spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-32:1975
←
Preek over Zondag 31 (1975)
Preek over Zondag 33 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 31 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 33 (1975)
→
←
Preek over Zondag 31 (1975)
Preek over Zondag 33 (1975)
→
Preek over Zondag 32 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (16 februari 1975)
Aduard (8 februari 1976)
Tekst:
Zondag 32
86
Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?
Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen, en Hij door ons geprezen worde. Daarna ook, dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij, en dat door onzen godzaligen wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden.
87
Kunnen dan die niet zalig worden, die, in hun goddeloos ondankbaar leven voortvarende, zich tot God niet bekeren?
In generlei wijze; want de Schrift zegt, dat geen onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch rover, noch dergelijke, het Rijk Gods beërven zal.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Titus 2:1-15
1
Maar gij, kom uit voor hetgeen met de gezonde leer strookt.
2
Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding.
3
Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende,
4
zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben,
5
bezadigd, kuis, huishoudelijk, goed en aan haar man onderdanig te zijn, opdat het woord Gods niet gelasterd worde.
6
Vermaan evenzo de jonge mannen bezadigd te zijn in alles,
7
houd (hun) in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid,
8
een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen.
9
De slaven moeten hun meesters onderdanig zijn in alles, het hun naar de zin maken zonder tegenspraak,
10
of oneerlijkheid, maar alle goede trouw bewijzen, om de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken.
11
Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen,
12
om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven,
13
verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus,
14
die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.
15
Spreek hiervan, vermaan en weerleg met alle nadruk: niemand mag u verachten.
Efeziërs 2:1-10
1
Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden,
2
waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid,
3
- trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns - ,
4
God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad,
5
ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, - door genade zijt gij behouden - ,
6
en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus,
7
om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
8
Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God;
9
niet uit werken, opdat niemand roeme.
10
Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
Zingen:
Psalm 135:1,2
1
Prijst den
naam van uwen
God,
's HEEREN
knechten,
hier vergaârd;
Prijst Zijn
naam en wijs ge
bod,
Daar g' in
't voorhof staat ge
schaard,
En uw
ambt bekleedt met
eer
In het
huis van
onzen HEER.
2
God is
goed: looft Hem te
zaâm
Met ge
zang en
snarenspel.
Prijst Zijn
liefelijke
naam,
Want de
HEER heeft Isra
ël,
Zich ten
eigendom ge
schikt;
Jakob
door Zijn
heil verkwikt.
Psalm 135:11,12
11
Isra
ëllers, looft al
t' zaâm
Uwen
God, den
God der eer;
Loof, A
ärons huis, Zijn
naam;
Huis van
Levi, loof den
HEER;
Looft, gij
allen, die Hem
vreest,
Looft Hem
met ver
heugden geest.
12
Sion,
loof met dankb're
stem
God, uw
HEER, die
eeuwig leeft,
En het
schoon Jeruza
lem,
Door Zijn
woning luister
geeft;
Loof Hem,
voor uw heilrijk
lot;
Loof al
juichend
uwen God!
Psalm 115:1,2,8,9
1
Niet
ons, o
HEER, niet
ons, Uw naam al
leen
Zij,
om Uw
trouw en goeder
tierenheên,
All'
eer en roem ge
geven.
Waa
rom, o
HEER, zou
't heidendom, met
spot,
Dan
zeggen:
"Waar, waar
is toch nu hun
God,
Bij
hen zo hoog ver
heven?"
2
Noch
tans is
God het
doel van onzen
lof,
Hij,
onze
God, Hij woont in
't hemelhof,
En
doet al Zijn be
hagen.
Hun
afgoôn
zijn van
zilver en van
goud;
Slechts
mensen
werk, waar
aan, zo snood als
stout,
Gods
eer wordt opge
dragen.
8
D' al
goede
God, die,
door Zijn grote
kracht,
Den
hemel
schiep, deez' aard' heeft
voortgebracht,
Be
schenkt u met Zijn
zegen.
De
hemel
is Zijn
eigendom, Zijn
troon;
Maar
't mensdom
heeft de
vruchtbaar' aard', ter
woon
Van
onzen God ver
kregen.
9
In
't stille
graf zingt
niemand 's HEEREN
lof;
Het
zielloos
lijf, gedompeld
in het stof,
Kan
Hem geen glorie
geven;
Maar
onze
tong zingt,
tot in eeuwig
heid,
Des
HEEREN
lof, Zijn
roem en majes
teit.
Looft
God, de bron van
't leven!
Psalm 119:83
83
Wat
vreê heeft
elk, die
Uwe wet be
mint!
Zij
zullen
aan geen
hinderpaal zich
stoten.
Ik,
HEER, die
al mijn
blijdschap in U
vind,
Hoop
op Uw
heil met
al Uw gunstge
noten;
'k Doe
Uw ge
boôn op
recht en welge
zind;
Uw
liefde
dienst heeft
mij nog nooit ver
droten.
Psalm 119:86
86
Dan
vloeit mijn
mond steeds
over van Uw
eer,
Ge
lijk een
bron zich
uitstort op de
velden;
Wan
neer ik
door Uw
Geest Uw wetten
leer,
Dan
zal mijn
tong Uw
redenen ver
melden;
Want
Uw ge
boôn zijn
waarlijk recht, o
HEER;
Gij
zult de
vlijt van
die U zoekt, ver
gelden.
←
Preek over Zondag 31 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 33 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven