Uit kerkblad Clavis jrg. 29, nr. 5-6 (september-oktober 1986)
Enige tijd geleden berichtte het Nederlands Dagblad ons een schermutseling tussen prof. J. Kamphuis en de Evangelische Omroep. Een breedvoerige verantwoording hierover gaf prof. Kamphuis zelf in het juli-augustus nummer van Klare Klanken, het blad van de G.O.V. De hoogleraar publiceerde in dit blad de correspondentie die er tussen hem en de E.O. was gevoerd over de betreffende zaak en voorzag één en ander van kort commentaar, waarbij hij eindigde met de toezegging in een tweede artikel nog nader op de kwestie in geding te zullen ingaan.
Het feit dat prof. Kamphuis tot publicatie overging, bewijst dat hij van oordeel is dat deze zaak niet alleen hem persoonlijk raakt maar dat zij van algemeen belang is, waarvan kennisname voor allen, en dat zijn dan in elk geval de lezers van Klare Klanken, van belang is. Nu ook wij vanwege deze publiciteit van de zaak gelezen hebben, menen wij op onze beurt enig commentaar te moeten geven bij het handelen van de hoogleraar in deze kwestie.
Kort samengevat is de zaak tussen prof. Kamphuis en de E.O. deze. In het kader van de herdenking van de honderdste geboortedag van de bekende theoloog Karl Barth zond de E.O. een reeks lezingen uit over deze theoloog. Ook prof. Kamphuis was kennelijk gevraagd hieraan zijn medewerking te verlenen, waarop hij positief reageerde.
Naderhand besloot men van E.O.-zijde tot uitgave van de gehouden lezingen in boekvorm. Ook prof. Kamphuis werd hiervan in kennis gesteld, eerst telefonisch en daarna per schrijven van 20 maart 1986. En de hoogleraar zou, zo blijkt uit zijn in Klare Klanken gepubliceerde brief van 24 maart 1986 aan de E.O., aan dit project zijn medewerking hebben willen verlenen “ware het niet dat er van de kant van de Evangelische Omroep zelve een beslissend obstakel is opgeworpen, die (moet volgens Van Dale zijn ‘dat’, J.H.) mij iedere, ook incidentele medewerking aan Uw oproep onmogelijk maakt”.
De bereidheid tot (voortgaande) medewerking aan de E.O. was er dus bij prof. Kamphuis, ware het niet dat deze oproep zelf hem een onmogelijk obstakel in de weg had gelegd.
Waaruit bestond dit obstakel? Het bleek een uitspraak te zijn, die de directeur van de E.O. inmiddels had gedaan betreffende de visie die men wel en niet behoort te hebben op Israël. Letterlijk had de man op een zogenaamde “Israëlconsultatie” op 13 maart 1986 te Nijkerk, waaraan ook de E.O. meedeed, gezegd: “Een ieder die een geestelijke Israëlvisie aanhangt, is een antisemiet”.
In zijn al genoemde brief aan de E.O. van 24 maart 1986 valt prof. Kamphuis over dit obstakel, waarbij hij met beroep op een aantal Schriftgegevens aantoont hoe ongeestelijk dit spreken van de E.O.-directeur is. De schrijver vervolgt dan met: “De gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift verbiedt mij enige gemeenschap te hebben met uitspraken, die met het gezag van de Evangelische Omroep worden gedaan, maar die een lastering betekenen tegen het Evangelie van de Here Jezus Christus en van zijn dienstknechten en apostelen”. Hoewel het bestuur van de E.O. naar aanleiding van de brief van Kamphuis met zijn directeur heeft doorgesproken over diens uitspraak en deze een nadere verklaring daarover gaf en op een bepaalde manier op zijn woorden terugkwam, heeft dit er niet toe geleid dat prof. Kamphuis van standpunt veranderde wat betreft zijn weigering tot verdere medewerking aan publicatie van de betreffende lezingen.
In reactie op een door hem van het bestuur ontvangen brief van 2 juni 1986 antwoordt prof. Kamphuis per schrijven van 9 juni 1986, waarin hij onder meer verklaart van oordeel te zijn dat de directeur diens stelling naar haar zakelijke inhoud en bedoeling heeft gehandhaafd. Ook stelt hij in deze brief: “Ik moet mij er tegenover Uw bestuur ook over beklagen dat zowel de heer Dorenbos als Uw bestuur geen enkele moeite doet het door mij aangevoerde Schriftberoep te wraken, Schriftberoep waardoor ik argumenteerde dat de christelijke gemeente naar het duidelijke getuigenis van het Nieuwe Testament de ‘titels’ ontvangt die aan Israël in het Oude Testament werden verleend”. Tegen het slot van deze brief verklaart Kamphuis dan dat zolang de door hem gewraakte mentaliteit in de kringen van de E.O.-directeur leeft, hij beslist geen mogelijkheid ziet de hem gevraagde medewerking te verlenen, waaraan hij dan toevoegt van één en ander ook zelf publiek rekenschap te zullen geven.
Zo heeft de Evangelische Omroep dan voor prof. Kamphuis afgedaan, althans wat zijn medewerking aan deze omroep betreft. Iedere, zelfs incidentele medewerking, is hem hier onmogelijk gemaakt.
Wij willen niet verhelen dat wij weinig waardering opbrengen voor dit handelen van prof. Kamphuis tegenover de E.O. Waarom moet deze hoogleraar het bestuur en de directeur van deze omroep zo de pin op de neus zetten en moet hij zo nodig zijn weigering tot (verdere) medewerking aan deze omroep rechtvaardigen op grond van zegge en schrijve één inderdaad te verwerpen uitspraak van de directeur van deze omroep? Dan kan prof. Kamphuis aan het slot van zijn artikel in Klare Klanken wel zeggen dat het “volkomen duidelijk is dat we hierin niet met een ongelukkig incident hebben te doen”, maar juist vanwege dat feit had het voor hem allang volkomen duidelijk behoren te zijn dat hij zijn medewerking helemaal niet aan de E.O. heeft te verlenen, ongeacht welke uitspraak van de heer Dorenbos ook. Want de E.O. is nu eenmaal geen gereformeerde omroepvereniging, die als grondslag heeft de gereformeerde leer, dat is de leer van Gods Woord, die betrouwbaar is samengevat in de Drie Formulieren van Enigheid. Daarom moet wie gereformeerd is niet samen op weg gaan met de E.O. en menen dat er binnen deze vereniging voor hem wel mogelijkheid is voor “christelijke coöperatie”, om een uitdrukking van Kamphuis zelf te gebruiken uit één van zijn brieven.
En wie zulk een coöperatie al begint om gesteund door de E.O. door haar omroepland te wandelen, die moet zich niet verbazen telkens weer obstakels tegen te komen die een lastering betekenen tegen het Evangelie van de Here Jezus Christus en van zijn dienstknechten en apostelen. Hij neme die obstakels op de koop toe. Zelf heeft hij dan immers voor dit omroepland gekozen. Het is een omroepland, dat niet gereformeerd is, omdat het de gereformeerde leer “in het midden laat” en daarmee ook de gereformeerde kerk, dat is de Christelijke Kerk. En wie dat doet, komt vanzelf zover dat hij Israël weer in het midden zet. Wel te verstaan het ongelovige Israël, voor wie het Evangelie van de Heere Jezus Christus en van zijn dienstknechten en apostelen een onoverkomelijk obstakel is, een aanstoot en ergernis. En dat Israël is dichterbij dan op zo’n 3 à 4 duizend kilometer afstand aan gindse kant van de Middellandse Zee!
Ik denk dat professor Kamphuis zich maar niet zo druk moet maken over de Israëlvisie van de directeur van de E.O. Want die visie vormt geen wezenlijk gevaar voor de christelijke, dat is de gereformeerde kerk hier in Nederland anno Domini 1986. Wat voor die Kerk wel een wezenlijk gevaar vormt is de kerkvisie en dus de Israëlvisie, die de synode van Heemse in coöperatie met prof. Kamphuis heeft ontwikkeld en daarna in de publiciteit gebracht. Prof. Kamphuis moet zich eens afvragen op de Schriftgegevens die hij in stelling brengt tegen het door hem in E.O.-land ontwaarde obstakel van de heer Dorenbos, niet met evenveel recht te hanteren zijn tegen het mee door hem opgeworpen obstakel in de christelijke gemeente, namelijk de Israëlvisie van Heemse. Zodat die Schriftgegevens ook daartegen in stelling gebracht behoren te worden. Dan blijven we tenminste in eigen land en stellen we orde op zaken ter plaatse waar de God van Israël ons geplaatst heeft. En dat is niet buiten de christelijke gemeente maar binnen haar. Of is het misschien zó, dat het de directeur van de E.O. niet geoorloofd is de titels die het Oude Testament toekent aan Israël, anders toe te kennen dan aan de christelijke kerk, zulks overeenkomstig het getuigenis van het Nieuwe Testament, terwijl het de synode van Heemse in coöperatie met prof. Kamphuis wel geoorloofd is de titels die het Oude Testament toekennen aan de christelijke kerk en haar leden anders toe te kennen dan aan die kerk en haar leden? Wie tegen het eerste zozeer toornt als prof. Kamphuis doet en tegelijkertijd het laatste doet, veroordeelt daarmee zichzelf. Want zegt Christus: met het oordeel waarmee gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden en met de maat waarmee gij meet, zal u gemeten worden.