Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1979_bijbels-dagboek-de-kracht-van-hunne-kracht:11-14_jeremia-3_14b

14 november - Jeremia 3:14b

Lezen: Romeinen 4:16-2516 Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, 17 gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld - voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept. 18 En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn. 19 En zonder te verflauwen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara's moederschoot was gestorven; 20 maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, 21 in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen. 22 Daarom [ook] werd het hem gerekend tot gerechtigheid. 23 Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend, 24 maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, 25 die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.

“Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht”.

De zondaar moet zich bekeren. Inderdaad. Maar dat neemt niet weg, dat die bekering altijd ten volle het werk van God is. Dat blijkt duidelijk uit de tekst. Want na de oproep tot wederkeer, zegt de Heere meteen, hoe die wederkeer kan en zal plaatsvinden: Ik, de Heere, zal u nemen, dat is: Ik zal u grijpen en meevoeren. Bekering, dat is dus Gods onoverwinnelijke daad, waardoor Hij zondaren rechtsomkeert doet gaan. Door die daad schept de Heere Zich een rein volk. Een volk? Dat lijkt er hier niet veel op. ‘t Zal immers één zijn uit een stad en twee uit een geslacht. Versta deze woorden echter niet verkeerd. Ze betekenen per se niet, dat God van Zijn kant erg zuinig is in het schenken van bekering en dat men wel een diep ingewijde moet zijn om tot die ene of die twee te behoren. Nee, zo niet. Wat de Heere hier belooft, is dat Hij een overblijfsel, een rest zal bekeren. En zeker, dan is dat een woord vol dreiging voor alle goddelozen. Zij zullen, zo zij zich niet haastig bekeren, zeker door de Heere uit Zijn volk worden uitgeroeid. Slechts een overblijfsel wordt gered door het vuur van Gods gerichten heen. Zo erg is het gesteld met Israël, dat de Heere wel op deze wijze moet toeslaan. Maar daarmee is ditzelfde woord van geweldige troost voor de gelovigen onder het volk. Want hoe zwaar de Heere ook gericht zal en moet houden, er wordt toch een overblijfsel bewaard. De gelovigen komen niet met de goddelozen om, zodat er geen volk van de Heere meer zou overblijven. God Zelf zal Zich een overblijfsel bewaren, dat zijn knie voor de Baäl niet buigt. Want in dat overblijfsel wordt toch heel Zijn volk behouden. Het nieuwe begin is toch voortzetting van het oude. Zo krijgt de Heere ondanks – nee, ik moet zeggen dankzij – Zijn gerichten toch een heel kerkvolk, zonder dat Hij daarbij de toevlucht behoeft te nemen tot de volkskerk. Daarom is er onder Zijn volk beslist geen plaats voor de doden, even zeker als die plaats er wel is voor ieder, die leeft.

Zingen: Psalm 125:3,43 Want hoe de bozen zich doen schromen
Door wrede heerschappij,
Nog zal hun dwing'landij
Niet rusten op het lot der vromen,
Opdat zij nooit, van 't recht geweken,
Zichzelven wreken.

4 Geef, HEER, den goeden Uwen zegen;
Doe wèl aan 't vroom gemoed;
Maar hem, die onrecht doet,
En die zich neigt tot kromme wegen,
Zal God verdoen; doch Isrel leven
En vrede geven.


Paginahulpmiddelen