spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-46:1975
←
Preek over Zondag 45 (1975)
Preek over Zondag 47 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 45 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 47 (1975)
→
←
Preek over Zondag 45 (1975)
Preek over Zondag 47 (1975)
→
Preek over Zondag 46 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (27 juli 1975 & 14 augustus 1983)
Tekst:
Zondag 46
120
Waarom heeft ons Christus geboden God alzo aan te spreken: “Onze Vader”?
Opdat Hij van stonde aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vrees en toevoorzicht tot God verwekke, welke beide de grond onzes gebeds zijn, namelijk, dat God onze Vader door Christus geworden is, en dat Hij ons veel minder afslaan zal hetgeen dat wij Hem met een recht geloof bidden, dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen.
121
Waarom wordt hier bijgevoegd: “Die in de hemelen zijt”?
Opdat wij van de hemelse majesteit Gods niet aardselijk gedenken, en van Zijn almachtigheid alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
2 Korintiërs 3
1
Gaan wij weder onszelf aanprijzen? Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig?
2
Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen,
3
daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten.
4
Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God.
5
Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk,
6
die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
7
Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest,
8
hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn?
9
Want indien de bediening, die veroordeling brengt, heerlijkheid was, veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid.
10
Immers, zelfs hetgeen verheerlijkt was, is in zoverre niet verheerlijkt, als déze heerlijkheid het te boven gaat.
11
Want als het verdwijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid.
12
Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met volle vrijmoedigheid op,
13
geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen.
14
Maar hun gedachten werden verhard. Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt.
15
Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart,
16
maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen.
17
De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid.
18
En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is.
Zingen:
Psalm 123:1,2
1
Ik hef tot
U, die in den
hemel
zit,
Mijn o
gen op,
en
bid;
Ge
lijk een knecht ziet op de
hand zijns he
ren,
Om nooddruft
te begeren,
En
't oog der
maagd is
op haar vrouw ge
sla
gen,
Om hulp of gunst te
vragen;
Zo
slaan wij
't oog op
onzen
HEER, tot
Hij
Ook ons ge
nadig zij.
2
Geef ons ge
nâ, geef ons ge
nâ, o
HEER,
En red
ons tot
Uw
eer;
Wij
zijn reeds moe van al de
schamp're woor
den,
Die wij van
smaders hoorden;
Ons
treurig
hart is
moe van al het
spot
ten,
En 't honend samen
rotten
Der
hovaar
dij, die
need'ri
gen ver
acht,
En weelde
rig belacht.
Psalm 121:1,3
1
'k Sla d' o
gen
naar
't gebergte
heen,
Van
waar ik
dag en
nacht
Des Hoogsten bijstand
wacht.
Mijn
hulp is van
den HEER
al
leen,
Die
hemel, zee en
aar
de
Eerst schiep, en
sinds bewaarde.
3
Zijn wacht,
waa
rop
men hopen
mag,
Zal,
daar zij
u be
dekt,
En u ter schaduw
strekt,
De
maan bij nacht,
de zon
bij
dag,
In
koud' en gloed ver
mind'
ren,
Opdat zij
u niet hind'ren.
Psalm 103:3,7,10,11
3
Loof
Hem, die
u ver
gunt uw zielsver
langen,
En
't goede
tot ver
zading doet ont
vangen;
Uw
jeugd vernieuwt, ge
lijk eens arends
jeugd.
De
HEER doet
recht, is
heilig in Zijn
richten;
Treft
iemand
druk, Hij
wil den druk ver
lichten,
En
hart en mond ver
vullen met Zijn
vreugd.
7
Geen
vader
sloeg met
groter mede
dogen
Op
teder
kroost ooit
zijn ontfermend'
ogen,
Dan
Isrels HEER op
ieder, die Hem
vreest;
Hij
weet, wat
van Zijn
maaksel zij te
wachten,
Hoe
zwak van
moed, hoe
klein wij zijn van
krachten,
En
dat wij stof, van
jongs af, zijn ge
weest.
10
De
HEER heeft
Zich, als
d' allerhoogste
Koning,
Een
troon ge
vest in
Zijne hemel
woning;
Zijn
koninkrijk heerst
over 't wereld
rond.
Looft,
looft, den
HEER, gij
Zijne leger
machten,
Gij
eng'len,
die Hem
dient met helden
krachten,
En
vaardig past op
't woord van Zijnen
mond.
11
Looft,
looft den
HEER, gij
Zijne leger
scharen,
Wier
lust het
is, op
Zijnen wenk te
staren.
Dat
hemel, aard', en
zee, en berg, en
dal,
Hoe
ver men
ook Zijn
scepter ziet re
geren,
Nu
Zijnen
naam en
grote deugden
eren;
En
gij, mijn ziel, loof
gij Hem boven
al.
Psalm 34:5
5
Vreest,
vreest Hem
t' allen tijd',
Gij,
heiligen, daar
g' ondervindt,
Dat
hij, die God
vreest en
be
mint,
Ge
brek noch
schade lijdt.
In
honger komt noch
moed,
Noch
kracht den
jongen
leeuw te
baat,
Maar
die den
HEER zoekt
vroeg en
laat,
Mist
nim
mer 't no
dig
goed.
Gezang 5:1
1
O
allerhoogste Majes
teit,
Die
in het rijk der heerlijk
heid
De
heem'len hebt tot Uwen
troon,
Wij
roepen U, in Uwen
Zoon,
Die
voor ons heeft genoeg ge
daan,
Als
onzen Vader need'rig
aan.
←
Preek over Zondag 45 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 47 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven