Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-43:1975

Preek over Zondag 43 (1975)

Gehouden te:Grootegast (29 juni 1975)
Tekst:Zondag 43112 Wat wil het negende gebod?
Dat ik tegen niemand valse getuigenis geve, niemand zijn woorden verdraaie, geen achterklapper of lasteraar zij, niemand lichtelijk en onverhoord oordele of helpe veroordelen; maar allerlei liegen en bedriegen, als eigen werken des duivels, vermijde, tenzij dat ik den zwaren toorn Gods op mij laden wil; insgelijks, dat ik in het gericht en alle andere handelingen de waarheid liefhebbe, oprechtelijk spreke en belijde; ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:1 Johannes 51 Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hèm liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is. 2 Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar, 4 want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof. 5 Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is? 6 Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. 7 Want drie zijn er, die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord, en de heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde]: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één. 9 Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. 10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. 14 En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. 15 En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden. 16 Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen. 17 Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood. 18 Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem. 19 Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt. 20 Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven. 21 Kinderkens, wacht u voor de afgoden.
Zingen:Psalm 19:55 Des HEEREN vrees is rein;
Zij opent een fontein
Van heil, dat nooit vergaat.
Zijn dierb're leer verspreidt
Een straal van billijkheid,
Daar z' all' onwaarheid haat.
Z' is 't mensdom meerder waard,
Dan 't fijnste goud op aard';
Niets kan haar glans verdoven;
Zij streeft in heilzaam zoet,
Tot streling van 't gemoed,
Den honig ver te boven.

Psalm 34:55 Vreest, vreest Hem t' allen tijd',
Gij, heiligen, daar g' ondervindt,
Dat hij, die God vreest en bemint,
Gebrek noch schade lijdt.
In honger komt noch moed,
Noch kracht den jongen leeuw te baat,
Maar die den HEER zoekt vroeg en laat,
Mist nimmer 't nodig goed.

Psalm 1011 'k Zal van de deugd der milde goedheid zingen,
Van 't heilig recht der strenge rechtsgedingen:
Een psalmgezang, o hooggeduchte HEER,
Uw naam ter eer.

2 'k Zal met verstand den weg betreên der vromen;
Wanneer zult Gij, mijn Bondsgod, tot mij komen?
Ik zal doen zien in al mijn huisbeleid
D' oprechtigheid.

3 'k Zal met vermaak naar 't kwaad niet overhellen,
Geen godd'loos stuk mijzelf voor ogen stellen;
Ik haat het doen der schend'ren Uwer wet,
En schuw die smet.

4 't Verkeerde hart, in wien 't mij ook moog' blijken,
Zal uit mijn huis en van mijn omgang wijken;
Mijn gunst zal hen, die boze wegen gaan,
Nooit gadeslaan.

5 'k Zal over hem, die achterklapt, mij belgen;
Den lasteraar zijns vriends zal ik verdelgen;
Die, trots van hart, met nijdig' ogen ziet,
Verdraag ik niet.

6 Ik sla op die getrouw in 't land zijn d' ogen;
Ik zal in eer hen aan mijn zij' verhogen,
En doen hem, die in 't spoor der deugd zal treên,
Mijn dienst bekleên.

7 Maar elk, die snood, door listige bedrijven,
Zijn voordeel zoekt, zal in mijn huis niet blijven;
Geen leugenaar, die waarheid stout verbant,
Houdt bij mij stand.

8 Ik zal mijn wraak godd'lozen ieder' morgen
Gevoelen doen, en 't recht zijn klem bezorgen,
Om in de stad des HEEREN niet te voên,
Die 't kwade doen.

Psalm 19:77 Weerhoud, o HEER, Uw knecht,
Dat hij zijn hart niet hecht,
Aan dwaze hovaardij.
Heerst die in mij niet meer,
Dan leef ik tot Uw eer,
Van grote zonden vrij.
Laat U mijn tong en mond,
En 's harten diepsten grond,
Toch welbehaaglijk wezen.
O HEER, die mij verblijdt,
Mijn rots en losser zijt,
Dan heb ik niets te vrezen.

Psalm 141:2,32 Mijn beê, met opgeheven handen,
Klimm' voor Uw heilig aangezicht,
Als reukwerk, voor U toegericht,
Als offers, die des avonds branden.

3 Zet, HEER, een wacht voor mijne lippen;
Behoed de deuren van mijn mond,
Opdat ik mij, tot genen stond,
Iets onbedachtzaams laat' ontglippen.

Broeders en zusters, geliefden in onze Heere Jezus Christus,

In het negende gebod gebiedt de Heere ons dat wij de waarheid liefhebben. En de waarheid liefhebben, dat houdt heel wat in. Dat is maar niet alleen een kwestie van ‘eerlijk zijn’. Want dat wil men in de wereld ook nog wel. Toch komt men in de wereld niet toe aan de gehoorzaamheid aan dit gebod. Het negende gebod is bepaald geen zaak waar de kerk en de wereld gelijk over denken. Integendeel, ook hier loopt er een antithese tussen de kerk en de wereld, de antithese van den beginne, door God zelf gesteld.
En de Heere geeft ook het negende gebod aan Zijn volk, opdat die antithese openbaar wordt en bewaard wordt. Want nogmaals, de waarheid liefhebben is niet alleen een zaak van eerlijkheid. De waarheid liefhebben betekent Jezus Christus liefhebben, die voor Zijn volk de weg, de waarheid en het leven is. Buiten het geloof in Hem is er geen gehoorzaamheid aan het negende gebod mogelijk. Want wie Jezus Christus niet kent, die weet niet wat de waarheid is. Wat is waarheid, zo vroeg Pilatus. Wat is waarheid, zo vraagt de wereld zich af. Buiten het geloof in Jezus Christus gaat men over de vraag naar de waarheid discussiëren, zonder ooit tot het goede antwoord te kunnen komen. Daar heeft men de waarheid ingeruild voor de vraag naar de waarheid. Daar neemt dan ook de filosofie de plaats in van de godsdienst.
Maar Gods volk, de Kerk des Heeren discussieert niet over de waarheid, maar zij heeft de waarheid lief; zij kent de waarheid, omdat zij Jezus Christus kent. En in Hem heeft God geleerd wat waarheid is. En daarom gaat het ook in het negende gebod om de antithese, die er loopt tussen de kerk en de wereld; tussen het rijk van Jezus Christus, dat gebouwd wordt door de waarheid en het rijk van de satan, dat rijk waar de leugen wordt verheerlijkt. Gij zult de waarheid liefhebben, dat betekent dus dat de Heere Zijn volk gebiedt om te strijden vóór Zijn rijk, het rijk van de waarheid, en te strijden tégen het rijk van de satan, het rijk van de leugen. Daartoe gaf Hij het negende gebod; een gebod vol goddelijk evangelie. Ja, want de Heere heeft de waarheid geopenbaard, en Hij wil dat wij die bewaren. Het evangelie van Zondag 43112 Wat wil het negende gebod?
Dat ik tegen niemand valse getuigenis geve, niemand zijn woorden verdraaie, geen achterklapper of lasteraar zij, niemand lichtelijk en onverhoord oordele of helpe veroordelen; maar allerlei liegen en bedriegen, als eigen werken des duivels, vermijde, tenzij dat ik den zwaren toorn Gods op mij laden wil; insgelijks, dat ik in het gericht en alle andere handelingen de waarheid liefhebbe, oprechtelijk spreke en belijde; ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere.
vatten wij als volgt voor u samen:

Christus hernieuwt voor ons het gebod om te wandelen in de waarheid.
In dit gebod openbaart Hij ons:

  1. Zijn oordeel over het verzet tegen de waarheid;
  2. Zijn zegen over de bevordering van de waarheid.

1) Het eerste gedeelte van het catechismusantwoord over het negende gebod eindigt met de zinsnede: “tenzij dan dat ik de zware toorn van God op mij laden wil”. Met andere woorden, in de overtreding van het negende gebod komen wij maar niet tegenover mensen te staan, doen wij ook maar niet mensen te kort, maar komen wij te staan tegenover God, doen wij Hem te kort; verzetten wij ons tegen de Heere, zodat wij Zijn zware toorn over ons halen. U ziet hier meteen hoe ernstig de Heere de zonde tegen dit gebod opvat. Dit gebod kan slechts overtreden worden op straffe van Gods zware toorn over zich te halen. Wie de zonde tegen dit gebod begaat, die tast de Heere zelf aan, Zijn naam en Zijn eer; die ondermijnt Zijn werk, Zijn komend Koninkrijk, en die valt daarom onder Gods zware toorn. Zo iemand doet wat bij uitstek het werk des duivels is. Zo spreekt ons antwoord dan ook over de zonde tegen het negende gebod. Het zijn de eigen werken des duivels: allerlei liegen en bedriegen moet ik vermijden als eigen werken des duivels.
Eigen werken des duivels; die uitdrukking wil zeggen dat het hier gaat om werken, die kenmerkend zijn voor de duivel; om werken, die specifiek bij de duivel passen. Daar legt hij zich op toe; daarmee maakt hij zich sterk tegenover God en mensen, om zo zijn verwoestend werk in deze wereld te verrichten. Die werken zijn om zo te zeggen zijn lust en zijn leven; de duivel doét niet anders dan de zonde tegen het negende gebod. Dus gaat het in dit gebod inderdaad om – zoals wij in onze inleiding reeds zeiden – het bewaren van de antithese tussen de werken van God en die van de satan.
Ongehoorzaamheid aan dit gebod betekent niet anders dan de satan in de kaart spelen. Want welke zijn dat: die eigen werken des duivels? Allerlei liegen en bedriegen, zegt de Catechismus, en daar valt dan onder alles wat de Catechismus daarvóór heeft opgesomd: iemand zijn woorden verdraaien, achterklappen en lasteren; lichtelijk en onverhoord oordelen en hélpen veroordelen. Dat alles is liegen en bedriegen, en zijn de eigen werken van de satan, van de duivel.
In een twistgesprek met de Joden, opgetekend in Johannes 81 maar Jezus begaf Zich naar de Olijfberg. 2 En des morgens vroeg was Hij weder aanwezig in de tempel, en al het volk kwam tot Hem en Hij zette Zich neder en leerde hen. 3 En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw, op overspel betrapt, en zij stelden haar in het midden en zeiden tot Hem: 4 Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; 5 en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij? 6 En dit zeiden zij om Hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond. 7 Doch toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar. 8 En weer bukte Hij neder en schreef op de grond. 9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij één voor één weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden. 10 En Jezus richtte Zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!] 12 Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben. 13 De Farizeeën dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelf, uw getuigenis is niet waar. 14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ook al getuig Ik van Mijzelf, toch is mijn getuigenis waar, want Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heenga; maar gij weet niet, vanwaar Ik kom of waar Ik heenga. 15 Gij oordeelt naar het vlees, Ik oordeel niemand, 16 en indien Ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en die Mij gezonden heeft. 17 En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is; 18 Ik ben het, die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. 19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is uw Vader? Jezus antwoordde: Noch Mij, noch mijn Vader kent gij: Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader kennen. 20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkamer, lerende in de tempel; en niemand greep Hem, want zijn ure was nog niet gekomen. 21 Hij zeide dan wederom tot hen: Ik ga heen en gij zult Mij zoeken en in uw zonde zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gij niet komen. 22 De Joden dan zeiden: Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt: waar Ik heenga, kunt gij niet komen? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld. 24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven. 25 Zij dan zeiden tot Hem: Wie zijt Gij? Jezus zeide tot hen: Wat spreek Ik eigenlijk nog met u? 26 Ik heb veel over u te zeggen en te oordelen; maar die Mij gezonden heeft, is waar, en wat Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik tot de wereld. 27 Zij hadden niet begrepen, dat Hij tot hen van de Vader sprak. 28 Jezus dan zeide: Wanneer gij de Zoon des mensen verhoogd hebt, zult gij inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft. 29 En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt. 30 Toen Hij dit sprak, geloofden velen in Hem. 31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij 32 en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. 33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden? 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. 35 En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. 36 Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn. 37 Ik weet, dat gij Abrahams nageslacht zijt; maar gij tracht Mij te doden, omdat mijn woord bij u geen plaats vindt. 38 Wat Ik gezien heb bij de Vader, spreek Ik; zo doet ook gij, wat gij van uw vader gehoord hebt. 39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zeide tot hen: Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham; 40 maar nu tracht gij Mij te doden, een mens, die u de waarheid gezegd heeft, welke Ik van God gehoord heb; dit deed Abraham niet. 41 Gij doet de werken van uw vader. Zij zeiden tot Hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren, wij hebben één Vader, God. 42 Jezus zeide tot hen: Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. 43 Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt horen. 44 Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen. 45 Maar omdat Ik u de waarheid zeg - Mij gelooft gij niet. 46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet? 47 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt. 48 De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt? 49 Jezus antwoordde: Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en gij onteert Mij. 50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Eén is er, die haar zoekt en die oordeelt. 51 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen. 52 De Joden zeiden tot Hem: Nu weten wij, dat Gij bezeten zijt. Abraham is gestorven en ook de profeten, en Gij zegt: indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet smaken. 53 Gij zijt toch niet meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven; voor wie houdt Gij Uzelf? 54 Jezus antwoordde: Als Ik Mijzelf eer, betekent mijn eer niets; mijn Vader is het, die Mij eert, van wie gij zegt: Hij is onze God, 55 en gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem. En indien Ik zeide: Ik ken Hem niet, dan zou Ik u gelijk zijn, een leugenaar; doch Ik ken Hem en zijn woord bewaar Ik. 56 Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd. 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik. 59 Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel., zegt de Heere Jezus van de duivel: “De duivel was een mensenmoorder van den beginne en staat in de waarheid niet, want er is in hem geen waarheid.” In de Statenvertaling staat dat de duivel in de waarheid niet staande is gebleven. Hoewel deze vertaling onjuist is – wij moeten vertalen: staat in de waarheid niet – geldt van de duivel wel, blijkens andere teksten uit de Heilige Schrift, dat hij eenmaal in de waarheid heeft gestaan, maar dat hij later uit de waarheid is uitgevallen, doordat hij revolutie pleegde tegenover God. Hoewel hij stond in de waarheid, staat hij daar nu niet meer in. En staan in de waarheid wil zeggen: toebehoren aan de waarheid en je leven geheel en al door de waarheid laten beheersen. Nu, dat doet de satan niet meer. Hij staat niet in de waarheid. Integendeel, hij staat in de leúgen. Hij behoort toe aan de leugen en laat zich daar geheel en al door beheersen. “Wanneer hij de leugen spreekt,” zo zegt de Heere Jezus, “spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen.”
