Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1989.2001_uit-de-schrift_overdenkingen-uit-kerkblad-clavis:49_efeziers-1_4a_1992-06.07

Efeziërs 1:4a (Clavis jrg. 35, juni-juli 1992)

“Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren voor de grondlegging der wereld.”

Hoe weet de apostel dat zo zeker? Hoe kan hij zo stellig verklaren dat de mensen aan wie hij hier schrijft uitverkorenen Gods zijn, waarbij de apostel tegelijk zichzelf insluit. Hij spreekt immers van Hem die ons uitverkoren heeft.
Heeft Paulus een of andere bijzondere openbaring ontvangen dat hij zo kan spreken? Of betreft het hier een al te boude bewering die de apostel bij nader inzien toch eigenlijk niet echt kan waarmaken en staande houden?
Vast en zeker is noch het eerste noch het laatste het geval. Paulus is geen mens die zweert bij bijzondere openbaringen, waardoor hij boven anderen wijs zou zijn. Zulke wijsheid is niet anders dan eigenwijsheid en daarvan houdt Paulus niet. Hij heeft zichzelf de regel gesteld niet uit te gaan boven hetgeen geschreven staat, een regel die hij tegelijk aan allen voor houdt (vgl. 1 Korintiërs 4:66 Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de een en tegen de ander opblaze.). Anders gezegd, Paulus is eenvoudig dienaar van het welomschreven, geopenbaarde Evangelie van Christus Jezus. Gelijk als in al zijn brieven stelt hij zich ook in de brief aan de Efeziërs zo voor: Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus (vers 11 Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd.). Geen mens dus die er een geheimleer op nahoudt maar één die (mede) stem geeft aan het thans door God aan al de heiligen en apostelen geopenbaarde geheimenis van het Evangelie van Christus (vgl. 3:4,54 Want wanneer de een zegt: Ik ben van Paulus; en de ander: Ik van Apollos; zijt gij dan niet (onveranderde) mensen? 5 Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Here dit aan een ieder geschonken heeft.). Zo schrijft de apostel naar hetgeen geopenbaard is en spreekt hij van dingen die vast en zeker zijn.
Dat betekent tegelijk dat Paulus niet lichtvaardig en onverantwoord schrijft. Zijn woorden zijn welgegrond en ten volle verantwoord. Ook wanneer hij verklaart dat God ons in Christus heeft uitverkoren voor de grondlegging der wereld.
Hier is geen verklaring die op zichzelf staat maar die rust in en die meekomt met het Evangelie van de Christus. En zij geldt hen die dit Evangelie in geloof aanvaarden. Paulus schrijft hier dan ook niet ongeadresseerd maar geadresseerd. En wel aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus die te Efeze zijn (vers 11 Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd.). Verderop in hoofdstuk 1 spreekt hij van hen als mensen, die het woord der waarheid, namelijk het Evangelie van hun behoudenis hebben gehoord en die aan dat woord geloof hebben gehecht (vers 1313 worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe.).
En zo nu, als mensen dus die het waarachtige Evangelie van God in Christus in geloof hebben aanvaard en aanvaarden, is daar voor hen de weldaad van hun verkiezing door God. Het is de eerste weldaad die de apostel hier noemt nadat hij zijn lezers in het voorafgaande vers heeft gewezen op allerlei geestelijke zegen, waarmee de God en Vader van hun Heere Jezus Christus hen gezegend heeft in de hemelse gewesten. Die menigerlei zegen bestaat dus om te beginnen in niets minder dan in hun uitverkiezing door God.
En deze uitverkiezing is inderdaad heel veel. Daarin ligt het hele Evangelie van God in Christus begrepen. Daarin ook komt het Evangelie uit in zijn ware aard, als Evangelie namelijk dat zuiver een kwestie is van Gods genade, van Zijn goedheid en ontferming.
Want uitverkiezing en uitverkiezen zijn woorden die spreken van een bevoorrechte positie die men ontvangt en dat boven en in onderscheiding van anderen, die niet zijn uitverkoren. Daarbij is deze uitverkiezing niet een daad van de mens zelf. Wie zichzelf verkiest, verhoogt zichzelf en zo’n mens wordt door God vernederd. Zij die uitverkoren zijn, prijzen dan ook niet zichzelf, zij prijzen God die alleen de Auteur is, de Bewerker van hun verkiezing. Hij staat dan ook voorop in wat de apostel hier verklaart aan de heiligen en gelovigen. En wel als Diegene die hier hoog geprezen wordt door Paulus. Want de woorden van vers 44 Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; Hij, die mij beoordeelt is de Here. behoren tot het geheel van de verzen 3-143 Nu raakt het mij zeer weinig, of ik al door u of door enig menselijk gericht beoordeeld word. Ja, ook mijzelf beoordeel ik niet. 4 Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; Hij, die mij beoordeelt is de Here. 5 Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God. 6 Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de een en tegen de ander opblaze. 7 Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En indien gij het dan ontvangen hebt, wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt? 8 Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij u koning gemaakt. Ja, was het maar zo, dat gij koning geworden waart; dan waren ook wij met u koning geworden. 9 Want het schijnt mij toe, dat God ons, apostelen, de laatste plaats heeft aangewezen als ten dode gedoemden, want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen. 10 Wij zijn dwaas om Christus' wil, maar gij zijt verstandig in Christus; wij zijn zwak, maar gij zijt sterk; gij zijt in aanzien, maar wij zijn niet in ere. 11 Tot op dit ogenblik verduren wij honger, dorst, naaktheid, vuistslagen en een zwervend leven; 12 wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; 13 worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe. 14 Dit schrijf ik niet om u beschaamd te maken, maar om u als mijn geliefde kinderen terecht te wijzen., en die vormen samen een loflied op God, Wiens goedheid hier in alle opzichten wordt gezegend Dat is geloofd en geprezen. “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus”, zo zet de apostel dit gedeelte in.
En dan loopt hij niet over het Evangelie van de verkiezing heen maar grijpt hij dat aan tot lofprijzing van Hem, uit Wie deze verkiezing is. En dat is God alleen, de Vader van Jezus Christus. Door Hem zijn de heiligen en gelovigen uitverkoren, onderscheiden boven anderen, gesteld in een bevoorrechte positie. Het is hun positie van zonen van God te zijn. Want zo verklaart de apostel de rijkdom van deze verkiezing in het volgende vers, waar hij schrijft: In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid Zijner genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.
Verkiezing of voorbestemming dus tot het zoonschap van God, waarbij niets van deze verkiezing is uit de gelovigen zelf. Zij is louter het werk van God; echt een bewijs van Zijn liefde, van Zijn genade overeenkomstig Zijn welbehagen. God heeft hier redenen genomen uit Zichzelf.
En dat zijn redenen die bestaan in Christus.
Het is een bepaling die Paulus al gebruikt in vers 33 Nu raakt het mij zeer weinig, of ik al door u of door enig menselijk gericht beoordeeld word. Ja, ook mijzelf beoordeel ik niet. die terugkeert in vers 44 Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; Hij, die mij beoordeelt is de Here. en die ook daarna nog verschillende keren volgt in dit eerste gedeelte van de brief. Tot in totaal tien keer.
De apostel is hier echt vol van Christus, van Wie hij zijn brief vol schrijft en zonder Wie hij hier niets schrijft. Ook niet als het gaat om de verkiezing der gelovigen. Deze verkiezing, die haar bestaansgrond heeft enkel in God de Vader, zij is hun verkiezing in Christus.
En dat betekent dat de verkiezing is geschied in direct verband en met het oog op Christus, die als enige Gods Uitverkorene is, Gods geliefde Zoon, in Wie de Vader een welbehagen heeft (Matteüs 3:1717 En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.).
Al Gods welbehagen gaat naar Hem uit. Hij is het uitgedrukte Beeld en het sprekende bewijs van Gods liefde. Buiten deze Zoon des vaders om deelt geen mens in Gods liefde en genade. In Hem heeft God ons uitverkoren, zodat nu ook in Hem, die ons vlees en bloed heeft aangenomen, het Evangelie van onze genadige verkiezing tot ons komt.
Niet buiten Christus om maar door in geloof te zien op Hem, grijpen wij de zegen en de genade van onze verkiezing door de Vader.
En dan mogen en moeten we tegelijk weten dat deze verkiezing niet maar is geschied in ónze tijd, in de tijd waarin wij mensen leven. Zij is tevoren geschied in Góds tijd, die de eeuwigheid is. Hij heeft ons uitverkoren in Christus, schrijft de apostel, voor de grondlegging der wereld. Dat is: voordat God in den beginne hemel en aarde grondvestte en alle dingen tot aanzijn riep. Toen reeds was daar het evangelie van onze verkiezing in Christus. Het was er bij de Vader in Zijn Zoon Jezus Christus, die van tevoren was gekend voor de grondlegging der wereld (vgl. 1 Petrus 1:2020 Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u.; zie ook Spreuken 8:22-3122 De Here heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af. 23 Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond. 24 Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water. 25 Eer de bergen omlaaggezonken waren, vóór de heuvelen ben ik geboren; 26 toen Hij het aardrijk en de velden nog niet had gemaakt, noch de eerste stofdeeltjes der wereld. 27 Toen Hij de hemel bereidde, was ik daar; toen Hij een kring trok op het oppervlak van de oceaan, 28 toen Hij de wolken daarboven bevestigde, en de bronnen van de oceaan met kracht opborrelden, 29 toen Hij aan de zee haar perk stelde, opdat de wateren zijn gebod niet zouden overtreden, en Hij de grondslagen der aarde bepaalde, 30 toen was ik een troetelkind bij Hem, ik was een en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht, 31 mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk, en mijn vreugde was met de mensenkinderen.).
Hoogheilig evangelie dat de apostel hier neerschrijft en dat onze handen en monden wil vullen met verwondering en met lofprijzing van God.
Wanneer wij gehoord hebben het woord der waarheid en in geloof aannemen het Evangelie van ons behoud in Christus, dan zullen wij onze eeuwige verkiezing door de Vader niet meer kunnen noch mogen wegdenken, maar die eerbiedig en in verwondering belijden. Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten, o God. Met al mijn wegen zijt gij vertrouwd. Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij (Psalm 1391 Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Here, Gij doorgrondt en kent mij; 2 Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachten; 3 Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd. 4 Want er is geen woord op mijn tong, of, zie, Here, Gij kent het volkomen; 5 Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij. 6 Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij. 7 Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht? 8 Steeg ik ten hemel - Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde - Gij zijt er; 9 nam ik vleugelen van de dageraad, ging ik wonen aan het uiterste der zee, 10 ook daar zou uw hand mij geleiden, uw rechterhand mij vastgrijpen. 11 Zeide ik: Duisternis moge mij overvallen, dan is de nacht een licht om mij heen; 12 zelfs de duisternis verbergt niet voor U, maar de nacht licht als de dag, de duisternis is als het licht. 13 Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. 14 Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid, wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. 15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; 16 uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond. 17 Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten, o God, hoe overweldigend is haar getal. 18 Wilde ik ze tellen, zij zijn talrijker dan het zand; als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U. 19 O God, dat Gij toch de goddelozen ombracht - gij, mannen des bloeds, wijkt van mij - 20 die arglistig tegen U spreken en uw naam tot leugen gebruiken, uw tegenstanders. 21 Zou ik niet haten, Here, wie U haten, niet verafschuwen wie tegen U opstaan? 22 Ik haat hen met een volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij. 23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; 24 zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg.).
Niet zonder reden prijzen de Dordtse Leerregels de leer der verkiezing bij ons aan als een schat van onwaardeerbare prijs. Laten we er geen onheilig spel mee spelen en er niet in onbedachtzaamheid aan voorbijgaan. Laten we er allen in hartelijk geloof amen op zeggen. Opdat we ons niet overgeleverd voelen in de handen van mensen, die hun eigen gang gaan, maar ons met onze kinderen weten te liggen voor rekening van Hem, die op Zijn schreden niet terugkeert maar Zijn welbehagen volvoert tot zaligheid van Zijn gemeente, die Hij in Christus heeft uitverkoren voor de grondlegging der wereld. Geen mens die daaraan iets veranderd!


Paginahulpmiddelen