Ds. J. Hoorn

verzamelde werken


Zijbalk

overdenkingen:1979_bijbels-dagboek-de-kracht-van-hunne-kracht:11-29_jeremia-31_15

29 november - Jeremia 31:15

Lezen: Jeremia 31:1-171 Te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal Ik voor alle geslachten van Israël tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de Here: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust. 3 Van verre is de Here mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. 4 Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; 5 gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten, zullen ook de vrucht genieten. 6 Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God! 7 Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. 8 Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. 9 Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm, die is mijn eerstgeborene. 10 Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. 11 Want de Here maakt Jakob vrij en verlost hem uit de macht van wie sterker is dan hij. 12 Zo komen zij jubelend op de hoogte van Sion en stromen toe naar het goede des Heren, naar koren, most en olie, naar schapen en runderen; hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten. 13 Dan verheugt zich het meisje in de reidans, jongelingen en grijsaards tezamen. Ik verander hun rouw in vreugde. Ik troost en verblijd hen na hun smart. 14 Ik laaf de ziel der priesters met het vette en mijn volk wordt met het goede van Mij verzadigd, luidt het woord des Heren. 15 Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. 16 Zo zegt de Here: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zullen terugkeren uit het land van de vijand. 17 Ja, er is hoop voor uw toekomst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen naar hun gebied terugkeren. & Matteüs 2:16-1816 Toen Herodes zag, dat hij door de wijzen misleid was, ontstak hij in hevige toorn en zond bevel om in Betlehem en het gehele gebied daarvan al de jongens van twee jaar oud en daar beneden om te brengen, in overeenstemming met de tijd, die hij bij de wijzen had uitgevorst. 17 Toen werd vervuld het woord, gesproken door de profeet Jeremia, toen hij zeide: 18 Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn.

“Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is.”

Israël is vergeten, dat het zijn bestaan enkel te danken heeft aan de belofte van de komende Messias. Het is gaan roemen in eigen vlees en meent zich door de kracht van dat vlees staande te moeten houden. Zo wordt Israël een vleselijk volk en daarmee een gevaar voor de vervulling van de Messiaanse belofte. Vandaar de straf der ballingschap, opdat er bekering komt en Israël zo opnieuw kan meewerken aan de vervulling van de belofte. Vandaar nu ook, dat Jeremia nog voordat de ballingschap is begonnen, kan en moet profeteren van herstel. Er is toekomst ondanks, of eigenlijk: dankzij de ballingschap. In het aangezicht van de ballingschap is er dus troost voor Israël, niet vanwege de kracht van het vlees, maar vanwege Gods belofte. Maar zie, die enige troost weigert Israël op dat moment te aanvaarden. Want, zo zegt de Heere: hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween. Rachel weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. Rama, dat is de plaats van waaruit Israël straks met zijn kinderen zal worden weggevoerd door de wrede vijand. Welnu, daar zal Israël straks wenen. Want Israël is geworden als zijn stammoeder Rachel, de vrouw, die het in haar kinderen niet te doen was om de vervulling van de belofte, maar om eigen eer. Vandaar haar bittere klacht toen zij bij de geboorte van hun tweede zoon stierf. Welnu, Israël is als Rachel. Dit volk heeft geen oog voor de belofte en wil zich niet dienstbaar stellen aan de vervulling daarvan. Het roemt in eigen vlees. Dus zal dit volk elke troost weigeren als het straks in zijn kinderen aangetast wordt. Deze profetie van troostweigering is tot zijn volle vervulling gekomen in Israëls vleselijke reactie op Herodes’ kindermoord te Bethlehem. Op het moment, waarop Gods belofte was vervuld in de geboorte van de Messias en Israël zijn dienst naar het vlees aldus volbracht had, wist dit volk alleen maar te wenen. Zo bleef er voor dit volk geen troost over, omdat het zelf de troost van Gods vervulde belofte verwierp.

Zingen: Psalm 95:77 Dies heb Ik, door hun tergend kwaad
Op 't hoogst vergramd, dit volk versmaad,
En met een duren eed gezworen,
Dat, wegens zijn geschonden trouw,
Het nooit Mijn rust genieten zou,
Die voor Mijn volk nog blijft beschoren.


Paginahulpmiddelen