spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-44:1975
←
Preek over Zondag 43 (1975)
Preek over Zondag 45 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 43 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 45 (1975)
→
←
Preek over Zondag 43 (1975)
Preek over Zondag 45 (1975)
→
Preek over Zondag 44 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (13 juli 1975)
Tekst:
Zondag 44
113
Wat eist van ons het tiende gebod?
Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben.
114
Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?
Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid; doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven.
115
Waarom laat ons dan God alzo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan?
Eerstelijk, opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leren kennen, en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Romeinen 7:7-26
7
Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren.
8
Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei begeerlijkheid op; want zonder wet is de zonde dood.
9
Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven,
10
en het gebod dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn;
11
want de zonde heeft uitgaande van het gebod, mij misleid en door middel daarvan gedood.
12
Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.
13
Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft, opdat zij zou blijken zonde te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod.
14
Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde.
15
Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.
16
Indien ik nu wat ik niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is.
17
Doch dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.
18
Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet.
19
Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.
20
Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ík het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.
21
Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig;
22
want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods,
23
maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is.
24
Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
25
Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!
26
Derhalve ben ik zelf met mijn verstand dienstbaar aan de wet Gods, maar met mijn vlees aan de wet der zonde.
Zingen:
Psalm 19:1,2
1
Het
ruime
hemelrond
Ver
telt, met
blijden mond,
Gods
eer en
heerlijkheid;
De
held're
lucht en 't zwerk
Ver
kondi
gen Zijn werk,
En
prijzen
Zijn beleid.
Dus
kan ons
dag bij dag,
Tot
roem van
Gods gezag,
Zijn
wonderen ver
halen;
Dus
weet ons
nacht bij nacht
Zijn
onbe
grensde macht
En
wijsheid af te
malen.
2
Hoe
godde
lijk en schoon
Luidt
deze
hemeltoon!
Daar
is geen
spraak, of oord,
Daar
is geen
volk bekend,
Dat,
zelfs tot
's werelds end,
Der
heem'len
stem niet hoort.
Hun
even
redigheid
Heeft
zich zo
wijd verspreid,
Hun
rede klinkt zo
krachtig,
Dat
z' al, wat
d' aard' bewoont,
Het
merk eens
Scheppers toont,
Zo
gunstrijk als al
machtig.
Gezang 6:1
1
'k Geloof in God, de Vader, die 't heel
al
geschapen heeft en houdt in
wezen;
en dat Hij, om Zijns Zoons wil,
zal
mijn Vader zijn, mijn smart ge
nezen,
mij schenken al het nodig
goed,
en 't kwaad, dat mij op aard' ont
moet,
genadig doen ten beste
keren.
Zijn almacht zal mij steeds be
hoen.
Dat wou Hij als mijn Bondsgod
zweren,
dit wil Hij als mijn Vader
doen.
Psalm 119:14-18
14
Och,
dat ik
klaar en
onderscheiden
zag,
Hoe
'k mij naar
Uw be
velen moet ge
dragen,
Uw
wond'ren
recht be
trachten dag aan
dag!
Mijn
ziel druipt
weg van
treurigheid en
klagen;
Ai,
richt mij
op, ver
ander mijn ge
klag;
Wil,
naar Uw
woord, mij
gunstig onder
schragen.
15
Weer
snood be
drog, o
God, van mijn ge
moed;
Laat
Uw ge
nâ mij
Uwe wetten
leren.
Ik
kies den
weg der
waarheid voor mijn
voet,
Om
mij van
't pad der
zonden af te
keren;
Uw
rechten,
die zo
heilig zijn en
goed,
Steld'
ik mij
voor; die
wil ik need'rig
eren.
16
Mijn
hart kleeft
vast aan
waarheid en aan
deugd;
Het
zal op
uw ge
tuigenissen
hopen;
Be
schaam mij
niet; wil
mij, in U ver
heugd,
Tot
Uwe
vrees, o
HEER, gestadig
nopen.
Als
Gij mijn
hart ver
wijdt door ware
vreugd,
Zal
ik het
pad van
Uw geboden
lopen.
17
Leer
mij, o
HEER, den
weg, door U be
paald;
Dan
zal ik
dien ten
einde toe be
waren;
Geef
mij ver
stand, met
Godd'lijk licht be
straald;
Dan
zal mijn
oog op
Uwe wetten
staren;
Dan
houd ik
die, hoe
licht mijn ziel ook
dwaalt;
Dan
zal zich
't hart met
mijne daden
paren.
18
Doe
mij op
't pad van
Uw geboden
treên;
Schraag
op dat
spoor mijn
wankelende
gangen;
Daar
strekt zich
al mijn
lust en liefde
heen.
Ai,
neig mijn
hart en
vurig zielsver
langen,
O
HEER, naar
Uw ge
tuigenis al
leen;
Laat
gierig
heid mij
in haar strik niet
vangen.
Psalm 19:4
4
Des
HEEREN
wet nochtans
Ver
spreidt vol
maakter glans,
De
wijl zij
't hart bekeert.
't Is
Gods ge
tuigenis,
Dat
eeuwig
zeker is,
En
slechten
wijsheid leert.
Wat
Gods be
vel ons zegt,
Ver
toont ons
't heiligst recht,
En
kan geen kwaad ge
dogen.
Zijn
wil, die 't
hart verheugt,
Eist
zuiver
heid en deugd,
Ver
licht de duist're
ogen.
Psalm 86:6
6
Leer mij
naar Uw wil te
hand'len,
'k Zal dan
in Uw waarheid
wand'len;
Neig mijn
hart, en voeg het
saâm
Tot de
vrees van Uwen
naam.
HEER, mijn
God, ik zal U
loven,
Heffen
't ganse hart naar
boven;
'k Zal Uw
naam en majes
teit
Eren
tot in eeuwig
heid.
←
Preek over Zondag 43 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 45 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven