Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,
De Heere komt vandaag, op Pinksteren, tot ons met de prediking van het zevende gebod; het gebod dat handelt over onze houding ten opzichte van het huwelijk en alles wat daarbij behoort. En al is het dan in zekere zin toevallig dat wij juist op deze Pinksterzondag het zevende gebod hebben te behandelen, dat neemt niet weg dat het zevende gebod alles te maken heeft met wat er op Pinksteren is gebeurd. Zeker, dit gebod gold ook vóór Pinksteren reeds – want de Heere heeft het afgekondigd al op de berg Horeb, vele eeuwen vóór Pinksteren.
Maar vandaag komt de Heere met dit gebod tot ons vele eeuwen na Pinksteren. En daarom mogen wij dit gebod niet van Pinksteren losmaten. Wie de werkelijkheid van Pinksteren niet gelooft, die verstaat niets van het zevende gebod, die komt aan de vervulling van dat gebod niet toe. Evenzeer als het volk Israël bij de Horeb het zevende gebod moest zien in verband met hun verlossing uit Egypte, zozeer moeten wij dit gebod zien tegen de achtergrond van Gods verlossingswerk dat Hij op en door Pinksteren heeft verricht. Zonder het geloof in Jezus Christus, die op Pinksteren Zijn Geest heeft uitgestort, komt niemand toe aan de gehoorzaamheid aan dit gebod, ook al leeft hij uiterlijk kuis en ingetogen. Maar dit gebod wordt volbracht door ieder die gelooft in Jezus Christus, Die aan Zijn volk Zijn Heilige Geest heeft geschonken, ook al struikelt hij in velerlei opzichten. Want ook dit gebod predikt ons niet het goede wat de mens moet doen, maar het predikt ons de verlossing, die Jezus Christus door Pinksteren Zijn volk heeft bereid. De kardinale vraag waar het om moet gaan is: geloof ik in Jezus Christus, geloof ik in de Heilige Geest, die ons gemaakt heeft tot Zijn tempelen? Zo ja, dan is daarmee de basis gelegd voor de volbrenging van dit gebod. Daarmee zeg ik niet dat het er dan niet meer zo precies op aankomt hoe je leeft in en buiten het huwelijk. Integendeel, alleen wie gelooft in het heilsfeit van Pinksteren, die maakt, die kan ook alleen maar ernst maken met de gehoorzaamheid aan dit gebod. Want alleen hij weet waaróm de Heere ook dit gebod aan Zijn volk geeft. In zijn leven zal steeds meer afsterven die oude mens, die lust heeft in de zonde van het zevende gebod, en zal steeds meer en weer opstaan die nieuwe mens, die lust heeft in de gehoorzaamheid aan dit gebod. Daarom mogen wij in dit uur ook niet anders doen dan Jezus Christus verkondigen, Die op Pinksteren Zijn Geest heeft uitgestort over zijn gemeente, over de leden van die gemeente, zodat wij allen zijn met lichaam en ziel tempelen van die Geest. In het licht van dat Pinkstergebeuren willen wij u dan ook het zevende gebod verkondigen.
De vervulling van het zevende gebod na Pinksteren.
1) Het zevende gebod verbiedt ons de echtbreuk. Dat betekent volgens de Catechismus dat alle onkuisheid van God vervloekt is, en dat wij daarom kuis en ingetogen moeten leven in heel ons leven. Positief gezegd leert het zevende gebod ons dat wij ons lichaam en onze ziel beide zuiver en heilig zullen bewaren. Waarom? Omdat lichaam en ziel beide tempelen van de Heilige Geest zijn. Daarin ligt de noodzaak om het zevende gebod te vervullen. Dat moet ons allen goed duidelijk zijn.
Wij moeten het zevende gebod niet vervullen alsof het hier een algemeen menselijke zede betreft, alsof het monogame huwelijk – het huwelijk van één man met één vrouw – het beste is voor de maatschappij of voor de enkeling, omdat het altijd zo geweest is; alsof dit een instelling is die past bij een beschaafde maatschappij. Wie de vervulling van het zevende gebod dáárom wil, die ziet de werkelijke noodzaak daarvan niet in; die zal dáárom ook nooit toekomen aan de werkelijke vervulling ervan. Wij zijn, zegt de Catechismus, tempelen van de Heilige Geest. Dáárom komt het zevende gebod naar ons toe. Tempelen van de Heilige Geest. Wat betekent dat? Dat betekent dit: Dat de Heilige Geest in ons woont, dat de Heilige Geest beslag op ons heeft gelegd, helemaal, zodat wij niet van onszelf zijn, noch ook er óm onszelf zijn, maar ter wille van de Heilige Geest, die ons gebruikt als Zijn tempel. Zo zegt de apostel Paulus het ook in het zo-even gelezen Schriftgedeelte, Gezang 22:19.
. “Of weet gij niet dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?” “Die gij van God ontvangen hebt”, en daarmee zijn wij meteen bij Pinksteren, het feit van de uitstorting van de Heilige Geest.
Toen en zo is héél de gemeente geworden tot tempel van de Heilige Geest, ja, maar ook al de leden van die gemeente. Toen en zo heeft de Heilige Geest beslag gelegd op de leden der gemeente, op hun lichaam en ziel, om ze zo toe te eigenen aan Jezus Christus en ze in te zetten voor de komst van Christus’ Koninkrijk. Ons lichaam en onze ziel, tempelen van de Heilige Geest. Wij zijn met lichaam en ziel beide gelegd onder het beslag van de Heilige Geest. Dat is de heerlijkheid van de Pinksterbedeling. Vandaar de noodzaak het zevende gebod te vervullen, waarin ons geboden wordt lichaam en ziel beide zuiver en heilig te bewaren. Want waar de Heilige Geest beslag op heeft gelegd, kan nu niet meer gesteld worden in dienst van de zonde. Daarmee zien wij tegelijk hoe ook in het zevende gebod Jezus Christus ons wordt gepredikt als de Zaligmaker. Want Hij is het immers, die door Zijn werk op Goede Vrijdag de grondslag heeft gelegd voor Pinksteren. De apostel Paulus noemt die twee dingen dan ook in één verband: uw lichaam is een tempel van de Heilige Geest, want gij zijt gekocht en betaald. En daarmee doelt hij op de offerande van Jezus Christus, waardoor Christus ons lichaam en onze ziel vrijgekocht heeft van de zonde en de satan. Want in en van onszelf leven wij onder de macht van de zonde; zijn wij geen tempelen van de Heilige Geest, maar van de afgoden; daar stellen wij onszelf in dienst van de afgoderij.
Maar Goddank, het is Goede Vrijdag geweest, de grondslag voor Pinksteren is gelegd, wij zijn tempelen geworden van de Heilige Geest. Want gij zijt gekocht en betaald! En dus hebben wij nu allen met het zevende gebod te maken, jong of oud, getrouwd of niet getrouwd. Want wij allen zijn tempelen van de Heilige Geest, en dus moet ook ons lichaam staan in dienst van Christus’ werk in deze wereld. Het lichaam is er voor de Heere, zegt Paulus, dat is voor de dienst des Heeren, en omgekeerd geldt ook: de Heere is er voor het lichaam: dat betekent dat Christus zichzelf overgegeven heeft ook om ons lichaam te verlossen, zodat het niet langer in dienst van de zonde staat. Pas wie de werkelijkheid van Golgotha en Pinksteren gelooft, die weet waarom de Heere ons het zevende gebod geeft. Wie het zevende gebod naast zich neerlegt, die verloochent de heilsfeiten van Golgotha en Pinksteren, waar Christus zelf de grondslag voor dit gebod heeft gelegd.
Dáárom komt Hij tot Zijn Pinkstergemeente met het wetswoord: “Gij zult niet echtbreken.” Want het gaat erom dat wij geloven dat ook ons lichaam door Hem is verlost. Allen zijn wij nu tempelen van de Heilige Geest, want het is Pinksteren geweest. Daarmee zien wij ook de voortgang van Gods heil ten opzichte van het Oude Verbond. O zeker, ook toen waren de kinderen Israëls tempelen van de Geest. Maar de grondslag daarvoor moest nog gelegd worden. Vandaar de tempel des Heeren op de berg Sion in Jeruzalem. Daar in die tempel woonde de Heere toen. Alleen daar was het heilige der heiligen met de ark des verbonds en het bloed der besprenging op het verzoendeksel. Alleen daar woonde de Heere in volle heerlijkheid. Vandaar ook dat het verlangen van de gelovige Israëliet steeds weer uitging naar die tempel, waar zijn God woonde. Want de Heere woonde nog niet overal in volle heerlijkheid, zoals daar in de tempel. Juist door te wonen in die tempel, leerde de Heere Zijn volk dat Hij slechts onder en in hen kon wonen wanneer de zonden van Zijn volk verzoend waren, zoals dat afgebeeld werd in de tempel op de berg Sion. Pas wanneer die zonden verzoend waren door Jezus Christus, dán zou de tempel vervallen, dán zou de Heere overal komen wonen in volle heerlijkheid; dan zou Hij komen wonen in de tempel van levende stenen, Zijn eigen kinderen, de gemeente des Heeren. En dat zijn wij, geliefden, die deel uitmaken van de nieuwtestamentische gemeente, de tempel van de levende stenen, waarvan Jezus Christus zelf de hoeksteen is. Want de in de oudtestamentische tempel afgebeelde dienst der verzoening is volbracht door de Zoon Gods, onze Middelaar. In ons woont God nu elke dag even heerlijk en volkomen door Zijn Geest. Er is nu geen moment meer in ons leven dat minder heilig zou zijn dan een ander moment; noch ook een plaats waar wij minder in de dienst des Heeren staan dan op een andere plaats. Op heel ons leven en op alles wat wij doen, hetzij met het lichaam of met onze geest, staat geschreven: de Heere heilig. Dat staat geschreven boven de huiskamer, de keuken, het kantoor, de fabriek; alles is de Heere heilig. Dat staat geschreven ook boven onze slaapkamer. Want God zelf woont in ons, wij zijn Zijn tempelen!
2) En hoe zullen wij nu de inhoud van dit gebod vervullen? Door ons lichaam en onze ziel nu ook als tempelen van de Heilige Geest te laten gebruiken. Dat moet ons uitgangspunt zijn in zaken van huwelijk, seksualiteit en geboorte. Dan komt dit alles weer te staan op het hoge niveau waarop de Heere God het zelf gesteld heeft bij de schepping en gehandhaafd heeft door de herschepping. Dan komt er geen overwaardering van het lichamelijke en seksuele, maar ook geen onderwaardering, want dat laatste is evenzeer onschriftuurlijk als het eerste. Want waar God zich niet schaamt om ook het lichamelijke te gebruiken in Zijn dienst, daar mogen wij het niet verachten noch ook misbruiken. Integendeel, daar luisteren wij naar alles wat de Heere zelf ons hierover leert, en spreken wij er als ouders ook met onze opgroeiende kinderen over, opdat ook zij weten hoe zij hun lichamen moeten stellen in dienst van God, als Zijn tempel, waarop Hij beslag heeft gelegd.
En dan zegt de Heere ons allereerst in Zijn Woord dat Hij de mens geschapen heeft mannelijk en vrouwelijk. Adam en Eva zijn niet gelijk. Zeker, ze zijn wel beide méns. Maar zij zijn geschapen: mannelijk en vrouwelijk. Ze zijn van verschillend geslacht. En zo, als man en vrouw, moeten zij een eenheid vormen, een huwelijk vormen. Daarin worden zij door de Heere gezegend en ontvangen zij de opdracht: “weest vruchtbaar en wordt talrijk, vervult de aarde en onderwerpt haar.” Hier zien wij dat het onderscheid der geslachten moet staan in dienst van de cultuuropdracht die God de mens geeft, en dus in dienst van Gods werk op deze aarde.
De Heere geeft het onderscheid der geslachten, opdat zij die twee waren, één zouden zijn in het huwelijk, en zo Zijn werk zouden dienen. Dus is het huwelijk ook een goddelijke instelling, het huwelijk van één man met één vrouw. Zo heeft God het gewild, zo heeft Hij het geschapen; zo is het ook goddelijke ordinantie na de zondeval, dankzij het herscheppingswerk door Jezus Christus. Daarom is het ook niet waar dat het huwelijk tussen één man en één vrouw niet anders zou zijn dan een menselijke zede. Deze gemene leugen wordt reeds weersproken op de eerste bladzijden van de Bijbel. Zij die twéé waren, zouden één zijn. Zo is Gods scheppingsordinantie. En wat God eenmaal in den beginne heeft verordineerd, is ook vandaag nog onvoorwaardelijk van kracht.
En het is overeenkomstig deze zelfde scheppingsordinantie dat het huwelijk een voor het hele leven geldende verbintenis is. Nu God zelf het huwelijk heeft ingesteld, en ook vandaag nog een ieder zijn vrouw als met Zijn eigen hand toebrengt, nu mag Hij, de Heere, het ook alleen maar ontbinden, en Hij doet dat alleen door de dood. Daarom verbiedt de Heere de echtscheiding. Alleen in geval van overspel is echtscheiding geoorloofd. Maar overigens zegt de Heere: “Ik haat de echtscheiding.” Want het huwelijk is heilig, dat wil zeggen het is voor de Heere en Zijn dienst. Daarom is het huwelijk ook maar niet iets tussen twee mensen, waar de Heere buiten staat. Verre van dat! Zonder de Heere is er geen huwelijk mogelijk. Want, zegt de profeet Maleachi: “Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen?” Ontrouw aan je vrouw of aan je man, is ontrouw aan de Heere. Want Hij is het die beiden heeft geschapen, en die beiden in Zijn Verbond tot kinderen heeft aangenomen. Zo zullen man en vrouw elkander allereerst moeten zien: verbondskinderen van de ene Vader, die hun Schepper en Herschepper is. En deze Verbondsgod voegt man en vrouw samen in het huwelijksverbond, om dat dienstbaar te maken aan Zijn werk.
Wie het verbond met de Heere uit het oog verliest en minacht, die minacht ook het huwelijksverbond. Die kan maar zo tot echtscheiding komen. Ja, meer nog, die heeft al echtbreuk gepleegd! Want de band van het verbond met de Heere is de grondslag voor het verbond in het huwelijk. Vandaar dat er in Maleachi’s dagen zoveel echtscheidingen voorkwamen: men verachtte het verbond van de Heere met Zijn kinderen, en liet daarmee de grondslag vallen voor elk christelijk huwelijk. Want de band van het verbond, de geloofsgemeenschap in de kerk, is het fundament waarop ons huwelijk rust. Zo verstaan wij ook wat de apostel Paulus in zijn brief aan de Efeziërs zegt over het huwelijk: “Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen – dat is openlijk trouw betuigen – en die twee zullen tot één vlees zijn.” Dat is dus de huwelijksgemeenschap. En daarvan zegt de apostel: “Dit geheimenis is groot, maar ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente.” Met andere woorden, de huwelijksgemeenschap tussen man en vrouw – de geestelijke en lichamelijke eenheid – die heeft betrekking op de eenheid tussen Christus en Zijn gemeente; die is een afschaduwing, een afbeelding van de eenheid tussen Christus en Zijn volk.
Wie dus Christus uit het oog verliest en Zijn gemeente, die heeft daarmee de grondslag onder zijn eigen huwelijk weggenomen. En omdat de Heere het huwelijk tussen man en vrouw daaraan dienstbaar heeft gemaakt, haat Hij de echtbreuk, de ontrouw jegens elkander, want Hij, de Heere, haat alle ontrouw van Zijn volk jegens Hem. En daarom: waar de ontrouw tegenover de Heere begint, daar begint ook de ontrouw in het huwelijk.
Maar, zegt de Heere: gij zult niet echtbreken. Gij zult uw vrouw, uw man, die ge openlijk trouw hebt beloofd, die eed van trouw gestand doen. En dat kan alleen wanneer u trouw blijft tegenover Mij. Huwelijksontrouw is altijd een gevolg van ontrouw tegenover de Heere. Waar verval is in de Kerk, daar is het met de huwelijkstrouw gedaan. Zie maar naar Maleachi’s dagen. Daarom, zegt Paulus, moeten wij trouwen in de Heere, dat is in gemeenschap met Jezus Christus, in trouw aan Zijn verbond. De Heere verbiedt dan ook in Zijn Woord dat wij verkering zoeken met een jongen of meisje buiten Zijn Verbond. Want dan geldt niet meer dat één God onze Vader is; dan ontbreekt de grondslag voor het huwelijk zoals de Heere dat wil. Wij zullen daarom geen omgang zoeken met een jongen of meisje dat niet behoort tot Christus’ gemeente en Zijn Verbond.
Wij mogen daar ook niet aan beginnen, zegt de apostel. “Vormt geen ongelijk span met ongelovigen.” Nee, eerst voor de Heere kiezen, pas daarna kun je voor elkaar kiezen. Eerst je geloof voor de Heere belijden, pas daarna elkaar trouw beloven in verloving en huwelijk. Want alleen dan is de grondslag gelegd voor wederzijdse liefde en trouw; daar blijven man en vrouw elkaar vasthouden ‘in de Heere’. Daar wordt de wederzijdse liefde en trouw steeds weer gevoed door de liefde en de trouw, die er is tussen Christus en Zijn gemeente. Die liefde en trouw wil de Heere in het huwelijk van Zijn kinderen. Daar alleen is ook mogelijk het tot één vlees zijn van man en vrouw. Want dat betekent allereerst geestelijk één zijn. Eén levensgemeenschap vormen; samen dezelfde weg bewandelen; hetzelfde doel voor ogen hebben.
En pas daarna en op grond daarvan lichamelijk één zijn. Die lichamelijke eenheid mag er dan ook alleen maar zijn binnen het huwelijk. Zo stelde de Heere het Zelf in toen Hij man en vrouw schiep en in het huwelijk tot elkaar bracht. En zo geldt het sindsdien. Want een man zal zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en daarna zullen zij tot één vlees zijn. En ‘zijn vrouw aanhangen’ betekent hier zoveel als: haar openlijk trouw betuigen, wat ziet op de huwelijkssluiting met goedvinden van wederzijdse ouders. Vroeger gebeurde dat in de familiekring en ten overstaan van de oudsten van een stam. Vandaag gebeurt dit ten overstaan van de burgerlijke overheid. Die is daartoe door God aangesteld. Ook in huwelijkszaken is de overheid Gods dienares.
Zo zal een man zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn: geestelijk en lichamelijk. En door dat tot één vlees zijn, zullen man en vrouw elkaar tot hulp zijn in alles wat nodig is voor dit tijdelijke leven én voor het eeuwige leven. Ja, ook in wat nodig is voor het ééuwige leven. Daarom zullen man en vrouw elkaar wijzen op de roeping die zij elk voor zich hebben tegenover de dienst des Heeren. Ook dat behoort tot de gehoorzaamheid aan het zevende gebod. Zo zullen man en vrouw tot één vlees zijn: geestelijk en lichamelijk. Die lichamelijke één-wording moet óók in dienst staan van het voortbrengen van kinderen, wanneer het God behaagt die te geven. Zelf tempelen van de Heilige Geest, mogen en moeten wij nieuwe tempelen bouwen, als het God behaagt. Want de Heere wil op die manier komen tot die schare van de honderd vier en veertig duizend. Ook daartoe gaf Hij het huwelijk. Hij zoekt een zaad Góds, zegt de profeet Maleachi. Niet maar zaad, nageslacht zonder meer. Maar: een zaad Góds.
Het gaat de Heere maar niet om kinderen zonder meer, maar om Verbondskinderen; het gaat Hem om de bouw van Zijn Kerk, van Zijn tempel. Daarom is niet de gemeenschap van het bloed voldoende, maar moet er zijn de gemeenschap des gelóófs, opdat er héilig zaad geboren wordt, Verbondszaad. Daar gaat het de Heere om. Hij heeft het huwelijk gebouwd op het fundament van de Kerk, maar Hij zoekt nu ook met dat huwelijk weer de Kerk!
En wat de Heere met ons huwelijk zoekt, zullen wij er ook mee moeten zoeken. Wie zijn huwelijk niet dienstbaar maakt aan Gods Koninkrijk, die zondigt tegen het zevende gebod. Die pleegt echtbreuk, want die zoekt met zijn huwelijk zichzelf. Maar de Heere wil dat wij Hem ermee zoeken. Ook onze lichamen zijn tempelen van Zijn Geest, vrijgekocht als zij zijn van de dienst der zonde en opgesteld in dienst van de gerechtigheid. Onze lichamen zijn leden van Christus, en moeten daarom gesteld worden in dienst van het lichaam van Christus, dat is Zijn gemeente. En dat geldt niet alleen binnen het huwelijk, maar ook buiten het huwelijk. Ook zij die niet tot het huwelijk komen, zijn met hun lichaam opgenomen in dienst van Christus’ komend Koninkrijk. Ook voor hen geldt het evangelie van het zevende gebod: gij zult niet echtbreken, want gij zijt tempelen van de Heilige Geest. Heel uw leven is tempeldienst, in het huwelijk en daarbuiten, waar de Heere u maar een plaats heeft gegeven. Door de Heilige Geest bent u één met Christus.
En wat Christus heeft geheiligd, mogen wij niet door de zonde bezoedelen. Daarom leert het zevende gebod ons dat alle onkuisheid van God vervloekt is. De Heere verdraagt de zonde niet daar waar Hij zelf door Zijn Heilige Geest woning heeft gemaakt. Daarom zullen wij ons verre houden van alles wat ons verleidt tot de zonde tegen het zevende gebod. En dat doen wij alleen dan, wanneer wij werkelijk geloven dat Golgotha is geweest en Pinksteren. Dat Christus ons getrokken heeft uit de zonde, ook uit de zonde tegen het zevende gebod. De gehoorzaamheid aan het zevende gebod is er alleen waar men gelooft dat Christus ook voor deze zonden volkomen heeft betaald. Ook hier is Christus het einde van de wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft. Wie dat geloof in zich laat werken en sterken door de prediking van het Woord, die komt ook met het zevende gebod klaar. In hem sterft de oude mens ook hier steeds meer af, en staat de nieuwe mens steeds meer op, zodat hij zijn lichaam en ziel rein en heilig bewaart. Dan weten wij dat het lichaam voor Christus is en niet voor de hoererij; niet om onszelf ermee te zoeken, maar onze Heiland ermee te dienen. En de Heiland geeft ons ook hier de gave van het gebéd, waardoor wij tegenstand kunnen bieden aan de zonden tegen dit gebod, om door Zijn kracht te overwinnen. De strijd tegen de zonde is zwaar, maar door Christus zijn wij nu reeds meer dan overwinnaars.
3) Wie die Christus zoekt, die verheerlijkt God met zijn lichaam, al is het door veel struikelen heen. En dat is het doel van de vervulling van het zevende gebod. Ook het lichaam is door God geschapen, opdat Hij daardoor verheerlijkt zou worden. Opdat wij dat doel voor ogen zouden houden, wijst de apostel Paulus ons niet alleen op het heilsfeit van Goede Vrijdag, waar wij zijn gekocht en betaald, en op het feit van Pinksteren: opdat wij de noodzaak van de vervulling van dit gebod zouden zien, de apostel spreekt ook over het heilsfeit van Pasen. Want, zegt hij: “God heeft niet alleen de Heere opgewekt, maar zal ook ons opwekken door Zijn kracht.” Het heilsfeit van Pasen is het bewijs dat ook onze líchamen er toe bestemd zijn om opgewekt te worden, opdat wij daarna ook met onze lichamen God eeuwig zullen verheerlijken in volmaaktheid. En wat God straks in volmaaktheid van ons vraagt, daarvan schenkt hij ons nu reeds het beginsel door het evangelie van het zevende gebod. Het doel van dat zevende gebod is de verheerlijking van God met ons lichaam, hier reeds in beginsel. Geliefden, onderwerp u dan ook aan dit gebod, door te geloven in die God, die met dit gebod tot u komt via Golgotha, Pasen en Pinksteren. Dan wordt ook in uw leven het beginsel van de gehoorzaamheid aan dit gebod gevonden; een beginsel dat elke dag groeit, totdat God het na dit leven tot volmaaktheid zal brengen.
Amen.