spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-39:1975
←
Preek over Zondag 38 (1975)
Preek over Zondag 40 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 38 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 40 (1975)
→
←
Preek over Zondag 38 (1975)
Preek over Zondag 40 (1975)
→
Preek over Zondag 39 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (4 mei 1975)
Tekst:
Zondag 38
103
Wat gebiedt God in het vierde gebod?
Eerstelijk, dat de kerkedienst, of het predikambt, en de scholen onderhouden worden, en dat ik, inzonderheid op den sabbat, dat is, op den rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome, om Gods Woord te horen, de Sacramenten te gebruiken, God den Heere openlijk aan te roepen, en den armen christelijke handreiking te doen; ten andere, dat ik al de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste, den Heere door Zijn Geest in mij werken late, en alzo den eeuwigen sabbat in dit leven aanvange.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
1 Petrus 2:11-25
11
Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel;
12
en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking.
13
Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer,
14
hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen.
15
Want zó is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen,
16
als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods.
17
Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer.
18
Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde.
19
Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt.
20
Want mag dát roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dát is genade bij God.
21
Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden;
22
die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden;
23
die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt;
24
die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen.
25
Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zielen.
Zingen:
Psalm 68:1
1
De
HEER zal opstaan tot den
strijd;
Hij
zal Zijn haters, wijd en
zijd,
Ver
jaagd, verstrooid, doen
zuchten;
Hoe
trots Zijn vijand wezen
moog',
Hij
zal voor Zijn ontzagg'lijk
oog,
Al
sidderende
vluchten.
Gij
zult hen, daar G' in glans ver
schijnt,
Als
rook en damp, die ras ver
dwijnt,
Ver
drijven en doen
dolen.
't God
d'loze volk wordt haast tot
as;
't Zal
voor Uw oog vergaan, als
was,
Dat
smelt voor gloênde
kolen.
Psalm 68:2
2
Maar
't vrome volk, in U ver
heugd,
Zal
huppelen van ziele
vreugd,
Daar
zij hun wens ver
krijgen;
Hun
blijdschap zal dan, onbe
paald,
Door
't licht, dat van Zijn aanzicht
straalt,
Ten
hoogsten toppunt
stijgen.
Heft
Gode blijde psalmen
aan;
Ver
hoogt, verhoogt voor Hem de
baan;
Laat
al wat leeft Hem
eren;
Be
reidt den weg, in Hem ver
blijd,
Die
door de vlakke velden
rijdt;
Zijn
naam is HEER der
heren.
Psalm 47:1,3-5
1
Juicht, o
volken, juicht
;
Hand
klapt, en be
tuigt
Onzen
God uw vreugd
;
Weest
te zaâm ver
heugd;
Zingt des
Hoogsten eer
;
Buigt
u voor Hem
neer.
Alles
ducht Zijn kracht
;
Al
les vreest Zijn
macht;
Zijne
Majesteit
Maakt
haar heerlijk
heid,
Over
't rond der aard'
,
Wijd
en zijd ver
maard.
3
God vaart,
voor het oog
,
Met
gejuich om
hoog;
't Schel ba
zuingeluid
Galmt
Gods glorie
uit.
Heft den
lofzang aan
,
Zingt
Zijn wonder
daân,
Zingt de
schoonste stof
,
Zingt
des Konings
lof
Met een
zuiv'ren galm
,
Met
een blijden
psalm;
Hij, de
Vorst der aard'
,
Is
die hulde
waard.
4
Zingt des
Hoogsten eer
,
Op
dat ieder
leer',
Hoe Hij
heerst alom
O
ver 't heiden
dom;
Hoe Hij
van Zijn troon
Geeft
Zijn rijksge
boôn,
Daar het
al voor bukt
,
Eed'
len, gans ver
rukt,
Nu hun
't Godd'lijk licht
Straalt
in 't aange
zicht,
Delen
in ons lot
,
E
ren Abrams
God.
5
D' eersten
van den staat
,
Die
den onder
zaat,
Naar Gods
wijze wet
,
Zijn
ten schild ge
zet,
Eren
's Hoogsten macht
.
God
munt uit in
kracht.
Gezang 1:6
6
"Gij
zult uw
ou
ders
nee
d'rig
eren,
Op
dat uw God, die
eeuwig leeft,
Uw
dagen
gunstig
moog' ver
meren,
In
't land, dat Zijne
hand u geeft!".
Psalm 102:12
12
Dus zij
's HEEREN naam ge
prezen,
En in
Sion eer be
wezen;
Dus hoor'
elk de vreugde
stem
In het
blij Jeruza
lem;
Als de
volken saâm ver
gâren,
Zich met
's HEEREN erfvolk
paren;
Als de
koningen zich
buigen,
En Hem
hun ontzag be
tuigen.
←
Preek over Zondag 38 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 40 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken