Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Volgende revisie | Vorige revisie | ||
preken:catechismus:zondag-32:1975 [28-06-2024 om 11.37 uur] – aangemaakt ds. J.H. Zwart | preken:catechismus:zondag-32:1975 [09-09-2024 om 20.52 uur] (huidige) – Externe bewerking 127.0.0.1 | ||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
====== Preek over Zondag 32 (1975) ====== | ====== Preek over Zondag 32 (1975) ====== | ||
- | {{tag>" | + | {{tag>" |
<- preken: | <- preken: | ||
|Gehouden te: | |Gehouden te: | ||
Regel 10: | Regel 10: | ||
| |_Psalm 119:83| | | |_Psalm 119:83| | ||
| |_Psalm 119:86| | | |_Psalm 119:86| | ||
+ | |||
+ | //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// | ||
+ | |||
+ | Met Zondag 32 zijn wij gekomen bij het derde en laatste deel van de Catechismus: | ||
+ | De Zondag die spreekt van de enige troost, Zondag 1, is dus één grootse lofzang op de verlossingsdaden van Jezus Christus, die mijn Zaligmaker is. Niet de mens wordt hier in het middelpunt geplaatst, maar God en Zijn Zoon Jezus Christus. De enige troost die er is in deze wereld, die vind ik in Christus’ verlossingswerk voor mij. En deze Zondag, die roemt in Christus’ verlossingswerk, | ||
+ | Als de Catechismus gaat spreken over de dankbaarheid, | ||
+ | |||
+ | //Het evangelie van het leven der dankbaarheid in de dienst voor God.// | ||
+ | - De bron van dit evangelie; | ||
+ | - Het doel van dit evangelie; | ||
+ | - De klem van dit evangelie. | ||
+ | |||
+ | 1) Er is al de eeuwen door in de geschiedenis van de Kerk een felle strijd gestreden over de plaats van de goede werken – want dit is het leven van de dankbaarheid – in het leven van de christen. Verdien je met je goede werken iets voor God? Zo ja, is Christus dan wel onze volkomen Zaligmaker óf moeten wij zelf ook nog iets bijdragen aan onze zaligheid? Zo nee, is het dan maar niet beter om helemaal geen goede werken te doen? Dan voorkom je zelfs de gedachte om er iets mee te kunnen verdienen. En is juist dat niet de meest duidelijke demonstratie dat je enkel van genade wilt leven?\\ | ||
+ | Reeds de Kerk van de eerste eeuw werd met deze laatste stelling geconfronteerd, | ||
+ | Christus heeft Zijn volk vrijgekocht van de zonde, opdat het niet langer in de zonde zou leven, maar zou leven tot eer van God. Die eer van God is het grote doel dat Christus najaagt in de verlossing van Zijn volk. Daarvan staat heel de Schrift letterlijk vol geschreven. Letten wij alleen al op Israëls verlossing uit Egypte – symbool van de verlossing uit het slavenhuis der zonde – dan zien wij dat reeds. Want zo zegt God tot Zijn verloste volk: ‘‘Ik ben de Heere uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis uitgeleid heb.’’ En dan volgen daar de tien verbondswoorden, | ||
+ | Jezus Christus, de laatste Adam, brengt Gods volk tot het leven, dat de eerste Adam in het Paradijs eens had ontvangen, maar dat deze door zijn val in zonde zo grondig had verknoeid, en welk leven niet anders door God was geschapen dan om daarin en daarmee Zijn Schepper te verheerlijken. Vandaar dat al Paulus’ brieven volgeschreven staan van dat grote doel, dat Christus in de verlossing van Zijn volk voor ogen stond. Zoals in zijn brief aan de Efeziërs, als de apostel zegt: ‘‘Want Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen óm (dat is met het doel) goede wérken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.’’ En wij herinneren u hier aan het zo-even gelezen gedeelte uit Paulus’ brief aan Titus: ‘‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, recthvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om – dat is: met het doel – ons vrij te maken van alle ongerechtigheid en voor Zich te reinigen een eigen volk volijverig in goede werken.’’\\ | ||
+ | In de voorafgaande verzen, de verzen 1 tot 10, heeft de apostel vermaand en opgeroepen tot een nieuw leven in de vreze van God, dat is het leven der dankbaarheid. En nu, in de verzen 11 tot 14 gaat Paulus erop wijzen waaróm dat leven er moet zijn. “Want”, zo zegt hij – en met het woordje ‘want’ geeft hij het motief, de beweegreden aan van al het voorafgaande – “want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen.” Het werkwoord verschijnen, | ||
+ | ‘Heilbrengend voor alle mensen’, zegt Paulus. U moet dit wel goed verstaan. De apostel zegt niet dat de genade van God aan alle mensen is verschenen – dat zou ook in strijd zijn met wat de Bijbel ons op andere plaatsen leert – maar de apostel zegt, dat de genade die is verschenen zaligheid brengt aan alle mensen. Met andere woorden, alle mensen, die door die genade worden beschenen, die ontvangen het heil; dat kan heel eenvoudig niet anders. ‘Alle mensen’ betekent hier dus: allerlei mensen van allerlei stand en rang; namelijk al die mensen, die Paulus in de eerste tien verzen heeft genoemd: ouden en jongen, mannen en vrouwen, slaven en vrijen. Allen dus zonder onderscheid. Zoals letterlijk alles in de natuur verandert waar de zon verschijnt, zo veranderen ook zonder één uitzondering alle mensen die komen te leven onder de genade van God.\\ | ||
+ | Waarom? Omdat, zo zegt Paulus, die genade ons opvoedt. Wij weten allemaal welke betekenis de opvoeding voor een mens heeft. Iemands leven en leefwijze worden voor een ontzaglijk groot deel bepaald door de opvoeding, die hij heeft ontvangen. Wie dus door de genade van God wordt opgevoed, diens leven wordt nu ook, dat kan niet anders, door die opvoeding bepaald en beheerst. En de apostel laat ons er niet over in het onzekere hoe die genade opvoedt, met welk doel die genade opvoedt, namelijk zó, dat wij de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven. Wie dus leeft onder de genade God – en dat doet u allen – die wordt er door opgevoed en die moet nu ook, dat kan niet anders, dit leven tonen, zoals de apostel ons dat hier zegt: een leven dat bestaat in een afzien van alle goddeloosheid en wereldse begeerten en in een liefhebben van bezadigheid, | ||
+ | Moeten wij ook goede werken doen? Jazeker, want waar Gods genade heerst, daar komt het nieuwe leven; hier reeds op deze aarde in dit leven. Dat kan niet anders. Wie die goede werken niet heeft, die verloochent de kracht van Gods genade. Want evenzeker als de zon in haar kracht de aarde vernieuwt, zozeker vernieuwt Gods genade ons leven. Waar de goede werken, het leven der dankbaarheid ontbreekt, daar heeft men zijn leven toegesloten voor Gods genade, daar weigert men Christus in zijn leven toe te laten. Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen om ons op te voeden tot het leven der dankbaarheid. Geliefden, een krachtiger appèl tot het doen van goede werken is niet denkbaar. En datzelfde krachtige appèl doet ook de Catechismus op ons, wanneer zij antwoordt: nadat Christus ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft – namelijk van de slavernij der zonde – vernieuwt Hij ons ook door Zijn Heilige Geest tot Zijn evenbeeld.\\ | ||
+ | Golgotha is geweest. Dat weten wij allemaal heel goed, en niemand van ons wil dat in twijfel trekken. Maar dat andere, die vernieuwing door de Heilige Geest, is evenzeker. Want Christus gaat door met zijn verlossingswerk. Het is Pasen geworden en Hemelvaart en Pinksteren. Christus heeft Zijn Heilige Geest aan Zijn gemeente geschonken. Want Hij gaat de vrucht van Golgotha aan Zijn volk toepassen, uitdelen, om zo dat vrijgekochte volk te vernieuwen tot Zijn evenbeeld. Dat is niet iets wat nog te bezien valt. Nee, dat is heel zeker; evenzeker als het kruis op Golgotha. Want Christus is een volkomen Zaligmaker. En Hij maakt Zijn volk zo, als Hij het wil hebben; dat is vrij van alle ongerechtigheid en volijverig in goede werken. Zo radicaal en totaal is Christus’ werk met en in Zijn volk. Hij vernieuwt ons tot Zijn evenbeeld.\\ | ||
+ | Wat dit betekent, verstaan wij als wij bedenken, dat de eerste Adam werd geschapen naar het evenbeeld van God. Dat betekende dat de eerste Adam volkomen gehoorzaam en getrouw was aan Zijn Schepper in de vervulling van zijn ambt. In heel zijn handel en wandel toonde de mens zich beeld van God. Hij stond in de rechte verhouding tot God; hij wijdde zich geheel aan de Heere in volkomen reinheid en overgave. Nimmer zocht die mens zichzelf, maar altijd zijn God. Heel zijn leven was toewijding aan God; was een onberispelijk en vlekkeloos offer aan God. Door de zonde evenwel heeft de mens dat beeld-Gods-zijn grondig verknoeid, ja geheel verloren. Maar dan komt Jezus Christus, de laatste Adam en Hij is ook het beeld van God. Heel Zijn leven, heel Zijn ambtsvervulling was volmaakte dienst aan God. De wet van God was in Zijn binnenste. Zijn spijze was te doen de wil des Vaders. En nu heeft Christus maar één doel voor ogen, dat het ook onze spijze is te doen de wil des Vaders, even volmaakt en onberispelijk als Hij die wil heeft volbracht.\\ | ||
+ | Nu, wij weten hoe volmaakt Christus dat heeft gedaan. Zo volmaakt, dat Hij Zichzelf in de dood heeft overgegeven. Hij kende slechts dit ene, om die wil zo te volbrengen. En nu wil Hij ook, dat Gods volk die wil evenzo volmaakt volbrengt. Daartoe kocht Hij dat volk met de prijs van zijn eigen leven, zijn eigen bloed. Daartoe vernieuwt Hij dat volk ook door Zijn Geest; dat wil zeggen Hij bekeert dat volk, geeft dat volk een nieuw hart, zodat ook dat volk de wet Gods in zijn binnenste heeft geschreven en niet anders kan dan volbrengen de wil des Vaders. Zo maakt Christus door Zijn Geest Zijn volk tot een priesterlijk volk, dat is een volk dat zichzelf als offer der dankbaarheid aan God opoffert. En in dat alles zoekt Christus de lof van Gods naam, zoals die lof eenmaal gebracht werd aan God door de eerste Adam als beeld van God. Want daartoe schiep God de mens naar Zijn evenbeeld, dat die mens zijn God eeuwig zou loven en prijzen. Het vuur van de ijver voor Gods huis, dat is voor Gods eer, zoals dat brandt in de laatste Adam en dat Zijn leven verteerde, dat vuur ontsteekt Hij door Zijn Geest ook in onze harten, zodat ook ons leven nu verteerd wordt voor de eer van Gods naam.\\ | ||
+ | Gods volk, gekocht door Jezus Christus, staat in brand voor Gods naam. Dat volk ként niet meer het leven in dienst aan de zonde, aan de afgoderij van deze wereld. Dat volk kent maar één ding: dat is de dienst aan God, want dat volk is vernieuwd door de Geest van Christus. Die Geest beheerst ons leven. Die Geest brandt de zonde weg uit ons leven. Die Geest voedt ons op door Zijn Woord, door de tuchtiging van dat Woord, door vermaningen en beloften uit dat Woord.\\ | ||
+ | Moeten wij nog goede werken doen? Ach! Gods volk kan niet anders, want dat volk heeft ontvangen de Geest van Christus en zoekt dus met ingespannen krachten te volbrengen de wil des Vaders, zoals ook Christus die wil volbracht door Zichzelf aan de Vader op te offeren, opdat ook wij ons aan de Vader zouden opofferen als onberispelijke offers der dankbaarheid en daarin God eeuwig door ons zou worden geprezen. Gods volk heeft achter zich gelaten het schema van deze wereld: de goddeloosheid en de wereldse begeerten. Dat volk staat in brand voor het Woord des Vaders, voor het Woord der waarheid, voor de Kerk van Christus. Dat volk verzuimt niet de kerkdiensten, | ||
+ | |||
+ | 2) En, geliefden, die genade Gods doet ons nu ook rusten in dat heil, en dat is het tweede doel, waartoe wij goede werken moeten doen. ‘Daarna ook dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij.’ Wij moeten dus goede werken doen en Christus brengt ons daartoe door Zijn Geest, opdat wij zeker zijn van ons geloof. Wat betekent dit nu? Zeker zijn van je geloof, dat wil zeggen dat je niet twijfelt aan Gods werk en beloften, niet twijfelt aan Gods heil, niet twijfelt aan de vernieuwing door de Heilige Geest. Welnu, Christus brengt ons tot het leven der dankbaarheid, | ||
+ | Moet ik ook goede werken doen? Jazeker, want als ik geen goede werken doe, dan speel ik met mijn geloof, dan neem ik de zekerheid van mijn geloof weg. Want die zekerheid geeft Christus alleen daarin, dat Hij Zijn werk in en aan mij openbaart. Weiger ik Gods werk in mijn leven, dan verlies ik de zekerheid van het geloof en daarmee het geloof zelf. Vandaar ook, dat Jacobus zegt dat het geloof zonder de werken dood is. Immers men zégt dan wel in Christus’ verlossingswerk te geloven, maar in feite loochent men dat werk, doordat men dat werk niet in zijn leven openbaart. En daarom is het niet leven overeenkomstig de duidelijk geopenbaarde normen van de Heere zulk een ernstige zaak. Daar ontneemt men zichzelf het heil van God, omdat men weigert dat heilswerk in zijn leven te openbaren. En waar dat heilswerk ontbreekt, daar kan men niet behouden worden. Want heel duidelijk leert de Schrift ons, dat geen onkuise, of afgodendienaar, | ||
+ | |||
+ | 3) Opdat zo ook – en dat is het laatste hier – opdat zo ook Gods verlossingswerk met Zijn volk heerlijk mag voortgaan en allen die door Christus’ bloed zijn gekocht zich laten vernieuwen door Zijn Geest. Christus wil in ons leven Zijn werk openbaren, opdat mede daardoor anderen zich gewonnen geven aan Christus en zo Gods Kerk gaat groeien. Daarom schrijft Paulus aan Titus: ‘‘Houd hun in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid, | ||
+ | |||
+ | Amen. |