Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


brochures:1983_geen-ander-evangelie_onderwijs-in-de-gereformeerde-kerkbode-over-de-kerk-getoetst-en-afgewezen

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Volgende revisie
Vorige revisie
brochures:1983_geen-ander-evangelie_onderwijs-in-de-gereformeerde-kerkbode-over-de-kerk-getoetst-en-afgewezen [05-07-2024 om 16.25 uur] – aangemaakt ds. J.H. Zwartbrochures:1983_geen-ander-evangelie_onderwijs-in-de-gereformeerde-kerkbode-over-de-kerk-getoetst-en-afgewezen [16-05-2025 om 14.14 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 4: Regel 4:
 Ds. Goedhart spreekt duidelijke taal, althans wanneer het hem er om te doen is zijn lezers te laten weten, hoe hij oordeelt over het standpunt van hen, die van overtuiging zijn dat artikel 28 N.G.B. spreekt met het oog op de leden der Kerk. Dat er onder de broeders en zusters zijn, die deze overtuiging zijn toegedaan, weten de lezers. Met het oog op deze overtuiging schrijft ds. Goedhart in zijn tweede artikel, derde kolom:\\ Ds. Goedhart spreekt duidelijke taal, althans wanneer het hem er om te doen is zijn lezers te laten weten, hoe hij oordeelt over het standpunt van hen, die van overtuiging zijn dat artikel 28 N.G.B. spreekt met het oog op de leden der Kerk. Dat er onder de broeders en zusters zijn, die deze overtuiging zijn toegedaan, weten de lezers. Met het oog op deze overtuiging schrijft ds. Goedhart in zijn tweede artikel, derde kolom:\\
 “Maar het is uit de //tekst// van het artikel alleen al zonneklaar dat het //met name// naar buiten toe spreekt. We kunnen toch nog wel lezen? Wie beweert dat het artikel niet naar buiten, maar (alleen) naar binnen toe spreekt, laat het artikel buikspreken. Die is uitgegaan van een vooropgezette theorie. Die leest de tekst niet meer onbevangen. Want het nederlands is toch echt wel duidelijk genoeg. De latijnse tekst gebruikt voor “zich er bij voegen” het werkwoord “se adjungere” (ad = ernaartoe) en voor “zich ermee verenigen” het werkwoord “se uniri”. Er staat niet dat je je //in// de Kerk, als lid van de Kerk, moet voegen. Maar er staat dat je je //bij// de Kerk moet voegen, dat je lid van de Kerk moet //worden//”.\\ “Maar het is uit de //tekst// van het artikel alleen al zonneklaar dat het //met name// naar buiten toe spreekt. We kunnen toch nog wel lezen? Wie beweert dat het artikel niet naar buiten, maar (alleen) naar binnen toe spreekt, laat het artikel buikspreken. Die is uitgegaan van een vooropgezette theorie. Die leest de tekst niet meer onbevangen. Want het nederlands is toch echt wel duidelijk genoeg. De latijnse tekst gebruikt voor “zich er bij voegen” het werkwoord “se adjungere” (ad = ernaartoe) en voor “zich ermee verenigen” het werkwoord “se uniri”. Er staat niet dat je je //in// de Kerk, als lid van de Kerk, moet voegen. Maar er staat dat je je //bij// de Kerk moet voegen, dat je lid van de Kerk moet //worden//”.\\
-Ds. Goedhart laat de lezers hier weten, dat zij die geloven dat artikel 28 de kerkleden aanspreekt, er blijk van geven\\+Ds. Goedhart laat de lezers hier weten, dat zij die geloven dat artikel 28 de kerkleden aanspreekt, er blijk van geven:
   * geen duidelijk nederlands te kunnen lezen;   * geen duidelijk nederlands te kunnen lezen;
   * artikel 28 te laten buikspreken;   * artikel 28 te laten buikspreken;
-  * uit te gaan van vooropgezette theorieën en niet onbevangen te lezen.\\+  * uit te gaan van vooropgezette theorieën en niet onbevangen te lezen.
 Men zij dus op zijn hoede voor deze mensen, want voordat je het beseft hebben ze je de belijdenis afhandig gemaakt. En deze mensen zelf doen er goed aan hun mond voorlopig dicht te houden en eerst de beginklassen van de lagere school nog eens te doorlopen. Ze kunnen namelijk niet meer lezen, zulks in onderscheiding van ds. Goedhart, die uiteraard wel duidelijk nederlands kan lezen en die daarom gewoon leest en laat staan wat er in de belijdenis staat. En vooral doen deze mensen er goed aan vlak naast ds. Goedhart plaats te nemen in de leerschool van de Heilige Geest, want zij laten nota bene de belijdenis buikspreken en gaan uit van vooropgezette theorieën, dit in onderscheiding van ds. Goedhart, aan wie zoiets te doen vreemd is.\\ Men zij dus op zijn hoede voor deze mensen, want voordat je het beseft hebben ze je de belijdenis afhandig gemaakt. En deze mensen zelf doen er goed aan hun mond voorlopig dicht te houden en eerst de beginklassen van de lagere school nog eens te doorlopen. Ze kunnen namelijk niet meer lezen, zulks in onderscheiding van ds. Goedhart, die uiteraard wel duidelijk nederlands kan lezen en die daarom gewoon leest en laat staan wat er in de belijdenis staat. En vooral doen deze mensen er goed aan vlak naast ds. Goedhart plaats te nemen in de leerschool van de Heilige Geest, want zij laten nota bene de belijdenis buikspreken en gaan uit van vooropgezette theorieën, dit in onderscheiding van ds. Goedhart, aan wie zoiets te doen vreemd is.\\
 Intussen maakt ds. Goedhart het zijn lezers niet moeilijk. Waarom zou je dat ook doen als het gemakkelijk kan. Tenslotte zijn de lezers van de kerkbode voor het merendeel geen theologen maar gewone, eenvoudige mensen. Waarom zou je deze lezers belasten met de voor het afgewezen standpunt aangevoerde argumentatie. Uiteraard kent ds. Goedhart die argumentatie wel en weet hij dat het daarin gaat om argumentatie, die ligt op het niveau van de eerste beginselen der christelijke religie. Maar waarom die argumenten naar voren gehaald als het ook veel gemakkelijker kan? De lezers behoeven maar de eerste beginselen te kennen van het lezen der Nederlandse Taal en ze zijn klaar. Want zo weet ds. Goedhart het kerkvolk voor te houden: zouden die mensen juist oordelen, dan zou er in artikel 28 moeten staan, dat je je //in// de Kerk moet voegen. Maar, ziedaar, dat staat er niet. Er staat heel duidelijk dat je je //bij// de Kerk moet voegen. Wel vreemd natuurlijk dat die mensen dat niet kunnen lezen, maar je hebt nu eenmaal vreemde elementen in de kerk. Laten de lezers maar heel gewoon doen en eenvoudig lezen wat er staat, dan is het hun wel duidelijk, dat ds. Goedhart juist oordeelt. En alles wat ds. Goedhart nu nog ter verdediging van zijn standpunt aan de Schrift ontleent, dat is uiteraard ook juist, want de belijdenis spreekt immers de Schrift na. Zoals het in de belijdenis staat, zo staat het ook in de Schrift. Wie daarom artikel 28 niet zo leest als ds. Goedhart die kan niet alleen de belijdenis maar ook de Schrift niet meer lezen. Dit laatste zegt ds. Goedhart niet met zoveel woorden maar dat is ook niet nodig; de lezers kunnen zelf wel concluderen. Al met al is het de lezers nu wel duidelijk – ze wisten het eigenlijk ook allang – dat artikel 28 (vooral) naar buiten toe spreekt. Er staat nu eenmaal niet dat je je //in// de kerk moet voegen, want zo schrijft ds. Goedhart:\\ Intussen maakt ds. Goedhart het zijn lezers niet moeilijk. Waarom zou je dat ook doen als het gemakkelijk kan. Tenslotte zijn de lezers van de kerkbode voor het merendeel geen theologen maar gewone, eenvoudige mensen. Waarom zou je deze lezers belasten met de voor het afgewezen standpunt aangevoerde argumentatie. Uiteraard kent ds. Goedhart die argumentatie wel en weet hij dat het daarin gaat om argumentatie, die ligt op het niveau van de eerste beginselen der christelijke religie. Maar waarom die argumenten naar voren gehaald als het ook veel gemakkelijker kan? De lezers behoeven maar de eerste beginselen te kennen van het lezen der Nederlandse Taal en ze zijn klaar. Want zo weet ds. Goedhart het kerkvolk voor te houden: zouden die mensen juist oordelen, dan zou er in artikel 28 moeten staan, dat je je //in// de Kerk moet voegen. Maar, ziedaar, dat staat er niet. Er staat heel duidelijk dat je je //bij// de Kerk moet voegen. Wel vreemd natuurlijk dat die mensen dat niet kunnen lezen, maar je hebt nu eenmaal vreemde elementen in de kerk. Laten de lezers maar heel gewoon doen en eenvoudig lezen wat er staat, dan is het hun wel duidelijk, dat ds. Goedhart juist oordeelt. En alles wat ds. Goedhart nu nog ter verdediging van zijn standpunt aan de Schrift ontleent, dat is uiteraard ook juist, want de belijdenis spreekt immers de Schrift na. Zoals het in de belijdenis staat, zo staat het ook in de Schrift. Wie daarom artikel 28 niet zo leest als ds. Goedhart die kan niet alleen de belijdenis maar ook de Schrift niet meer lezen. Dit laatste zegt ds. Goedhart niet met zoveel woorden maar dat is ook niet nodig; de lezers kunnen zelf wel concluderen. Al met al is het de lezers nu wel duidelijk – ze wisten het eigenlijk ook allang – dat artikel 28 (vooral) naar buiten toe spreekt. Er staat nu eenmaal niet dat je je //in// de kerk moet voegen, want zo schrijft ds. Goedhart:\\
Regel 56: Regel 56:
 “Artikel 28 zegt dat je je als //waar// gelovig //lid van de Kerk// niet van haar mag afscheiden, dat je haar niet mag verlaten, en dat je als //ware// gelovige, //maar geen lid van de Kerk//, je bij haar moet voegen”.\\ “Artikel 28 zegt dat je je als //waar// gelovig //lid van de Kerk// niet van haar mag afscheiden, dat je haar niet mag verlaten, en dat je als //ware// gelovige, //maar geen lid van de Kerk//, je bij haar moet voegen”.\\
 Wie serieus neemt wat hier staat geschreven //kan// er niet onderuit te stellen, dat ds. Goedhart hier //tweeërlei ware// gelovigen onderscheidt: ware gelovigen die lid zijn van de heilige, algemene christelijke Kerk //en// ware gelovigen, die van deze heilige Kerk geen lid zijn, laat staan dat ze er //levende// leden van zouden zijn. Laat ds. Goedhart de lezers duidelijk maken hoe hij aan //dit// onderscheid komt. Het is niet //de letter// van artikel 28 die hem zo doet onderscheiden. Want wat de aangesprokenen betreft, zij worden in dit artikel nergens nader aangeduid in termen van ‘lid van de Kerk’ dan wel ‘geen lid van de Kerk’. Zij allen worden zondermeer begrepen onder de woorden: niemand (van wat staat of kwaliteit hij zij), zij allen, alle gelovigen, al degenen die. Nu is ds. Goedhart uiteraard geen dienaar van de letter, die doodt, maar van de Geest, die levend maakt en die als bewijs daarvan de ware christgelovigen ook artikel 28 doet geloven. Zal het die Geest zijn, die ds. Goedhart dit onderscheid doet maken tussen de ware gelovigen, dit fundamentele onderscheid? Want fundamenteel is dit onderscheid uiteraard. Dat beaamt ook ds. Goedhart, die in zijn kerkbode niet kan zwijgen over de Kerk, ja, daarover niet mag zwijgen, omdat de Geest in Zijn Kerkblad over de Kerk niet zwijgt, maar haar voortdurend onder de aandacht van de lezers brengt. Vandaar ook dat de ware christenen al vanaf de dagen der apostelen ook aan hun geloof m.b.t. de Kerk een plaats hebben gegeven in hun geloofsbelijdenis. Niet een achterafplaatsje, maar een ereplaats, een plaats die zelfs nog voorafgaat aan het zo fundamentele artikel van de vergeving der zonden. Ook niet een tweederangsplaats, want de belijdenis der christenen kent geen eerste- en tweederangsplaatsen. Ook geen vrijblijvende plaats maar een verplichtende, die alle gelovigen zonder onderscheid verplicht deze heilige Kerk te geloven. Niet om die Kerk op zichzelf, want de Kerk bestaat niet op zichzelf, omdat de God van de Kerk niet op Zichzelf bestaat. In Zijn soevereine welbehagen heeft het Hem, de drieënige God, die rijk is in Zichzelf, goedgedacht om Zich niet op Zichzelf te houden, maar Zichzelf met de Kerk te verbinden als Zijn Bruid met de belofte bij haar te wonen en haar nimmermeer te verlaten. De drieënige God scheidt Zich tot in eeuwigheid niet van Zijn Kerk af. Zou Hij dat wel doen, dan zou de Kerk geen Kerk meer zijn; wat meer is: dan zou God geen God meer zijn.\\ Wie serieus neemt wat hier staat geschreven //kan// er niet onderuit te stellen, dat ds. Goedhart hier //tweeërlei ware// gelovigen onderscheidt: ware gelovigen die lid zijn van de heilige, algemene christelijke Kerk //en// ware gelovigen, die van deze heilige Kerk geen lid zijn, laat staan dat ze er //levende// leden van zouden zijn. Laat ds. Goedhart de lezers duidelijk maken hoe hij aan //dit// onderscheid komt. Het is niet //de letter// van artikel 28 die hem zo doet onderscheiden. Want wat de aangesprokenen betreft, zij worden in dit artikel nergens nader aangeduid in termen van ‘lid van de Kerk’ dan wel ‘geen lid van de Kerk’. Zij allen worden zondermeer begrepen onder de woorden: niemand (van wat staat of kwaliteit hij zij), zij allen, alle gelovigen, al degenen die. Nu is ds. Goedhart uiteraard geen dienaar van de letter, die doodt, maar van de Geest, die levend maakt en die als bewijs daarvan de ware christgelovigen ook artikel 28 doet geloven. Zal het die Geest zijn, die ds. Goedhart dit onderscheid doet maken tussen de ware gelovigen, dit fundamentele onderscheid? Want fundamenteel is dit onderscheid uiteraard. Dat beaamt ook ds. Goedhart, die in zijn kerkbode niet kan zwijgen over de Kerk, ja, daarover niet mag zwijgen, omdat de Geest in Zijn Kerkblad over de Kerk niet zwijgt, maar haar voortdurend onder de aandacht van de lezers brengt. Vandaar ook dat de ware christenen al vanaf de dagen der apostelen ook aan hun geloof m.b.t. de Kerk een plaats hebben gegeven in hun geloofsbelijdenis. Niet een achterafplaatsje, maar een ereplaats, een plaats die zelfs nog voorafgaat aan het zo fundamentele artikel van de vergeving der zonden. Ook niet een tweederangsplaats, want de belijdenis der christenen kent geen eerste- en tweederangsplaatsen. Ook geen vrijblijvende plaats maar een verplichtende, die alle gelovigen zonder onderscheid verplicht deze heilige Kerk te geloven. Niet om die Kerk op zichzelf, want de Kerk bestaat niet op zichzelf, omdat de God van de Kerk niet op Zichzelf bestaat. In Zijn soevereine welbehagen heeft het Hem, de drieënige God, die rijk is in Zichzelf, goedgedacht om Zich niet op Zichzelf te houden, maar Zichzelf met de Kerk te verbinden als Zijn Bruid met de belofte bij haar te wonen en haar nimmermeer te verlaten. De drieënige God scheidt Zich tot in eeuwigheid niet van Zijn Kerk af. Zou Hij dat wel doen, dan zou de Kerk geen Kerk meer zijn; wat meer is: dan zou God geen God meer zijn.\\
-Of de Kerk dus fundamenteel is voor het geloof, even fundamenteel als voor dat geloof al de artikel des geloofs zijn. Wie dan ook zegt: Ik geloof in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest, die zegt ook: Ik geloof een heilige, algemene, christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen. Het ene is hier onafscheidelijk aan het andere verbonden, omdat God en Zijn kerk, die wel van elkaar zijn te onderscheiden en daarom ook van elkaar onderscheiden //moeten// worden, nimmer van elkaar te scheiden zijn en daarom ook niet van elkaar gescheiden //mogen// worden. En wie zegt: ik geloof in God en daarmee ik geloof de Kerk, die zegt daarmee ook: en ik geloof dat ik daarvan een l//evend// lidmaat //ben// en eeuwig zal blijven. En noch het eerste, noch het tweede, noch het derde zegt de gelovige op eigen gezag maar hij zegt het op gezag van die God, die deze drie, namelijk het er-zijn van Hemzelf, het er-zijn van Zijn Kerk en het een levend lidmaat zijn van die Kerk, naar Zijn soeverein welbehagen heeft samengevoegd. En wat God heeft samengevoegd scheide de mens niet. Dat moet ook ds. Goedhart niet doen. Dat mag ds. Goedhart niet doen. Helaas doet hij het wel door ook te spreken van //gelovigen//, wat meer is: van //ware// gelovigen die geen lid zijn van de Kerk, laat staan dat ze er levende leden van zijn. Ware christgelovigen dus, die part noch deel hebben aan de Kerk. Nee zulke gelovigen worden in artikel 28 niet aangesproken. Want zulke gelovigen leert de Schrift ons niet. Als zou de enige ware God, die het van Zijn gelovigen //eist//, dat zij de Kerk //geloven//, hen in de gemeenschap van die Kerk niet doen delen! En als zou de ware gelovige, die weet dat hij //nodig// heeft de Kerk te geloven en die ook weet dat buiten haar geen zaligheid is, zich van die Kerk geen //levend// lidmaat betonen. De scheiding die ds. Goedhart aanbrengt tussen het ware geloof en het lid zijn van de Kerk is in strijd met het A.B.C. des geloofs. Dat geldt derhalve evenzeer van de onderscheiding, die de schrijver hier maakt tussen de ware gelovigen, van wie het ene deel lid is van de Kerk en het andere deel niet. Deze onderscheiding, die een feitelijk //scheiding// betekent tussen de ware gelovigen, laat zich dan ook heel gewoon niet funderen op de tekst van artikel 28. Dit artikel weet wel van onderscheid onder de gelovigen en noemt dat ook met zoveel woorden, maar het weet niet van het fundamentele onderscheid, dat ds. Goedhart hier maakt. Er zijn geen tweeërlei ware gelovigen, want er is geen tweeërlei waar geloof; er is geen tweeërlei evangelie. Er is maar één evangelie en daarom maar één geloof. En dat is het ware geloof, dat ‘dit alles’ gelooft, ook de heilige algemene christelijke Kerk. Het is de Kerk die bestaat, niet bij de gratie van de zichzelf voegende gelovige, maar bij de gratie van de soeverein vergaderende Christus. Hij is het die Zijn ware christgelovigen vergadert in de enigheid van het ware geloof. Dat heeft Hij altijd gedaan, dat zal Hij blijven doen tot aan het einde der wereld; dat //doet Hij ook heden ten dage.// En de ware gelovigen geloven dat. Instemmend met artikel 27 belijden zij de realiteit van de Kerk als de vergadering van //de// ware gelovigen. En met artikel 28 geloven diezelfde gelovigen, dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen. Door dat geloof voegen zij zich ook daadwerkelijk daarbij. In deze vergadering //komen immers bijeen//, zo zegt artikel 28, degenen die behouden worden, en dat zijn degenen, die het ware geloof kennen! Door dat geloof mogen zij zich ook alleen maar daarbij voegen. Wie zich niet //door het geloof// daarbij voegt, voegt zich tevergeefs. Zo iemand is dan wel in de Kerk, maar hij is geen //levend// lid van de kerk. Ook artikel 28 begint niet zonder reden met de woorden: wij geloven. De actie, waartoe dit artikel de gelovigen verplicht is een //geloofs//actie. Immers, de kerk is een vergadering, niet van de echte //doe-het-zelvers// maar van de echte gelovigen.\\+Of de Kerk dus fundamenteel is voor het geloof, even fundamenteel als voor dat geloof al de artikelen des geloofs zijn. Wie dan ook zegt: Ik geloof in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest, die zegt ook: Ik geloof een heilige, algemene, christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen. Het ene is hier onafscheidelijk aan het andere verbonden, omdat God en Zijn kerk, die wel van elkaar zijn te onderscheiden en daarom ook van elkaar onderscheiden //moeten// worden, nimmer van elkaar te scheiden zijn en daarom ook niet van elkaar gescheiden //mogen// worden. En wie zegt: ik geloof in God en daarmee ik geloof de Kerk, die zegt daarmee ook: en ik geloof dat ik daarvan een l//evend// lidmaat //ben// en eeuwig zal blijven. En noch het eerste, noch het tweede, noch het derde zegt de gelovige op eigen gezag maar hij zegt het op gezag van die God, die deze drie, namelijk het er-zijn van Hemzelf, het er-zijn van Zijn Kerk en het een levend lidmaat zijn van die Kerk, naar Zijn soeverein welbehagen heeft samengevoegd. En wat God heeft samengevoegd scheide de mens niet. Dat moet ook ds. Goedhart niet doen. Dat mag ds. Goedhart niet doen. Helaas doet hij het wel door ook te spreken van //gelovigen//, wat meer is: van //ware// gelovigen die geen lid zijn van de Kerk, laat staan dat ze er levende leden van zijn. Ware christgelovigen dus, die part noch deel hebben aan de Kerk. Nee zulke gelovigen worden in artikel 28 niet aangesproken. Want zulke gelovigen leert de Schrift ons niet. Als zou de enige ware God, die het van Zijn gelovigen //eist//, dat zij de Kerk //geloven//, hen in de gemeenschap van die Kerk niet doen delen! En als zou de ware gelovige, die weet dat hij //nodig// heeft de Kerk te geloven en die ook weet dat buiten haar geen zaligheid is, zich van die Kerk geen //levend// lidmaat betonen. De scheiding die ds. Goedhart aanbrengt tussen het ware geloof en het lid zijn van de Kerk is in strijd met het A.B.C. des geloofs. Dat geldt derhalve evenzeer van de onderscheiding, die de schrijver hier maakt tussen de ware gelovigen, van wie het ene deel lid is van de Kerk en het andere deel niet. Deze onderscheiding, die een feitelijk //scheiding// betekent tussen de ware gelovigen, laat zich dan ook heel gewoon niet funderen op de tekst van artikel 28. Dit artikel weet wel van onderscheid onder de gelovigen en noemt dat ook met zoveel woorden, maar het weet niet van het fundamentele onderscheid, dat ds. Goedhart hier maakt. Er zijn geen tweeërlei ware gelovigen, want er is geen tweeërlei waar geloof; er is geen tweeërlei evangelie. Er is maar één evangelie en daarom maar één geloof. En dat is het ware geloof, dat ‘dit alles’ gelooft, ook de heilige algemene christelijke Kerk. Het is de Kerk die bestaat, niet bij de gratie van de zichzelf voegende gelovige, maar bij de gratie van de soeverein vergaderende Christus. Hij is het die Zijn ware christgelovigen vergadert in de enigheid van het ware geloof. Dat heeft Hij altijd gedaan, dat zal Hij blijven doen tot aan het einde der wereld; dat //doet Hij ook heden ten dage.// En de ware gelovigen geloven dat. Instemmend met artikel 27 belijden zij de realiteit van de Kerk als de vergadering van //de// ware gelovigen. En met artikel 28 geloven diezelfde gelovigen, dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen. Door dat geloof voegen zij zich ook daadwerkelijk daarbij. In deze vergadering //komen immers bijeen//, zo zegt artikel 28, degenen die behouden worden, en dat zijn degenen, die het ware geloof kennen! Door dat geloof mogen zij zich ook alleen maar daarbij voegen. Wie zich niet //door het geloof// daarbij voegt, voegt zich tevergeefs. Zo iemand is dan wel in de Kerk, maar hij is geen //levend// lid van de kerk. Ook artikel 28 begint niet zonder reden met de woorden: wij geloven. De actie, waartoe dit artikel de gelovigen verplicht is een //geloofs//actie. Immers, de kerk is een vergadering, niet van de echte //doe-het-zelvers// maar van de echte gelovigen.\\
 \\ \\
 ===== 4. Tweeërlei bevel en tweeërlei ambt? ===== ===== 4. Tweeërlei bevel en tweeërlei ambt? =====

Paginahulpmiddelen