Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1989.2001_uit-de-schrift_overdenkingen-uit-kerkblad-clavis:48_galaten-1_11_1994-02

Galaten 1:11 (Clavis jrg. 37, februari 1994)

“Want ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie, hetwelk door mij verkondigd is, niet is naar de mens.”

Niet naar de mens, dat is het wat de apostel in deze tekst verklaart van het evangelie, gelijk hij dat aan de Galaten had verkondigd. En de apostel hecht eraan dat zijn lezers dat terdege zullen beseffen; nadrukkelijk wijst hij hun op dit ‘niet naar de mens’. Hij maakt het hun bekend, hij haalt het met zoveel woorden naar voren. Daarbij spreekt hij hen aan als broeders. Het is een aanspraak die Paulus ook verderop in deze brief nog verschillende keren gebruikt. Zo bijvoorbeeld in hoofdstuk 3:1515 maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen., in 4:1212 wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen. en in 6:11 Durft iemand uwer, wanneer hij iets heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?. Door zijn lezers juist zo aan te spreken tracht hij hen in het hart te raken; hij zoekt een opening bij hen voor zijn woord van vermaan, dat niet het woord is van een vreemde, die om hen zich niet bekommert, maar van een broeder, aan wie hun heil en welvaart ter harte gaan. Laten de Galaten zich daarom dit woord van de apostel aantrekken. Hier spreekt een broeder tot de broeders, ja, een apostel van Christus Jezus, die zich niet boven zijn lezers verheft maar in hun dienst zich stelt, die hen broederlijk vermaant.
Dit is zijn woord van vermaan en terechtwijzing dat het evangelie door hem aan hen gebracht niet is naar de mens. Wisten de Galaten dat dan niet? Zeer zeker wel. Maar intussen gaven zij daarvan geen blijk. Met verbazing moest Paulus constateren dat zij zich zomaar zonder slag of stoot hadden overgegeven aan een stel dwaalleraars, dat onder hen zijn slag probeerde te slaan. Zonder enige weerstand te bieden waren zij door de knieën gegaan. Zij hadden zich een ander evangelie laten aanpraten, een evangelie dat van een beslist andere orde was dan door Paulus hun verkondigd. Het was het evangelie van de wet, niet dat van de genade, het evangelie van de werken der wet, niet dat van het geloof alleen. En als de Galaten in dat spoor willen trekken, als zij zich in dat spoor laten trekken, dan moeten zij niet menen dat Paulus daarin met hen meetrekt. Dan staat hij lijnrecht tegenover hen. Terstond en zonder aarzeling spreekt hij zijn vervloeking uit over die hun een ander evangelie brengt, afwijkend van hetgeen zij ontvangen hadden (zie 1:8,98 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here.).
En of de apostel door dit scherpe oordeel over elk ander evangelie dan al in ongenade valt bij mensen, dat is niet zijn zorg. Want het is niet zijn ambt om mensen te behagen maar God. “Indien ik nog mensen trachtte te behagen, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn” (zie 1:1010 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen.). Nee, als dienaar van Christus heeft Paulus niet de bevoegdheid het evangelie te veranderen en het op mensenmaat te snijden. Dat past niet bij de evangeliedienaar, dan maakt deze zichzelf de dienst onwaardig. In zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen zegt Paulus dat zo: “daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij, niet om mensen te behagen maar God, die onze harten keurt” (1 Tessalonicenzen 2:44 Integendeel, daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij, niet om mensen te behagen, maar Gode, die onze harten keurt.). Niet mensen behagen en zich bij hen aanpassen, maar hen overreden, hen overtuigen tot God zich te bekeren, dat is het ambt van de evangeliedienaar. Elders zegt de apostel dat zo: “Daar wij dan weten hoezeer de Heere te vrezen is, trachten wij de mensen te overtuigen” (zie 2 Korintiërs 5:1111 Daar wij dan weten, hoezeer de Here te vrezen is, trachten wij de mensen te overtuigen; voor God echter is ons bedoelen openbaar en, naar ik hoop, is het ook in uw geweten openbaar.).
En deze eigen, bijzondere aard van het apostolische ambt komt mee met de eigen aard van het evangelie. Het is evangelie dat beslist niet is naar de mens. Het praat om zo te zeggen niet naar de mens toe, het gaat niet van de mens uit, het beweegt zich niet in het menselijke vlak, het gaat niet te werk volgens menselijke overwegingen en maatstaven. Het evangelie is niet een kwestie van wat mensen overwegen en bedenken en zich voorstellen. Het is heilig evangelie, evangelie naar God, evangelie dat van God uitgaat, evangelie waarin Gods wegen en gedachten zicht openbaren. Hier klinkt een boodschap, die ons confronteert met de dingen die van God zijn en waarop geen mens van zichzelf is bedacht.
Paulus zelf is een levend bewijs van dit evangelie-niet-naar-de-mens. Van een geducht kerkvervolger, die velen de schrik om het hart deed slaan, zo bovenmate vervolgde hij de heiligen, werd hij een begenadigd geloofsverkondiger, in wie velen God verheerlijkten, zulke machtige dingen hoorden zij nu van hem. U leze hier de verzen 12-2412 Wij prijzen ons niet opnieuw bij u aan, maar wij geven u gelegenheid tot roem over ons, opdat gij niet verlegen staat tegenover hen, die roem zoeken door uiterlijkheden, maar niet door het hart. 13 Want hetzij wij in geestvervoering kwamen, het was in dienst van God, hetzij wij nuchter van zin zijn, het is ter wille van u. 14 Want de liefde van Christus dringt ons, 15 daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt. 16 Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer. 17 Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. 18 En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft, 19 welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd. 20 Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. 21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. van dit hoofdstuk, waar de apostel van deze ommekeer in zijn leven verhaalt. Het is een verhaal dat niet is naar de mens doch naar God, die in heiligheid Zijn gang gaat en die hier dingen doet ten dienste van het evangelie, die geen mens doet, waaraan vlees en bloed eenvoudig niet denken. Om het te zeggen in Gods eigen woorden bij de profeet Jesaja: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heeren. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten hoger dan uw gedachten” (Jesaja 55:8,98 Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. 9 Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten.). En de profeet zegt dit ten dienste van het evangelie van goddelijke ontferming en vergeving, opdat namelijk de goddeloze zijn weg verlate en de ongerechtige man zijn gedachten en zich bekere tot de Heere – dan zal Hij Zich ontfermen – en tot onze God – want Hij vergeeft veelvuldig (Jesaja 55:77 De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen - en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig.). Ja, we moeten wel bedenken dat de hemelen hoger zijn dan de aarde; we moeten niet vergeten dat het evangelie niet is naar de mens. Anders zeggen we maar zo met Petrus: “Dat verhoede God, Heere, dat zal u geenszins overkomen”. Waarop Jezus Zich omkerende reageerde: “Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen” (vgl. Matteüs 16:22,2322 En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen! 23 Doch Hij keerde Zich om en zeide tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen.).
Ja, we moeten ons ervoor hoeden naar de mens te rekenen, want dat is het evangelie onwaardig en dan baat het evangelie ons niet. We komen dan geërgerd en teleurgesteld uit. Want het evangelie voldoet niet aan menselijke verwachtingen en voorstellingen. Het is heilig evangelie, waarvan God de Auteur is en dat ons verplicht naar Hem te rekenen, naar alle dingen die van Zijn Geest zijn. Wie wijs is beoefene deze rekenkunde en hij oefene zichzelf daarin gedurig, met aanhoudend gebed om de genade en de wijsheid van Gods Geest. Dat levert nimmer een nadelig saldo op, alleen maar een batig saldo. Dan is het begin goed en dan zal het einde ook onze stoutste verwachtingen overtreffen: de zaligheid, die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en die in geen mensenhart ooit is opgeklommen, al wat God bereid heeft degenen die hem liefhebben (1 Korintiërs 2:99 Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben.). Profeten en apostelen zijn ons in dit spoor van de zaligheid voorgegaan en wij moeten hen daarin volgen als geestelijke mensen, die naar God rekenen, naar Zijn heilig en onfeilbaar Woord, de enige regel des geloofs.


Paginahulpmiddelen