Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

artikelen:1986-09.10_hebreeen-8_een-nieuw-verbond

Hebreeën 8: een nieuw verbond (1986)

Uit kerkblad Clavis, jrg. 29, nr. 5-6, september-oktober 1986

Op de mannen- en vrouwenvereniging is de brief aan de Hebreeën in deze maanden het onderwerp van onze besprekingen. Geen gemakkelijk onderwerp maar wel leerzaam.
We krijgen hier fundamenteel onderwijs in de christelijke religie, dat is in de leer van het nieuwe verbond. Dat verbond bepaalt de inhoud van dit bijbelboek en wel zo dat Hebreeën ons de voortreffelijkheid en de rijkdom van dit verbond laat zien. Trouwens ook, laten we dat vooral niet vergeten, de ernst van dit nieuwe verbond.
Daarbij is het leerzame van de brief dat zij om zo te zeggen geen streep haalt door het oude verbond als iets waaraan wij vandaag niets meer hebben. Het oude verbond is in Hebreeën bepaald geen vergeten hoofdstuk. Indien ergens, dan worden we juist in dit bijbelboek voortdurend weer geconfronteerd met het Oude Testament. Er blijkt een diepe samenhang te bestaan tussen beide verbonden. Men kan over het nieuwe verbond niet zinvol spreken zonder het oude in rekening te brengen. Hebreeën bewijst ons dat. De diepste oorzaak daarvan is ongetwijfeld dat er uiteindelijk maar één verbond is tussen God en Zijn volk de hele geschiedenis door vanaf het oude tot het nieuwe paradijs. En de oorzaak daarvan is weer dat de Heere Zelf één is en eenvoudig. Bij Hem is daar geen leven en handelen in het meervoud; in Hem is geen meervoudig evangelie noch een meervoudig verlossingsplan. Wij belijden Hem als de eenvoudige God (artikel 1 NGB) en wij belijden daarom ook dat Zijn verkiezing(splan) eenvoudig is. “De voormelde verkiezing – zo de D.L. in hoofdstuk I par. 8 – is niet menigerlei, maar één en dezelfde, van al degenen die zalig worden, beide in het oude en nieuwe Testament.”
Deze enige verkiezing van de enige God doet oude en nieuwe testament in wezen één zijn en betekent dat er slechts één verbond is tussen God en Zijn volk.
En dat verbond is het nieuwe verbond, dat God in Christus met Zijn gelovigen heeft opgericht. Van meet af aan is dat verbond de inzet van het evangelie, reeds vanaf het evangelie van de moederbelofte in Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen..
Spreken we daarnaast van het oude verbond, zoals de brief aan de Hebreeën dat doet, met name in hoofdstuk 8, dan dienen we te bedenken dat dit verbond niet op zichzelf bestond maar dat het er was in samenhang met het nieuwe verbond. Het oude verbond functioneerde met het oog op en ter wille van het nieuwe. Hebreeën 81 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, 2 de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. 3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren. 4 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. 5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg. 6 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. 7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. 8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, 9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. 10 Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 11 En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. 12 Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. 13 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning. leert ons dat door erop te wijzen dat het heiligdom, waarin de priesters van het oude verbond de dienst verrichten, een afbeelding en schaduw was van het hemelse (vers 55 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg.). Naast het oudtestamentische, aardse heiligdom was daar dus van meet af aan het nieuwtestamentische, hemelse heiligdom. Het eerste was de schaduw van en de heenwijzing naar het laatste. Steeds weer moest Israël dat bedenken, opdat het zich niet blind zou staren op de priester- en offerdienst in de tempel, als zou dat het einde van alles zijn.
Er was meer dan dat! Er was meer dan het verbond dat functioneerde op grond van de priester- en offerdienst in Jeruzalem. Dat meerdere is het nieuwe verbond. Het is het verbond dat functioneert op grond van de priester- en offerdienst van Jezus Christus, de hogepriester in het hemelse heiligdom (vgl. vers 11 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen. en 2).
Hebreeën 8:66 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. noemt dit nieuwe verbond een beter verbond, waarvan de rechtsgeldigheid op betere beloften berust. Let wel: beter. Dat is niet: anders. We moeten het nieuwe verbond niet zien als een ander verbond dan het oude. Het zijn dezelfde beloften, waardoor oude en nieuwe verbond worden gedragen. Dat blijkt ons ook wel uit het tweede gedeelte van Hebreeën 81 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, 2 de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. 3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren. 4 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. 5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg. 6 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. 7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. 8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, 9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. 10 Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 11 En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. 12 Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. 13 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning., waar met een beroep op Jeremia 311 Te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal Ik voor alle geslachten van Israël tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de Here: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust. 3 Van verre is de Here mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. 4 Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; 5 gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten, zullen ook de vrucht genieten. 6 Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God! 7 Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. 8 Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. 9 Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm, die is mijn eerstgeborene. 10 Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. 11 Want de Here maakt Jakob vrij en verlost hem uit de macht van wie sterker is dan hij. 12 Zo komen zij jubelend op de hoogte van Sion en stromen toe naar het goede des Heren, naar koren, most en olie, naar schapen en runderen; hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten. 13 Dan verheugt zich het meisje in de reidans, jongelingen en grijsaards tezamen. Ik verander hun rouw in vreugde. Ik troost en verblijd hen na hun smart. 14 Ik laaf de ziel der priesters met het vette en mijn volk wordt met het goede van Mij verzadigd, luidt het woord des Heren. 15 Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. 16 Zo zegt de Here: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zullen terugkeren uit het land van de vijand. 17 Ja, er is hoop voor uw toekomst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen naar hun gebied terugkeren. 18 Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd, als een ongetemd kalf werd ik getuchtigd; bekeer mij, dan zal ik mij bekeren, want Gij, Here, zijt mijn God. 19 Want nadat ik tot inkeer ben gekomen, heb ik berouw gekregen; nadat ik tot inzicht gekomen ben, heb ik mij op de heup geslagen; ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden, want ik heb de smaad van mijn jeugd gedragen. 20 Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind, dat Ik, zo vaak als Ik van hem spreek, gedurig weder aan hem denken moet? Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, luidt het woord des Heren. 21 Richt u merkstenen op, zet u wegwijzers neer, zet uw hart op de heerbaan, de weg die gij gaat; keer terug, jonkvrouw Israëls, keer terug naar uw steden hier! 22 Hoelang zult gij aarzelen, o afkerige dochter? Want de Here schept iets nieuws op aarde: de vrouw zal de man omvangen. 23 Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Wederom zal men dit woord zeggen in het land van Juda en in zijn steden, wanneer Ik een keer heb gebracht in hun lot: De Here zegene u, rechtvaardige woonstede, heilige berg! 24 Daar zal Juda wonen met al zijn steden tezamen, landbouwers en die met de kudde uittrekken; 25 want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik. 26 Hierbij ontwaakte ik en zag op; mijn slaap was zo zoet. 27 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaai met zaad van mensen en zaad van dieren; 28 en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des Heren. 29 In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden. 30 Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden. 31 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. 32 Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des Heren. 33 Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des Heren, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. 35 Zo zegt de Here, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is Here der heerscharen: 36 Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des Heren, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen. 37 Zo zegt de Here: Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des Heren. 38 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de stad voor de Here opgebouwd wordt, van de Chananeltoren af tot aan de Hoekpoort; 39 dan gaat het meetsnoer verder rechtuit tot aan de heuvel Gareb en wendt zich naar Goa; 40 en het gehele lijkendal met de as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort oostwaarts, zal de Here heilig zijn; er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid. de belofte van het nieuwe verbond kort samengevat luidt: Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Maar diezelfde belofte vinden we ook al in de wet van Mozes. Reeds Genesis 17:11 Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk. bevat deze belofte en ook Exodus 6:66 Ik zal Mij u tot een volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God, het ben, die u onder de dwangarbeid der Egyptenaren uitleid.; 25:88 En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.; 29:45,4645 Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn. 46 En zij zullen weten, dat Ik, de Here, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wone; Ik ben de Here, hun God.; Leviticus 26:11,1211 En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, 12 maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.; Deuteronomium 26:17,1817 Gij hebt heden van de Here het woord aanvaard, dat Hij u tot een God zal zijn, en dat gij in zijn wegen wandelen moet, zijn inzettingen, geboden en verordeningen onderhouden en naar zijn stem luisteren. 18 En de Here heeft heden van u het woord aanvaard, dat gij zijn eigen volk zult zijn, zoals Hij u gezegd heeft, en dat gij al zijn geboden zult onderhouden.; 29:1313 opdat Hij u heden als zijn volk bevestige en u tot een God zij, zoals Hij u toegezegd heeft, en uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft.. De belofte van het nieuwe verbond is dus ook al die van het oude.
Desondanks heet het nieuwe verbond een beter verbond met betere beloften. Dat betekent dat het krachtiger en effectiever werkt dat het oude. Het oude verbond bracht niet de volkomenheid. Zelfs is het zo dat Israël het verbond verbrak. Het volk kende de Heere niet langer en ging op eigen gekozen wegen. Hebreeën 81 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, 2 de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. 3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren. 4 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. 5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg. 6 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. 7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. 8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, 9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. 10 Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 11 En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. 12 Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. 13 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning. zegt met het oog daarop dat het eerste verbond berispelijk was. Dat betekent niet dat dit verbond zelf verkeerd was of dat God berispelijk was. Nee, het volk van het verbond handelde berispelijk. Israël en Juda keerden de Heere de rug toe. Daardoor functioneerde het verbond niet langer. Dat wil zeggen: in plaats van de verbondszegen kwam de verbondsvloek.
In plaats van de stichting en de opbouw van Israël volgde zijn afbraak en verstrooiing. In toorngloed ontbrandde de Heere tegen Zijn eigen volk. Hij stond op om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen (vgl. Jeremia 31:2828 en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des Heren.).
Maar tegelijk is daar de belofte van een nieuw verbond. Jeremia 311 Te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal Ik voor alle geslachten van Israël tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de Here: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust. 3 Van verre is de Here mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. 4 Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; 5 gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten, zullen ook de vrucht genieten. 6 Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God! 7 Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. 8 Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. 9 Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm, die is mijn eerstgeborene. 10 Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. 11 Want de Here maakt Jakob vrij en verlost hem uit de macht van wie sterker is dan hij. 12 Zo komen zij jubelend op de hoogte van Sion en stromen toe naar het goede des Heren, naar koren, most en olie, naar schapen en runderen; hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten. 13 Dan verheugt zich het meisje in de reidans, jongelingen en grijsaards tezamen. Ik verander hun rouw in vreugde. Ik troost en verblijd hen na hun smart. 14 Ik laaf de ziel der priesters met het vette en mijn volk wordt met het goede van Mij verzadigd, luidt het woord des Heren. 15 Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. 16 Zo zegt de Here: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zullen terugkeren uit het land van de vijand. 17 Ja, er is hoop voor uw toekomst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen naar hun gebied terugkeren. 18 Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd, als een ongetemd kalf werd ik getuchtigd; bekeer mij, dan zal ik mij bekeren, want Gij, Here, zijt mijn God. 19 Want nadat ik tot inkeer ben gekomen, heb ik berouw gekregen; nadat ik tot inzicht gekomen ben, heb ik mij op de heup geslagen; ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden, want ik heb de smaad van mijn jeugd gedragen. 20 Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind, dat Ik, zo vaak als Ik van hem spreek, gedurig weder aan hem denken moet? Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, luidt het woord des Heren. 21 Richt u merkstenen op, zet u wegwijzers neer, zet uw hart op de heerbaan, de weg die gij gaat; keer terug, jonkvrouw Israëls, keer terug naar uw steden hier! 22 Hoelang zult gij aarzelen, o afkerige dochter? Want de Here schept iets nieuws op aarde: de vrouw zal de man omvangen. 23 Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Wederom zal men dit woord zeggen in het land van Juda en in zijn steden, wanneer Ik een keer heb gebracht in hun lot: De Here zegene u, rechtvaardige woonstede, heilige berg! 24 Daar zal Juda wonen met al zijn steden tezamen, landbouwers en die met de kudde uittrekken; 25 want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik. 26 Hierbij ontwaakte ik en zag op; mijn slaap was zo zoet. 27 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaai met zaad van mensen en zaad van dieren; 28 en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des Heren. 29 In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden. 30 Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden. 31 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. 32 Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des Heren. 33 Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des Heren, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. 35 Zo zegt de Here, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is Here der heerscharen: 36 Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des Heren, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen. 37 Zo zegt de Here: Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des Heren. 38 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de stad voor de Here opgebouwd wordt, van de Chananeltoren af tot aan de Hoekpoort; 39 dan gaat het meetsnoer verder rechtuit tot aan de heuvel Gareb en wendt zich naar Goa; 40 en het gehele lijkendal met de as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort oostwaarts, zal de Here heilig zijn; er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid. spreekt ervan. De Heere zal zich weer in gunst tot Zijn volk wenden en zoals Hij wakker was om uit te rukken en af te breken, zo zal Hij wakker zijn om te bouwen en te planten. De aanvankelijke vervulling daarvan kwam na de ballingschap in de terugkeer naar Kanaän en de terugkeer naar de Heere.
De volle vervulling daarvan kwam in Jezus Christus, die volgens Hebreeën 81 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, 2 de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. 3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren. 4 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. 5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg. 6 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. 7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. 8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, 9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. 10 Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 11 En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. 12 Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. 13 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning. de middelaar is van het nieuwe verbond. Het is het betere verbond met zijn betere beloften. Het is het verbond, waarin de Heere Zich meer dan ooit doet kennen in de overvloed van Zijn genade in Zijn eigen Zoon, die een volkomen Middelaar is en een volkomen Hogepriester.
De middelaars van het oude verbond waren onvolkomen, zondig, zwak en sterfelijk. Maar de Middelaar van het nieuwe verbond is onberispelijk en krachtig tot verlossing. Hij heeft door Zijn eigen bloed Zijn volk definitief losgekocht. Hij heeft ook Zijn Geest over Zijn volk uitgestort. Zo heeft Hij de gemeente van het nieuwe verbond gesticht en sticht Hij haar nog dagelijks.
Die gemeente – en dat zijn wij – wordt daarom geroepen uit de kracht van het nieuwe verbond te leven. En dat betekent dat het ambt aller gelovigen moet functioneren meer dan ooit te voren. De gemeente van het nieuwe verbond is geen onmondig volk maar een volk met de belofte dat zij allen de Heere zullen kennen. Dus worden zij allen ook tot die kennis geroepen. Daarin ligt de functionering en beleving van het nieuwe verbond, waarin de Heere onze God is en wij zijn volk.
Moge Hij, de God en Vader van onze Heere Christus, ons zo leiden door Zijn Geest dat wij toenemen in de kennis van Hem en van Zijn genade. Opdat wij niet verouderen en verdwijnen (zie vers 1313 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.!), maar een levende gemeente zijn, die leeft uit het levende en blijvende Woord van God.


Paginahulpmiddelen