De leugen is dus voortgekomen uit de waarheid, in die zin dat wie de waarheid loslaat, zich daartegen verzet, die niet liefheeft, dat zo iemand valt in de leugen, die verheerlijkt en liefheeft. Buiten Gods waarheid is er alleen maar de leugen. De duivel, die niet staat in de waarheid, staat in de leugen. En met behulp van de leugen tracht hij Gods waarheid omver te werpen. Alle werken van de satan zijn daarom leugen; staan in dienst van de leugen; zij bouwen het rijk van de leugen. O zeker, de satan spreekt wel eens de waarheid, misschien wel vaker dan wij denken, maar hij stáát niet in de waarheid. En de waarheid die hij spreekt, gebruikt hij alleen om daardoor het rijk van de leugen te bevorderen en Gods waarheid af te breken. Hij deinst er niet voor terug om de waarheid te stellen in dienst van de leugen.
Wat moeten wij nu volgens de Bijbel verstaan onder de waarheid en de leugen? De waarheid, dat is volgens de Heilige Schrift alles wat God zegt over zichzelf, wie Hij is en wat Hij voor ons doet. Hij is Zelf de waarachtige God, hoog verheven boven elk schepsel, en Hij toont Zijn waarachtigheid in alle werken zijner handen, in Zijn werken van schepping en herschepping. Gods doén is de waarheid. Daartoe behoort dus dat God de mens geschapen heeft naar Zijn beeld, dat Hij de mens stelde in de verbondshouding tot Hem, de Schepper. Dat Hij diezelfde mens ook plaatste in de gemeenschap met de naaste. Gods waarheid is dus dat God de mens het waarachtige leven geeft. En Hij alleen kan dat leven ook maar geven, omdat Hij alleen de Waarachtige is. Hij Zelf is de waarheid.
En dat niet alleen in Zijn werk van de schepping, maar ook in dat van de herschepping. Ook dáárin betoont God zich de Waarachtige, immers door dat werk geeft Hij het waarachtige leven terug aan allen, die in Hem geloven als de waarachtige God, als die God, die alleen het door de leugen kapot gemaakte leven kan herstellen. Talloze keren wordt in de Heilige Schrift dit verlossend werk van God in verband gebracht met de waarheid. De Heere Jezus noemt Zichzelf, ziende op Zijn werk van verlossing, de weg de waarheid en het leven. In Johannes 1:1414 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. wordt van het vleesgeworden Woord, de Zoon van God onze Heiland, gezegd dat het vol is van genade en wáárheid. En even verder in vers 1717 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.: de genade en de wáárheid zijn door Jezus Christus.
In hetzelfde evangelie wordt het werk van Johannes de Doper inzake de aankondiging van de Heiland genoemd: een getuigen van de waarheid! De Heere Jezus zelf zegt dat Hij de waarheid spreekt, daarbij doelende op het feit dat Hij de door God gezonden Zaligmaker is. Ook de Heilige Geest wordt in dit evangelie genoemd: de Geest der waarheid, die de kerk zal leiden in alle waarheid. Ook hier wordt met de waarheid niets anders bedoeld dan het herscheppend werk van God door Zijn Woord en Geest, waardoor Hij aan Zijn kinderen geeft het waarachtige leven.
En daarom, de waarheid – dat verstaan wij nu – is niets anders dan dat God de mens het waarachtige leven schenkt; levensbloei, levensvreugde, levenswarmte, levensontplooiing; dat is het waarachtige leven in het Verbond met Hem. Het waarachtige leven, dat dus gekenmerkt wordt – en nu komt het – door de erkenning dat God God is en de mens mens, niet meer dan schepsel, maar dan zúlk een schepsel, dat vanwege de plaats die God het gaf, het echte leven heeft ontvangen. Die erkenning, geliefden, die heerlijke erkenning, dat is de waarheid, dat is het léven. En overal waar die erkenning ontbreekt, daar heerst de onwaarachtigheid, de leugen en dus de dood.
Want evenals de waarheid het leven zoekt, heeft de leugen de dood op het oog. De leugen, dat is dus alles wat tegen Gods schone werken ingaat. De leugen, die verdringt God van Zijn plaats en daarna de naaste ook. Dat zien wij aan de duivel, die door de Heere Jezus wordt genoemd de mensenmoorder van den beginne, die in de waarheid niet staat. Want toen hij God niet meer erkende als Schepper, toen hij niet langer trouw bleef aan God, toen bleef hij dat ook niet meer aan zijn medeschepselen, de mensen. Integendeel, hij sleepte met zijn leugentaal heel het menselijke geslacht met zich in het verderf. Dat is dus het werk van de leugen. De waarheid Gods en dus het waarachtige leven moedwillig verwerpen en zo Gods schone werk kapot maken. En daarom haat God de leugen; daarom toornt hij over dat verzet tegen de waarheid. Want Hij is de waarachtige God, die het leven van Zijn kinderen wil en niet de dood.
Daarom voert Hij met Zijn heilige engelen de strijd tegen de satan en diens handlangers, die Zijn schepping en Zijn mens zo slecht hebben gemaakt. Dat is een strijd, die doorgaat tot aan het einde der eeuwen, en die hierin zal eindigen, dat allen die de leugen liefhebben en de waarheid haten van deze aarde zullen worden weggedaan. Dan zal Gods waarheid en dus het waarachtige leven weer ten volle op deze aarde heersen.
En daarom wil de Heere dat Zijn volk de waarheid liefheeft, opdat dat volk niet met de duivel onder het oordeel van God valt. En dat kunnen wij hier reeds. Want al is het de duivel gelukt om met behulp van de leugen heel deze wereld onder de heerschappij van de leugen te brengen, toch zal de waarheid triomferen. Want God heeft in Jezus Christus de waarheid bekend gemaakt. Hij laat deze schepping niet in handen van de leugen. Integendeel, door Jezus Christus heeft Hij haar reeds in beginsel weer ontrukt aan de macht van satan. Zijn scheppingswerk komt toch tot zijn einddoel dankzij Zijn herscheppingswerk.
Vanwege dit herscheppingswerk door Jezus Christus komt God nu ook tot Zijn volk met het gebod: “gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste”. Dit spraakgebruik is ontleend aan de taal van het recht. Voor de rechtbank mogen wij niet een vals getuigenis geven, waardoor wij onze naaste benadelen. Maar na wat wij u reeds hebben gezegd, is het duidelijk dat wij dit gebod nooit kunnen beperken tot het geven van een vals getuigenis voor de rechtbank. De ongehoorzaamheid aan dit gebod begint reeds daar, waar wij door ons spreken de naaste van zijn plaats drukken, die hem door God is gegeven. Waar wij dus niet met ons spreken het leven van de naaste zoeken, maar veeleer zijn ondergang. De Heere noemt in dit gebod alleen het spreken van een vals getuigenis tegen de naaste, maar daar valt alles onder, waardoor wij de naaste van zijn plaats dringen. De Heere wil dat wij waken voor de plaats van de naaste, omdat Hijzelf daarvoor waakt; omdat Hijzelf die plaats aan de naaste heeft gegeven.
Terecht noemt de Catechismus dan ook bij dit gebod de zonden van het verdraaien van iemands woorden, achterklap en lasteren, onverhoord oordelen of helpen veroordelen. Door al die dingen dringen wij de naaste van zijn plaats. Daarin tasten wij de naam van de naaste aan en dus hemzelf. Ja, daarin tasten wij de Heere aan, die de waarachtige God is. Want in al die dingen verzetten wij ons tegen de waarheid, en God wil dat de waarheid zal zegevieren in deze wereld, en niet de leugen. Daartoe maakte Hij die waarheid in Jezus Christus bekend; gaf Hij in Jezus Christus aan Zijn volk het leven terug.
Ook boven dit gebod staat immers het Woord: “Ik ben de Heere uw God, die u heb uitgeleid uit Egypte, het slavenhuis.” En is Egypte niet symbool van de plaats, waar de leugen heerst, waar niet de enige waarachtige God wordt gediend, maar de afgoden dezer wereld, waar niet het leven heerst, maar de dood? Maar daaruit is Gods volk verlost. Daaruit zijn wij verlost door Jezus Christus. De Heere komt vandaag tot ons met de eis van het negende gebod in en vanuit het verlossingswerk door Jezus Christus, door Hem die Zijn volk heeft vrijgekocht uit de heerschappij van de vader der leugen. Hij, Jezus Christus, is de getrouwe Getuige. Zo heeft Hij u ook vanmiddag begroet, daarmee verkondigende dat Hij door het doen van de waarheid Zijn volk heeft verlost van de leugen, opdat het de waarheid zou liefhebben, dat is in de waarheid zou wandelen.
In de waarheid wandelen. Dat heeft Christus Zelf gedaan. Hij heeft maar niet zo nu en dan de waarheid gesproken. Nee, Hij wandelde in de waarheid. Dat wil zeggen dat Hij was de gezondene des Vaders, die gekomen was om de wil des Vaders te volbrengen, erkennende dat alleen daarin het waarachtige leven was gelegen. “Ik kom, o God, om Uw wil te doen.” En zo heeft Hij, ter wille van de waarheid, Zich aan het kruis laten nagelen. Maar daardoor heeft Hij de leugen overwonnen; heeft Hij getriomfeerd over de satan. Zo heeft Hij Zijn volk bevrijd van de macht der zonde, door die zonden, ook die tegen het negende gebod, op Zich te nemen en aan het kruis te brengen, dragende de zware toorn Gods daarover. Zo heeft Hij door in de waarheid te wandelen de grondslag gelegd voor de gehoorzaamheid aan het negende gebod. Gods volk is overgegaan, dankzij Jezus Christus, uít het rijk van de leugen ín het rijk van de waarheid. Gods volk wandelt in de waarheid. Zij zijn kinderen van de waarheid; voortgebracht door het woord der waarheid. In Christus hebben wij de leugen afgelegd. In Christus hebben wij ook ontvangen de Heilige Geest, dat is de Geest der waarheid, die ons tot de volle waarheid leiden zal, zodat wij door het aanhoudend gebed om die Geest steeds weer en meer zullen zien het onderscheid tussen de waarheid, die uit God is én de leugen, die uit de duivel is.
De evangelist Johannes beschrijft aan het slot van zijn eerste brief het werk van Christus aldus: “Maar wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven.” Hier wordt ons wel heel duidelijk gezegd wat Christus voor ons heeft gedaan en doet. Hij heeft ons God leren kennen, de Waarachtige; dat is de God die ons het waarachtige leven schenkt. Ja, zegt Johannes, wij zijn in de Waarachtige; dat wil zeggen wij leven in Zijn gemeenschap, en dat is zo doordat wij zijn in Zijn Zoon, Jezus Christus, die ons heeft gekocht tot Zijn eigendom. Deze heerlijke werkelijkheid, dat wij leven in de gemeenschap van de waarachtige God, beheerst heel die eerste brief van Johannes. Wij leven als volk van God onder de heerschappij van de waarheid, die deze God in Zijn Zoon Jezus Christus heeft geopenbaard.
En als wij nu in het licht van die wetenschap het negende gebod bezien, dan verstaan wij dat de zonde tegen dit gebod, inclusief alles wat de Catechismus hier noemt – achterklappen, lasteren, zo maar iemand veroordelen, en wat doen wij dat gemakkelijk – dan verstaan wij dat al die zonden voortkomen uit ongeloof aan Gods verlossingswerk door Jezus Christus. Dan negeren wij dat wij door Jezus Christus kinderen der waarheid zijn. Dan vergeten wij maar zo die heerlijke werkelijkheid, dat wij uit God geboren zijn en dat heel ons spreken over de naaste daardoor beheerst moet zijn. Want je kunt niet uit God geboren zijn en tegelijkertijd je naaste door het slijk halen. Die twee dingen staan lijnrecht tegenover elkaar. Je kunt niet, zegt de brief van Jacobus, met je tong God loven en de mensen, die naar Gods beeld geschapen zijn, ermee vervloeken. Je kunt niet God liefhebben en de naaste van zijn plaats dringen door de waarheid tegen te staan. Want wij zijn door Jezus Christus wedergeboren, vernieuwd, om in de wáárheid te wandelen.
En nu verstaan wij ook waarom de Heere bij overtreding van dit gebod Zijn zware toorn op ons doet neerkomen. Want wanneer wij als kinderen der waarheid ons tegen de waarheid verzetten, en dus de leugen dienen, dan doen wij alsof het Koninkrijk van God gebouwd wordt door de leugen. Dan stellen wij heel Gods verlossingswerk aan de kaak als onwaarachtig, als duivelswerk. Dat deden ook de Farizeeën, toen zij Christus scholden als Beëlzebul, de overste der duivelen, want zij geloofden niet dat Jezus Christus de Zoon van God was, die gekomen was om de duivel te ontmaskeren. En daarom, nogmaals, wie de waarheid tegenstaat, die haalt Gods zware toorn over zich. Hij wordt buiten Gods Koninkrijk gesloten, dat gebouwd wordt alleen door de waarheid. God heeft in de Christus aan het kruis laten zien hoe Hij toornt, ook over de zonde van de leugen. Want ook die zonde heeft God in Christus aan het kruis geslagen, opdat wij ervan verlost zouden zijn en wandelen in de waarheid.

2) Wandelen in de waarheid, dat betekent voor wat betreft het negende gebod, dat wij de waarheid zullen bevorderen; doorgang aan de waarheid zullen verschaffen. Dat wij, zoals de Catechismus zegt: “in het gericht en in alle andere handelingen de waarheid liefhebben, oprecht spreken en belijden, ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere.” De waarheid bevorderen, dat is: oprecht spreken en belijden. Met andere woorden, tegenover heel de leugenwereld van satan, Gods Naam belijden: erkennen, dat in dié Naam de enige en volle waarheid is geopenbaard. Erkennen dat God in Jezus Christus het waarachtige leven aan het licht heeft gebracht. Dat daarbuiten niets anders is dan de dood.
En dan kan het niet anders of wij zoeken ook in ons spreken, met onze tong, dat waarachtige leven van onze naaste. Zijn eer en goed gerucht gaat ons nu ter harte, juist omdat wij Gods werk in Jezus Christus liefhebben. Dat werk, waardoor ook onze naaste zijn plaats voor God heeft ontvangen. Onze naasten, dat zijn allereerst onze broeders en zusters in de gemeenschap der heiligen. Wij gunnen die broeders en zusters maar wat graag de plaats, hen door God geschonken. Onze naasten, dat zijn ook allen met wie wij in het maatschappelijk leven, ja met wie wij in heel de samenleving van doen hebben. Wij zullen hun aller eer en goed gerucht voorstaan en bevorderen, opdat op die wijze het rijk der waarheid gebouwd wordt en dat van de antichrist terneer geworpen. Ja, opdat velen zullen delen in de zegen, die verbonden is aan de bevordering van de waarheid.
Die zegen, geliefden, is het waarachtige leven, nu en tot in eeuwigheid. Die zegen ontvangen allen die de waarheid zoeken en de leugen tegenstaan. Want wie de waarheid belijdt in deze wereld, die is in de Zoon van God, die leeft in Zijn gemeenschap. En wie de Zoon heeft, heeft het leven. Moge daarom ook dit heerlijke gebod ons voortdurend aansporen tot het diepgaand gebed om de Geest der waarheid, opdat wij meer en meer vernieuwd worden tot het evenbeeld van Christus. Het gebed, dat zeer zeker verhoord wordt, omdat het is naar Zijn wil. Dan worden wij door de drie-enige God in deze wereld gemaakt tot dragers der waarheid, die het Koninkrijk der waarheid zullen beërven. Ja, Heere, laat U mijn tong en mond en ’s harten diepste grond toch welbehaaglijk wezen.

Amen.


Paginahulpmiddelen