spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-35:1975
←
Preek over Zondag 34 (1975)
Preek over Zondag 36 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 34 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 36 (1975)
→
←
Preek over Zondag 34 (1975)
Preek over Zondag 36 (1975)
→
Preek over Zondag 35 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (6 april 1975 & 18 november 1979)
Hooghalen & Beilen (21 maart 1976)
Tekst:
Zondag 35
96
Wat eist God in het tweede gebod?
Dat wij God in generlei wijze afbeelden, en op geen andere wijze vereren, dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft.
97
Mag men dan ganselijk geen beelden maken?
God kan noch mag in generlei wijze afgebeeld worden. Maar de schepselen, al is het dat zij mogen afgebeeld worden, zo verbiedt toch God, hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen.
98
Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?
Neen; want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Dewelke zijn christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging Zijns Woords wil onderwezen hebben.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Deuteronomium 4:1-29
1
Nu dan, o Israël, hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen, opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt, dat de Here, de God uwer vaderen, u geven zal.
2
Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Here, uw God, onderhoudt, die ik u opleg.
3
Met eigen ogen hebt gij gezien, wat de Here ten aanzien van Baäl-Peor gedaan heeft, hoe de Here, uw God, alle mannen die Baäl-Peor achterna liepen, uit uw midden verdelgd heeft;
4
terwijl gij, die de Here, uw God, aanhingt, heden nog allen in leven zijt.
5
Zie, ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Here, mijn God, mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen.
6
Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie.
7
Immers welk groot volk is er, waaraan de goden zó nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen?
8
En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg?
9
Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend:
10
de dag, waarop gij voor het aangezicht van de Here, uw God, bij Horeb stondt, toen de Here tot mij zeide: roep Mij het volk samen, dan zal Ik het mijn woorden doen horen, opdat zij leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op de aardbodem leven, en opdat zij het hun kinderen leren.
11
En gij naderdet en stondt onderaan de berg, terwijl de berg laaide van vuur tot in het hart des hemels - duisternis, wolken en donkerheid.
12
Toen sprak de Here tot u uit het midden van het vuur; een geluid van woorden hoordet gij, maar een gestalte naamt gij niet waar, er was alleen een stem.
13
En Hij maakte u het verbond bekend, dat Hij u gebood te houden, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen.
14
En mij gebood toen de Here u inzettingen en verordeningen te leren, opdat gij die zoudt nakomen in het land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen.
15
Neemt u er dan terdege voor in acht - want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat de Here op Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur -
16
dat gij niet verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken in de gedaante van enige afgod: een afbeelding van een mannelijk of vrouwelijk wezen;
17
een afbeelding van een of ander dier op de aarde; een afbeelding van een of ander gevleugeld gevogelte, dat langs de hemel vliegt;
18
een afbeelding van een of ander gedierte, dat op de aardbodem kruipt; een afbeelding van een of andere vis, die in het water onder de aarde is;
19
en dat gij ook uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren, het gehele heer des hemels, aanziet en u laat verleiden u voor die neer te buigen en hen te dienen, die de Here, uw God, heeft toebedeeld aan alle volken onder de ganse hemel -
20
terwijl de Here u genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte, geleid heeft om voor Hem te zijn tot een eigen volk, zoals dit heden het geval is.
21
Maar de Here werd toornig op mij om uwentwil en Hij zwoer, dat ik de Jordaan niet zou overtrekken en in het goede land niet zou komen, dat de Here, uw God, u tot een erfdeel geven zal.
22
Want ik zal in dit land sterven, ik zal de Jordaan niet overtrekken; maar gij zult die overtrekken en dat goede land in bezit nemen.
23
Neemt u ervoor in acht, dat gij het verbond van de Here, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en u een beeld maakt in de gedaante van iets, dat de Here, uw God, u verboden heeft.
24
Want de Here, uw God, is een verterend vuur, een naijverig God.
25
Wanneer gij kinderen en kindskinderen verwekt hebt en in het land ingeburgerd zijt en gij dan verderfelijk handelt door een beeld te maken in welke gedaante ook, en doet wat kwaad is in de ogen van de Here, uw God, en Hem krenkt -
26
ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat gij zeker spoedig zult omkomen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen; gij zult daarin niet lang leven, maar zeker verdelgd worden;
27
de Here zal u onder de natiën verstrooien en gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie de Here u brengen zal;
28
dan zult gij daar goden dienen: werk van mensenhanden, hout en steen, die niet zien, noch horen noch eten noch ruiken.
29
En dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
Zingen:
Psalm 135:1,3
1
Prijst den
naam van uwen
God,
's HEEREN
knechten,
hier vergaârd;
Prijst Zijn
naam en wijs ge
bod,
Daar g' in
't voorhof staat ge
schaard,
En uw
ambt bekleedt met
eer
In het
huis van
onzen HEER.
3
God is
groot; ik weet dat
Hij
Hoger
is dan
alle goôn;
Onze
God voert heerschap
pij;
Hij be
heerst van Zijnen
troon
Hemel,
afgrond, zee en
aard';
God is
aller
hulde waard.
Psalm 135:12
12
Sion,
loof met dankb're
stem
God, uw
HEER, die
eeuwig leeft,
En het
schoon Jeruza
lem,
Door Zijn
woning luister
geeft;
Loof Hem,
voor uw heilrijk
lot;
Loof al
juichend
uwen God!
Psalm 81:4,10-14
4
Want dit
is 't be
vel
Van den
HEER der
heren
Aan Zijn
Isra
ël;
Dit is
't hoog gebod,
't Recht van
Jakobs God,
Dat wij billijk
eren.
10
"Eert geen
uitlands
God;
Wacht u
voor uw
zielen;
Wilt, naar
Mijn ge
bod,
Mijnen
naam ten hoon,
Voor geen
valse goôn,
Voor geen vreemde,
knielen."
11
"Ik, Ik
ben de
HEER;
'k Ben uw
God, die
heilig
IJv're
voor Mijn
eer;
Die u
door Mijn hand
Uit E
gypteland
Leidde, vrij en
veilig."
12
"Opent
uwen
mond;
Eist van
Mij vrij
moedig,
Op mijn
trouwver
bond;
Al wat
u ontbreekt,
Schenk Ik,
zo gij 't smeekt,
Mild en over
vloedig."
13
"Maar Mijn
volk wou
niet
Naar Mijn
stemme
horen;
Isra
ël ver
liet
Mij en
Mijn geboôn;
't Heeft zich
and're goôn,
Naar zijn lust, ver
koren.
14
"'k Liet hen
dies, ver
acht,
Naar 't hun
goed dacht,
hand'len;
'k Liet dit
boos ge
slacht,
Naar de
keuze viel
Van hun
dwaze ziel,
In hun wegen
wand'len.".
Psalm 17:8
8
Maar (blij voor
uitzicht, dat mij
streelt!)
Ik
zal, ont
waakt, Uw
lof ont
vouwen,
U
in ge
rechtig
heid aan
schouwen,
Ver
zadigd
met Uw
Godd'lijk
beeld.
Gezang 1:1,2
1
Mijn
ziel, herdenk
met
hei
lig
beven,
Hoe
God, met maje
steit bekleed,
Zijn
wet op
Horeb
heeft ge
geven,
Waar
Hij deez' woorden
horen deed:
2
"Ik
ben de
HEER',
uw
God
en
Koning,
Die
van Egypte
u bevrij',
U
leidend
uit uw
slaafse
woning;
Dient
dan geen goden
nevens Mij!".
←
Preek over Zondag 34 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 36 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven