Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

preken:catechismus:zondag-42:1975

Dit is een oude revisie van het document!


Preek over Zondag 42 (1975)

Gehouden te:Grootegast (mei of juni 1975)
Ferwerd (5 oktober 1975)
Damwoude (25 april 1976)
Pieterburen (25 augustus 1976)
Tekst:Zondag 42110 Wat verbiedt God in het achtste gebod?
God verbiedt niet alleen dat stelen en roven, hetwelk de overheid straft; maar Hij noemt ook dieverij alle boze stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen, hetzij met geweld of schijn des rechts, als met vals gewicht, el, maat, waar, munt, woeker, of door enig middel, van God verboden; daarenboven ook alle gierigheid, alle misbruik en verkwisting Zijner gaven.

111 Maar wat gebiedt u God in dit gebod?
Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere; met hem alzo handele, als ik wilde, dat men met mij handelde; daarenboven ook, dat ik trouwelijk arbeide, opdat ik den nooddruftige helpen moge.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:Lucas 12:13-3413 Iemand uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg tot mijn broeder, dat hij de erfenis met mij dele. 14 Hij echter zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld? 15 Hij zeide tot hen: Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit. 16 En Hij sprak tot hen een gelijkenis en zeide: Het land van een rijk man had veel opgebracht. 17 En hij overlegde bij zichzelf en zeide: Wat moet ik doen, want ik heb geen ruimte om mijn vruchten te bergen. 18 En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. 19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk. 20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? 21 Zó vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God. 22 En Hij zeide tot zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of over uw lichaam, waarmede gij u zult kleden. 23 Want het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding. 24 Let op de raven, zij zaaien niet en zij maaien niet, zij hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze. Hoe ver gaat gij de vogelen te boven! 25 Wie van u kan door bezorgd te zijn een el aan zijn lengte toevoegen? 26 Indien gij dan zelfs het geringste niet kunt, wat zult gij u bezorgd maken om het overige? 27 Let op de leliën, hoe zij spinnen noch weven, en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. 28 Indien nu God het gras op het veld, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, hoeveel te meer u, kleingelovigen? 29 En gij, zoekt niet wat gij eten of drinken zult en weest niet verontrust, 30 want naar al deze dingen gaat het zoeken van de volken der wereld uit. Doch uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft. 31 Maar zoekt zijn Koninkrijk, en die dingen zullen u bovendien geschonken worden. 32 Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven. 33 Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. Maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt. 34 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn., 16:9-159 En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten. 10 Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw. En wie in zeer weinig onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig. 11 Indien gij dus niet getrouw geweest zijt ten aanzien van de onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het ware goed toevertrouwen? 12 En indien gij niet getrouw geweest zijt ten aanzien van het goed van een ander, wie zal u het onze geven? 13 Geen slaaf kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen èn Mammon. 14 Dit alles hoorden de Farizeeën, die geldzuchtig waren, en zij hoonden Hem. 15 En Hij zeide tot hen: Gij zijt het, die voor rechtvaardig wilt doorgaan voor de mensen, maar God kent uw harten. Want wat hoog is bij mensen, is een gruwel voor God.
Zingen:Psalm 49:2,32 Wat zou mij toch doen vrezen in een tijd,
Waarin het kwaad, het onrecht mij bestrijdt,
Als ik omringd, benauwd ben door 't geweld,
Dat in mijn val zijn hoogst genoegen stelt?
Wat hem betreft, die op zijn schat betrouwt,
En al zijn roem op groten rijkdom bouwt,
Zijn schat behoudt zijn broeder niet in 't leven;
Hij kan daarvoor aan God geen losgeld geven.

3 Hij kan dien prijs der ziele, dat rantsoen,
Aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen;
Hij wenst vergeefs hier altoos 't licht te zien,
En, door zijn schat, het naar bederf t' ontvliên.
Hij ziet elk uur der wijzen levensend;
Der dwazen dood blijft hem niet onbekend;
Hij ziet, dat hun in 't sterven niets kan baten,
Maar dat zij 't al aan and'ren overlaten.

Psalm 139:1414 Doorgrond m', en ken mijn hart, o HEER;
Is 't geen ik denk niet tot Uw eer?
Beproef m', en zie, of mijn gemoed
Iets kwaads, iets onbehoorlijks voed';
En doe mij toch met vaste schreden
Den weg ter zaligheid betreden.

Psalm 144:2,4-62 Wat is de mens? Wat is in hem te prijzen,
Dat Gij, o HEER, hem gunsten wilt bewijzen,
Dat Gij hem kent? Wat is des mensen kind,
Dat Gij het acht en zo getrouw bemint?
Hij mag den naam van ijdelheid wel dragen;
Zijn tijd is kort, en al zijn levensdagen,
Hoe groot, hoe sterk hij op deez' aarde zij,
Gaan snel, gelijk een schaduwe, voorbij.

4 Hun mond is vol van last'ren, en van liegen;
Hun rechterhand bevlekt zich met bedriegen.
Ik heilig U, na al mijn zielsverdriet,
Getrouwe God, een nieuw en vrolijk lied;
Ook zal mijn luit en harp van U niet zwijgen,
Die koningen de zege doet verkrijgen;
Die Uwen knecht, die David gunstig redt,
En door Uw arm van 't boze zwaard ontzet.

5 Ontzet mij, red mij uit der vreemden handen,
Wier leugenmond mij wreev'lig aan durft randen;
Hun rechterhand wordt door de list bestierd;
Daar z' aan 't bedrog den ruimen teugel viert.
Zo zullen zich, als planten, onze zonen,
In hunne jeugd reeds groot en sterk vertonen;
De dochters zijn, als stenen, naar den eis
Gehouwen, op de hoeken eens paleis.

6 Zo word', in 't land de handel ruim gedreven,
En voorraad steeds na voorraad uitgegeven:
Zo blijk' Uw gunst, die 't vee in overvloed,
Bij duizend, ja tienduizend werpen doet;
Ons rundervee zij sterk en wèl geladen;
Geen uitval of geen inbreuk moog' ons schaden;
Dat geen gekrijs de rust der stad verstoor',
Noch iemand daar van bozen oproer hoor'.

Psalm 144:77 Welzalig is het volk, dat, dus gezegend,
Dit heug'lijk lot door 's Hemels gunst bejegent;
Welzalig is het volk, dat bij 't genot
Van overvloed, den HEER heeft tot zijn God.

Psalm 147:6,76 De HEER betoont Zijn welbehagen
Aan hen, die need'rig naar Hem vragen,
Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden,
En door Zijn hand zich laten leiden;
Die, hoe het ook moog' tegenlopen,
Gestadig op Zijn goedheid hopen.
O Salem, roem den HEER der heren;
Wil Uwen God, o Sion, eren!

7 Hij wil in gunst uw heil bewerken,
De grendels uwer poorten sterken,
En zegent in uw land uw kind'ren;
Hij doet geen krijg uw wasdom hind'ren;
Hij deelt den liefelijken vrede,
Zelfs aan Uw verste grenzen mede;
Met vette tarw' wil Hij u spijzen,
En kronen met Zijn gunstbewijzen.


Paginahulpmiddelen