Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-39:1975

Preek over Zondag 39 (1975)

Gehouden te:Grootegast (4 mei 1975)
Tekst:Zondag 38103 Wat gebiedt God in het vierde gebod?
Eerstelijk, dat de kerkedienst, of het predikambt, en de scholen onderhouden worden, en dat ik, inzonderheid op den sabbat, dat is, op den rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome, om Gods Woord te horen, de Sacramenten te gebruiken, God den Heere openlijk aan te roepen, en den armen christelijke handreiking te doen; ten andere, dat ik al de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste, den Heere door Zijn Geest in mij werken late, en alzo den eeuwigen sabbat in dit leven aanvange.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:1 Petrus 2:11-2511 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel; 12 en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking. 13 Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, 14 hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. 15 Want zó is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, 16 als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. 17 Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer. 18 Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde. 19 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. 20 Want mag dát roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dát is genade bij God. 21 Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; 22 die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; 23 die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; 24 die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen. 25 Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zielen.
Zingen:Psalm 68:11 De HEER zal opstaan tot den strijd;
Hij zal Zijn haters, wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid, doen zuchten;
Hoe trots Zijn vijand wezen moog',
Hij zal voor Zijn ontzagg'lijk oog,
Al sidderende vluchten.
Gij zult hen, daar G' in glans verschijnt,
Als rook en damp, die ras verdwijnt,
Verdrijven en doen dolen.
't Godd'loze volk wordt haast tot as;
't Zal voor Uw oog vergaan, als was,
Dat smelt voor gloênde kolen.

Psalm 68:22 Maar 't vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen;
Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.
Heft Gode blijde psalmen aan;
Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan;
Laat al wat leeft Hem eren;
Bereidt den weg, in Hem verblijd,
Die door de vlakke velden rijdt;
Zijn naam is HEER der heren.

Psalm 47:1,3-51 Juicht, o volken, juicht;
Handklapt, en betuigt
Onzen God uw vreugd;
Weest te zaâm verheugd;
Zingt des Hoogsten eer;
Buigt u voor Hem neer.
Alles ducht Zijn kracht;
Alles vreest Zijn macht;
Zijne Majesteit
Maakt haar heerlijkheid,
Over 't rond der aard',
Wijd en zijd vermaard.

3 God vaart, voor het oog,
Met gejuich omhoog;
't Schel bazuingeluid
Galmt Gods glorie uit.
Heft den lofzang aan,
Zingt Zijn wonderdaân,
Zingt de schoonste stof,
Zingt des Konings lof
Met een zuiv'ren galm,
Met een blijden psalm;
Hij, de Vorst der aard',
Is die hulde waard.

4 Zingt des Hoogsten eer,
Opdat ieder leer',
Hoe Hij heerst alom
Over 't heidendom;
Hoe Hij van Zijn troon
Geeft Zijn rijksgeboôn,
Daar het al voor bukt,
Eed'len, gans verrukt,
Nu hun 't Godd'lijk licht
Straalt in 't aangezicht,
Delen in ons lot,
Eren Abrams God.

5 D' eersten van den staat,
Die den onderzaat,
Naar Gods wijze wet,
Zijn ten schild gezet,
Eren 's Hoogsten macht.
God munt uit in kracht.

Gezang 1:66 "Gij zult uw ouders need'rig eren,
Opdat uw God, die eeuwig leeft,
Uw dagen gunstig moog' vermeren,
In 't land, dat Zijne hand u geeft!".

Psalm 102:1212 Dus zij 's HEEREN naam geprezen,
En in Sion eer bewezen;
Dus hoor' elk de vreugdestem
In het blij Jeruzalem;
Als de volken saâm vergâren,
Zich met 's HEEREN erfvolk paren;
Als de koningen zich buigen,
En Hem hun ontzag betuigen.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

De wet des verbonds, die de Heere aan Zijn volk bekendmaakte bij de verbondssluiting op de berg Horeb spreekt maar niet alleen over onze houding tegenover de Heere, maar zij regelt ook onze houding tegenover de naaste. Daarin zien wij hoe de Heere Zijn volk in de uitleiding uit Egypte een volkómen verlossing had geschonken. Immers tot de volkomen verlossing van de mens uit het diensthuis der zonde – en daarvan was de uitleiding uit Egypte toch een afschaduwing en garantie – tot die volkomen verlossing uit de ballingschap der zonde behoort maar niet alleen het herstel van de geschonden verhouding tussen God en de mens, maar ook het herstel daarvan tussen de mensen onderling. Want, dat moeten wij niet vergeten, de ware vrede, die Adam voor de val in zonde in het Paradijs genoot, bestond niet alleen in de enig goede verhouding, waarin hij gesteld was tot God, Zijn Schepper, maar tot het genieten van die vrede behoorde ook de harmonische verhouding met de naaste. Voor het beleven van de echte, volle vrede had Adam zijn vrouw nodig om die vrede te beleven naar de zijde van het onderlinge verkeer tussen de mensen. Door de zonde heeft de mens die vrede grondig verknoeid. Door die zonde werd niet alleen de verhouding van de mens tegenover God geschonden, maar evenzeer die tegenover de naaste. Toen en zo werd voor de aarde kenmerkend de Onvrede.
Maar in het geven van de moederbelofte lag de garantie van volkomen herstel door Jezus Christus, het grote Zaad van de vrouw. En dat God die verlossing volkomen voor Zijn volk had bewerkt en zou gaan bewerken, kwam hierin uit, dat Hij in de wet der tien geboden maar niet alleen predikt het herstel van de verhouding met God, maar evenzeer het herstel daarvan met de naaste. En alleen het herstel van die beide verhoudingen betekent de weg van de volkomen verlossing, de ware vrede, die eenmaal kenmerkend is geweest voor de aarde, maar die eenmaal opnieuw en dan voor eeuwig deze aarde zal kenmerken. Die vrede doet God Zijn volk hier reeds in beginsel genieten, want Hij schenkt dat volk Zijn tien woorden van het Verbond, waarin niet alleen gezegd wordt dat onze houding tegenover de Heere hersteld is, maar ook die tegenover onze naaste.
Het gehoorzamen aan deze geboden uit dankbaarheid voor deze volkomen verlossing doet ons hier reeds het beginsel van de Paradijsvrede genieten, om haar straks ten volle te genieten. Om die gehoorzaamheid te kúnnen volbrengen stellen wij ons maar wat graag onder de prediking van de tweede tafel der wet, wetende dat ons ook daarin wordt uitgedeeld de verlossing der zonden door Jezus Christus en de herstelde vrede door de laatste Adam; in dit uur luisteren wij dan naar het evangelie van het eerste gebod van de tweede tafel. Ons thema is:

De Heere gebiedt Zijn volk zich te onderwerpen aan alle wettige gezag, want:

  1. alle wettige gezag is in de Heere gegrond;
  2. alle wettige gezag brengt ons tot de Heere.

1) Onderwerping aan het wettige gezag is alleen dan mogelijk, wanneer wij erkennen dat het gezag niet ligt in de mens zelf, maar in de Heere, die roept om het gezag uit te oefenen. Onderwerping aan het gezag mag en kan dan ook niet plaatsvinden ter wille van de mens die dit gezag uitoefent, maar alleen ter wille van de Heere, die dit gezag aan de gezagsdragers geeft. In de Heere is alle wettige gezag gegrond en om de Héére moet daarom het gezag geëerbiedigd worden. Ook in de tweede tafel van de wet gaat het niet om de mens, maar om de Heere. Wie te kort doet aan de tweede tafel van de wet, die doet de Heere tekort, die tast Hem aan in Zijn eer. Alle humanisme, dat de mond vol heeft over de naaste en voor hem het goede zegt te zoeken, heeft daarom niets uit te staan met, maar gaat daarentegen lijnrecht in tegen de tweede tafel van de wet. Want wie in zijn handelen tegenover de naaste de Heere niet zoekt en diens eer niet wil bevorderen, die is ongehoorzaam aan de tweede tafel van de wet. En dat begint direct al bij het eerste gebod van deze tafel. Erkenning van en ongehoorzaamheid aan het gezag is alleen daar, waar men dat doet om de Heere en niet om de mens. Immers, van de Heere komt alle gezag en waartoe zou de Heere het anders door mensen laten uitoefenen om daardoor Zichzelf groot te maken? Want alles wat de Heere geeft moet tot Hem terugkeren. Dat is Zijn eer en tegelijk onze troost.
Nu, dat inderdaad alle wettige gezag in de Heere is gegrond, daarover laat de Heilige Schrift ons niet in het onzekere. Zovaak die Schrift ons vermaant om het wettige gezag te gehoorzamen, dan hebben wij daarin maar niet te doen met een menselijk gebod, maar met een goddelijk gebod. De Heere zelf gebiedt ons tot gehoorzaamheid en dus is Hij het zelf ook die mensen aanstelt aan wie wij moeten gehoorzamen. Het gezag is niet iets dat uit deze aarde is opgekomen door middel van bijvoorbeeld het recht van de sterkste. Alle wettige gezag is door God zelf gegeven op deze aarde. Van Hem komt het gezag, want Híj gebiedt ons het gezag te eerbiedigen. Zo hebben wij ook in de afkondiging van het vijfde gebod te doen met een voluit goddelijk gebod. Eer uw vader en uw moeder, dat zegt de mens niet, maar dat zegt de Heere, en dus hebben de ouders nu gezag in het gezin en moeten de kinderen dat gezag erkennen, en dat om des Heeren wil. In Deuteronomium 51 Mozes riep geheel Israël samen en zeide tot hen: Hoor, Israël, de inzettingen en de verordeningen, die ik heden doe horen, opdat gij ze leert en naarstig onderhoudt. 2 De Here, onze God, heeft met ons een verbond gesloten op Horeb. 3 Niet met onze vaderen heeft de Here dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn. 4 Van aangezicht tot aangezicht heeft de Here met u gesproken op de berg uit het midden van het vuur - 5 ik stond te dien tijde tussen de Here en u om u het woord des Heren mede te delen, want gij vreesdet voor het vuur en gij kwaamt de berg niet op - en Hij zeide: 6 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. 7 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. 8 Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de aarde is. 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 10 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. 11 Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt. 12 Onderhoud de sabbatdag, dat gij die heiligt, zoals de Here, uw God, u geboden heeft. 13 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, 14 maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw rund, noch uw ezel, noch uw overige vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont, opdat uw dienstknecht en uw dienstmaagd rusten zoals gij; 15 want gij zult gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt, en dat de Here, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en met een uitgestrekte arm; daarom heeft u de Here, uw God, geboden de sabbatdag te houden. 16 Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wèl ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft. 17 Gij zult niet doodslaan. 18 En gij zult niet echtbreken. 19 En gij zult niet stelen. 20 En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. 21 En gij zult niet begeren uws naasten vrouw, gij zult uw zinnen niet zetten op uws naasten huis, noch op zijn akker, noch op zijn dienstknecht, zijn dienstmaagd, zijn rund, zijn ezel, noch op iets, dat van uw naaste is. 22 Deze woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die. 23 Toen gij nu de stem hoordet uit het midden van de duisternis, terwijl de berg stond in een brand van vuur, naderdet gij tot mij, al de hoofden uwer stammen en uw oudsten, en gij zeidet: 24 Zie, de Here, onze God, heeft ons zijn heerlijkheid en zijn grootheid getoond, en zijn stem hebben wij gehoord uit het midden van het vuur; op deze dag hebben wij gezien, dat God spreekt met een mens, en dat deze toch in leven blijft. 25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zal ons verteren; als wij nog langer de stem van de Here, onze God, horen, zullen wij sterven. 26 Want welke sterveling is er, die de stem van de levende God heeft horen spreken uit het midden van het vuur, zoals wij, en die in leven is gebleven? 27 Nader gij en hoor alles wat de Here, onze God, zegt, en breng gij dan alles aan ons over wat de Here, onze God, tot u spreekt; dan zullen wij het horen en doen. 28 Toen de Here uw woorden hoorde, terwijl gij tot mij spraakt, zeide de Here tot mij: Ik heb de woorden van dit volk gehoord, die zij tot u spraken; het is goed, alles wat zij gezegd hebben. 29 Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wèl mocht gaan! 30 Ga, zeg tot hen: Keert naar uw tenten terug. 31 Maar sta gij hier bij Mij, opdat Ik u mededele heel het gebod, al de inzettingen en verordeningen, die gij hun moet leren, opdat zij die nakomen in het land, dat Ik hun geven zal om het in bezit te nemen. 32 Onderhoudt ze naarstig, zoals de Here, uw God, u geboden heeft; wijkt niet af, naar rechts noch naar links. 33 Heel de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft, zult gij gaan, opdat gij leeft en het u wèl ga en gij lang woont in het land, dat gij in bezit zult nemen., waar Mozes de tien geboden herhaalt, voegt hij dan ook aan dit gebod toe: zoals de Heere uw God u geboden heeft.
Zij die het gezag uitoefenen en zij die er zich aan hebben te onderwerpen, moeten dat nooit vergeten. Het gezag is niet in mensen gegrond, maar in God. Hij roept om het uit te oefenen en om er aan te gehoorzamen. Zou het gezag in de mens zelf liggen, waarom zou dan de ene mens wel het recht hebben om het uit te oefenen en de andere niet? Waarom zou dan de ene wel de plicht hebben te gehoorzamen en de ander niet? Van zichzelf zijn toch alle mensen gelijk? Ja, van zichzelf zijn alle mensen gelijk; allemaal zijn zij geboren in zonden en ellenden, doemwaardig voor Gods aangezicht. De mens heeft dan ook niet het recht om gezag uit te oefenen noch ook de plicht om te gehoorzamen, tenzij God hem tot het ene of het andere roept. En dat doet God. Híj zegt: eer uw vader en uw moeder. In dat woord roept Híj om gezag te oefenen en gezag te erkennen. In het woord van de Heere ligt de gezagsverhouding vast! Het behaagt Hem om de ouders gezag te laten oefenen over de kinderen en om de kinderen gehoorzaam te doen zijn om de Heere. En hiér, geliefden, hebben wij te doen met de grondregel van alle gezagsverhoudingen. Wie deze regel uit het oog verliest, die is op weg naar de gezagscrisis; ja, die verkeert daar al midden in, ook al lijkt het uiterlijk nog wel wat. Waar men zonder deze grondregel het gezag nog wel wil erkennen, daar is men vervallen tot puur humanisme. Want daar oefent men gezag en gehoorzaamt men het gezag om de méns. Daar wordt de méns in het middelpunt gezet.
Maar zulk gezag is radicaal tegenovergesteld aan het gezag, waar het vijfde gebod van spreekt. Waar men het gezag niet erkent als een góddelijke gave en opgave, daar is geen echt gezag meer, ook al lijkt het uiterlijk nog wel zo. Daarom is er ook geen principieel verschil, hoogstens een gradueel verschil, tussen de humanist, die zich schijnbaar heel getrouw onderwerpt aan allen die boven hem staan, en de provo, die tegen de politie staat te schelden en te schoppen en de straten barricadeert. Beiden zijn even ongehoorzaam aan het gebod des Heeren. De humanist wil nog wel van gezag weten, omdat het blijkbaar altijd zo geweest is en omdat de maatschappij er toch niet zonder kan. Ja, maar de provo heeft evenveel recht om te zeggen: als het gezag dan toch iets menselijks is en als vanzelf is gegroeid, waarom zullen wij het dan nu niet eens op een andere manier proberen. De mensen kunnen zich vroeger heel goed vergist hebben, toen zij het gezag instelden. Misschien gaat het zonder gezagsverhoudingen wel veel beter. Tot nog toe hebben immers zij, die het gezag willen handhaven ter wille van de maatschappij nog niet veel van die maatschappij terechtgebracht. Het zo vurig begeerde paradijs is er nog steeds niet. En daarom weg met alle gezag; wij gaan het eens anders proberen. Bovendien, waarom zou de één ook moeten heersen over de ander. Alle mensen zijn toch gelijk. En alle mensen willen toch graag eigen baas zijn. Gaat elke vorm van gezag eigenlijk niet lijnrecht in tegen het wezen van de mens? Is gezag eigenlijk niet mensonwaardig? De mens moet zich vrij kunnen ontplooien en zich kunnen uitleven, zoals hij zelf graag wil. Daar moet niet iemand boven hem staan. Dan voelt die mens zich belemmerd in zijn levensbestaan en levensontplooiing. En welke mens heeft het recht om de ander in zijn levensgenieting tegen te staan?
Zo wordt er vandaag door velen geredeneerd en verkeren wij midden in een gezagscrisis. Geen gezag meer in het huwelijk, in het gezin, op de straat. Flink schoppen tegen de politie, dan ben je in. Schelden op de rechters, wanneer die een keer een fikse straf uitdelen, etc., etc. Zo is de situatie vandaag. Dat is erg. Jazeker, maar dit zijn uiteindelijk nog maar enkelingen. Veel erger is dat de meesten vandaag, die uiterlijk het gezag nog erkennen en gehoorzamen, dat die meesten in feite even ongehoorzaam zijn aan het vijfde gebod als die enkelingen. Want ook bij hen is geen onderwerping meer aan het gezag, zoals de Heere dat wil, namelijk in de erkenning dat het in het gezag niet gaat om de mens en zijn maatschappij, maar om de Héére.
Want van Hem komt alle gezag en Hij wil in alle gezagsverhoudingen herkend en erkend worden. Daar gaat het de Heere om als Hij het vijfde verbondswoord aan Zijn volk voorhoudt. Dat laat de Heere ons dan ook heel duidelijk in Zijn Woord zien. Zo zegt Hij in Efeze. 5:2222 Deze woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die. en verder: “Vrouwen, weest aan uw man onderdanig, als aan de Héére – met andere woorden de vrouw moet de man onderdanig zijn, niet om haar man als man, maar omdat die man door de Heere is bekleed met gezag over zijn vrouw; daarom: weest aan uw man onderdanig als aan de Heere.” In hoofdstuk 6:11 Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de Here, uw God, bevolen heeft u te leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om het in bezit te nemen. zegt Paulus: “Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in de Héére, want dat is recht.” In de Héére, deze woorden wijzen er op dat de gehoorzaamheid van de kinderen aan hun ouders gefundeerd ligt in de Heere, in Zijn Woord. Gehoorzaamheid aan vader en moeder is verbonden aan het zijn in de Heere. Hetzelfde zegt Paulus van de slaven: “Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Héére en niet aan mensen.”
Hoe duidelijk laat de Schrift op al deze plaatsen zien dat het in de erkenning van de gezagsverhouding niet gaat om de mens, maar om de Heere. Van Hem komt alle gezag; Hij wil daarin geëerd en geëerbiedigd worden. Dat geldt met name ook voor het gezag, waarmee de overheid is bekleed. “Ieder mens – zo zegt Paulus in Romeinen 131 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. 2 Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen. 4 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. 5 Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil. 6 Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten. 7 Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. 8 Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. 9 Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 10 De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet. 11 Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. 12 De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts! 13 Laten wij, als bij lichte dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in wellust en losbandigheid, niet in twist en nijd! 14 Maar doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt. – moet zich onderwerpen aan de overheden die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God, en die er zijn, zijn door God gesteld. Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen.”
Ditzelfde getuigenis wordt ons ook door de apostel Petrus voorgehouden, wanneer deze schrijft aan de vreemdelingen die in de verstrooiing zijn: “Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Hééren wil: hetzij aan de keizer als opperheer, hetzij aan de stadhouders als door hem gezonden.”
Nee, de Heilige Schrift laat ons niet in het onzekere als het gaat over de gezagsverhoudingen. Dat is maar geen menselijk bedenksel, maar een goddelijke gave. In Zijn Woord liggen de gezagsverhoudingen vast van kinderen tegenover hun ouders, van werknemers tegenover hun werkgevers, van onderdanen tegenover de overheid. Daarom is het gezag ook nooit ouderwets of verouderd, zoals vandaag door velen wordt geroepen. O zeker, er kunnen wel bepaalde veranderingen intreden, maar het gezag als zodanig, de zeggenschap van de ene mens over de andere, die moet er altijd blijven, want dat gezag is gegrond in de Heere, in Zijn Woord, en dat Woord is nooit ouderwets of verouderd, want het is het Woord des Heeren, dat blijft tot in der eeuwigheid.
En geliefden, nu het zo is gesteld met het gezag volgens het Woord Gods, nu wordt het moeilijk om ons aan de wettige ambtsdragers te onderwerpen. O nee, niet voor de brave humanist, want hij is klaar wanneer hij zich voor het oog der mensen en dus óm de mensen aan het gezag onderwerpt. Maar moeilijk wordt het nu wel voor Gods volk, dat zich niet aan het gezag onderwerpt om de mens, maar ter wille van de gehoorzaamheid aan het vijfde gebod.
En dat is niet een zaak van de buitenkant, geen ogendienst om mensen te behagen, zoals Paulus schrijft, maar dat is hartendienst om God te behagen. Want om Hem gaat het ook in dit gebod. En Hij wil niet alleen de buitenkant, maar allereerst ons hart. Daarom heeft de Catechismus dit gebod ook geheel Schriftuurlijk, in zijn volle diepte uitgelegd, wanneer daar wordt geantwoord: “Dat ik mijn vader en mijn moeder en allen die over mij gesteld zijn alle eer, liefde en trouw bewijze.” Eer, liefde en trouw bewijzen, geliefden, dat is voluit een zaak van ons hart. O zeker, dat moet zich ook in daden en woorden uiten, maar als het geen zaak van ons hart is, dan zijn alle woorden en daden niet anders dan bedrog; bedrog, dat weliswaar door mensen niet wordt opgemerkt, maar door God wel. De Heere vraagt ook in dit gebod, zoals in alle geboden, ons hart. En dus moeten de kinderen hun vader en moeder alle eer, liefde en trouw bewijzen. Je vader en moeder alle eer bewijzen, dat betekent, dat je hen erkent en eerbiedigt als je ouders, door wie de Heere je wil leiden en beschermen en bewaren. Dus niet minachtend en laatdunkend over je ouders denken of praten, ook niet tegenover anderen, dat het zulke ouderwetse mensen zijn, dat ze nergens begrip voor kunnen opbrengen, dat ze buiten het leven en de tijd staan. Nee, hen álle eer bewijzen, hen op alle mogelijke manieren maar wat graag in ere houden als instrumenten in Gods hand tot eigen zaligheid. Daarom je ook met behoorlijke gehoorzaamheid aan hun goede leer en straf onderwerpen.
Behoorlijke gehoorzaamheid, dat is zoals het behoort volgens het Woord van de Heere; dat betekent je volkomen onderwerpen aan hun goede leer en straf. De onderwijzing en tuchtiging van de kinderen door de ouders is een goéde leer en straf, dat wil zeggen die brengt en houdt mij op de goede weg. En mijn ouders kunnen goéde leer en straf geven, omdat zij zelf daartoe door God bekwaamd worden. Híj gaf immers het gezag aan de ouders en stelde dus aan in het ambt van ouder-zijn. En zou de Heere aanstellen in het ambt zonder bekwaam te maken? Nee, dat doet Hij nooit. Hij zalft al Zijn ambtsdragers met Zijn Heilige Geest in zeer ruime mate.
O zeker, daar zijn ook in de gezagsdragers zwakheden en gebreken, want zij blijven gewone mensen, die tot alle boosheid zijn geneigd, maar dat neemt hun gezag en hun ambt niet weg. Dat gezag heb ik te erkennen en daarom zal ik met hun zwakheden en gebreken geduld moeten hebben. Niet meteen met een grote mond klaar staan of een protestactie beginnen, maar geduld hebben, dat is de hand op de mond leggen en geloven dat God ondanks die zwakheden en gebreken bij machte is mij door hun hand te regeren. Want zo belieft het de Heere.
De gehoorzaamheid aan dit gebod houdt ook in dat wij onze ouders, wanneer zij oud zijn geworden, blijven eren, liefhebben en trouw bewijzen. Dan zullen wij ze niet vergeten, maar ze terzijde staan en ondersteunen, als het moet ook financieel. Hier hebben allereerst de kinderen een plicht tegenover hun ouders, uit dank voor hetgeen zij van hun ouders ontvingen. Die liefdedienst zullen wij ons niet laten ontroven, want het gaat daarin om de gehoorzaamheid aan het vijfde gebod, om de eer van de naam des Heeren en daarin om onze troost. Ook in het vijfde gebod zoekt de Heere het welzijn van Zijn volk. Heeft Hij Zijn kinderen niet uitgeleid uit het slavenhuis van de dood en de zonde, om ze mee door dit gebod bij het waarachtige leven te bewaren?
Daarom blijven wij alle door God gestelde gezagsverhoudingen erkennen en eerbiedigen, ook al kost ons dat misschien lijden en zorgen. Maar de apostel Paulus zegt dat wij ook de kwade overheid hebben te gehoorzamen. En dat geldt voor alle kwade gezagsdragers. Ook aan hen moeten wij alle eer, liefde en trouw bewijzen. Dan zal ook blijken of wij werkelijk de gehoorzaamheid van het vijfde gebod volbrengen, of het een zaak van ons hart is. De geadresseerden van Petrus’ brief hadden daar blijkbaar hun moeite mee. Maar, zegt Petrus: “Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde.” “Want”, zegt de apostel, en daar gaat het om, “dit is genáde, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt” (1 Petrus 2:1818 Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde. en 19).
De apostel noemt dus genade, wanneer iemand, omdat hij met God rekening houdt, moet lijden ten onrechte. Omdat hij met God rekening houdt, dat betekent dat zo iemand erkent dat het gezag van zijn meester in God gegrond is. Daarom onderwerpt hij zich aan zijn meester, ook al is het een kwade meester, zodat hij ten onrechte moet lijden. En dat nu is voor hem genade. Hij mag zich niet onttrekken aan de kwade gezagsdrager, maar hij moet gehoorzaam blijven aan het gezag, ook al moet hij daarvoor onrecht lijden, want daarin ontmoet hij de genade van God. Dat wil zeggen dat de Heere op die manier, door middel van die kwade gezagsdrager, met hem bezig is, hem zijn genade schenkt. Daarom moet hij zich aan het wettige gezag blijven onderwerpen.

2) En daarmee zijn wij gekomen bij het tweede, dat onze aandacht vraagt. Wij moeten ons aan alle wettige gezag onderwerpen, omdat het ons tot de Heere brengt, omdat het ons doet delen in Zijn genade. Dat lijkt misschien vaak niet zo. De geadresseerden van Petrus’ brief hadden er hun moeite mee. Blijkbaar waren er die zich aan het gezag van hun kwade meesters wilden onttrekken. Want zij moesten veel onrecht lijden. En hoe zou de Heere dat van hen kunnen vragen?
Vandaag zullen er niet minder vele oprechte kinderen van God zijn, die ten onrechte moeten lijden, omdat zij rekening houden met God, en zich daarom niet aan het wettige gezag onttrekken. Het is veelal zo in deze wereld, dat met name de christenen, vanwege hun christen-zijn, vanwege hun eerlijk willen leven naar Gods geboden, onrecht moeten lijden van de kant van hen die door God over hen zijn gesteld. Dat kan voorkomen in gezinnen, waar de kinderen het slachtoffer worden van de ongerechtigheid der ouders. Het komt ook voor bij onderdanen, die leven onder een kwade overheid. Maar dat geeft niet het recht om die gezagsdragers niet langer als wettige gezagsdragers te erkennen. Dan blijft gelden dat wij hen alle eer, liefde en trouwe moeten bewijzen, en ons aan hun wetten moeten onderwerpen. Dan maar liever onrecht lijden, maar geen revolutie. Want wij geloven dat God daartoe het wettige gezag heeft gegeven, om ons tot Hem te brengen.
Dat is het evangelie van het vijfde gebod. Door middel van het gezag zoekt God ruimte en gelegenheid op deze aarde om Zijn verlossingswerk te volbrengen, om Zijn kerk te vergaderen, om Zijn koningsheerschappij hier erkend te zien. Daaraan stelt Christus, die door God bekleed is met alle macht, het gezag op aarde dienstbaar, ook het gezag van kwade gezagsdragers. Dat heeft Christus het rijkst gedemonstreerd toen Hij Zichzelf vrijwillig begaf in de macht van Pilatus, de wettige overheid, en zich door die overheid onrechtvaardig liet veroordelen. Hoewel Hij zich gemakkelijk aan het gezag van deze overheid kon onttrekken, immers zo sprak de Heiland toen: “Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven was” – heeft Hij desondanks zich aan die overheid niet onttrokken, want Hij wist dat door het gezag van de wettige overheid Gods verlossingswerk zich op deze aarde een weg zou banen.
En het is gebeurd ook. Want in Christus’ kruisiging op gezag van de wettige overheid is Gods verlossingswerk op deze aarde verschenen. Christus’ erkende het wettige gezag, ook al moest Hij, de Rechtvaardige, daarvoor lijden als een onrechtvaardige. Daarom wijst de apostel Petrus zijn lezers ook op het voorbeeld van deze Christus: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden.” (I Petrus 2:2121 Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden.) Gehoorzaamheid aan het vijfde gebod betekent geloven dat God door alle wettige gezag heen Zijn Koninkrijk hier komt vestigen, en dat Hij dus door dat gezag voor Zijn kinderen altijd het goede zoekt.
Ja, maar wordt daardoor alle misbruik van het wettige gezag in gezin, huwelijk of staat niet goed gepraat? Integendeel, maar juist zo wordt alle misbruik ten strengste veroordeeld. Want wee de gezagsdrager, die Zijn ontvangen gezag nu niet aanwendt, waartoe hij ermee werd bekleed. Wee de gezagsdrager, die zijn gezag nu niet gebruikt in dienst van Christus’ verlossingswerk, in dienst van Zijn kerkvergaderend werk. Wee de man, die het gezag tegenover zijn vrouw nu niet zó gebruikt dat hij daarmee het leven van zijn vrouw zoekt; het leven, dat daarin bestaat dat zij als vrouw in onderworpenheid aan haar man een beeld mag vormen van de gemeente in haar onderworpenheid aan Christus. Wee de vader en de moeder, die nu het gezag tegenover hun kinderen niet zo hanteren, dat zij daarmee het leven van die kinderen zoeken; het leven, dat daarin bestaat dat zij worden geleid tot Christus, die in het verbond beslag heeft gelegd op die kinderen. Wee de ouders, die overal tijd voor hebben behalve voor hun kinderen; die hun kinderen niet de gelegenheid geven om hen alle eer, liefde en trouw te bewijzen, en die op die manier weigeren het gezag te gebruiken waarmee zij door God zijn bekleed.
Het vijfde gebod is niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de ouders. Dit gebod raakt ons allemaal. Het is niet voor niets dat Paulus in Efeziërs 61 Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht. 2 Eer uw vader en uw moeder - dit is immers het eerste gebod, met een belofte - 3 opdat het u welga en gij lang leeft op aarde. 4 En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren. 5 Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, 6 niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, 7 en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here en niet aan mensen. 8 Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen. 9 En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons. 10 Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. 11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; 12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. 13 Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. 14 Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, 15 de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; 16 neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; 17 en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God. 18 En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; 19 ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, 20 waarvoor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kunnen optreden, zoals ik behoor te spreken. 21 Opdat ook gij van mij moogt weten, hoe het mij gaat, zal Tychikus, mijn geliefde broeder en getrouwe dienaar in de Here, u alles bekendmaken. 22 Met dit doel heb ik hem tot u gezonden, dat gij onze omstandigheden zoudt weten en hij uw harten zou vertroosten. 23 Vrede zij de broeders en liefde met geloof, van God, de Vader, en van de Here Jezus Christus. 24 De genade zij met allen, die onze Here Jezus Christus onvergankelijk liefhebben., nadat hij de kinderen vermaand heeft vader en moeder te eren, daar meteen op laat volgen: “En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heeren.” De ouders moeten de tucht oefenen in het gezin; zij moeten hun kinderen met strakke hand leiden op de weg ten leven. Die kinderen maar niet hun gang laten gaan, maar ze terechtwijzen. Want zonder de tucht en de terechtwijzing met het Woord van de Heere komt niemand bij Christus, verdorven als ieder mens is tot in de vezels van zijn bestaan.
Maar God geeft ter wille van Zijn verlossingswerk het gezag als een genadegave. En daarom: wee de ouders, die deze gave niet als een opgave uitvoeren. Wee de overheid ook, die zich met haar wettige gezag niet stelt in dienst van Christus’ komend Koninkrijk, voor zover die overheid daartoe geroepen wordt. En dat wordt ze hierin, dat zij het zwaard draagt in dienst van God om de goeden te beschermen, en wie kwaad drijft rechtvaardig te straffen. Want dat is het ambt van de overheid, door God haar geschonken. Zij zal zich met haar gezag moeten betonen dienares van Jezus Christus, de Koning der koningen, om zo Zijn Rijk te bevorderen.
Wee allen, die met gezag bekleed zijn, waar en hoe ook, die dat gezag niet aanwenden in dienst van Hem in Wie alle gezag is gegrond, en die het aan mensen gaf, om zo Zijn Koninkrijk te komen vestigen. Want daartoe geeft Hij het gezag. Daarom is het ook een gemene leugen, zovaak men zegt dat het gezag de mens in de weg staat om zich te ontplooien, dat alle gezag mensonwaardig is, en dat daarom alle gezag moet worden afgeworpen. Want zo is het niet. Integendeel. Zonder het gezag kan de mens niet tot ontplooiing komen, komt hij nooit tot het echte leven. Dat leven is er alleen wanneer wij het wettige gezag eerbiedigen, om Christus’ wil, Die dan ook aan dit gebod de belofte verbindt van een lang leven in het land dat Hij Zijn kinderen geeft, en dat is het hemelse Kanaän met het eeuwige leven.
Daarom zullen wij bídden voor allen die door God over ons zijn gesteld: voor onze ouders, voor onze onderwijzers en onderwijzeressen, voor de ambtsdragers in de kerk, voor de directie van het bedrijf, ook voor de overheid, opdat allen hun gezag aanwenden, ieder op eigen wijze en plaats, in dienst van Jezus Christus, die bekleed is met alle macht in de hemel en op de aarde. Daarom ook zullen wij onze belasting betalen. Want waar het gebed en de gehoorzaamheid voor deze ambtsdragers ontbreekt, daar komt de revolutie en de staking, want daar ontbreekt de eerbied voor God, die van Zijn kinderen absolute onderworpenheid vraagt. Vanwege die absolute onderworpenheid kan het gebeuren dat wij tegen hen, die over ons gesteld zijn, moeten ingaan, namelijk dan wanneer wij door hun bevelen op te volgen zouden ingaan tegen de geopenbaarde wil van God, die ons zegt dat wij Hem meer moeten gehoorzamen dan mensen. Maar overigens zullen wij voor onze gezagsdragers bidden en hen zo nodig wijzen op het rechte gebruik van hun gezag. Dat deed ook Christus tegenover Pilatus, toen Hij hem er op wees dat het gezag hem van boven was geschonken, en dat hij het daarom had aan te wenden in dienst van het Koninkrijk, dat van boven op deze aarde zal neerdalen.
Zo stond Christus tegenover het wettige gezag, en daarom kan Hij het – zoals Petrus zegt – overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Want Christus wist dat door het wettige gezag Gods Koninkrijk op aarde zou komen. Geliefden, laat ons hier in Christus’ voetspoor treden, gelovende dat wij door middel van het wettige gezag worden ingeleid in het Koninkrijk der hemelen. Dan leren wij het gezag liefhebben en voor onze gezagsdragers te bidden. Dan zal mede door onze gehoorzaamheid aan het vijfde gebod weldra het Koninkrijk der hemelen op deze aarde verschijnen.

Amen.


Paginahulpmiddelen