Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Volgende revisie | Vorige revisie | ||
preken:catechismus:zondag-37:1975 [28-06-2024 om 11.45 uur] – aangemaakt ds. J.H. Zwart | preken:catechismus:zondag-37:1975 [09-09-2024 om 20.52 uur] (huidige) – Externe bewerking 127.0.0.1 | ||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
====== Preek over Zondag 37 (1975) ====== | ====== Preek over Zondag 37 (1975) ====== | ||
- | {{tag>" | + | {{tag>" |
<- preken: | <- preken: | ||
|Gehouden te: | |Gehouden te: | ||
Regel 10: | Regel 10: | ||
| |_Psalm 61:7| | | |_Psalm 61:7| | ||
| |_Psalm 99:8| | | |_Psalm 99:8| | ||
+ | |||
+ | //Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,// | ||
+ | |||
+ | In zijn brief aan de Philippenzen zegt de apostel Paulus (hoofdstuk 3:20): “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Heere Jezus Christus als verlosser verwachten.” Daarmee leert deze apostel ons dat onze namen ingeschreven staan in de registers van het Koninkrijk der hemelen; bij dat Koninkrijk behoren wij; wij zijn er de burgers van. Van dat Koninkrijk geldt dat het is, het Koninkrijk der hemelen, of ook wel: het Koninkrijk Gods; dit betekent dat dat Koninkrijk komt van de kant van God. Het wordt door Hem gegeven. Het komt niet uit de aarde, niet uit de mensen: het komt van de hemel, van God. Het komt niet uit de aarde, maar het komt wel naar de aarde. Want dit Koninkrijk is een rijk, een gebied, een staat, die eenmaal heel de aarde zal omvatten. Wij hoorden dat deze morgen reeds.\\ | ||
+ | Het Koninkrijk van God is een staat, die niet door het zwaard en niet van benedenuit wordt bewerkt of nabij gebracht, maar die door God en van bovenuit bewerkt wordt op de aarde. Vandaar het woord van de Heiland: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.” Nee, het is niet van deze wereld, het is van God, van de hemelen. Dáár ligt de oorsprong. Dáár is de Bewerker van deze staat. Maar hoewel niet van deze wereld, komt het wel in deze wereld, namelijk dan wanneer Christus, die dat rijk maakt, op deze aarde zal verschijnen. Vandaar Paulus’ woord: “Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Heere Jezus Christus als verlosser verwachten.” Hij is het, die komt om dat hemelse koninkrijk op deze aarde te vestigen. En dus heeft het Koninkrijk Gods alles met deze aarde te maken! Want hoewel niet van deze wereld, komt het wel in deze wereld! En dat betekent dat wij als burgers van dat Koninkrijk alles met deze aarde te maken hebben; met alles wat God ons als mensen van vlees en bloed op deze aarde geeft. Wat dat te maken heeft met Zondag 37, de eed? Heel wat. Want dat de Catechismus hieraan een aparte Zondagsafdeling besteedt, is hierom, dat zij daarmee de Bijbelse leer wil bewaren, dat ons leven als burgers van het Koninkrijk der hemelen alles te maken heeft met ons leven als mensen op deze aarde. Burgers zijn van het Koninkrijk der hemelen heeft gevolgen voor ons leven van iedere dag, voor ons leven op deze aarde, voor ons leven als onderdanen van wereldlijke overheden. In de dagen van de opstelling van de Catechismus waren er de zogenaamde Wederdopers, | ||
+ | |||
+ | //De eed, die door God gegeven is met het oog op Zijn komend Koninkrijk.// | ||
+ | We letten op: | ||
+ | - de mogelijkheid van de eed; | ||
+ | - het gebruik van de eed; | ||
+ | - de troost in de eed. | ||
+ | |||
+ | 1) Vanaf het moment waarop de duivel de kans heeft gekregen om de eerste bewoners van deze aarde, Adam en Mannin, tot zonde te verleiden, is hij bezig zijn rijk op deze aarde te vestigen. Het is het rijk van de duisternis, waarin de leugen wordt verheerlijkt en de waarheid wordt gehaat, waar het bedrog zegeviert en het recht wordt vertrapt. En de satan zet sinds het moment van de zondeval alles op alles om heel deze aarde onder zijn beheer te krijgen. En het schijnt dat hem dat gelukt ook. Vandaag wordt hij, deze vorst der duisternis, vuriger gediend en aanbeden dan ooit tevoren. En hij komt met zijn brutale leugen heel deze aarde voor zich opeisen, om daarop zijn koninkrijk te vestigen, zodat leugen en bedrog steeds meer vrije doorgang worden verschaft. Zo maakt de satan zich sterk op deze aarde door een bolwerk op te werpen van ongerechtigheid, | ||
+ | Welnu, geliefden, het is in zo’n wereld dat God geeft de mogelijkheid van de eed, om daardoor dit rijk van de duisternis te bestrijden en dit bolwerk van ongerechtigheid te keren. Want terstond na de zondeval is de Heere gekomen om Zijn waarheid bekend te maken, opdat op deze aarde die waarheid weer zou zegevieren. Want nee, al wil de satan wel zijn rijk, het rijk der duisternis, op deze aarde vestigen, God geeft deze aarde niet ten prooi aan de satan. Maar Hij behoudt Zijn rechten op deze aarde, ook na de zondeval. Daartoe komt Hij Zijn waarheid, Zijn werk van verlossing openbaren, opdat zo de macht van de duisternis en de leugen wordt gebroken, en Zijn rijk weer gevestigd wordt op deze aarde. Die waarheid maakt God bekend in het geven van Zijn naam op deze aarde, die naam waarin opgesloten ligt Zijn werk van verlossing door Jezus Christus, die voor Zijn volk de weg, de waarheid en het leven is, en die gekomen is en zal komen om Gods Koninkrijk op deze aarde te vestigen. Ook na de zondeval blijft gelden: “Des Heeren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen.” (Psalm 24:1) Heel deze schepping en alles wat zich daarin bevindt, het is alles van Hem, Zijn eigendom, om de eenvoudige reden dat Hij het alles heeft geschapen, dat Hij de Schepper van dat alles is. De Heere laat niet toe dat op deze aarde gebouwd wordt het rijk van de duisternis, want Hij doet ook na de zondeval zijn rechten nog gelden. Want zeker, door deze val in zonde is deze aarde en de mens, die zijn Schepper eenmaal volmaakt had gediend, slecht en verkeerd geworden, onbekwaam tot enige dienst aan God en daarom uit zichzelf zich geheel stellende in dienst van de vorst der duisternis. Maar op de vraag of de Heere dan nu nog wel te maken wil hebben met deze aarde en de mens daarop, of dat Hij nu toelaat dat hier het rijk van de duisternis zegeviert, op die vraag mag het juichende antwoord klinken: jazeker, de Heere wil nog wel terdege met Zijn schepping te maken hebben, want Hij heeft Zijn naam bekend gemaakt op deze wereld. Zijn naam, dat is Zijn werk van verlossing, waardoor Hij komt om het rijk der duisternis eens voor goed te vernietigen. Zo is die naam in deze wereld het wapen, waarmee alle leugen en bedrog wordt bestreden, opdat in die weg Zijn Koninkrijk zich weer ten volle komt vestigen op deze aarde, namelijk dan, wanneer door die naam de laatste en definitieve overwinning behaald zal zijn op al zijn vijanden, op hen die de leugen verheerlijken en die daardoor Zijn mens, Zijn schepping zo slecht hebben gemaakt. Die naam is te midden van een wereld, waar de satan met bedrog en leugen zijn rijk tracht te bouwen, het enige houvast, het enige fundament, waarop de waarheid vast staat. En dus wil de Heere nu ook dat die naam wordt gehanteerd door allen die de aarde bewonen, ter wille van de doorgang van Zijn waarheid, opdat zo die waarheid eenmaal zal zegevieren en Zijn rijk op deze aarde wordt gevestigd. God Zelf heeft daartoe de mogelijkheid geopend, door Zijn naam bekend te maken. | ||
+ | |||
+ | 2) En dus mag het aanroepen van die naam nu ook alleen maar staan in dienst van de voortgang van de waarheid, maar daartoe moet zij dan ook gebruikt worden. Die naam moet gehanteerd worden in het publieke leven, ook door middel van de eed. Want het gaat er immers om dat daardoor de waarheid zegeviert. De waarheid moet niet alleen in de kerk voortgang hebben, maar in heel het leven. Dat publieke leven is niet iets minderwaardigs, | ||
+ | De overheid nu is Gods dienaresse. Zij is geroepen om hier op aarde in naam van God recht te spreken. Zij moet zich daarmee stellen in dienst van de voortgang van Gods waarheid. Die overheid is maar niet een neutrale instelling, maar zij is door God ingesteld. ‘Want er is geen overheid’, | ||
+ | Wij leven in een geseculariseerde wereld. De eed is enige jaren geleden bij wettelijk besluit gelijk gesteld met de belofte. En het gevaar is niet denkbeeldig, | ||
+ | En waar de Heere nu zo Zijn Naam gegeven heeft om daardoor Zijn Rijk te bevorderen, daar geldt tegelijk dat de eed niet te pas en te onpas gebruikt mag worden. Mag men ook godzalig bij de Naam Gods zweren? Jazeker, maar alleen als het de overheid van haar onderdanen of anderzins ook de nood vordert om trouw en waarheid daardoor te bevestigen tot Gods eer en des naasten heil. Dus inderdaad, het mag en het moet. Zulk eedzweren is ook in Gods Woord gegrond. Denk maar aan Abraham, die zijn knecht Eliëzer liet zweren dat deze geen vrouw voor zijn zoon Izaäk zou nemen uit de dochters van Kanaän. En ook David heeft tegenover Bathseba gezworen, dat zijn zoon Salomo na hem op de troon zou komen. Ja, de Heere zelf heeft Zijn volk gezegd: ‘‘Gij zult de Heere uw God vrezen en Hem dienen, en gij zult bij Zijn naam zweren.’’ Deuteronomium 6:13. En in Deuteronomium 10 zegt de Heere: ‘‘De Heere uw God zult gij vrezen; Hem zult gij dienen en Hem zult gij aanhangen en bij Zijn naam zweren. Hij is uw lof en Hij is uw God.’’ Dus inderdaad, de eed mag en moet gebruikt. Maar niet altijd en overal. Want de Heere Jezus heeft ook gezegd (Mattheüs 5:34): ‘‘Zweert gans niet.’’ De Wederdopers beriepen zich op dit woord in hun totale afwijzing van de eed. Maar dit beroep op Christus’ woord is geheel ten onrechte. Want de Heere verbiedt hier niet elk zweren. Dan zou Hij immers in tegenspraak komen met hetgeen Hijzelf onder het Oude Testament door Zijn Heilige Geest aan Mozes had bekendgemaakt. Maar daartoe was Christus niet gekomen. Hij kwam niet om het Woord van Mozes af te schaffen; Hij kwam niet om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen. Christus stelt zich in dit woord dan ook niet tegenover Mozes, maar tegenover het verkeerd gebruik van Mozes, zoals de Farizeeën en hun Schriftgeleerden dat deden. Zij, de Farizeeën, gebruikten de eed te pas en te onpas, waardoor zij de naam des Heeren van Zijn kracht beroofden en daardoor in feite die naam stelden in dienst van zichzelf, in plaats van in dienst van God en de naaste. En om nu aan de klem van Mozes’ woord te ontkomen, hadden zij onderscheid gemaakt tussen verbindende en niet-verbindende eden. Had iemand een eed gezworen bij de naam des Heeren, dan was hij daaraan gebonden, maar andere eden waren niet alle verbindend. Als iemand zwoer bij de tempel, dan betekende dat niets, maar deed hij een eed bij het goud van de tempel, dan was hij gebonden die eed te houden. Want dat goud was aan de Heere gewijd. Of ook deze regel: deed je een eed bij het altaar, bij dat dode ding, dan ging je vrijuit, maar zwoer je bij de gave op het altaar, de gave, die aan de Heere was gewijd, dan moest men zijn eed nakomen. En nog veel meer van dergelijke uitvluchten hadden zij bedacht om daarmee de eed in feite te ontkrachten. Welnu, tegenover deze eedspraktijk van de Farizeeën, waarmee zij niet de waarheid dienden, maar de leugen en het bedrog, daartegenover zegt de Heiland nu: ‘‘Maar Ik zeg u: zweert in het geheel niet! Laat het ja dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze!’’ Daarmee keert de Heere zich, zoals wij al zeiden, tegen het lichtvaardig, | ||
+ | De eed mag alleen dan gebruikt worden, als het nodig is om daardoor de waarheid te bevestigen. Daarom komt de eed in de Kerk des Heeren ook niet voor. Want Christus heeft daar de leugen verbannen en Zijn waarheid gevestigd. Hij is daar Zelf aanwezig als de levende Getuige bij elk ja-woord. Hier behoeven wij God er niet bij te roepen als Getuige, want in de Kerk staan en spreken wij allen voor Gods aangezicht. En dus heeft elk ja-woord, dat hier door u is uitgesproken, | ||
+ | |||
+ | 3) Dat is ook de troost, die wij hebben in de eed. God heeft Zijn naam geopenbaard in deze wereld, opdat de waarheid zal zegevieren. Wij moeten dus door middel van die Naam de waarheid dienen; als het gevraagd wordt ook door middel van de eed, waardoor wij de Naam van de Heere aanroepen, opdat Hij zo getuige is van wat er gesproken wordt. En zeker, wij weten het, de eed wordt veel misbruikt en zo gesteld in dienst van de leugen en het rijk van de duisternis. Door de eed wordt de Naam des Heeren vaak gelasterd in plaats van geëerd en geprezen. Door vele overheden wordt de eed gemaakt tot een pure formaliteit, | ||
+ | |||
+ | Amen. |