Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


brochures:1983_geen-ander-evangelie_onderwijs-in-de-gereformeerde-kerkbode-over-de-kerk-getoetst-en-afgewezen

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
brochures:1983_geen-ander-evangelie_onderwijs-in-de-gereformeerde-kerkbode-over-de-kerk-getoetst-en-afgewezen [05-07-2024 om 16.26 uur] ds. J.H. Zwartbrochures:1983_geen-ander-evangelie_onderwijs-in-de-gereformeerde-kerkbode-over-de-kerk-getoetst-en-afgewezen [16-05-2025 om 14.14 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 56: Regel 56:
 “Artikel 28 zegt dat je je als //waar// gelovig //lid van de Kerk// niet van haar mag afscheiden, dat je haar niet mag verlaten, en dat je als //ware// gelovige, //maar geen lid van de Kerk//, je bij haar moet voegen”.\\ “Artikel 28 zegt dat je je als //waar// gelovig //lid van de Kerk// niet van haar mag afscheiden, dat je haar niet mag verlaten, en dat je als //ware// gelovige, //maar geen lid van de Kerk//, je bij haar moet voegen”.\\
 Wie serieus neemt wat hier staat geschreven //kan// er niet onderuit te stellen, dat ds. Goedhart hier //tweeërlei ware// gelovigen onderscheidt: ware gelovigen die lid zijn van de heilige, algemene christelijke Kerk //en// ware gelovigen, die van deze heilige Kerk geen lid zijn, laat staan dat ze er //levende// leden van zouden zijn. Laat ds. Goedhart de lezers duidelijk maken hoe hij aan //dit// onderscheid komt. Het is niet //de letter// van artikel 28 die hem zo doet onderscheiden. Want wat de aangesprokenen betreft, zij worden in dit artikel nergens nader aangeduid in termen van ‘lid van de Kerk’ dan wel ‘geen lid van de Kerk’. Zij allen worden zondermeer begrepen onder de woorden: niemand (van wat staat of kwaliteit hij zij), zij allen, alle gelovigen, al degenen die. Nu is ds. Goedhart uiteraard geen dienaar van de letter, die doodt, maar van de Geest, die levend maakt en die als bewijs daarvan de ware christgelovigen ook artikel 28 doet geloven. Zal het die Geest zijn, die ds. Goedhart dit onderscheid doet maken tussen de ware gelovigen, dit fundamentele onderscheid? Want fundamenteel is dit onderscheid uiteraard. Dat beaamt ook ds. Goedhart, die in zijn kerkbode niet kan zwijgen over de Kerk, ja, daarover niet mag zwijgen, omdat de Geest in Zijn Kerkblad over de Kerk niet zwijgt, maar haar voortdurend onder de aandacht van de lezers brengt. Vandaar ook dat de ware christenen al vanaf de dagen der apostelen ook aan hun geloof m.b.t. de Kerk een plaats hebben gegeven in hun geloofsbelijdenis. Niet een achterafplaatsje, maar een ereplaats, een plaats die zelfs nog voorafgaat aan het zo fundamentele artikel van de vergeving der zonden. Ook niet een tweederangsplaats, want de belijdenis der christenen kent geen eerste- en tweederangsplaatsen. Ook geen vrijblijvende plaats maar een verplichtende, die alle gelovigen zonder onderscheid verplicht deze heilige Kerk te geloven. Niet om die Kerk op zichzelf, want de Kerk bestaat niet op zichzelf, omdat de God van de Kerk niet op Zichzelf bestaat. In Zijn soevereine welbehagen heeft het Hem, de drieënige God, die rijk is in Zichzelf, goedgedacht om Zich niet op Zichzelf te houden, maar Zichzelf met de Kerk te verbinden als Zijn Bruid met de belofte bij haar te wonen en haar nimmermeer te verlaten. De drieënige God scheidt Zich tot in eeuwigheid niet van Zijn Kerk af. Zou Hij dat wel doen, dan zou de Kerk geen Kerk meer zijn; wat meer is: dan zou God geen God meer zijn.\\ Wie serieus neemt wat hier staat geschreven //kan// er niet onderuit te stellen, dat ds. Goedhart hier //tweeërlei ware// gelovigen onderscheidt: ware gelovigen die lid zijn van de heilige, algemene christelijke Kerk //en// ware gelovigen, die van deze heilige Kerk geen lid zijn, laat staan dat ze er //levende// leden van zouden zijn. Laat ds. Goedhart de lezers duidelijk maken hoe hij aan //dit// onderscheid komt. Het is niet //de letter// van artikel 28 die hem zo doet onderscheiden. Want wat de aangesprokenen betreft, zij worden in dit artikel nergens nader aangeduid in termen van ‘lid van de Kerk’ dan wel ‘geen lid van de Kerk’. Zij allen worden zondermeer begrepen onder de woorden: niemand (van wat staat of kwaliteit hij zij), zij allen, alle gelovigen, al degenen die. Nu is ds. Goedhart uiteraard geen dienaar van de letter, die doodt, maar van de Geest, die levend maakt en die als bewijs daarvan de ware christgelovigen ook artikel 28 doet geloven. Zal het die Geest zijn, die ds. Goedhart dit onderscheid doet maken tussen de ware gelovigen, dit fundamentele onderscheid? Want fundamenteel is dit onderscheid uiteraard. Dat beaamt ook ds. Goedhart, die in zijn kerkbode niet kan zwijgen over de Kerk, ja, daarover niet mag zwijgen, omdat de Geest in Zijn Kerkblad over de Kerk niet zwijgt, maar haar voortdurend onder de aandacht van de lezers brengt. Vandaar ook dat de ware christenen al vanaf de dagen der apostelen ook aan hun geloof m.b.t. de Kerk een plaats hebben gegeven in hun geloofsbelijdenis. Niet een achterafplaatsje, maar een ereplaats, een plaats die zelfs nog voorafgaat aan het zo fundamentele artikel van de vergeving der zonden. Ook niet een tweederangsplaats, want de belijdenis der christenen kent geen eerste- en tweederangsplaatsen. Ook geen vrijblijvende plaats maar een verplichtende, die alle gelovigen zonder onderscheid verplicht deze heilige Kerk te geloven. Niet om die Kerk op zichzelf, want de Kerk bestaat niet op zichzelf, omdat de God van de Kerk niet op Zichzelf bestaat. In Zijn soevereine welbehagen heeft het Hem, de drieënige God, die rijk is in Zichzelf, goedgedacht om Zich niet op Zichzelf te houden, maar Zichzelf met de Kerk te verbinden als Zijn Bruid met de belofte bij haar te wonen en haar nimmermeer te verlaten. De drieënige God scheidt Zich tot in eeuwigheid niet van Zijn Kerk af. Zou Hij dat wel doen, dan zou de Kerk geen Kerk meer zijn; wat meer is: dan zou God geen God meer zijn.\\
-Of de Kerk dus fundamenteel is voor het geloof, even fundamenteel als voor dat geloof al de artikel des geloofs zijn. Wie dan ook zegt: Ik geloof in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest, die zegt ook: Ik geloof een heilige, algemene, christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen. Het ene is hier onafscheidelijk aan het andere verbonden, omdat God en Zijn kerk, die wel van elkaar zijn te onderscheiden en daarom ook van elkaar onderscheiden //moeten// worden, nimmer van elkaar te scheiden zijn en daarom ook niet van elkaar gescheiden //mogen// worden. En wie zegt: ik geloof in God en daarmee ik geloof de Kerk, die zegt daarmee ook: en ik geloof dat ik daarvan een l//evend// lidmaat //ben// en eeuwig zal blijven. En noch het eerste, noch het tweede, noch het derde zegt de gelovige op eigen gezag maar hij zegt het op gezag van die God, die deze drie, namelijk het er-zijn van Hemzelf, het er-zijn van Zijn Kerk en het een levend lidmaat zijn van die Kerk, naar Zijn soeverein welbehagen heeft samengevoegd. En wat God heeft samengevoegd scheide de mens niet. Dat moet ook ds. Goedhart niet doen. Dat mag ds. Goedhart niet doen. Helaas doet hij het wel door ook te spreken van //gelovigen//, wat meer is: van //ware// gelovigen die geen lid zijn van de Kerk, laat staan dat ze er levende leden van zijn. Ware christgelovigen dus, die part noch deel hebben aan de Kerk. Nee zulke gelovigen worden in artikel 28 niet aangesproken. Want zulke gelovigen leert de Schrift ons niet. Als zou de enige ware God, die het van Zijn gelovigen //eist//, dat zij de Kerk //geloven//, hen in de gemeenschap van die Kerk niet doen delen! En als zou de ware gelovige, die weet dat hij //nodig// heeft de Kerk te geloven en die ook weet dat buiten haar geen zaligheid is, zich van die Kerk geen //levend// lidmaat betonen. De scheiding die ds. Goedhart aanbrengt tussen het ware geloof en het lid zijn van de Kerk is in strijd met het A.B.C. des geloofs. Dat geldt derhalve evenzeer van de onderscheiding, die de schrijver hier maakt tussen de ware gelovigen, van wie het ene deel lid is van de Kerk en het andere deel niet. Deze onderscheiding, die een feitelijk //scheiding// betekent tussen de ware gelovigen, laat zich dan ook heel gewoon niet funderen op de tekst van artikel 28. Dit artikel weet wel van onderscheid onder de gelovigen en noemt dat ook met zoveel woorden, maar het weet niet van het fundamentele onderscheid, dat ds. Goedhart hier maakt. Er zijn geen tweeërlei ware gelovigen, want er is geen tweeërlei waar geloof; er is geen tweeërlei evangelie. Er is maar één evangelie en daarom maar één geloof. En dat is het ware geloof, dat ‘dit alles’ gelooft, ook de heilige algemene christelijke Kerk. Het is de Kerk die bestaat, niet bij de gratie van de zichzelf voegende gelovige, maar bij de gratie van de soeverein vergaderende Christus. Hij is het die Zijn ware christgelovigen vergadert in de enigheid van het ware geloof. Dat heeft Hij altijd gedaan, dat zal Hij blijven doen tot aan het einde der wereld; dat //doet Hij ook heden ten dage.// En de ware gelovigen geloven dat. Instemmend met artikel 27 belijden zij de realiteit van de Kerk als de vergadering van //de// ware gelovigen. En met artikel 28 geloven diezelfde gelovigen, dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen. Door dat geloof voegen zij zich ook daadwerkelijk daarbij. In deze vergadering //komen immers bijeen//, zo zegt artikel 28, degenen die behouden worden, en dat zijn degenen, die het ware geloof kennen! Door dat geloof mogen zij zich ook alleen maar daarbij voegen. Wie zich niet //door het geloof// daarbij voegt, voegt zich tevergeefs. Zo iemand is dan wel in de Kerk, maar hij is geen //levend// lid van de kerk. Ook artikel 28 begint niet zonder reden met de woorden: wij geloven. De actie, waartoe dit artikel de gelovigen verplicht is een //geloofs//actie. Immers, de kerk is een vergadering, niet van de echte //doe-het-zelvers// maar van de echte gelovigen.\\+Of de Kerk dus fundamenteel is voor het geloof, even fundamenteel als voor dat geloof al de artikelen des geloofs zijn. Wie dan ook zegt: Ik geloof in de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest, die zegt ook: Ik geloof een heilige, algemene, christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen. Het ene is hier onafscheidelijk aan het andere verbonden, omdat God en Zijn kerk, die wel van elkaar zijn te onderscheiden en daarom ook van elkaar onderscheiden //moeten// worden, nimmer van elkaar te scheiden zijn en daarom ook niet van elkaar gescheiden //mogen// worden. En wie zegt: ik geloof in God en daarmee ik geloof de Kerk, die zegt daarmee ook: en ik geloof dat ik daarvan een l//evend// lidmaat //ben// en eeuwig zal blijven. En noch het eerste, noch het tweede, noch het derde zegt de gelovige op eigen gezag maar hij zegt het op gezag van die God, die deze drie, namelijk het er-zijn van Hemzelf, het er-zijn van Zijn Kerk en het een levend lidmaat zijn van die Kerk, naar Zijn soeverein welbehagen heeft samengevoegd. En wat God heeft samengevoegd scheide de mens niet. Dat moet ook ds. Goedhart niet doen. Dat mag ds. Goedhart niet doen. Helaas doet hij het wel door ook te spreken van //gelovigen//, wat meer is: van //ware// gelovigen die geen lid zijn van de Kerk, laat staan dat ze er levende leden van zijn. Ware christgelovigen dus, die part noch deel hebben aan de Kerk. Nee zulke gelovigen worden in artikel 28 niet aangesproken. Want zulke gelovigen leert de Schrift ons niet. Als zou de enige ware God, die het van Zijn gelovigen //eist//, dat zij de Kerk //geloven//, hen in de gemeenschap van die Kerk niet doen delen! En als zou de ware gelovige, die weet dat hij //nodig// heeft de Kerk te geloven en die ook weet dat buiten haar geen zaligheid is, zich van die Kerk geen //levend// lidmaat betonen. De scheiding die ds. Goedhart aanbrengt tussen het ware geloof en het lid zijn van de Kerk is in strijd met het A.B.C. des geloofs. Dat geldt derhalve evenzeer van de onderscheiding, die de schrijver hier maakt tussen de ware gelovigen, van wie het ene deel lid is van de Kerk en het andere deel niet. Deze onderscheiding, die een feitelijk //scheiding// betekent tussen de ware gelovigen, laat zich dan ook heel gewoon niet funderen op de tekst van artikel 28. Dit artikel weet wel van onderscheid onder de gelovigen en noemt dat ook met zoveel woorden, maar het weet niet van het fundamentele onderscheid, dat ds. Goedhart hier maakt. Er zijn geen tweeërlei ware gelovigen, want er is geen tweeërlei waar geloof; er is geen tweeërlei evangelie. Er is maar één evangelie en daarom maar één geloof. En dat is het ware geloof, dat ‘dit alles’ gelooft, ook de heilige algemene christelijke Kerk. Het is de Kerk die bestaat, niet bij de gratie van de zichzelf voegende gelovige, maar bij de gratie van de soeverein vergaderende Christus. Hij is het die Zijn ware christgelovigen vergadert in de enigheid van het ware geloof. Dat heeft Hij altijd gedaan, dat zal Hij blijven doen tot aan het einde der wereld; dat //doet Hij ook heden ten dage.// En de ware gelovigen geloven dat. Instemmend met artikel 27 belijden zij de realiteit van de Kerk als de vergadering van //de// ware gelovigen. En met artikel 28 geloven diezelfde gelovigen, dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen. Door dat geloof voegen zij zich ook daadwerkelijk daarbij. In deze vergadering //komen immers bijeen//, zo zegt artikel 28, degenen die behouden worden, en dat zijn degenen, die het ware geloof kennen! Door dat geloof mogen zij zich ook alleen maar daarbij voegen. Wie zich niet //door het geloof// daarbij voegt, voegt zich tevergeefs. Zo iemand is dan wel in de Kerk, maar hij is geen //levend// lid van de kerk. Ook artikel 28 begint niet zonder reden met de woorden: wij geloven. De actie, waartoe dit artikel de gelovigen verplicht is een //geloofs//actie. Immers, de kerk is een vergadering, niet van de echte //doe-het-zelvers// maar van de echte gelovigen.\\
 \\ \\
 ===== 4. Tweeërlei bevel en tweeërlei ambt? ===== ===== 4. Tweeërlei bevel en tweeërlei ambt? =====

Paginahulpmiddelen