Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1989.2001_uit-de-schrift_overdenkingen-uit-kerkblad-clavis:43_johannes-15_4a_1994-01

Johannes 15:4a (Clavis jrg. 37, januari 1994)

“Blijft in Mij”.

Zo beveelt de Heere Jezus Zijn discipelen. En Hij doet dat niet zonder goede grond. Hij doet dat nadat Hij Zichzelf bij hen heeft aangeprezen als de ware wijnstok. Zo immers begint de Heere Zijn onderwijs in Johannes 151 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. 2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage. 3 Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. 4 Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. 6 Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. 7 Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. 8 Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn. 9 Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. 10 Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. 11 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde. 12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad. 13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. 15 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. 16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam. 17 Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt. 18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. 19 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft. 22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. 23 Wie Mij haat, haat ook mijn Vader. 24 Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat. 25 Maar het woord moet vervuld worden, dat in hun wet geschreven is: Zij hebben Mij zonder reden gehaat. 26 Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der Waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen; 27 en gij moet ook getuigen, want gij zijt van het begin aan met Mij.. Hij zegt: Ik ben de ware wijnstok en Mijn Vader is de landman, de wijngaardenier. Even verderop, in vers 55 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen., voegt Hij daaraan toe: gij zijt de ranken. Daarmee is het beeld compleet en is tegelijk duidelijk waarom de discipelen in Christus moeten blijven. Een rank immers die met de wijnstok niet verbonden blijft, kan niet bestaan. Zo’n rank kan geen vrucht dragen, zij is waardeloos voor de landman en wordt op een goed moment verbrand. Niet in Christus blijven betekent voor de discipelen – en dat geldt ook voor ons – buiten worden geworpen en ten ondergaan; wel in Hem blijven betekent voor hen leven en vrucht dragen voor de Vader.
Het geheim daarvan ligt in Christus, die zoals gezegd Zichzelf nadrukkelijk aandient als de ware wijnstok. En een ware wijnstok is een wijnstok die de wijngaardenier niet teleurstelt, waaraan zijn moeite en zorg niet tevergeefs besteed worden; het is een beslist rankendragende en daarmee vruchtdragende wijnstok. Wat dat betreft was het in het verleden wel anders geweest met de wijnstok Israël. Want wij moeten niet vergeten dat wanneer de Heere Jezus hier onderwijs geeft in het beeld van de wijnstok, Hij daarmee een beeld gebruikt dat ook in het Oude Testament reeds voorkomt. Daar wordt Israël, het uitverkoren volk van God, de wijnstok genoemd.
En ook wel de wijngaard. We kunnen denken aan Psalm 801 Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Een getuigenis van Asaf. Een psalm. 2 Herder Israëls, neem ter ore! Gij, die Jozef leidt als schapen, Gij, die op de cherubs troont, verschijn in lichtglans. 3 Wek uw sterkte op vóór Efraïm, Benjamin en Manasse; en kom tot onze verlossing. 4 O God, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. 5 Here, God der heerscharen, hoelang brandt (uw toorn) tegen het gebed van uw volk? 6 Gij hebt hen tranenbrood doen eten, hen tranen doen drinken in overvloed. 7 Gij hebt ons tot een twistappel voor onze naburen gesteld, en onze vijanden bespotten ons. 8 O God der heerscharen, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. 9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Gij hebt volken verdreven en hèm geplant. 10 Gij hebt (de grond) voor hem toebereid, zodat hij wortelen schoot en het land vulde. 11 Bergen waren met zijn schaduw bedekt, en ceders Gods met zijn twijgen; 12 hij breidde zijn takken uit tot aan de zee, zijn scheuten tot aan de Rivier. 13 Waarom hebt Gij zijn muren doorbroken, zodat ieder die langs de weg voorbijgaat, ervan plukt, 14 het everzwijn uit het woud hem afvreet, en wat op het veld zich roert, hem afweidt? 15 O God der heerscharen, keer toch weder, aanschouw uit de hemel en zie, en sla acht op deze wijnstok, 16 de stek die uw rechterhand heeft geplant, op de zoon die Gij U hebt grootgebracht. 17 Als afval is hij met vuur verbrand; door uw dreigende aanblik gaan zij te gronde. 18 Uw bescherming zij over de man van uw rechterhand, over het mensenkind dat Gij U hebt grootgebracht. 19 Dan zullen wij niet van U wijken; maak ons levend, dan zullen wij uw naam aanroepen. 20 Here, God der heerscharen, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden., dat een gebed is tot God om de verlossing van Zijn volk van smaad en onderdrukking door de vijand. In de verzen 9 en 109 Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Gij hebt volken verdreven en hèm geplant. 10 Gij hebt (de grond) voor hem toebereid, zodat hij wortelen schoot en het land vulde. lezen we dan: “Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven. Gij hebt volkeren verdreven en hem geplant. Gij hebt de grond voor hem toebereid, zodat hij wortelen schoot en het land vulde”. En even verder horen we de Psalmdichter roepen: “O God der heirscharen, keer toch weder, aanschouw uit de hemel en zie, en sla acht op deze wijnstok, de stek die uw rechterhand heeft geplant, op de zoon die Gij hebt grootgebracht” (vers 15,1615 O God der heerscharen, keer toch weder, aanschouw uit de hemel en zie, en sla acht op deze wijnstok, 16 de stek die uw rechterhand heeft geplant, op de zoon die Gij U hebt grootgebracht.).
Israël, de wijnstok die de Heere met veel zorg uitgroef uit Egypte en die Hij met evenveel zorg en toewijding plantte in het land der vaderen als de stek van Zijn rechterhand. Maar deze wijnstok stelde de Landman dikwijls teleur. Heel sprekend is wat dat betreft het lied van de wijngaard, dat we bij de profeet Jesaja tegenkomen (Jesaja 5:1-71 Ik wil van mijn geliefde zingen, het lied van mijn beminde over zijn wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel; 2 hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. En hij verwachtte, dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht wilde druiven voort. 3 Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, spreekt toch recht tussen Mij en mijn wijngaard. 4 Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? Waarom verwachtte Ik, dat hij goede druiven zou voortbrengen, en bracht hij wilde druiven voort? 5 Nu dan, Ik wil u doen weten, wat Ik met mijn wijngaard ga doen: zijn doornhaag wegnemen, opdat hij verwoest worde; zijn muur doorbreken, opdat hij vertrapt worde; 6 Ik zal hem tot een wildernis maken, hij zal gesnoeid noch behakt worden, zodat er dorens en distels opschieten; en Ik zal de wolken gebieden, dat zij op hem geen regen doen vallen. 7 Welnu, de wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbestuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrachting.). Ook daar de zorg en toewijding van de Landman, die er alles aan deed dat zijn wijngaard goede vruchten zou voortbrengen: hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. En wat was toen de verwachting? Dat hij goede druiven zou voortbrengen. Maar zie, hij bracht wilde druiven voort.
Zo is dus het huis Israëls van zichzelf, een volk dat tot geen goeddoen gewillig en in staat is, het brengt slechts wilde druiven voort. Mozes profeteerde daarvan reeds in zijn bekende lied in Deuteronomium 321 Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. 2 Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppele als dauw, als regenbuien op het jonge groen, en als regenstromen op het kruid; 3 want ik zal de naam des Heren uitroepen; geeft grootheid onze God, 4 de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al zijn wegen recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij. 5 Verderfelijk hebben tegen Hem gehandeld, die zijn zonen niet zijn, maar een schandvlek, een verkeerd en vals geslacht. 6 Vergeldt gij op deze wijze de Here, gij dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, die u geschapen heeft, die u gemaakt heeft en toebereid? 7 Gedenk aan de dagen van weleer let op de jaren van geslacht na geslacht; vraag uw vader, dat hij het u meedele, uw oudsten, dat zij het u zeggen. 8 Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld naar het aantal der zonen van Israël. 9 Want des Heren deel is zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel. 10 Hij vond hem in een land van steppen, in een woest land van gehuil in de wildernis. Hij beschutte hem, lette op hem, bewaarde hem als zijn oogappel. 11 Als een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, 12 zo heeft hem de Here alleen geleid, en geen vreemde god stond hem terzijde. 13 Hij deed hem rijden over de hoogten der aarde, en eten de opbrengst van het veld; Hij deed hem honig zuigen uit de rots, en olie uit het keihard gesteente. 14 Boter van runderen en melk van kleinvee, met vet van lammeren; en rammen van Basan en bokken, met het vetste der tarwe; en druivebloed dronkt gij, schuimende wijn. 15 Toen werd Jesurun vet, en sloeg achteruit - vet werd gij, dik en vet gemest - en hij verwierp God, die hem gemaakt had, hij minachtte de Rots van zijn heil. 16 Zij verwekten Hem tot naijver door vreemde goden, met gruwelen krenkten zij Hem; 17 zij offerden aan de boze geesten, die geen goden zijn, aan goden, die zij niet hebben gekend, nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren, voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden. 18 De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God, die u heeft voortgebracht. 19 Toen de Here dat zag, heeft Hij hen verworpen, omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren; 20 Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen en zien, wat hun einde wezen zal, want zij zijn een verkeerd geslacht, kinderen, die geen trouw kennen. 21 Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is, zij krenkten Mij met hun ijdelheden. Daarom zal Ik hen tot naijver verwekken door wat geen natie is, door een dwaas volk zal Ik hen krenken. 22 Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk; het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen. 23 Ik zal rampen over hen ophopen, al mijn pijlen tegen hen afschieten. 24 Als zij uitgeput zijn van honger en verteerd van koortsgloed en dodelijke ziekte, dan zal Ik de tanden der wilde dieren tegen hen loslaten, met het venijn van wat schuifelt in het stof. 25 Buitenshuis zal het zwaard verdelgen, en binnenskamers de ontzetting: jongeling zowel als maagd, zuigeling en grijsaard. 26 Ik zou gezegd hebben: Ik zal hen wegblazen, een einde maken aan hun gedachtenis onder de stervelingen, 27 indien Ik de hoon van de vijand niet gevreesd had, dat hun tegenstanders het zouden misverstaan en zeggen: onze hand was verheven, niet de Here heeft dit alles gedaan. 28 Want zij zijn een volk, dat elk begrip mist, en er is bij hen geen inzicht. 29 Indien zij wijs waren, zouden zij dit verstaan, zij zouden op hun einde letten. 30 Hoe zou één er duizend kunnen najagen en zouden twee er tienduizend op de vlucht kunnen drijven, als niet hun Rots hen verkocht en de Here hen prijsgegeven had. 31 Want hun rots is niet als onze Rots; onze vijanden mogen zelf oordelen. 32 Waarlijk, hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen. 33 Hun wijn is slangevenijn en wreed addervergif. 34 Is het niet bij Mij weggeborgen, verzegeld in mijn schatkamers? 35 Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen, want de dag van hun verderf is nabij, snel komt nader wat over hen is beschikt. 36 Want de Here zal recht doen aan zijn volk en Zich ontfermen over zijn knechten; wanneer Hij ziet, dat hun kracht vergaan is, van hoog tot laag allen hun einde gevonden hebben, 37 dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden, - de rots, waarbij zij schuilden - 38 die het vet van hun slachtoffers aten, de wijn van hun plengoffers dronken? Laat hen opstaan om u te redden, zodat gij bescherming vindt. 39 Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit mijn macht. 40 Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemel en zeg: Zowaar Ik in eeuwigheid leef: 41 als Ik mijn bliksemend zwaard wet, en mijn hand grijpt naar het gericht, dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders, en vergelding brengen over wie Mij haten. 42 Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed, en mijn zwaard zal vlees verslinden: het bloed der verslagenen en der gevangenen, de harige hoofden der vijanden. 43 Jubelt, gij natiën, om zijn volk, want Hij wreekt het bloed van zijn knechten, Hij oefent wraak aan zijn tegenstanders en verzoent zijn land, zijn volk. 44 Mozes dan kwam en sprak ten aanhoren van het volk al de woorden van dit lied, samen met Hosea, de zoon van Nun. 45 En nadat Mozes al deze woorden tot geheel Israël gesproken had, 46 zeide hij tot hen: Neemt al de woorden ter harte, waarmee ik u heden vermaan, opdat gij daarmee uw kinderen zult opdragen al de woorden dezer wet nauwgezet te onderhouden. 47 Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven: door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen. 48 Voorts zeide de Here op diezelfde dag tot Mozes: 49 Beklim dit gebergte, de Abarim - de berg Nebo, die in het land Moab ligt, tegenover Jericho - en aanschouw het land Kanaän, dat Ik de Israëlieten in bezit zal geven, 50 en sterf op de berg, die gij beklimmen zult, opdat gij tot uw voorgeslacht vergaderd wordt, zoals uw broeder Aäron op de berg Hor gestorven en tot zijn voorgeslacht vergaderd is - 51 omdat gij ontrouw jegens Mij geweest zijt te midden van de Israëlieten, bij de wateren van Meribat-Kades in de woestijn Sin, en gij Mij niet geheiligd hebt te midden van de Israëlieten. 52 Want gij zult het land vóór u zien liggen, maar daar niet binnengaan, het land dat Ik de Israëlieten geven zal.: “Waarlijk, hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen” (Deuteronomium 32:3232 Waarlijk, hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen.).
Maar nu Christus. Hij is de ware wijnstok, die niet teleurstelt noch bedriegt. Hij is de stek, die Gods rechterhand heeft geplant en wiens oorsprong heilig is en zuiver en goed. Hij is wel hier beneden geplant maar Zijn oorsprong ligt Boven in God; Hij is geheel en al ontvangen van de Heilige Geest van God. En zo is Hij waarlijk goed, goed in de ogen van de Heilige Geest van God. En zo is Hij waarlijk goed, goed in de ogen van de Heere, als de Zoon, in Wie de Vader een welbehagen heeft.
En daarom scherpt Christus Zijn discipelen het bevel in: blijft in Mij. Dat is: houdt vast aan Mij als de ware wijnstok. Want evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij aan de wijnstok niet blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft (vers 44 de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al zijn wegen recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij.).
Daarbij moeten we erop letten dat Christus dit woord tot Zijn discipelen sprak op het moment waarop Zijn lijden en sterven voor de deur stonden. Johannes 151 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. 2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage. 3 Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. 4 Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. 6 Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. 7 Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. 8 Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn. 9 Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. 10 Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. 11 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde. 12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad. 13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. 15 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. 16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam. 17 Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt. 18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. 19 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft. 22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. 23 Wie Mij haat, haat ook mijn Vader. 24 Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat. 25 Maar het woord moet vervuld worden, dat in hun wet geschreven is: Zij hebben Mij zonder reden gehaat. 26 Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der Waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen; 27 en gij moet ook getuigen, want gij zijt van het begin aan met Mij. behoort tot Christus’ afscheidswoorden met het oog op Zijn nabije dood. De nood en de verdrukking, waarvan Psalm 801 Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Een getuigenis van Asaf. Een psalm. 2 Herder Israëls, neem ter ore! Gij, die Jozef leidt als schapen, Gij, die op de cherubs troont, verschijn in lichtglans. 3 Wek uw sterkte op vóór Efraïm, Benjamin en Manasse; en kom tot onze verlossing. 4 O God, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. 5 Here, God der heerscharen, hoelang brandt (uw toorn) tegen het gebed van uw volk? 6 Gij hebt hen tranenbrood doen eten, hen tranen doen drinken in overvloed. 7 Gij hebt ons tot een twistappel voor onze naburen gesteld, en onze vijanden bespotten ons. 8 O God der heerscharen, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. 9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Gij hebt volken verdreven en hèm geplant. 10 Gij hebt (de grond) voor hem toebereid, zodat hij wortelen schoot en het land vulde. 11 Bergen waren met zijn schaduw bedekt, en ceders Gods met zijn twijgen; 12 hij breidde zijn takken uit tot aan de zee, zijn scheuten tot aan de Rivier. 13 Waarom hebt Gij zijn muren doorbroken, zodat ieder die langs de weg voorbijgaat, ervan plukt, 14 het everzwijn uit het woud hem afvreet, en wat op het veld zich roert, hem afweidt? 15 O God der heerscharen, keer toch weder, aanschouw uit de hemel en zie, en sla acht op deze wijnstok, 16 de stek die uw rechterhand heeft geplant, op de zoon die Gij U hebt grootgebracht. 17 Als afval is hij met vuur verbrand; door uw dreigende aanblik gaan zij te gronde. 18 Uw bescherming zij over de man van uw rechterhand, over het mensenkind dat Gij U hebt grootgebracht. 19 Dan zullen wij niet van U wijken; maak ons levend, dan zullen wij uw naam aanroepen. 20 Here, God der heerscharen, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. spreekt, zouden ten volle over Hem komen. Hij zou uitgerukt en verbrand worden in het vuur van Gods strafgericht. Maar Hij zou daaruit weer opkomen om verheerlijkt te worden met de heerlijkheid die Hij bij de Vader had eer de wereld was (vgl. Johannes 17:55 En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.). Zo zal Hij de ware wijnstok blijken te zijn, die het niet verdient om verbrand te worden maar om geëerd te worden. Dit is de eer die de discipelen Hem moeten brengen, dat zij in Hem blijven, gelijk Hij in hen blijft.
