spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-38:1975
←
Preek over Zondag 37 (1975)
Preek over Zondag 39 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 37 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 39 (1975)
→
←
Preek over Zondag 37 (1975)
Preek over Zondag 39 (1975)
→
Preek over Zondag 38 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (27 april 1975)
Tekst:
Zondag 38
103
Wat gebiedt God in het vierde gebod?
Eerstelijk, dat de kerkedienst, of het predikambt, en de scholen onderhouden worden, en dat ik, inzonderheid op den sabbat, dat is, op den rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome, om Gods Woord te horen, de Sacramenten te gebruiken, God den Heere openlijk aan te roepen, en den armen christelijke handreiking te doen; ten andere, dat ik al de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste, den Heere door Zijn Geest in mij werken late, en alzo den eeuwigen sabbat in dit leven aanvange.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Hebreeën 4:1-13
1
Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.
2
Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden.
3
Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed.
4
Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken;
5
en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan.
6
Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid,
7
stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.
8
Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben.
9
Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God.
10
Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.
11
Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.
12
Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten;
13
en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.
Zingen:
Psalm 92:1,6
1
Laat
ons den rustdag
wij
den
Met psalmen tot Gods
eer.
't Is
goed, o
Opper
heer,
Dat w' ons in U ver
blijden;
't Zij
d' ochtendstond, vol
zoet
heid,
Ons stelt Uw gunst in
't licht,
't Zij
ons de
nacht be
richt
Van Uwe trouw en
goedheid.
6
Mijn
oog zal hen aan
schou
wen,
Die listig al mijn
paân
In
't heim'lijk
gade
slaan,
Mij telkens onrust
brouwen;
Ook
zal mijn oor eens
ho
ren,
Dat Gij de bozen
straft,
Dat
Gij mij
wraak ver
schaft
Van hen, die mij ver
storen.
Psalm 92:7
7
't Recht
vaardig volk zal
bloei
en,
Gelijk op Liba
non,
Bij
't koest'ren
van de
zon,
De palm en ceder
groeien.
Zij,
die in 't huis des
HEE
REN,
In 't voorhof zijn ge
plant,
Zien
door des
Hoogsten
hand
Hun wasdom steeds ver
meêren.
Psalm 118:12-14
12
Dit
is de dag, de roem der
dagen,
Dien
Isrels God ge
heiligd heeft;
Laat
ons verheugd, van zorg ont
slagen,
Hem
roemen, die ons blijdschap
geeft.
Och
HEER, geef
thans Uw
zege
ningen;
Och
HEER, geef heil op
dezen dag;
Och,
dat men op deez' eerste
lingen
Een
rijken oogst van voorspoed
zag.
13
Ge
zegend zij de grote
Koning,
Die
tot ons komt in
's HEEREN naam!
Wij
zeeg'nen u uit 's HEEREN
woning;
Wij
zegenen u al te
zaâm.
De
HEER is
God, door
Wien w' aan
schouwen
Het
vrolijk licht, na
bang gevaar;
Bindt
d' offerdieren dan met
touwen
Tot
aan de hoornen van 't al
taar.
14
Gij
zijt mijn God, U zal ik
loven,
Ver
hogen Uwe
majesteit;
Mijn
God, niets gaat Uw roem te
boven;
U
prijz' ik tot in eeuwig
heid.
Laat
ieder
's HEEREN
goedheid
loven,
Want
goed is d' Opper
majesteit;
Zijn
goedheid gaat het al te
boven;
Zijn
goedheid duurt in eeuwig
heid!
Gezang 1:5
5
"Ge
denkt en
viert,
met
vee
en
magen,
Den
Sabbath, na zes
daagse vlijt:
God
schiep 't heel
al in
zoveel
dagen,
En
heeft den Sabbath
Zich gewijd.".
Psalm 100:1,2
1
Juich, aar
de, juich al
om
den
HEER;
Dient
God met
blijdschap,
geeft Hem
eer;
Komt, nadert
voor Zijn
aangezicht;
Zingt
Hem een
vrolijk
lofge
dicht.
2
De HEER
is God; er
kent,
dat
Hij
Ons
heeft ge
maakt (en
geenszins
wij)
Tot schapen,
die Hij
voedt en weidt;
Een
volk, tot
Zijnen
dienst be
reid.
←
Preek over Zondag 37 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 39 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken