volgens de classis onze grote zonde is, namelijk dat wij geen kerkelijk dwalende broeders en zusters kénnen, wat meer is: die niet willen kennen. Ja, wilden wij eindelijk maar eens zulke broeders en zusters kennen, dan kénden wij ze ook wel. En dat dan uiteraard evenals de classis. Die kent wel terdege kerkelijk dwalende broeders en zusters. De classis wil zulke broeders en zusters tenminste kennen, En als men dat maar wil, dan kent men ze ook echt wel. Wel te verstaan: buiten de kerk. Want wij kennen de taal van de classis Grootegast langzamerhand al wel zo goed, dat het voor ons geen vraag meer is wat zij verstaat onder kerkelijk dwalende broeders en zusters. Daarmee bedoelt zij de ware gelovigen buiten de kerk. Voor die gelovigen heeft de classis de term gesmeed: kerkelijk dwalende broeders en zusters. Niet dat er ook binnen de kerk geen dwalende broeders en zusters zijn. Ongetwijfeld.
En misschien kunnen we ook daarvoor nog eens een naam bedenken, maar het zijn in elk geval geen kerkelijk dwalende broeders en zusters. Want zo noemen wij de ware gelovigen buiten de kerk. Niet dat de Schrift ze zo noemt, maar zo noemen wij ze. En natuurlijk weet de Schrift van zulke kerkelijk dwalende broeders en zusters. Die spreekt toch zeker niet voor niets over “argelozen” die “misleid” worden. Welnu, wat wil men dan nog? Dan is met deze twee woordjes uit de Schrift toch zeker het bewijs geleverd dat de groepering-Hoorn die drie woordjes uit artikel 28 verkeerd verstaat?
Ja, de classis wil ons kennelijk zo argeloos hebben te menen dat het Schriftwoord, waarop zij hier zinspeelt, ons zulke door haar bedoelde kerkelijke dwalende broeders en zusters leert. Maar dat leert Romeinen 16:1717 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen..18 ons niet. Dat blijkt duidelijk als we deze tekst in haar geheel lezen, zoals de classis haar ook zelf volledig uitgeschreven aan het slot van haar brief weergeeft. De apostel Paulus leert ons hier niet te spreken van kerkelijk dwalende broeders, die als “argelozen” buiten de kerk zijn geleid, maar de apostel spreekt hier tot de broeders, die hij zeer indringend waarschuwt. En wel met het oog op zeer gevaarlijke dwaalleraars, die onder vrome woorden het evangelie des kruises tot een aanstoot en ergernis trachtten te maken. En dan waarschuwt Paulus de broeders niet omdat zij “argelozen” zijn die “misleid” worden. Maar dan waarschuwt hij hen om niet argeloos te zijn, opdat zij niet misleid worden. De Schrift leert ons hier geen kerkelijk dwalende broeders maar door God gewaarschuwde broeders! Dat is wel iets anders dan wat de classis van dit Schriftwoord maakt. Deze kerkelijke vergadering dwaalt hier wel zeer. Straks aan het einde van haar brief zal de classis er niet voor terugschrikken om dit apostolische woord uit Romeinen 161 Ik beveel Febe, onze zuster, [tevens] dienares der gemeente te Kenchreeën, bij u aan, 2 dat gij haar ontvangt in de Here op een wijze, de heiligen waardig, en haar bijstaat, indien zij u in het een of ander mocht nodig hebben. Want zij zelf heeft velen, ook mij persoonlijk, bijstand verleend. 3 Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus, 4 mensen, die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben. Niet ik alleen ben hun dankbaar, maar ook al de heidengemeenten. 5 Groet insgelijks de gemeente bij hen aan huis. Groet mijn geliefde Epenetus, de eersteling voor Christus uit Asia. 6 Groet Maria, iemand, die zich veel moeite voor u heeft gegeven. 7 Groet Andronikus en Junias, mijn stamgenoten en medegevangenen, mannen onder de apostelen in aanzien, die reeds vóór mij in Christus geweest zijn. 8 Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Here. 9 Groet Urbanus, onze medewerker in Christus, en mijn geliefde Stachys. 10 Groet Apelles, die in Christus beproefd gebleken is. Groet hen, die behoren tot de kring van Aristobulus. 11 Groet mijn stamgenoot Herodion. Groet hen, die behoren tot de kring van Narcissus, die in de Here zijn. 12 Groet Tryfena en Tryfosa, vrouwen, die zich moeite gegeven hebben in de Here. Groet de geliefde Persis, die zich veel moeite gegeven heeft in de Here. 13 Groet Rufus, de uitverkorene in de Here, met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is. 14 Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas, en de broeders bij hen. 15 Groet Filologus, en Julia, Nereus met zijn zuster, en Olympas, benevens al de heiligen, die bij hen zijn. 16 Groet elkander met de heilige kus. U groeten al de gemeenten van Christus. 17 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. 18 Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen. 19 Want uw gehoorzaamheid is bij allen bekend geworden. Over u verblijd ik mij dus, doch ik wil, dat gij niet alleen wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade. 20 De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden. De genade van onze Here Jezus zij met u! 21 Mijn medearbeider Timoteüs en mijn stamgenoten Lucius, Jason en Sosipater, groeten u. 22 Ik, Tertius, die de brief op schrift gebracht heb, groet u in de Here. 23 Gajus, wiens gastvrijheid ik en de gehele gemeente genieten, laat u groeten. U groet Erastus, de stadsrentmeester, en Quartus, de broeder. 24 [De genade van onze Here Jezus Christus zij met u allen. Amen.] 25 Hem nu, die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, 26 maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken - 27 Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen. tegen ons te hanteren. Maar het is ons nu wel duidelijk tegen wie dit scherpe woord zich metterdaad keert. Zo gaat dat als men met alle geweld kerkelijk dwalende broeders en zusters wil kennen in de zin waarin de classis dat bedoelt. Men krijgt dan het geweld van Gods Woord tegen zich. Volgens dat Woord belijdt de kerk in artikel 28 dan ook geen kerkelijk dwalende broeders en zusters maar vermaant zij de broeders en zusters daar om niet van de kerk weg te dwalen maar zich daarbij te voegen. Het onderscheid tussen het eerste en het laatste is even groot als dat tussen duisternis en licht. Echter, dwars tegen alle mogelijke onderwijs van Gods Woord en de gereformeerde confessie in, heeft de classis Grootegast haar ogen en oren allang toegesloten voor deze eenvoudige waarheid, zodat zij ziende blind is en horende doof. Zij die ons verwijt geen kerkelijke dwalende broeders en zusters te willen kennen, bewijst zelf de nimmer dwalende God der waarheid niet te willen kennen naar Zijn Woord.
En als het zover is gekomen in de kerk, is het voor de broeders en zusters de ure om zich af te scheiden omdat er geen gemeenschap is tussen het licht en de duisternis. Ook dat ligt opgesloten in het onderwijs van Gods Woord in Romeinen 16:17,1817 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. 18 Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen.. Dit Schriftwoord pleit niet tegen ons maar voor ons.
We willen thans de vraag onder ogen zien hoe de classis ertoe kwam haar uitspraak te doen, wat dus de aanleiding tot deze uitspraak was. We lezen wat dat betreft direct aan het begin van de uitspraak dat de classis haar uitspraak deed “geconfronteerd met de zo genoemde ‘Afscheiding’ te Grootegast”.
Op zichzelf is dit al een merkwaardige formulering. Immers, een kerkelijke vergadering die een uitspraak doet over een bepaalde zaak, doet dat niet nadat zij met die zaak is geconfronteerd maar nadat zij daarvan kennis genomen heeft. Men kan zich als kerkelijke vergadering wel met van alles en nog wat geconfronteerd achten maar dat is niet terecht. De vraag is of de zaak aan de betreffende kerkelijke vergadering ter behandeling is voorgelegd. En zo ja, dan wordt vervolgens eerst de vraag bezien of de zaak ontvankelijk is voor behandeling. Is dat het geval, dan wordt tot behandeling overgegaan, waarbij men dan als kerkelijke vergadering niet zegt dat men met iets geconfronteerd maar dat men van iets heeft kennis genomen.
Niet alzo de classis Grootegast. Die verklaart ergens mee geconfronteerd te zijn en doet dan uitspraak. Intussen zijn we benieuwd hoe deze confrontatie dan tot stand is gekomen. En dan doen we de verrassende ontdekking dat dit is gebeurd na de kerkelijke rondvraag naar artikel 41 KO. Niet dat dat open en duidelijk vooropstaat in de uitspraak, zodat dat ook direct duidelijk is voor wie van de uitspraak kennis neemt. Nee, het blijkt tenslotte uit wat wordt bericht in een bijzin van het als vierde en laatste punt vermelde materiaal (zie blz. 2 bovenaan). Daar wordt als materiaal vermeld het rapport van een door de classis ingestelde commissie inzake een uitspraak van de classis over de afscheiding te Grootegast, waaraan dan is toegevoegd de zinsnede:
om welke uitspraak door de kerken te Leek-Roden en te Grootegast in de rondvraag naar artikel 41 KO gevraagd was.
Nota bene, twee kerken dus die in de kerkelijke rondvraag naar artikel 41 KO de classis vragen een uitspraak te doen over de afscheiding te Grootegast. Als zou deze zogenaamde rondvraag zich daarvoor laten gebruiken. Het betreffende gedeelte van artikel 41 KO luidt:
De praeses zal vragen of de ambtelijke diensten voortgang hebben, of de besluiten van de meerdere vergaderingen nageleefd worden en of er iets is, waarbij, de kerkeraden het oordeel of de hulp van de classis nodig hebben voor de goede voortgang van hun plaatselijk kerkelijk leven.
Hier is dus bepaald dat de classis de kerkeraden de gelegenheid zal bieden om in voorkomende gevallen haar oordeel of hulp te vragen met het oog op de goede voortgang van het plaatselijk kerkelijk leven. Daaronder valt bijvoorbeeld dat het classicale oordeel wordt gevraagd bij tuchtoefening (vgl. artikel 76, 77 KO). Maar dat het vragen van een bindende classicale uitspraak over een plaatsgevonden afscheiding daaronder niet valt is zonder meer duidelijk. Zou de kerk te Leek-Roden bijvoorbeeld het oordeel van de classis hebben gevraagd inzake de vraag hoe hij had te handelen met betrekking tot een door hem ontvangen brief van de afgescheidenen te Grootegast, dan lag de zaak heel anders. Maar dat vroeg deze kerkeraad kennelijk niet, doch hij wilde blijkbaar een classicale uitspraak over deze afscheiding te Grootegast. En deze uitspraak werd daarna ook niet alleen toegezonden aan de kerkeraden, die daar om gevraagd hadden, zelfs niet alleen aan alle kerken binnen de classis, maar aan alle kerken in Nederland. Dat zulk handelen, zowel wat betreft het vragen als wat betreft het doen van de uitspraak, niets te maken heeft met een handelen binnen het kader van artikel 41 KO is zonder meer duidelijk. Hier is misbruik van artikel 41 KO gemaakt om toch maar een classicale uitspraak te krijgen over de afscheiding te Grootegast.
Bovendien, zo vragen wij, in welk opzicht had de kerkeraad van Leek-Roden eigenlijk het oordeel of de hulp van de classis nodig inzake de afscheiding te Grootegast? Was het voor hem een vraag of deze afscheiding al dan niet wettig was? Maar dan had hij deze zaak niet eerst in de kerkelijke rondvraag aan de orde behoren te stellen doch terstond bij de constituering van de classis, waarbij de classis dan zolang zij deze zaak voor onderzoek in behandeling had geen afgevaardigden uit Grootegast in haar midden had te aanvaarden.
En wat betreft de hier genoemde kerkeraad van Grootegast, die ook via artikel 41 deze zaak aan de classis voorlegde, deze kerkeraad had zelf de afscheiding te Grootegast reeds lang veroordeeld, zoals wel blijkt uit zijn schrijven aan de afgescheidenen van 28 januari 1986.
Eén ding is wel duidelijk: in de weg waarlangs de classis zich heeft laten confronteren met de afscheiding te Grootegast en daarover een uitspraak heeft gedaan, namelijk de weg van artikel 41 KO, heeft zij met dit artikel gesold. Een classis die gereformeerd is doet zoiets niet. Daarvoor zijn haar de artikelen van de gereformeerde kerkorde te kostbaar en te ernstig.
We willen nu letten op de uitspraak zelf. En dan moeten we constateren dat we hier met een totaal nietszeggende uitspraak van doen hebben, en dat juist ook in het licht van wat de classis in de kerkelijke rondvraag was gevraagd. Daarin was haar immers verzocht een uitspraak te doen over de afscheiding te Grootegast.
Welnu, het is duidelijk dat wanneer een classis een dergelijke vraag wordt voorgelegd en zij die gaat behandelen, zij dan het feit van die afscheiding heeft te toetsen aan Gods Woord en de gereformeerde belijdenis om op grond daarvan die afscheiding als wettig te erkennen dan wel als onwettig te weerspreken.
Maar merkwaardig genoeg zwijgt de classis op dit wezenlijke punt in alle talen. Zij spreekt niet uit dat de afscheiding te Grootegast een onwettige daad is om dit vervolgens in de gronden bij haar uitspraak te funderen op de gereformeerde leer. In plaats daarvan doet zij uitspraak over een in wezen ondergeschikt en afgeleid punt, namelijk over de positie van de afgescheidenen ten opzichte van het kerkverband. Als zou over die positie ook maar één woord gezegd kunnen worden tenzij dan dat men eerst het feit van de afscheiding zelf heeft getoetst aan de enige norm die hier geldt. Kan de afscheiding te Grootegast die toets niet doorstaan dan is daarmee als vanzelf gegeven dat de afgescheidenen buiten het gereformeerde kerkverband vallen, terwijl het omgekeerde evenzeer het geval is. Maar zoals gezegd ontbreekt op dit kardinale punt elke toetsing.
Wel te verstaan elke toetsing aan Gods Woord en de gereformeerde belijdenis. In de meer dan twee bladzijden tellende gronden wordt ook niet één keer een beroep gedaan op of verwezen naar uitspraken van dat Woord en die belijdenis. De classis blijkt uiteindelijk slechts één pijl op haar boog te hebben tot toetsing en veroordeling van onze afscheiding en dat is – hoe zou het ook anders kunnen – de uitspraak van de Heemser synode. Hoezeer die synodeuitspraak allesbeslissend voor haar is bewijst zij wel door wat zij tegen het einde van grond 4 stelt en dat wordt nota bene door haar zelf van begin tot einde onderstreept, namelijk:
Zeer consequent wordt de door de Generale Synode van Heemse veroordeelde leer aangaande de Kerk in deze “afscheiding” toegepast en doorgevoerd.
En daarmee is dan voor deze classis de zaak ten principale beslist. Gaat men consequent in tegen Heemse, dan is men veroordeeld. Geen uitspraken van Gods Woord en de confessie behoeven hier ook maar iets te bewijzen. De uitspraak van Heemse beslist hier zonder meer. Die uitspraak staat bij deze classis gelijk aan de Schrift en neemt bij haar feitelijk de plaats van de Schrift in. Vandaar ook dat zij er niet voor terugschrikt om direct na het zo-even geciteerde rustig te vervolgen met:
Met dit alles heeft in het licht van de Schrift deze “afscheiding” zichzelf veroordeeld. Want terwijl men iets anders leert dan door de kerk in artikel 28 NGB naar de Schrift beleden wordt, scheidt men zich af van hen, die aan de belijdenis vasthouden.
Nota bene, terwijl deze classis in heel haar uitspraak ook niet één keer het licht van de Schrift laat schijnen maar uitsluitend zweert bij het “licht” van Heemse aarzelt zij niet thans zo te spreken en te zeggen dat in het licht van de Schrift onze afscheiding zichzelf veroordeelt. Wel een bewijs hoezeer deze kerkelijke vergadering niet aan de Schrift maar aan de synode van Heemse het enige en laatste woord geeft. Die synode heeft voor haar onfeilbaar gezag. Ja, zozeer staart deze classis zich blind op de synodeuitspraak dat zij niet eens meer bij machte blijkt om zelf ook maar iets vanuit de Schrift te bewijzen. Daarmee heeft in het licht van de Schrift en de belijdenis deze classis zichzelf veroordeeld. Want terwijl zij zégt onze afscheiding te veroordelen op grond van het onfeilbare Woord van God, doet zij metterdaad niet anders dan veroordelen op grond van een feilbare kerkelijke uitspraak. En dat betekent dat haar vonnis niet meer is dan een krachteloos mensenwoord dat niets voorstelt. Daar komt nog bij dat het ook wel vanzelf spreekt dat wie een afscheiding beoordeelt met als norm de rondom de afscheiding in geding zijnde kerkelijke uitspraken wel tot een veroordeling van die afscheiding moet komen. Dan komt men ook tot veroordeling van de afscheiding van 1834 en van de vrijmaking van 1944. Ook daarom wordt in deze classis-uitspraak niets bewezen. Het enige wat de classis met haar uitspraak bewijst is dat zij zich in haar beoordeling van onze afscheiding niet heeft laten beheersen door de Geest van het Woord maar door de geest van de hiërarchie, die zichzelf en eigen ordinantiën meer macht en autoriteit toekent dan het Woord van God en die zich aan het juk van Jezus Christus niet wil onderwerpen.
Met het voorafgaande is de classisuitspraak voldoende weerlegd. Op één onderdeel willen we echter nog nader ingaan. Dat betreft hetgeen de classis stelt in grond 4 van haar uitspraak. Als u kennis neemt van het verhaal dat de classis hier ophangt ontdekt u dat zij zich eraan stoot dat wij in verschillende van onze stukken over onszelf spreken als de gelovigen. Op grond van dit spreken stelt de classis: zie je wel, zij zien uitsluitend zichzelf als de gelovigen terwijl zij met betrekking tot hen van wie zij zich hebben afgescheiden niet van gelovigen willen spreken en daaronder zelfs geen enkele gelovige meer zien.
Het is hoogst merkwaardig dat juist deze classis op deze wijze met dit spreken van ons omgaat. Wanneer wij namelijk op precies dezelfde wijze omgaan met precies hetzelfde spreken van de belijdenis in artikel 27 NGB, dan veroordeelt de synode van Heemse dat en derhalve ook deze classis. Artikel 27 zegt immers dat de kerk een heilige vergadering is van de ware gelovigen. Gelet op dit spreken van de belijdenis hebben wij altijd gezegd, dat hier geen enkele gelovige wordt buitengesloten maar dat zij allen hieronder begrepen zijn, zodat de belijdenis ons niet leert te spreken van ware gelovigen buiten de kerk. Maar nee, zo mochten wij niet omgaan met dit spreken van artikel 27, aldus de synode van Heemse. Je kunt uit dit spreken hooguit concluderen dat alle gelovigen zich bij de kerk moeten voegen maar niet dat zij allen tot de kerk behoren. Aldus Heemse. En ziedaar nu de classis Grootegast. Wat zij met de synode van Heemse in ons veroordeelt wat betreft ons spreken over de door artikel 27 gebruikte formulering, dat doet zij thans zelf in haar spreken over de door ons gebruikte formulering. Met het lange verhaal dat de classis in de 4e grond van haar uitspraak ophangt en waarbij zij tot driemaal toe de woorden ‘de gelovigen’ heeft onderstreept bewijst zij haars ondanks dan ook maar één ding, namelijk dat ons spreken over het betreffende gedeelte van artikel 27 geheel terecht is. Deze wijze classis wordt hier gevangen in haar eigen sluwheid. Met hetgeen zij tegen ons meent te kunnen gebruiken, veroordeelt zij zichzelf.
En daarom handhaven wij ook met vrijmoedigheid dat het inderdaad de gelovigen zijn die tot afscheiding zijn gekomen. Want de ware leer is niet aan de kant van deze classis en de door haar verdedigde kerkeraad maar aan de kant van de thans ook door haar uitgestoten afgescheidenen. En waar de ware leer is, daar zijn de gelovigen, daar is de Kerk. Immers, zo spreekt Christus Zelf, Mijn schapen horen naar Mijn stem en zij volgen Mij, terwijl zij voorwaar geen vreemde volgen (zie Johannes 101 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; 5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. 6 In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. 7 Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. 8 Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; 12 maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - 13 want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. 14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, 15 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. 17 Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. 18 Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen. 19 Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om die woorden. 20 En velen van hen zeiden: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luistert gij naar Hem? 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden voor een bezetene, een boze geest kan toch de ogen van blinden niet openen? 22 Toen kwam het Vernieuwingsfeest te Jeruzalem; het was winter. 23 En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel nog in spanning? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit. 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam mijns Vaders, die getuigen van Mij; 26 maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. 27 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn één. 31 De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? 33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden? 35 Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, 36 zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet, 38 doch indien Ik ze doe en gij Mij toch niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat gij weten en erkennen moogt, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader. 39 Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen. 40 En Hij vertrok weer naar de overzijde van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef daar. 41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van deze zeide, was waar. 42 En velen daar geloofden in Hem.).
Geve deze Christus, die de goede Herder is en die Zijn leven heeft ingezet voor Zijn schapen, ons allen de bereidheid en de standvastigheid om Hem in waarheid te volgen. Ook al brengt dat lijden en vervolging met zich mee.