Van zichzelf dragen zij geen vrucht. Scherper gezegd nog, van zichzelf brengen zij kwade vruchten voort, zoals Israël maar al te vaak deed. Maar in Christus is daar een volheid aan levenssappen, die de ranken volop vrucht doet dragen, volop goede vrucht.
Blijft in Mij, dat is de altijd blijvende levenswet of levensregel voor de Kerk. Het is tegelijk ook haar altijd blijvend levensgeheim. Het is haar geheim in Hem, die is opgetreden als haar Borg en Middelaar, die waar was en standhield tot in de dood en die nu boven is bij de Vader. Ogenschijnlijk is Hij de altijd Afwezige maar in waarheid is Hij bij ons en met ons. Naar Zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde – zo belijden wij in Zondag 1846 Wat verstaat gij daarmede: “Opgevaren ten hemel”?
Dat Christus voor de ogen Zijner jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven, en dat Hij ons ten goede daar is, totdat Hij wederkomt, om te oordelen de levenden en de doden.

47 Is dan Christus niet bij ons tot aan het einde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft?
Christus is waarachtig mens en waarachtig God. Naar Zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde; maar naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons.

48 Maar zo de mensheid niet overal is waar de Godheid is, worden dan de twee naturen in Christus niet van elkander gescheiden?
Ganselijk niet; want dewijl de Godheid door niets kan ingesloten worden en overal tegenwoordig is, zo moet volgen, dat zij wel buiten haar aangenomen mensheid is, en nochtans niettemin ook in haar is en persoonlijk met haar verenigd blijft.

49 Wat nut ons de hemelvaart van Christus?
Ten eerste dat Hij in den hemel voor het aangezicht Zijns Vaders onze Voorspreker is. Ten andere dat wij ons vlees in den hemel tot een zeker pand hebben, dat Hij, als het Hoofd, ons, Zijn lidmaten, ook tot Zich zal nemen. Ten derde dat Hij ons Zijn Geest tot een tegenpand zendt, door Wiens kracht wij zoeken wat daarboven is, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods, en niet wat op de aarde is.
– maar naar Zijn Godheid, genade, majesteit en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons. Dat is het geheim en de heerlijkheid van de gemeente in deze wereld: Christus in haar door Zijn Geest. Dat is anders gezegd: een woonstede Gods in de Heilige Geest (vgl. Efeziërs 2:2222 in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.).
Door diezelfde Geest moeten wij in Hem blijven, aan Hem vasthouden. En dit blijven in Hem is niet een geheimzinnig en ongrijpbaar iets. Dit betekent heel concreet dat wij Zijn Woord aangrijpen en vasthouden. “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven”, zo spreekt de Heere in het vervolg van Zijn onderwijs in vers 77 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus.. Christus kwam als het Woord in de wereld, bij Hem zijn woorden van eeuwig leven (Johannes 6:6868 Simon Petrus antwoordde Hem: Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven.). Blijven in Hem betekent daarom dat wij Zijn Woord en onderwijs niet vergeten maar dat tot ons laten spreken en ons daardoor laten gezeggen.
Zo onderhouden wij de band van de gemeenschap met Christus, de ware wijnstok. De apostel Paulus houdt ons daarom voor: Het woord van Christus moet rijkelijk in u wonen (Coloss. 3:16a). En de apostel Johannes schrijft daarom in zijn eerste brief: Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, dat verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus (1 Johannes 1:1-31 Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens 2 - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is - 3 hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.).
Wij zullen dus niet meer moeten doen dan bewaren de woorden van de apostelen, die de woorden zijn van de Heere zelf. Zo blijven wij in Hem, die de ware wijnstok is. Dan is de Kerk geen verdwijnende minderheid in deze wereld, zonder toekomst. Dan lijdt zij ook geen kwijnend bestaan, maar dan leeft zij en draagt zij vrucht voor God, zelfs als zij verkeert in allerlei druk en moeite. Christus, de ware wijnstok stelt niet teleur. In Hem is daar een onuitputtelijke bron van kracht en leven.
Blijft in Mij. Dat is het gebod ten leven, dat Christus Zelf ons heeft gegeven, ons allen gelijk op. Het is ons levensprogram, waarop ons leven gericht moet zijn en waarvoor we ons allen van harte moeten inzetten. Want zonder Hem kunnen wij niets doen, maar in Hem vermogen wij alle dingen. Dan zijn we niet onvruchtbaar maar dragen we veel vrucht. Tot lof van de Vader.


Paginahulpmiddelen