spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-37:1975
←
Preek over Zondag 36 (1975)
Preek over Zondag 38 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 36 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 38 (1975)
→
←
Preek over Zondag 36 (1975)
Preek over Zondag 38 (1975)
→
Preek over Zondag 37 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (20 april 1975)
Tekst:
Zondag 37
101
Maar mag men ook godzaliglijk bij den Naam Gods een eed zweren?
Ja, als het de overheid van haar onderdanen of anderszins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten heil; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegrond, en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest.
102
Mag men ook bij de heiligen, of bij enige andere schepselen, een eed zweren?
Neen; want een rechten eed zweren is God aanroepen, dat Hij, als Die alleen het hart kent, der waarheid getuigenis wil geven, en mij straffe, indien ik valselijk zweer; welke eer aan geen schepsel toebehoort.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Matteüs 5:17-37
17
Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.
18
Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.
19
Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.
20
Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
21
Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht.
22
Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.
23
Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft,
24
laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.
25
Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen.
26
Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.
27
Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken.
28
Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.
29
Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
30
En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare.
31
Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven.
32
Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.
33
Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch aan de Here uw eden gestand doen.
34
Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is;
35
bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is;
36
ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt maken of zwart.
37
Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.
Zingen:
Psalm 24:1,2
1
Al d' aard' en al
les wat
zij geeft,
Met
al wat zich beweegt en
leeft,
Zijn
't wettig eigendom des
HEEREN.
Hij
heeft z', in
ha
ren och
tendstond,
Op
ongemeten
zeên gegrond,
Door
sneden met rivier en
meren.
2
Wie klimt den berg
des HEE
REN op?
Wie
zal dien Godgewijden
top,
Voor
't oog van Sions God, be
treden?
De
man, die,
rein
van hart
en hand,
Zich
niet aan ijdel
heid verpandt,
En
geen bedrog pleegt in zijn
eden.
Psalm 97:1
1
God
heerst als Opper
heer;
Dat
elk Hem juichend
eer';
Gij,
aarde, zee en
eiland,
Ver
heugt u in uw
Heiland.
Hem
dekt met majes
teit
Der
wolken donker
heid;
Hij
vestigt
Zijnen
troon
Op heil'ge
rijksgeboôn,
Vol
recht en
wijs beleid.
Psalm 15:1-4
1
Wie
zal ver
keren,
grote
God,
In
Uwe
tent? Wien
zult Gij
kronen
Met
zulk een
onwaar
deerbaar
lot,
Dat
hij, bij 't
heuglijkst
gunstge
not
Uw
heilig
Sion
moog' be
wonen
2
Die
in zijn
wandel
zich op
recht
En
wars be
toont van
valse
streken;
Zijn
aandacht
aan Uw
wetten
hecht;
Zich
op de
deugd met
ijver
legt,
En
waarheid
met zijn
hart blijft
spreken.
3
Die
met zijn
tong niet
achter
klapt;
Geen
kwaad doet
aan zijn
metge
zellen;
Niet
in het
spoor van
laster
stapt;
Maar,
zo men
iemands
eer ver
trapt,
Dien
smaad wil
horen
noch ver
tellen.
4
Wiens
oog ver
worpe
nen ver
acht,
Maar
hen eer
biedigt,
die God
vrezen;
Die
zich voor
roek'loos
zweren
wacht,
Doch
't geen hij
zweert, ge
trouw be
tracht,
Al
zou 't hem
ook tot
schade
wezen.
Psalm 61:7
7
'k Zal
dan door mijn
blij
de
gal
men,
Door
mijn
psalmen,
Loven
Uwe Majes
teit;
Mijn ge
loften U be
ta
len,
Me
nig
malen
Plechtig
aan
U toe
ge
zeid.
Psalm 99:8
8
Geeft dan
eeuwig' eer
On
zen God en
HEER;
Klimt op
Sion, toont
Eer
bied, waar Hij
woont,
Waar Zijn
heiligheid
Ha
ren glans ver
spreidt:
Heilig
toch en
t' e
ren
Is
de HEER der
heren.
←
Preek over Zondag 36 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 38 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven