spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-43:1975
←
Preek over Zondag 42 (1975)
Preek over Zondag 44 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 42 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 44 (1975)
→
←
Preek over Zondag 42 (1975)
Preek over Zondag 44 (1975)
→
Preek over Zondag 43 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (29 juni 1975)
Tekst:
Zondag 43
112
Wat wil het negende gebod?
Dat ik tegen niemand valse getuigenis geve, niemand zijn woorden verdraaie, geen achterklapper of lasteraar zij, niemand lichtelijk en onverhoord oordele of helpe veroordelen; maar allerlei liegen en bedriegen, als eigen werken des duivels, vermijde, tenzij dat ik den zwaren toorn Gods op mij laden wil; insgelijks, dat ik in het gericht en alle andere handelingen de waarheid liefhebbe, oprechtelijk spreke en belijde; ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
1 Johannes 5
1
Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hèm liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is.
2
Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen.
3
Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar,
4
want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.
5
Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?
6
Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is.
7
Want drie zijn er, die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord, en de heilige Geest; en deze drie zijn één.
8
En drie zijn er, die getuigen op de aarde]: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één.
9
Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft.
10
Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon.
11
En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon.
12
Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
13
Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.
14
En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort.
15
En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden.
16
Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen.
17
Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood.
18
Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem.
19
Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt.
20
Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven.
21
Kinderkens, wacht u voor de afgoden.
Zingen:
Psalm 19:5
5
Des
HEEREN
vrees is rein;
Zij
opent
een fontein
Van
heil, dat
nooit vergaat.
Zijn
dierb're
leer verspreidt
Een
straal van
billijkheid,
Daar
z' all' on
waarheid haat.
Z' is 't
mensdom
meerder waard,
Dan
't fijnste
goud op aard';
Niets
kan haar glans ver
doven;
Zij
streeft in
heilzaam zoet,
Tot
streling
van 't gemoed,
Den
honig ver te
boven.
Psalm 34:5
5
Vreest,
vreest Hem
t' allen tijd',
Gij,
heiligen, daar
g' ondervindt,
Dat
hij, die God
vreest en
be
mint,
Ge
brek noch
schade lijdt.
In
honger komt noch
moed,
Noch
kracht den
jongen
leeuw te
baat,
Maar
die den
HEER zoekt
vroeg en
laat,
Mist
nim
mer 't no
dig
goed.
Psalm 101
1
'k Zal van de
deugd der milde goedheid
zingen,
Van
't heilig recht der strenge rechtsge
dingen:
Een
psalmge
zang, o
hooggeduchte
HEER,
Uw naam ter eer.
2
'k Zal met ver
stand den weg betreên der
vromen;
Wan
neer zult Gij, mijn Bondsgod, tot mij
komen?
Ik
zal doen
zien in
al mijn huisbe
leid
D' oprechtigheid.
3
'k Zal met ver
maak naar 't kwaad niet over
hellen,
Geen
godd'loos stuk mijzelf voor ogen
stellen;
Ik
haat het
doen der
schend'ren Uwer
wet,
En schuw die smet.
4
't Verkeerde
hart, in wien 't mij ook moog'
blijken,
Zal
uit mijn huis en van mijn omgang
wijken;
Mijn
gunst zal
hen, die
boze wegen
gaan,
Nooit gadeslaan.
5
'k Zal over
hem, die achterklapt, mij
belgen;
Den
lasteraar zijns vriends zal ik ver
delgen;
Die,
trots van
hart, met
nijdig' ogen
ziet,
Verdraag ik niet.
6
Ik sla op
die getrouw in 't land zijn
d' ogen;
Ik
zal in eer hen aan mijn zij' ver
hogen,
En
doen hem,
die in
't spoor der deugd zal
treên,
Mijn dienst bekleên.
7
Maar elk, die
snood, door listige be
drijven,
Zijn
voordeel zoekt, zal in mijn huis niet
blijven;
Geen
leuge
naar, die
waarheid stout ver
bant,
Houdt bij mij stand.
8
Ik zal mijn
wraak godd'lozen ieder'
morgen
Ge
voelen doen, en 't recht zijn klem be
zorgen,
Om
in de
stad des
HEEREN niet te
voên,
Die 't kwade doen.
Psalm 19:7
7
Weer
houd, o
HEER, Uw knecht,
Dat
hij zijn
hart niet hecht,
Aan
dwaze
hovaardij.
Heerst
die in
mij niet meer,
Dan
leef ik
tot Uw eer,
Van
grote
zonden vrij.
Laat
U mijn
tong en mond,
En
's harten
diepsten grond,
Toch
welbehaaglijk
wezen.
O
HEER, die
mij verblijdt,
Mijn
rots en
losser zijt,
Dan
heb ik niets te
vrezen.
Psalm 141:2,3
2
Mijn
beê,
met
op
ge
heven
handen,
Klimm'
voor Uw
hei
lig
aan
ge
zicht,
Als
reukwerk,
voor
U
toe
ge
richt,
Als
offers,
die des
avonds
branden.
3
Zet,
HEER,
een
wacht
voor
mijne
lippen;
Be
hoed de
deu
ren
van
mijn
mond,
Op
dat ik
mij,
tot
ge
nen
stond,
Iets
onbe
dachtzaams
laat' ont
glippen.
←
Preek over Zondag 42 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 44 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven