spring naar tekst
Ds. J. Hoorn
verzamelde werken
Zijbalk
Artikelen
Brochures
Overdenkingen
Preken
preken:catechismus:zondag-51:1975
←
Preek over Zondag 50 (1975)
Preek over Zondag 52 (1975)
→
Dit is een oude revisie van het document!
←
Preek over Zondag 50 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 52 (1975)
→
←
Preek over Zondag 50 (1975)
Preek over Zondag 52 (1975)
→
Preek over Zondag 51 (1975)
Prekenbundel 'Horen naar het Woord' (2014)
Gehouden te:
Grootegast (7 september 1975)
Tekst:
Zondag 51
126
Welke is de vijfde bede?
“En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren”. Dat is: Wil ons, armen zondaren, al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus' wil niet toerekenen, gelijk wij ook dit getuigenis Uwer genade in ons bevinden, dat ons ganse voornemen is, onzen naaste van harte te vergeven.
van de Heidelbergse Catechismus
Lezen:
Psalm 51
1
Voor de koorleider. Een psalm van David,
2
toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen.
3
Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid;
4
was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde.
5
Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig vóór mij.
6
Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak, zuiver in uw gericht.
7
Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.
8
Zie, Gij wilt waarheid in het verborgene, in het geheim maakt Gij mij wijsheid bekend.
9
Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein, was mij, dan ben ik witter dan sneeuw;
10
doe mij blijdschap en vreugde horen, laat het gebeente dat Gij verbrijzeld hebt, weer jubelen.
11
Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, delg al mijn ongerechtigheden uit.
12
Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest;
13
verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij;
14
hergeef mij de blijdschap over uw heil, en laat een gewillige geest mij schragen.
15
Dan zal ik overtreders uw wegen leren, opdat zondaars zich tot U bekeren.
16
Red mij van bloedschuld, o God, God mijns heils, laat mijn tong over uw gerechtigheid jubelen;
17
Here, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof verkondige.
18
Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen.
19
De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.
20
Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem.
21
Dan zult Gij behagen hebben in offers naar de eis, brandoffers in hun geheel gebracht; dan zal men stieren op uw altaar offeren.
Zingen:
Psalm 32:1,6
1
Welzalig hij, wiens
zonden zijn ver
ge
ven
;
Die van de
straf voor
eeuwig is ont
heven;
Wiens
wanbe
drijf, waar
door hij was be
vlekt,
Voor
't heilig
oog des
HEEREN
is bedekt.
Wel
zalig
is de
mens, wien 't mag ge
beuren,
Dat
God naar
recht hem
niet wil schuldig
keuren,
En
die in
't vroom en
ongeveinsd ge
moed,
Geen
snood be
drog, maar
blank' op
rechtheid voedt.
6
Rechtvaardig volk, ver
heft uw blijde
klan
ken
,
Verheugd in
God, naar
waarde nooit te
danken;
Zingt
vrolijk,
roemt Zijn
deugden t' allen
tijd,
Gij,
die op
recht van
hart en
wandel zijt.
Psalm 85:4
4
Dan
wordt ge
nâ van
waarheid
blij ontmoet;
De
vrede met een kus van
't recht gegroet;
Dan
spruit de
trouw uit
d' aar
de blij
om
hoog;
Ge
rechtig
heid ziet
neer van 's hemels
boog;
Dan
zal de
HEER ons
't goede weer doen
zien;
Dan
zal ons
't land zijn
volle
garven biên;
Gerechtig
heid gaat voor Zijn
aangezicht,
Hij
zet z' al
om, waar
Hij Zijn treden
richt.
Psalm 51:5-8
5
Ver
berg Uw
oog van
mijn be
dreven kwaad,
Waar
door mijn
ziel ge
voelt de diepste
wonden;
Delg,
delg toch
uit mijn
schuld en al mijn
zonden,
En
spreek mij
vrij van
mijne gruwel
daad.
Her
schep mijn
hart, en
reinig
Gij, o HEER,
Die
vuile
bron van
al mijn wanbe
drijven;
Ver
nieuw in
mij een
vasten
geest, en leer
Mij
aan Uw
dienst op
recht verbonden
blijven.
6
Ver
werp mij
van Uw
aange
zicht toch niet;
Ai,
laat van
mij Uw
Heil'gen Geest niet
scheiden.
Die
kan al
leen op
't rechte spoor mij
leiden;
Be
stier mijn
gang, daar
Gij mijn zwakheid
ziet.
Geef
mijn ge
moed, dat
nu angst
vallig vreest,
De
blijdschap
weer; doe
op Uw heil mij
hopen;
Laat
mij, ge
sterkt door
enen
eed'len geest,
Vol
vaardig
't pad van
Uw geboden
lopen.
7
Dan
zal ik
elk, die
't heilspoor
bijster is,
Vrij
moedig
al Uw
rechte wegen
leren;
De
zondaar
zal zich
dan tot U be
keren,
En
scheppen
moed uit
mijn behoude
nis.
O
God, Gij
God mijns
heils, ver
geef mijn schuld,
Mijn
bloedschuld
toch, hoe
billijk ook te
doemen;
Dan
zal mijn
mond, met
zangstof
weer vervuld,
Uw
heilig
recht, ge
paard met goedheid,
roemen.
8
HEER,
open
Gij mijn
lippen
door Uw kracht,
Zo
zal mijn
mond Uw
lof gestaag ver
melden.
Geen
offer
kan voor
mijne zonden
gelden;
Be
haagd' U
dat, straks
wierd het U ge
slacht.
In
dien Gij
lust in
brandend'
off'ren hadt,
Dan
wierd het
vuur door
mij gewis ont
stoken;
Ik
spaarde
dan noch
zorg, noch
vlijt, noch schat,
Maar
zou 't al
taar van
offervee doen
roken.
Psalm 51:10
10
Dan
vindt Gij
in onz'
offe
randen lust,
Waar
mee wij
U, naar
't heilig recht, ver
eren;
Dan
zal 't al
taar de
varren gans ver
teren;
Dan
wordt het
vuur daa
rop nooit uitge
blust.
Gezang 5:6
6
Ver
geef ons onze schulden,
HEER'!
Wij
schonden al te snood Uw
eer.
De
boosheid kleeft ons altijd
aan:
Wie
onzer zou voor U be
staan,
Had
Jezus niet voor ons ge
leen?
Wij
schelden kwijt, die ons mis
deen.
←
Preek over Zondag 50 (1975)
Catechismuspreken
Preek over Zondag 52 (1975)
→
Paginahulpmiddelen
Toon bronpagina
Oude revisies
Terug naar boven
Website doorzoeken
Scans weergeven