Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-46:1975

Dit is een oude revisie van het document!


Preek over Zondag 46 (1975)

Gehouden te:Grootegast (27 juli 1975 & 14 augustus 1983)
Tekst:Zondag 46120 Waarom heeft ons Christus geboden God alzo aan te spreken: “Onze Vader”?
Opdat Hij van stonde aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vrees en toevoorzicht tot God verwekke, welke beide de grond onzes gebeds zijn, namelijk, dat God onze Vader door Christus geworden is, en dat Hij ons veel minder afslaan zal hetgeen dat wij Hem met een recht geloof bidden, dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen.

121 Waarom wordt hier bijgevoegd: “Die in de hemelen zijt”?
Opdat wij van de hemelse majesteit Gods niet aardselijk gedenken, en van Zijn almachtigheid alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:2 Korintiërs 31 Gaan wij weder onszelf aanprijzen? Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig? 2 Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, 3 daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten. 4 Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God. 5 Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, 6 die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 7 Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest, 8 hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? 9 Want indien de bediening, die veroordeling brengt, heerlijkheid was, veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid. 10 Immers, zelfs hetgeen verheerlijkt was, is in zoverre niet verheerlijkt, als déze heerlijkheid het te boven gaat. 11 Want als het verdwijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid. 12 Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met volle vrijmoedigheid op, 13 geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen. 14 Maar hun gedachten werden verhard. Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. 15 Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, 16 maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen. 17 De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. 18 En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is.
Zingen:Psalm 123:1,21 Ik hef tot U, die in den hemel zit,
Mijn o
gen op, en bid;
Gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren,
Om nooddruft
te begeren,
En 't oog der maagd is op haar vrouw geslagen,
Om hulp of gunst te
vragen;
Zo slaan wij 't oog op onzen HEER, tot Hij
Ook ons ge
nadig zij.

2 Geef ons genâ, geef ons genâ, o HEER,
En red
ons tot Uw eer;
Wij zijn reeds moe van al de schamp're woorden,
Die wij van
smaders hoorden;
Ons treurig hart is moe van al het spotten,
En 't honend samen
rotten
Der hovaardij, die need'rigen veracht,
En weelde
rig belacht.

Psalm 121:1,31 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogsten bijstand
wacht.
Mijn hulp is van den HEER alleen,
Die hemel, zee en aarde
Eerst schiep, en
sinds bewaarde.

3 Zijn wacht, waarop men hopen mag,
Zal, daar zij u bedekt,
En u ter schaduw
strekt,
De maan bij nacht, de zon bij dag,
In koud' en gloed vermind'ren,
Opdat zij
u niet hind'ren.

Psalm 103:3,7,10,113 Loof Hem, die u vergunt uw zielsverlangen,
En 't goede tot verzading doet ontvangen;
Uw jeugd vernieuwt, gelijk eens arends jeugd.
De HEER doet recht, is heilig in Zijn richten;
Treft iemand druk, Hij wil den druk verlichten,
En hart en mond vervullen met Zijn vreugd.

7 Geen vader sloeg met groter mededogen
Op teder kroost ooit zijn ontfermend' ogen,
Dan Isrels HEER op ieder, die Hem vreest;
Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten,
Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,
En dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.

10 De HEER heeft Zich, als d' allerhoogste Koning,
Een troon gevest in Zijne hemelwoning;
Zijn koninkrijk heerst over 't wereldrond.
Looft, looft, den HEER, gij Zijne legermachten,
Gij eng'len, die Hem dient met heldenkrachten,
En vaardig past op 't woord van Zijnen mond.

11 Looft, looft den HEER, gij Zijne legerscharen,
Wier lust het is, op Zijnen wenk te staren.
Dat hemel, aard', en zee, en berg, en dal,
Hoe ver men ook Zijn scepter ziet regeren,
Nu Zijnen naam en grote deugden eren;
En gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal.

Psalm 34:55 Vreest, vreest Hem t' allen tijd',
Gij, heiligen, daar g' ondervindt,
Dat hij, die God vreest en bemint,
Gebrek noch schade lijdt.
In honger komt noch moed,
Noch kracht den jongen leeuw te baat,
Maar die den HEER zoekt vroeg en laat,
Mist nimmer 't nodig goed.

Gezang 5:11 O allerhoogste Majesteit,
Die in het rijk der heerlijkheid
De heem'len hebt tot Uwen troon,
Wij roepen U, in Uwen Zoon,
Die voor ons heeft genoeg gedaan,
Als onzen Vader need'rig aan.


Paginahulpmiddelen