Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1979_bijbels-dagboek-de-kracht-van-hunne-kracht:11-22_jeremia-11_20

22 november - Jeremia 11:20

Lezen: 1 Petrus 2:11-2511 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel; 12 en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking. 13 Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, 14 hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. 15 Want zó is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, 16 als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. 17 Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer. 18 Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde. 19 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. 20 Want mag dát roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dát is genade bij God. 21 Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; 22 die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; 23 die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; 24 die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen. 25 Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zielen.

“Maar, HERE der heerscharen, rechtvaardige Rechter, die nier en hart toetst, ik zal uw wraak aan hen zien, want op U heb ik mijn rechtszaak gewenteld.”

Het schijnt alsof de profeet plotseling als een blad aan de boom is omgedraaid. In vers 1919 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. is hij als een argeloos lam, dat naar de slachtbank wordt geleid. Maar in vers 2020 Want mag dát roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dát is genade bij God. roept hij over zijn tegenstanders Gods vloek in en zingt hij over hen het lied der wraak. Hoe is dit met elkaar te rijmen? Meer nog: een vervloekende profeet, is dat wel naar de geest van het evangelie? Moeten wij niet onze vijanden liefhebben, volgens de Heiland? Jeremia blijft hier toch wel ver beneden het niveau van het Nieuwe Testament. Ja? Nee! Wat Jeremia hier doet, dat moet hij doen, dat is uitvoering van zijn profetisch ambt. Want Jeremia is profeet van de Heere en dat betekent, dat in hem wordt aangetast de Heere Zelf, het Woord van de Heere. Jeremia’s tegenstanders zijn niet zijn persoonlijke, maar zijn ambtelijke tegenstanders. Zij zijn vijanden van het evangelie, haters van God en van Zijn Christus. Want dat evangelie predikt wel verzoening, maar dit is geen algemene, geen onvoorwaardelijke verzoening, zoals het vervloekte oecumenisme van deze eeuw leert. Over wie het evangelie verwerpt, komt Gods verbondswraak. Die wraak roept Jeremia in over zijn vijanden. En ook hier is Jeremia weer type van de Christus, Die inderdaad niet dreigde, als Hij leed, maar die tegelijkertijd wel een beroep deed op de God van de verbondswraak. Zo horen wij de Christus op weg naar Zijn lijden het oordeel aankondigen over het profeten moordende Jeruzalem: “Zie, uw huis wordt verwoest.” En het boek Openbaring spreekt van de toorn van het Lam, die vreselijk is. Laat de Kerk in de keuze van haar psalmen, in haar gebed en in haar prediking toch niet vergeten de roep om Gods vloek over haar tegenstanders. Want waar die roep gaat ontbreken, wordt het evangelie van de levende God ingeruild tegen het evangelie van de afgod “lieve heer”, die de zonde door de vingers ziet. En daar mist de Kerk haar enige troost.

Zingen: Psalm 139:13,1413 Zou 'k hen niet haten in mijn hart,
Wier snode haat Uw goedheid tart?
Zou ik hen, die U weerstand biên,
Niet met verdrietig' ogen zien?
'k Zal hen altijd volkomen haten,
Die trots'lijk Uwen dienst verlaten.

14 Doorgrond m', en ken mijn hart, o HEER;
Is 't geen ik denk niet tot Uw eer?
Beproef m', en zie, of mijn gemoed
Iets kwaads, iets onbehoorlijks voed';
En doe mij toch met vaste schreden
Den weg ter zaligheid betreden.


Paginahulpmiddelen