Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

artikelen:1991-05.06-iets-over-het-woord-gemeente

Iets over het woord ‘gemeente’ (1991)

Uit Clavis, jrg. 34, nr. 5/6, mei-juni 1991

Zoals we allen wel zullen weten, kent de Bijbel niet het onder ons gebruikelijke woord ‘kerk’. Wat de Bijbel wel kent is het woord ‘gemeente’. We komen het op vele plaatsen tegen zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. We noemen als voorbeeld uit het Oude Testament Psalm 22:2323 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. en Psalm 40:1010 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het. en uit het Nieuwe Testament Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. en 18:1717 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar..
Het woord dat hier in het Hebreeuws van het O.T. wordt gebruikt, is in de Septuagint, de Griekse vertaling van het O.T., weergegeven met het woord ‘ekklèsia’. Het is hetzelfde woord, dat we vervolgens ook in het Grieks van het N.T. tegenkomen, waarbij de zo-even genoemde tekst Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. de eerste plaats is in het N.T., waar het woord wordt gebruikt.
Wat is de betekenis en functie van dit voor ons vandaag vreemde maar in die tijd echt sprekende Griekse woord ‘ekklèsia’ (wellicht klinkt ons minder onbekend in de oren het daarvan afgeleide Latijnse woord ecclesia, dat ook wordt gebruikt in de Latijnse tekst van de N.G.B.)?
Het woord ‘ekklèsia’ is een zelfstandig naamwoord, waarin het werkwoord ‘ekklèsiazein’ meeklinkt. En de betekenis van dit werkwoord is ‘oproepen of dagvaarden’ en ook ‘een vergadering beleggen’. Dienovereenkomstig dient het zelfstandig naamwoord ‘ekklèsia’ ter aanduiding van een vergadering of samenkomst. Daarbij moeten we dan niet denken aan een zo maar spontaan opkomende losse vergadering, die veeleer een samenscholing is, maar aan een terdege georganiseerde wettig bijeengeroepen vergadering, die handelingsbevoegd is en bindende uitspraken kan doen.
Het niet alleen kwantitatief dikke maar vooral kwalitatief goede Grieks-Engels woordenboek van Liddell-Scott geeft als betekenis van ‘ekklèsia’: ‘assembly duly summoned’. Het woord ‘ekklèsia’ spreekt dus van een op ordelijke wijze uitgeschreven en wettig bijeengeroepen vergadering.
In de Griekse wereld van die tijd deed het woord vooral dienst ter aanduiding van de volksvergadering. De Griekse wereld, die nogal democratisch was ingesteld, kende het principe van de volksregering. Dat wil zeggen dat de burgers van de stad, die feitelijk een staat was in het klein, het recht hadden hun stem uit te brengen in allerlei burgerlijke aangelegenheden. Zij kwamen daartoe op gezette tijden in vergadering bijeen. Zulk een vergadering nu, die oorspronkelijk werd samengeroepen door een daartoe aangewezen heraut, heette een ‘ekklèsia’. Dit woord spreekt dus van een tot de publieke aangelegenheden wettig bijeengeroepen vergadering van de burgers van de stad.
Dit laatste betekent overigens niet dat nu ook letterlijk alle bewoners van de stad stemrecht hadden in de volksvergadering. De Griekse stadstaat herbergde een vaak internationale bevolking. Te midden daarvan waren alleen zij die het Griekse burgerrecht hadden en die dus echt burgers waren in de volle zin van het woord, geroepen en gerechtigd mee te spreken en mee te stemmen in de volksvergadering. Ook in het Nieuwe Testament horen wij van zulk een volksvergadering. Dat is in Handelingen 191 En terwijl Apollos te Korinte was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. 2 En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. 3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. 4 Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. 5 En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. 6 En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. 7 En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen. 8 En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. 9 Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af, terwijl hij dagelijks besprekingen hield in de gehoorzaal van Tyrannus. 10 En dit ging twee jaar lang zo voort, zodat allen, die in Asia woonden, het woord des Heren hoorden, Joden zowel als Grieken. 11 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, 12 zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren. 13 En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt. 14 Het waren nu zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden. 15 Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? 16 En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten. 17 En dit werd bekend aan allen, Joden en Grieken, die te Efeze woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam van de Here Jezus werd grootgemaakt; 18 en velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden. 19 En enigen van degenen, die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken. 20 Zo wies het woord des Heren krachtig en het werd sterker. 21 En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich voor door Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen, en hij zeide: Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien. 22 En hij zond twee van zijn helpers, Timoteüs en Erastus, naar Macedonië, maar hij bleef zelf nog een tijd lang in Asia. 23 En omstreeks dat tijdstip ontstond er geen geringe opschudding inzake de weg. 24 Want iemand, genaamd Demetrius, een zilversmid, die zilveren Artemistempels vervaardigde, verschafte aan de mannen van het vak niet weinig inkomsten. 25 Hij riep dezen bijeen, met de werklieden in dit vak, en zeide: Mannen, gij weet, dat wij aan dit werk onze welvaart danken, 26 en gij ziet en hoort, dat deze Paulus een talrijke schare, niet alleen van Efeze, maar ook van bijna geheel Asia, overgehaald en afkerig gemaakt heeft door te zeggen, dat goden, die met handen worden gemaakt, geen goden zijn; 27 en wij lopen niet alleen gevaar, dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geacht zal worden, en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door geheel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd. 28 Toen zij nu dit hoorden, riepen zij in heftige opwinding: Groot is de Artemis der Efeziërs! 29 En de stad werd een en al verwarring en zij stormden als één man naar het theater en sleurden Gajus en Aristarchus, Macedonische reisgenoten van Paulus, mede. 30 En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen hem dit niet toe; 31 zelfs zonden enige van de oversten van Asia, die hem welgezind waren, hem de waarschuwing, zich niet in het theater te wagen. 32 Nu riep de een dit, de ander dat, want de volksvergadering was verward en de meesten wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren. 33 En uit de schare gaf men inlichtingen aan Alexander, die de Joden naar voren geschoven hadden, en Alexander wenkte met de hand en wilde een verdedigingsrede houden voor het volk. 34 Maar toen zij bemerkten, dat hij een Jood was, ging er één geroep van allen op, wel twee uren lang: Groot is de Artemis der Efeziërs! 35 Maar de secretaris der stad bracht de schare tot kalmte, doordat hij zeide: Mannen van Efeze! Wie ter wereld weet niet, dat de stad der Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het beeld, dat uit de hemel is gevallen? 36 Daar dit nu buiten kijf is, hebt gij u kalm te houden en niets overijlds te doen. 37 Want gij hebt deze mannen opgebracht, zonder dat zij tempelrovers zijn, of onze godin lasteren. 38 Indien derhalve Demetrius en zijn vakgenoten iets tegen iemand hebben in te brengen, er worden rechtszittingen gehouden en er zijn landvoogden; laten zij een aanklacht tegen elkander indienen. 39 En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist. 40 Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd om de dag van heden, daar er geen enkele reden is aan te voeren, waarover wij verantwoording zullen kunnen afleggen, terzake van deze samenscholing. En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering. in de geschiedenis van het oproer, dat Demetrius, de zilversmid, en zijn vakgenoten veroorzaken om de arbeid van Paulus te Efeze te boycotten. Het werd een echt volksoproer, waarbij de zaak totaal uit de hand dreigde te lopen. Tenslotte wist de stadssecretaris de menigte tot kalmte te brengen, waarbij hij erop wees dat wanneer men iets naar voren had te brengen, dit in de wettige volksvergadering beslist zou worden. Daarbuiten om handelen betekende dat men zich schuldig maakte aan verboden samenscholing (Handelingen 19:3939 En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist., 40).
En zoals nu de echt op haar burgers bedachte Griekse wereld het woord ‘ekklèsia’ gebruikte ter aanduiding van haar volksvergadering, zo nu gebruikt de echt op Christus’ onderdanen bedachte Geest van God ditzelfde woord als aanduiding van Zijn volksvergadering. Het is de vergadering die wordt samengeroepen, niet maar met het oog op burgerlijke of profane aangelegenheden maar met het oog op de onderhouding van de heilige godsdienst. We kunnen en mogen daarom zeggen dat het echt Bijbelse woord ‘ekklèsia’ of gemeente spreekt van de tot de publieke godsdienst wettig bijeengeroepen vergadering van de burgers van het koninkrijk der hemelen. Die burgers zijn zij die weliswaar leven op deze aarde te midden van allerlei volkeren maar die intussen hun ‘politeuma’ of burgerschap in de hemelen hebben (Filpp. 3:2020 en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende.) en die als zodanig geroepen en gerechtigd zijn hun stem uit te brengen in deze heilige vergadering. Dat wil zeggen niet hun vóór- of tegenstem, maar hun amenstem. Het is de stem die amen zegt op het heilig Evangelie en die daarmee dit evangelie als rechtsgeldig aanvaardt en voor bindend verklaart (zie o.a. Deuteronomium 27:11-2611 Op die dag gebood Mozes het volk: 12 Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt, zullen zich op de berg Gerizim opstellen om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin. 13 En op de berg Ebal zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali. 14 Dan zullen de Levieten met luider stem voor alle mannen in Israël betuigen: 15 Vervloekt is de man, die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Here, het maaksel der handen van een werkman, en dit in het verborgene opstelt. En het gehele volk zal antwoorden: Amen. 16 Vervloekt is hij, die zijn vader of moeder veracht. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 17 Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 18 Vervloekt is hij, die een blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 19 Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 20 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 21 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 22 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 23 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 24 Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 25 Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 26 Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.).
De ‘ekklèsia’ van Christus is geen democratie maar een theocratie, die geregeerd wordt naar de wil van God, die ons in het Evangelie wordt bekendgemaakt. Wat dat aangaat is er dus een hemelsbreed onderscheid tussen de Griekse ‘ekklèsia’ en de christelijke. Maar dat onderscheid doet niets af van het feit dat het in beide gaat om een wettig bijeengeroepen vergadering of samenkomst, die op gezette tijden bijeenkomt volgens haar eigen vergaderorde.
Ter bevestiging van wat we tot nu toe gezegd hebben over het woord ‘ekklèsia’ of gemeente, willen we nog wijzen op wat dr. J. van Bruggen in zijn commentaar op Mattheüs over dit woord schrijft. We lezen: “Het woord ‘ekklèsia’ betekent in het Grieks van Matteüs’ tijd ‘vergadering, openbare samenkomst’ (zie ook Handelingen 19,401 En terwijl Apollos te Korinte was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. 2 En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. 3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. 4 Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. 5 En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. 6 En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. 7 En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen. 8 En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. 9 Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af, terwijl hij dagelijks besprekingen hield in de gehoorzaal van Tyrannus. 10 En dit ging twee jaar lang zo voort, zodat allen, die in Asia woonden, het woord des Heren hoorden, Joden zowel als Grieken. 11 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, 12 zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren. 13 En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt. 14 Het waren nu zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden. 15 Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? 16 En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten. 17 En dit werd bekend aan allen, Joden en Grieken, die te Efeze woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam van de Here Jezus werd grootgemaakt; 18 en velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden. 19 En enigen van degenen, die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken. 20 Zo wies het woord des Heren krachtig en het werd sterker. 21 En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich voor door Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen, en hij zeide: Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien. 22 En hij zond twee van zijn helpers, Timoteüs en Erastus, naar Macedonië, maar hij bleef zelf nog een tijd lang in Asia. 23 En omstreeks dat tijdstip ontstond er geen geringe opschudding inzake de weg. 24 Want iemand, genaamd Demetrius, een zilversmid, die zilveren Artemistempels vervaardigde, verschafte aan de mannen van het vak niet weinig inkomsten. 25 Hij riep dezen bijeen, met de werklieden in dit vak, en zeide: Mannen, gij weet, dat wij aan dit werk onze welvaart danken, 26 en gij ziet en hoort, dat deze Paulus een talrijke schare, niet alleen van Efeze, maar ook van bijna geheel Asia, overgehaald en afkerig gemaakt heeft door te zeggen, dat goden, die met handen worden gemaakt, geen goden zijn; 27 en wij lopen niet alleen gevaar, dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geacht zal worden, en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door geheel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd. 28 Toen zij nu dit hoorden, riepen zij in heftige opwinding: Groot is de Artemis der Efeziërs! 29 En de stad werd een en al verwarring en zij stormden als één man naar het theater en sleurden Gajus en Aristarchus, Macedonische reisgenoten van Paulus, mede. 30 En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen hem dit niet toe; 31 zelfs zonden enige van de oversten van Asia, die hem welgezind waren, hem de waarschuwing, zich niet in het theater te wagen. 32 Nu riep de een dit, de ander dat, want de volksvergadering was verward en de meesten wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren. 33 En uit de schare gaf men inlichtingen aan Alexander, die de Joden naar voren geschoven hadden, en Alexander wenkte met de hand en wilde een verdedigingsrede houden voor het volk. 34 Maar toen zij bemerkten, dat hij een Jood was, ging er één geroep van allen op, wel twee uren lang: Groot is de Artemis der Efeziërs! 35 Maar de secretaris der stad bracht de schare tot kalmte, doordat hij zeide: Mannen van Efeze! Wie ter wereld weet niet, dat de stad der Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het beeld, dat uit de hemel is gevallen? 36 Daar dit nu buiten kijf is, hebt gij u kalm te houden en niets overijlds te doen. 37 Want gij hebt deze mannen opgebracht, zonder dat zij tempelrovers zijn, of onze godin lasteren. 38 Indien derhalve Demetrius en zijn vakgenoten iets tegen iemand hebben in te brengen, er worden rechtszittingen gehouden en er zijn landvoogden; laten zij een aanklacht tegen elkander indienen. 39 En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist. 40 Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd om de dag van heden, daar er geen enkele reden is aan te voeren, waarover wij verantwoording zullen kunnen afleggen, terzake van deze samenscholing. En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering.). Het hangt van de context af, aan wat voor soort vergadering valt te denken” (zie genoemd commentaar, blz. 349).
In een excurs in kleine letter toont de auteur deze betekenis van ‘ekklèsia’ nader aan, met name door te verwijzen naar het gebruik ervan bij de Joodse schrijver Josephus. Samenvattend laat Van Bruggen zien dat ‘ekklèsia’ functioneert ter aanduiding van een heel echte vergadering of samenkomst. Dat wil zeggen een vergadering die wordt bijeengeroepen en weer ontbonden. Of wil men een vergadering met een begin en een eind.
Dat de gemeente van Christus haar eigen vergaderorde heeft, weten wij. Het is een orde, die ons nog altijd herinnert aan Gods eigen scheppingsorde van den beginne, dat is aan Gods scheppingsweek, waarin de Heere in zes dagen alles schiep en waarin Hij op de zevende dag rustte (Genesis 2:1-31 Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer. 2 Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht.).
Het evangelie van God (inzake de kerk of gemeente) is in geen enkel opzicht onnatuurlijk, veel minder nog is het tegennatuurlijk, dat is revolutionair. Het laat de natuur juist weer tot haar recht komen; het stelt weer orde op zaken in deze door de zonde ordeloos geworden wereld. Het zoekt weer op wat verloren is gegaan en schept rust en vrede in deze rusteloze en verstoorde schepping. En dat alles dankzij onze Heere Jezus Christus, die door Zijn dood en opstanding de ware rust(dag) heeft aangebracht, de sabbatsrust die nog overblijft voor het volk van God in de wereld van God (Hebreeën 4:1-101 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.).
In overeenstemming met dit evangelie van schepping en herschepping is daar die echt rust brengende, nog altijd blijvende vergadering van de Heere en Zijn volk op Zijn dag. Dat is op de (=elke) eerste dag van de week (vgl. Johannes 20:19-2319 Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! 20 En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen. 21 [Jezus] dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. 22 En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest. 23 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.; Handelingen 20:77 En toen wij op de eerste dag der week samengekomen waren om brood te breken, hield Paulus een toespraak tot hen en, daar hij van plan was de volgende dag te vertrekken, zette hij zijn rede voort tot middernacht.; 1 Korintiërs 16:22 elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden.).
In dit verband valt ook te wijzen op de nog altijd blijvende zin van het sabbatsgebod. Het is het gebod dat ons vermaant de kerkedienst te onderhouden en vooral op de rustdag tot de gemeente van God naarstig te komen om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Heere openlijk aan te roepen en de armen christelijke handreiking te doen. En dat ons vervolgens overeenkomstig het principe van deze rustdag vermaant al de dagen van ons leven van onze boze werken te rusten, de Heere door Zijn Geest in ons te laten werken en zo de eeuwige sabbat in dit leven te beginnen (Zondag 38103 Wat gebiedt God in het vierde gebod?
Eerstelijk, dat de kerkedienst, of het predikambt, en de scholen onderhouden worden, en dat ik, inzonderheid op den sabbat, dat is, op den rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome, om Gods Woord te horen, de Sacramenten te gebruiken, God den Heere openlijk aan te roepen, en den armen christelijke handreiking te doen; ten andere, dat ik al de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste, den Heere door Zijn Geest in mij werken late, en alzo den eeuwigen sabbat in dit leven aanvange.
H.C).
Samenvattend menen we te mogen stellen dat het zo vaak in de Bijbel voorkomende woord ‘gemeente’ ons spreekt van de kerk en wel als de door de stem van het evangelie bijeengeroepen, vooral op de rustdag samenkomende en zich zo naar de eeuwige rustdag uitstrekkende vergadering van het volk van God.
In overeenstemming met deze betekenis van het woord gemeente spreekt onze geloofsbelijdenis in artikel 27 dan ook van de enige katholieke kerk als een heilige vergadering of samenkomst van de ware gelovigen, die al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus.


Paginahulpmiddelen